'ÏKd wtHaal van den dag De jonge generaal Ts jang-Hsue-Liang Alle7 csrctti anas f750- sasras f250- s.-sssrfS ms-asKsus .-ar vs f40- susr DEEL ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Uw eigen winkelier verkoopt ROBINSONschoenen Snelleman I HET j I GROOTE I AVONTUUR DINSDAG 10 JANUARI LIEFHEBBER VAN VLIEGEN Wat zal hij gaan doen? Napoleon III herdacht Peter Reichensperger Gekleurde verhalen over hem doen de kern van waarheid moei lijk meer terugvinden Vóór zestig jaren overleden Een van de grootste katholieke voormannen uit den bef aam den Kuituurkamp AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN Drie zijn de dingen die men aan eiken be zoeker van Peiping toont: den Tempel des Hemels met zijn enorme wit-mar- meren altaar; de Verboden Stad waar de hei lige draken leven, opgesloten in een labyrinth, dat zoo geheimzinnig is als de surprise-doosjes waarmee de kooplui van Kanton leuren; en den Chineeschen Muur, die, zooals bekend is, voor een wereldwonder geldt. Oordeelt men echter den bezoeker waardig om met bizondere onderscheiding behandeld te worden, dan noodigt men hem uit voor een be zoek aan Tsjang-Hsue-Liang, den jongen ge neraal, over wien men voortdurend hoort spre ken. Dikwijls beschrijft er 's avonds een driemo- torig verkeersvliegtuig groote kringen boven de Tartaarsche stad. Het volk zegt, dat de jonge maarschalk veel van vliegen houdt en graag de zuivere, vrije lucht insnuift. Tsjang-Hsue-Liang bezit twee vliegtuigen, die dag en nacht klaar staan om op te stijgen en hem naar Parijs, Moskou of Monte-Carlo te brengen, wanneer dat noodig zou blijken. Zijn piloten zijn twee Amerikanen, die men nooit ziet drinken of deelnemen aan eenige openbare feestelijkheid; men zegt. dat hun toelagen fabelachtig zijn en in goud worden betaald. In de Hatamen-straat de Morrison Street der Engelschen kan men nu en aan een compagnie infanterie uit Hatiem, in het Zuiden der stad, zien oprukken. De soldaten zijn allen van een flinken lichaamsbouw en kenbaar als Mandsjoes. Zij dragen een khaki-uniform van goede snit en hun uitrusting is gloednieuw. Om het goede marcheeren en het volmaakte richten zou men ze op eenigen afstand voor Engelsche recruten aanzien. Dit is de lijfwacht van den generaal, die tot heden nog niet daad werkelijk hoefde op te treden. De „big 400" van Peiping pleegt zich te ver eenigen in het paleis van Tsjang-Hsue-Liang De groote salon is dan schitterend verlicht en vol. Een Russisch orkest geeft met volle longen een cosmopolitisch programma. Bedienden in blauwe livrei zoeken hun weg tusschen de gas ten en dragen een onwaarschijnlijk aantal bor den en schalen te gelijk naar de keuken. Er hangt veel tabaksrook, die in wolken door den salon drijft. Een dichte groep genoodigden verdringt zich om de eereplaatsen. Men zegt, dat dit de vrien den van den maarschalk zijn. Tsjang-Hsue- Liang is niet aanwezig. Zijn broer, chef van den generalen staf, pleegt hem, te zamen met zijn andere legerleiders, bij openbare gelegen heden te vervangen. Er zijn ook vrouwen aanwezig. Haar japon nen zoeken een middenweg tusschen de modes van Parijs en van Sjanghai. De mooiste zijde ter wereld wordt gedragen door heel kleine, fijns Oostersche vrouwen, die tot den harem van den geheimzinnigen generaal behooren. Wanneer men tot Tsjang-Hsue-Liang wil worden toegelaten, moet men om een audiëntie verzoeken en van te voren weet men nooit of men oogenblikkelijk of in den loop van den dag of pas na een week bij hem zal worden toege laten. Zijn secretaris is een Amerikaan. Hij verze kert gaarne, dat de maarschalk zeer onafhan kelijk denkt en zich niet makkelijk laat beïn vloeden. Volgens een ouden Chineeschen func tionaris, die in den dienst der Nankin-regeering was en den vader van Tsjang-Hsue-Liang kende, bezit hij een uitgebreide klassieke en moderne ontwikkeling. Hij is dertig jaar oud en heeft aangename trekken. In zijn voorkomen is niets van een athleet en zelfs niets van een soldaat. Hij spreekt geen Engelsch, maar verstaat het wel. Hij verschijnt slechts zeer zelden in het openbaar. De dertig-millioen Chineezen van Mandsjoerije en het millioen daarvan dat in Peiping woont, doen over hem allerlei verhalen, maar hebben hem nooit gezien. Die verhalen zijn zoo gekleurd, dat de kern van waarheid er moeilijk meer in terug te vinden is. Volgens sommigen is de maarschalk aan het opium verslaafd en gaat hij zich te buiten aan allerlei uitspattingen. Volgens anderen heeft hij deze gewoonte sinds langen tijd afgeleerd er. is zijn particuliere leven een toonbeeld van deugd. Volgens velen zou Tsjang-Hsue-Liang voort durend in de vrees leven van vermoord te zul len worden. Zijn ziekte van het vorig jaar zou voortgekomen zijn uit vergiftigd fruit dat hij ten geschenke ontvangen had. Anderen echter zeg gen, dat hij leed aan den typhus, die toen veie slachtoffers maakte. Het vorig jaar, toen er een conflict uitbrak tusschen de Mandsjoes en de Russen, ontving Tsjang-Hsue-Liang allerlei beloften van de nationalistische Nankin-regeering, op voorwaar de, dat hij haar ter zijde zou staan in den strijd tegen de Sovjet. De maarschalk vond goed dat enkele divisies van zijn leger in het veld traden. Een Russisch legerkorps echter maakte korte metten met deze vijanden en toen de journa listen en vreemde waarnemers ter plaatse arri veerden, was er al lang geen oorlog meer. De maarschalk moest alle vredesvoorwaarden aan nemen. Toen in 1931 de Japanners Mandsjoerije bin nen drongen, bleken de aanbiedingen van Nan kin niet in staat om Tsjang-Hsue-Liang te vermurwen. Japan zet zijn veroveringstocht on gestoord door en heel China wraakt den gene raal, die werkeloos blijft toezien. Ter zelfder tijd is de Japansche propaganda er op gericht hem schuldig te stellen aan den tegenstand, dien hun troepen ontmoeten m Jehol, in Mandsjoerije en rondom Moekden. Chineezen en Japanners zijn het er zoo over eens, dat de maarschalk iets moet doen en hij schijnt van plan te zijn aan dezen gemeen- schappelijken wensch te gemoet te komen. Einde Augustus kondigde hij plots zijn af treden aan. In officieele kringen verwekte dit nieuws een groote beroering en men sprak zelfs van een militair gerechtshof, dat over de plich ten van den maarschalk oordeelen zou. Er ge beurde echter niets en Tsjang-Hsue-Liang bleef op zijn post. Zijn leger omvat ongeveer 200 duizend man, die zich na de catastroof van Mandsjoerije in veiligheid hebben weten te brengen, en legert in de provincie Hopeh. De manschappen zijn hem zeer toegewijd. De officieren verklaren openlijk, dat zij zich aan de plundering zullen overgeven, wanneer hij hen verlaat. De groote vraag is nu maar wat Tsjang Hsue-Liang doen zal. Degene, die daarop een afdoend antwoord geven kan, zou China een grooten dienst bewijzen. Gisteren was het zestig jaar geleden, dat Napoleon III in Engeland overleed. Hij was een neef van Napoleon den Grooten, en de zoon van Lodewijk Napoleon (Koning van Holland) en Hortense de Beauharnais, stiefdochter van Lodewijk I. Toen de Koning van Rome, Napoleon's eenigst kind, gestorven was, werd de latere Napoleon III beschouwd als het voornaamste familielid der Bonaparten, hoewel hij niet bepaald uit muntte door de groote eigenschappen van zijn voorganger. Nadat de groote Napoleon gevallen was, woonde de jongeman eenigen tijd bij zijn moe der te Thurgau, waarna hij artillerie-officier werd. Eenmaal zoover zijnde, trok de prins naar Italië, om deel te nemen aan den opstand in de Romagna, waarna hij als officier in Zwit- serschen dienst trad. Nu begon hij er aan te denken de macht in Frankrijk tot zich te trek ken. Daartoe zette hij een campagne op touw, waarin hü vele soldaten wist aan te vuren een door hem ontworpen staatsgreep te steunen. Deze aanslag mislukte en de prins werd gevan gen genomen en naar Amerika verbannen. Toen zijn moeder stierf, kwam hij naar Europa terug, doch hij bleef te lang naar den zin van de Fransche autoriteiten in het vaderland, die eischten, dat hij onmiddellijk weer zou ver trekken. Hij deed het echter niet, maar ging naar Engeland, waar hij een pro-Napoleon beweging inzette. In 1840 werd het stoffelijk overschot van Napoleon naar Frankrijk overgebracht op het oogenblik, dat de stemming in dit land geheel ten gunste van Napoleon was. Hiervan profi teerde de prins, door met een aantal getrouwen naar Frankrijk over te steken. Het viel echter tegen en hij moest onverrichterzake terugkee- ren. Het duurde niet lang of hij werd met zijn mannen gevangen genomen en tot gevangenis straf veroordeeld, bestaande in de levenslange opsluiting in de vesting Ham. Doch reeds in 1846 wisten zijn aanhangers na eenige vergeef- sche pogingen hem te doen ontvluchten, waarna hij als metselaar verkleed naar Enge land overstak. In 1848 brak de revolutie uit en nu stegen de kansen. De prins werd gekozen tot lid van de Fransche nationale vergadering en hij haastte zich naar Parijs om zijn slag te slaan. Toch deed hij voorzichtig. Hij bleef kalm te midden der revolutionnaire woelingen, waar door zijn populariteit aanmerkelijk steeg en aan het einde van 1848 werd hü zelfs tot staats president gekozen. Nu was de weg naar het kei zerschap geheel open en reeds in 1852 achtte hij het geschikte oogenblik gekomen om zijn slag te slaan. Hij legde een senaatsbesluit aan het volk voor en het volk gaf toe. Op 2 December had de plechtige kroning plaats tot keizer Na poleon III. De Europeesche vorsten waren weinig inge nomen met den nieuwen keizer, dien zij nog steeds als een echten Bonaparte beschouwden, maar langzamerhand werd de nieuwe keizer toch algemeen erkend. Intusschen kon hij er niet in slagen een vrouw van vorstelijken bloede te trouwen, zoodat hij zich met een Spaansche gravin moest tevreden stellen. Twintig jaar lang heeft Napoleon III als keizer van Frankrijk geregeerd. Zijn taak ein digde bij den oorlog met Duitschland in 1870. Na den grooten slag bij Sedan gaf Napoleon zich over aan den Duitschen keizer, die hem gevangen nam en naar Wilhelm Höhe liet over brengen. Kort daarna verklaarde de Fransche volksvertegenwoordiging de dynastie der Napo leons voor vervallen. Napoleon kon nu vrij uit gaan en vestigde zich in Engeland, waar hij zestig jaar geleden overleed. Het grootsche tijd perk, door Napoleon I ingezet, eindigde hier mede op minder grootsche wijze. De Duitsche Pers heeft dezer dagen herdacht een van de grootste katholieke voormannen uit den befaamden Kuituurkamp, Peter Reichens perger, voorganger van den grooten Windhorst en stichter van de Duitsche katholieke partij het Centrum. Reichensperger stierf aan het einde van het jaar 1892 na een zeer vruchtbaar le ven, dat geheel in dienst had gestaan van de katholieke belangen in Duitschland. Hij was Rijnlander van geboorte, doch na zijn voorbe reidende studies kwam hij als zoovelen naar Berlijn om in de hoofdstad van het Rijk zijn werkzaamheden te verrichten. Toen hij in Berlijn kwam woedde de kamp op zijn hevigst. Pas was de Aartsbisschop van Keu len door den Pruisischen staat gevangen geno men en het bewustzijn der Rijnlanders en in het algemeen der katholieken had een geduchten knauw gekregen. In November 1852 werd de ka tholieke fractie in Pruisen opgericht en nu kwam het oogenblik waarop Reichensperger pas goed aan het werk kon gaan. Het oude Rijn- niiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim De él gaat heen, De maat schijnt vol, Juist door haar groot I Te kort. Doordat zij door I De metermaat Verdrongen is En wordt. Het kleine is I In onzen tijd Niet bijster meer In tel. i Wij wenschen mèèr, Wij willen niet I Gemeten bij De el! I De el is ons i Te ouderwetsch En het verwend 1 Publiek i Wil enkel in Musea of I In het salon i Antiek! I De kleine maat Wordt afgeschaft, De meter geeft 1 Den stoot. Doch als je weer De mode ziet Schijnt soms een el Te groot! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) 5iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiR landsche zelfbewustzijn, dat gelijk staat met het katholieke zelfbewustzijn, was wederom in hem gevaren en met alle kracht, die in hem was, gaf hij zich aan zijn taak. Vrijwel alle fundamenten moesten opnieuw worden gelegd en het was Peter Reichensperger, die deze taak te volbrengen had, bijgestaan door zijn broer August. Deze twee, van wie men August den inspirator noemde en Peter den man van de practijk, hebben elkaar gesteund in den strijd, die zoo zegenrijk is geëindigd voor het katholicisme. Toen hij de zestig gepasseerd was, trad Wind- horst meer en meer op den voorgrond. Reichen sperger gaf zeer ongaarne de leiding aan hem over, hoewel hij zijn verdiensten volledig er kende, doch Windhorst was genialer dan zijn voorganger en zoo lag het voor de hand, dat hij de leider zou worden der Duitsche katholie ken. Trouwens de ouder wordende Reichen sperger had sinds eenigen tijd meer en meer afgezien van het leiderschap in verband met zijn leeftijd, zoodat het Windhorst niet moeilijk kon vallen de teugels over te nemen. Op ruim tachtigjarigen leeftijd overleed Pe ter in 1892. Thans herdenkt het katholieke Duitschland hem dankbaar. Freddy Vrijdag had een wagentje gemaakt, dat door de lepelaars kon worden getrokken en Robbie en Top- sy hadden een heelen dag plezier, met zich langs het strand te laten rijden. Muriel trok, omdat ze den wed strijd met Madge gewonnen had, en Robbie dacht, dat ze vlugger zou vlie gen dan Madge. Maar op een dag vloog Muriel over een rots, er niet aan denkende, dat zij een wagentje achter zich aan had. Zoo reed het karretje tegen de rots op. Robbie en Topsy klemden zich angstig vast, maar gelukkig bleef het vastzitten, toen het den top bereikt had, en zoo moest Muriel wel naar beneden .komen. Zij draaide een beet je rond om te zien, wat er gebeurd was, maar deed geen poging om de kinderen naar beneden te helpen. „Ik zal Ivy maar eens roepen," zei Topsy, „anders komen we nooit be neden." Gelukkig was Ivy niet ver weg, en spoedig had ze de kinderen uit hun benarde positie bevrijd. (Morgenavond vervolg) (Ingezonden Mededeeling) Mijnheer Snelleman haa vacantie en ver veelde zich gruwelijk. Hij kon niet eens in den tuin, want het regende en hij slenterde van voor naar achter en van achter naar boven. „Man, ga toch naar beneden," riep mevrouw Snelleman, die met de meid de slaapkamer op orde bracht. „Wat moet ik beneden doen?" bromde Snelle man, danig uit z'n humeur; „ik heb niks te doen; Tc heb immers vacantie!" eindigde hij sarcastisch. „Nou, trek dan een vacantie-gezicht! Je loopt te kijken als 'n uil in doodsnood. Ga wat lezen!" ,,'k Heb niks te lezen." „Ga dannou gaan dansigaren halen," zei ze, ten einde raad. Haar echtgenoot haalde de schouders op en stapte maar weer naar beneden. Daar ging hij voor de tuindeuren staan en zag met ergernis naar de blaasjes, die de groote regendroppels in de plassen vormden. Hij keek ook naar het latwerk van 't prieel, en toen hij dat zag, dacht hij: „Wat ziet dat er toch alles verveloos uit. Je zou in staat zijn, zelf met verfpot en kwast te gaan rondloopen." Ja", vroeg hij zich zelf af: „zou er hier niet wat te verven vallen?" Hij verliet z'n standplaats voor de tuindeuren, ging naar de keuken, nam den vuilnisbak, draai de dien in z'n handen rond en ontdekte daarop enkele schrammen. Vóór hij het echter waagde dit met gepasten ernst z'n vrouw onder 't oog te brengen, keek hij nog eens in de keuken rond, of er ook iets was dat er haveloozer uitzag dan de vuilnisbak. Een ocenbbk dacht hii er aan. de keuken zelf onderhanden te nemen, maar dit stoutmoedig plan liet hij maar liever varen. Toen klom hij weer eens naar boven. „Zeg Mien", begon hij met diplomatieke voor zichtigheid. „zeg Mien, heb je er wel eens op gelet, hoe die vuilnisbak er uit ziet?" „De vuilnisbak?" vroeg mevrouw Snelleman verbaasd. „Ja. gewoon, net als alle andere vuil nisbakken. Waarom?" „In de verf, bedoel ik," zei Snelleman, „in de verf." „De verf," antwoordde mevrouw, „wel, die is groen." „Ik bedoel," legde Snelleman ongeduldig uit, „ik bedoel, dat de vuilnisbak er vreeselijk have loos uitziet en dat hij noodig opgeschilderd moet worden." „Zeg," vroeg Mien, ben je stapel? 'k Heb. hem nog geen maand in huis." „Hij zit vol krasen," hield Snelleman koppig vot ..en ik ga hem verven, 't Is hoogst noodza kelijk. Je geneert je voor de buren, 't Is me ver leden week al opgevallen", loog hij. Mevrouw smeekte hem niet te gaan verven, ze bezwoer hem. dat er iets verschrikkelijks zou gaan gebeuren, ze schilderde de noodlottige ge volgen van het verven door iemand, die geen verver, maar wel kleurenblind was, maar de heer Sne'ieman antwoordde on al haar beden kingen, dat hij verf ging halen en ging naar beneden. Tien minuten later kwam hij met blij gelaat terug, in de handen een grooten pot bruine verf. Z'n vrouw keek er in en lachte, lachte, dat haar de tranen over de wangen rolden. Haar man. verwonderd over die onverwachte uitbarsting van vroolijkheid, keek haar als een toonbeeld van onnoozelheid aan. Toen vroeg Mien: „Mensch, wat heb je ge vraagd?" „Vuilnisbakkenverf." „Dat heb je er nou van als iemand, die zoo vreeslijk kleurenblind is als jij, verf gaat koo- pen. Dat is bruin, man, en onze vuilnisbak is groen." „Kan me niks schelen," zei Snelleman, die z'n slecht humeur weer voelde opkomen. ..Ik vind bruin mooier dan groen en ik schilder hem bruin. Afgeloopen." Toen kreeg Mien een idee, dat misschien red ding kon brengen. „Man", zei ze lief, en legde haar hand op zti schouder. Mijnheer Snelleman zette even z'n verfpot neer en keek z'n vrouw argwanend aan. „Weet je wat je met die verf veel beter kunt verven, als je nu absoluut verven wilt?" Het pleizier voor het verven van den vuilnis bak was er voor mijnheer Snelleman al half af, nu hü verkeerde verf had meegebracht. Dus vroeg Wj gretig: „Nou?" „De keldertrap," antwoordde mevrouw, ge wichtig; „dat is noodig, want als je 't nu niet doet, moeten we 't toch laten doen, en boven dien! die is bruin." Da's een pracht-idee!" juichte Snelleman. „en je 'hebt wel een beetje gelijk wat dien vuilnis bak betreft. Die kan nog wel mee." Toen hij een oogenblik later de keldertrap be keek. sprak hü verwütend: „Maar Mien, jü bent op alles zoo overdreven zindelük en netjes; hoe kun .ie nu een dag langer met zoo'n trap zitten? Trek nu m'n oude keukenschort aan, anders bederft je heele pak," zei Mien. „Kom, hier, dan zal ik het van achteren vastmaken. De heer Snelleman glunderde, verdween een oogenblik later in het keldergat en begon de bo venste trede dik met verf te bestrijken. „Mien!" riep hij, „als ik het er dik op smeer, hoeft het maar één keer, denk je niet?" „Ja", antwoordde Mien, die er ook geen ver stand van had. ,,'t Mot toch eerst in de grondverf", waagde het dienstmeisje. „Kind." zei de heer Snellman, die het hoorde: „wees jü stil. Jij hebt geen verstand van ver ven; absoluut niet!" En hü verfde, hü verfde dik. De heele po' moest op. Hü had licht uit het betraliede kelder raam. De trap was veertien treden. Münheer Snelleman had twee volle uren dik geverfd. De zestig centen aan verf waren büna op en de veertiende tree was ingesmeerd. Hü smeerde toen de rest van de verf op de tiende, elfde, twaalfde en dertiende trede en toen was de pot schoon leeg. Mevrouw kwam boven aan de trap en hield den zakdoek voor haar neus. „Wat een vreese- lüke verflucht," riep ze naar beneden. „Ben je klaar, man?" „Ja", antwoordde hü, ,,'t is klaar, 't Ziet er prachtig uit. 't Glimt als een spiegel, zie je t?" „Kom je eten?' vroeg Mien, en een blik op de trap werpend, gaf ze dadelijk toe: „Ja, 't zag er keurig uit, hoor! Een verver had het Verder sprak ze niet en hield zich aan den deurpost vast; ze streek zich met de hand over de oogen en keek naar beneden. Ze trachtte iets te zeggen, doch eerst na herhaalde poging mocht het gelukken. „Jan!" klonk het mijnheer Snelleman tegen, die zich achterover stond te buigen om door die tegenbeweging MwwMmw. weer wat lenig- 5 Hij schrok en als verver I stopte onmiddel- yjk. „Jan," herhaalde ze zacht door het keldergat, „hoe moet jehoe moet je nou.... boven kommen?" „Hè?" vroeg mijnheer Snelleman. Hoe kom je nou boven?" klonk het iets lui der. .Drommels!" riep hü. „drommels, dat kan niet. Daar heb ik niet aan gedacht." „Over de trap kan niet, hoor!" riep mevrouw En als een echo kwam het in den diepen kel der: „over de trap kan niet!" Mijnheer Snellemans ging op den rand van het kolenhok zitten en dacht na. Hü keek rade loos rond naar de getraliede vensters en zag thans de zon, schünend met vriendehjk licht in z'n tuin. Toen keek hü naar de trap en slaakte luid een verwensching. Mevrouw stond boven en luisterde sidderend. „Ha!" hoorde ze na tien minuten stilte. „Kun je boven komen?" vroeg ze hoopvol. „Ja", riep mijnheer Snelleman. ,Door den voorkelder." „Dan moet je op je buik kruipen door al dat griezelig gedierte, en er staat water ookspie gelde mevrouw hem vreeselijk voor. ,Kan me niet schelen!" riep Snelleman ais een held, „dan kruip ik op m'n buik door het griezelig gedierte. Die trap kun je nou. niet op „Jan, denk er om, er is geen licht. Dan zal ik in de kast in de gang het luik open doen. Kruip daar maar naar toe. Mijnheer Snelleman was al op weg. Hü had zich achter in den kelder door een opening ge wrongen en bevond zich het volgend oogenblik te midden van gas- en waterleidingbuizen. Het was nat en hü moest toch absoluut op z'n L' gaan liggen en naar de lichte plek kruipen, het intusschen door Mien geopend luik in het duister wierp. Ook meende hü iets te bemer n van het „griezelig gedierte" waarvan Mien had gesproken. Toen münheer Snelleman zich in de gangkast vlak naast den gasmeter oprichtte, en uit het luik stapte, sprong mevrouw twee passen terug, want münheer Snelleman was niet meer mijnheer Snelleman. Hü was een vieze, smerige landlooper, die bü eiken stap een zwarten afdruk op de wit gelakte gang naliet. „Man!" riep mevrouw uit de verte, „ga naar de badkamer enZe voleindigde niet, want er werd gebeld en münheer Snelleman was al voor de helft de trap op. Toen ze hem zag gaf het dienstmeisje een gil en wilde terug loopen naar de keuken. „Hier kind, doe open, er wordt gebeld", ge bood mevrouw. Met een angstigen blik naar boven, liep het meisje naar de voordeur. „Kolen!" klonk een zware mannenstem. „Hè?" zei mevrouw. Toen viel ze op een stoel neer. „Op t gewone plaassie, mevrouw?" vroeg de man. „Neen, neen", tnjgde mevrouw Snelle man, „niet in den kelder, kunt u morgen asje blieft niet terug komen? De keldertrap is pas geverfd." „Neen mevrouw, dat gaat onder deze omstan digheden niet, ziet u", verklaarde de zwarte ko- lendrager. Ons verhaal speelt in den distri- butietüd „Anders zou ik zeggen: graag, maar nou zit iedereen te branden op een mudje kolen en m'n baas mag voor het kolenbureau niet tweemaal met dezelfde kolen bij iemand gaan, ziet u". Münheer Snelleman stond te rillen boven aan de trap. Z'n werk van de laatste uren, z'n keu rig werk, en dan z'n onderaardschen tocht, dit alles zou te vergeefs geweest zün. Hü vloog naar beneden en stond het volgend oogenblik voor den kolenman. .Allemachtig", schrok de man, „wat is dat voor een kerel?" „Je komt niet in den kelder met je zwarte pooten, begrepen?" bulderde de heer des huizes buiten zich zelf. ,Maar man", kalmeerde mevrouw, „wie weet walmeer je nü weer kolen kunt krijgen, t Is vreeselük, maar eigenlijk kun je toch beter nu die trap laten bederven dan van den winter dood vriezen". „Ga je gang, menschen", zei mijnheer Snelle man, dof. En de knip der badkamer werd juist aan den binnenkant dichtgeschoven toen rich de eerste zwart-bestoven voet van den kolenman krachtig plantte op de bovenste pas geverfde trede van de keldertrap. bij levenslange ejllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllll FEUILLETON BiiiitiiiiiiiiiiMiiHiiiiiiiiiiiuiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiirc 3 De moord in den bazar. Zij begon met ietwat bevende stem en büna plechtig-langzaam, den brief voor te lezen, die weldra zonder dat zij zich in het minst daar van bewust waren! voor hun toekomst van ■\oo tragischen invloed zou zün. Uit het kamp van Chakdara, September. Lieve vrouw, lieve kinderen! „Ge hebt u nooit afgevraagd waarom wü zoo arm zün ondanks onze afkomst. Gü hebt er nooit op gezinspeeld enkel en alleen uit lief de tot mü, om mü geen pün te doen door nut- telooze vragen. Toch heeft onze positie, waaronder gij het meest te lijden hebt gehad, steeds mijn leven versomberd. Maar nu kan ik eindelük spreken en u daarbü, voor de eerste maal, toeroepen: „Moed gehouden, lieve vrouw en kinderen!" Want het is nu uit met de vergulde armoede, waarin het huisgezin van den hertog van Rich mond leeft te midden der omgeving van Gar den-Reach, die ternauwernood passen zou aan een müner onderofficieren. Gij weet niet wat ik geleden heb, van müne prilste jeugd af over geleverd aan de zorg van betaalde personen. Mün ouders, dat weet gij wèl, kwamen om het leven bü het verschrikkelüke bloedbad van Cawnpour; mün vader was toen veertig jaar, de noodlottige leeftijd voor mannen in onze familie. Hü was kolonel van het 24e regiment en leidde het leven van een „grand seigneur", die een heelen kring rondom zich vormt en zün stand schitterend ophoudt. Ik was toen 'n dreu mes. Het regiment lag in garnizoen te Cawn pour, dat door de opstandige Cipayers belegerd werd. Van het begin af aan had mijn vader alles voorzien: de zwakheid van den generaal- commandant, het verraad van Nana Sahib, tot zelfs de te late komst van Havelock. „Om op alles voorbereid te zijn had hij een groot gedeelte van zün fortuin omgezet in kost baarheden, voor het meerendeel in edelsteenen, hem geleverd door een rijken Parsi-koopman, wien hü het leven had gered. De waarde van die steenen bedroeg meer dan een millioen pond. Het kistje, van sterk hout, zoo goed als onver- gankelijk, en waarin hü dien schat deponeerde, werd verborgen op een veilige plaats; de Parasi, een eerlük en rechtschapen man, beloofde mijn vader het geheim ongeschonden te zullen be waren, zoodat alles onder dit opzicht in orde was. Acht dagen later viel de stad, tengevolge van het verraad van den radjah van Bithour in de handen der opstandelingen. Mün vader stierf terwijl hij mij wilde beschermen. Mün moeder werd vermoord en ik zelf werd door anderen verstopt tusschen gordünen en ont snapte aldus aan de woede der moordenaars. Met gespannen aandacht en tranen in de oogen hadden de kinderen naar dit eenyoudige en toch zoo ontstellende verhaal geluisterd. De moeder schepte even adem en hervatte vervolgens met zacht-bevende stem de voor lezing „Geruimen tüd liet ik mü behandelen als n wezenloos voorwerp en gedurende vele jaren heb ik niet geweten hoe ik eigenlijk gered was ge worden. Thans moet ik u alleen nog maar me- dedeelen door welk een wonderbaar toeval het fortuin van mijn vader teruggevonden is; hoe hier, midden in een woeste streek, te midden van gewapende rebellen, kostbare documenten van onbetwistbare echtheid mü in handen zijn gekomen. Het toeval of liever: de Voorzienigheid heeft de gebeurtenissen zóó geleid, dat onze armoede van nu af tot het verledene behoort en dat de Lennoxen weer in hun ouden goeden doen komen te verkeeren. Gü zult al die docu menten vinden bü het hier geteekende plan en ze natuurlük bewaren met de uiterste zorg." Verbaasd en niet wetende wat te zeggen of te denken, bekeken de jonge moeder en de kin deren vluchtig al die papiertjes. De brief, over vloeiende van de innigste liefdesbetuigingen, eindigde met een opsomming van allerlei din gen, welke majoor Lennox dringend noodig had en die hü zün vrouw verzocht zoo spoedig mo gelijk te gaan koopen en ze hem dan te sturen. „Laten we dan maar dadelük gaan, mama; dadelük naar Calcutta, stelde Patrick voor. „Gauw! Het wagentje.de paarden!" riep Mary, op het electrisch belletje drukkende. „Ja, ventje, je hebt gelük". Een kwartier later reden zü in vollen galop over den Circular Road en waren weldra in de binnenstad van Calcutta. Het was ongeveer zes uur 's avonds. De drukte, die gedurende de heete uren van den dag sterk geluwd was, begon te herleven. Op de breede, stoffige wegen was het een geweldig voertuig- en tramverkeer en daartus- schendoor grimmelde het van voetgangers met zwarte gezichten en witte pakken, zwarte druk- gesticuleerende handen en zwarte vlugge beenen. De inboorlingen loopen in wolken van stof. De Europeanen zouden zich de oogen uit het hoofd schamen, indien zü niet in een rijtuig of te paard zaten. Het openbaar verkeer is op sommige oogen- blikken kolossaal in deze Oostersche stad, waar Europa of liever Engeland en Azië op zoo merkwaardige wüze samenleven. Ge riet er paleizen, monumenten, galerijen met kolommen, vergulde hekken, pleinen, plant soenen, kerken, trams, electrische lichtmasten, veelkleurige reclamebiljetten, eindelooze boule vards, schitterende magazijnen, de Esplanade, dien prachtigen wandelweg, waar allerlei soor ten van tropischen plantengroei in overvloedi- gen rijkdom te bewonderen vallen. In deze omgeving van de meest geraffineerde beschaving beweegt zich de menigte inboorlin gen, zenuwachtig, druk-doende, altüd gehaast, tenger van lichaamsbouw, mager, gebronsd-van- kleur als de poorten van de pagoden. Honderden en honderden equipages bewegen zich door deze kriewelende menschenmemgte. Dat alles bestraald door een fel licht, geeft een panorama te zien eenig ter wereld met de meest verrassende en moeilük te beschrijven tegen stellingen. Bespannen met twee sterke pony's bewoog t rijtuigje, waarin lady Lennox en haar kinderen zaten, zich vliegensvlug zooals het stands- bewustzün der Europeanen het daar eischt tusschen de dichte menigte. De koetsier scheen o.a., naar het voorbeeld van al zün vakgenooten, Indiërs evenals hij. een boosaardig pleizier er in te vinden zün span zoo wild mogelijk te laten voortjakkeren en ver kneuterde zich in den schrik en in het uiteen stuiven der menigte, veroorzaakt door zün bru tale manier van rijden. Zonder zich in het minst te bekommeren om die menigte, die geen kreet van protest deed hooren en niet het geringste blük van afkeuring gaf, keken de jonge vrouw en Patrick en Mary onbewogen toe met een inderdaad onbegriipe- lüke onverschilligheid bü zulke goede en teer hartige wezens! Weldra hield het rütuigje stil voor een kolos salen bazar, waar de menigte in- en uitstroom de, een nieuwsgierige menigte, meer kükers dan koopers zooals overal ter wereld en voor het overgroote gedeelte kwalük-riekende in boorlingen. onder wie men zich hier nu een maal bewegen moest. Alle drie stapten uit en traden, terwijl het rütuig zün plaats in de file innam, het gewel dige gebouw binnen, waar van-alles-en-nog-wat te koop was. Patrick gaf zijn zusje een arm en beiden volgden hun moeder. De inboorlingen, die langs de uitstallingen slenterden, gingen eerbiedig voor hen opzij. Me vrouw Lennox begaf zich naar de afdeeling der confectie-goederen. Juist op dat oogenblik kwam een tamelüR goedgekleede inboorling daaruit. Hü zag de trotsche Engelsche dame niet, die niet wilde of niet kon uit den weg gaan eri duwde haar tamelük bruusk opzij, zich daarbü half omwendende. Zooals reeds gezegd werd, leggen den Engel schen, zelfs de besten en. om het zóó eens uit te drukken: de meest democratisch-voelenden tegenover de inlandse he bevolking hunner ko loniën een minachting aan den dag, die verre gaande is. Voor hen behooren die schepsels met zwarte, gele of roode huid niet tot de mensch- held. Zü dulden hun aanwezigheid slechts met tegenzin en stellen hen beneden hun lievelings beesten: honden of renpaarden. In één woord: de inboorling is een onrein beest, dat zorgen moet zoo ver mogelük van den Europeaan ver- wüderd te blüven. De Engelsche dames laten daarbü nog den vrijen loop aan haar vrouwe - lüke zenuwachtigheid, zoodat haar afkeer van den inboorling zich vaak openbaart op ontstel lende wüze. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7