Ivoor, o
DE GOUDEN PEN
OVER BEUKENOOTJES, EIKELS
EN PADDENSTOELEN
DE GELUKSVOGELS
DE VERONGELUKTE VLIEGER
OP KL OMPEN
VAN ALLES WAT
HANDENARBEID
Een modern sprookje
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK VERBODEN
AI op de lagere school was het een wed
strijd geweest tusschen Wim Lang en Frans
Boelaers. Beide jongens konden uitstekend
leeren en dongen ieder jaar om het hardst
naar den eersten prijs Het waren goede
vrienden, die lief en leed, appels en straf
eerlijk samen deelden, maar op het stuk
van leeren bevochten zij elkaar als ware
doodsvijanden. De een wilde steeds boven
den ander uitgaan. Ik kan niet anders
zeggen, dan dat dit heel hoffelijk was.
De twee studenten behoorden gewoonlijk
tot de eersten van de klas en dikwijls was
het voor de onderwijzers zeer moeilijk uit
te maken wie van beiden de knapste was.
Bij iederen overgang of examen zaten dus
niet alleen de beide knappe bollen, maar
ook de leeraren in spanning.
Het was over de heele school bekend en
alle overige jongens volgden met groote
belangstelling den strijd-
Wie zou er dit jaar de eerste zijn? Dat
was de vraag, die tegen overgangstijd alle
klasgenooten bezig hield. Zou het nu Wim
Lang zijn, die altijd zoo vreeselijk diep over
zijn sommen gebogen zat, dat zijn neus het
papier raakte? Of was het, evenals de vo
rige maal, de kleine Boelaers met zijn gele
haren? Afwisselend sloeg de schaal naar
beide zijden over
Toen volgden de H. B. S.-jaren.
Een nieuwe school met nieuwe kamera
den. Al dadelijk vormden de twee het mid
delpunt van het schoolleven. Bij hun mak
kers stonden zij beiden even goed aange
schreven, want verwaand of hooghartig
waren zij geen van twee.
Op de H- B. S. werd de strijd nog feller
voortgezet dan op de lagere school al het
geval was geweest. In het schoolblad, dat
iedere veertien dagen in een kleine oplaag
verscheen, schreven de twee geleerde ver
handelingen en bestreden elkanders op
vattingen over alles en nog wat
Iemand, die alleen dat schoolblaadje las,
zou allicht in de meening raken, dat Wim
en Frans elkaar niet konden luchten of
zien. Maar die lezer moest dan maar eens
na schooltijd de beide vechtersbazen-met-
de-pen volgen. Dan zou hij ontdekken, dat
er geen betere kameraden in de stad te
vinden waren. Het werd ieder zoo langza
merhand duidelijk, dat die twee een groo-
ten strijd voerden. Want het was
wel begonnen als een doodgewone
wedstrijd op de schoolbanken, doch
hoe meer het einde van den H.B.
S.-tijd naderde, hoe meer het
bleek, dat de twee elkaar ook na
de schooljaren „in de maatschap
pij", zooals de menschen dat noe
men, niet veel toe zouden geven.
Wie zou het 't verst brengen?
Op die vraag kon niemand ant
woord gevpn. En toen kwam de
gouden pen op het tooneel van den
strijd-
n
„De gouden pen was een vulpen.
Een doodgewone vulpen, zooals er
duizenden gebruikt worden. Wim
Lang kocht de pen op een goeden
dag. Hij had al lang een vulpen
willen hebben en nu hij eindelijk
het begeerde geld er voor bij el
kaar had, stapte hij er maar da
delijk op af en kwam terug als
eigenaar van de pen. Hij was zoo
in de wolken met zijn nieuwe
aanwinst, dat hij een paar weken
lang niet anders sprak dan over „mijn gou
den pen" en zoo kwam dus die naam in de
wereld. Want ik zeg nog eens: het was een
doodgewone vulpen, zooals er duizenden
gebruikt worden.
Tenminste uiterlijk.
Want voor de rest had de gouden pen
eigenschappen, die tot nu toe op de heele
wereld niet 't eigendom van een andere pen
waren geweest. De gouden pen was een
wonder. Een soort betoovering, zooals je
die beschreven vindt in oude sproken en
tooverkol-verhalen. Zooiets als de zeven
mijlslaarzen van klein Duimpje.
Dat ontdekte Wim pas na een paar we
ken- Hij zat op zijn zolderkamertje bij het
licht van een zaklantaarn een Engelsche
thema te maken. Het was al laat en het
moest stiekum gebeuren. Zijn vader wilde
niet, dat hij nog tót laat in den nacht
werkte. En bovenal mocht hij zoo laat geen
licht meer gebruiken. Vandaar dat Wim zijn
zaklantaarn voor dat doel had ingericht. De
lantaarn hing aan een touwtje boven de
tafel en Wim zelf zat diep over zijn schrift
gebogen
De thema vlotte niet érg. Kwam het mis
schien omdat het zoo laat was? Of was het
ding zoo moeilijk?
Wim zuchtte.
Moeilijk was de thema zeker! Hoe moest
Je dit woord nu weer vertalen?!
Gespannen dacht Wim na, zijn pen bleef
even rusten op het papier
Dat woorddat woord....
En toen gebeurde het.
Het reuzen-wonder.
De pen begon in Wim's hand te bewegen
en schreef op het papier..,, het goede
woord!
En de pen ging verder. Schreef uit zich
zelf het papier verder vol. Maakte de heele
thema, zonder dat 'Wim er iets voor hoefde
te doen.
Oef!!
De jongen zat verstomd. Droomde hij?
Nee, hij was klaar wakker. En de pen had
de thema gemaakt!
Toen Wim een beetje van zijn verbazing
was bekomen, begon hij het geval te 011
derzoeken. Zou de pen nog meer kunnen?
Hij probeerde het eens met Duitsch. Ook
deze thema vertaalde de pen vlot. Wim be
hoefde alleen maar den Hollandschen tekst
er naast te leggen en de pen deed het werk.
Nog verder gingen de proeven- Hij liet de
pen uit een oud Spaansch boek een hoofd
stuk vertalen.
Spaansch kende Wim in het geheel niet.
maar morgen zou hij bij een onderwijzer
gaan informeeren of het goed was.
Toen deed de jongen de zaklantaarn uit
en ging naar bed.
m
Het wonder was werkelijkheid geworden
De pen had het goed gedaan. De onderwij
zers stonden sprakeloos, omdat ze meenden,
dat Wim zelf deze onberispelijke vertaling
uit het Spaansch geleverd had. Wim liet
hen maar zoo lang in dien waan. Hij wilde
liever het wonder van de gouden pen zoo
lang mogelijk geheim houden.
En tegenover Frans Boelaers? Zou hij het
zijn vriend vertellen?
Wim twijfelde.
Nee, hij zou ook tegenover Frans zwijgen.
Bat kon misschien nut hebben.
En zoo begon Wim zijn werk voor het
eindexamen.
Zonder er iemand een woord over te zeg
gen, liet hij de gouden pen het werk ma
ken en omdat de pen het toch allemaal
deed, nam de jongen zelfs niet eens meer
de moeite om ook wat te leeren. Studeeren
behoefde hij niet meer, meende hij. Im
mers, hij had de wondere gouden pen!
Onderwijl zat Frans Boelaers met zijn
hand door zijn gele haren wrijvend over
zijn werk gebogen. Dikke zweetdruppels
parelden op zijn voorhoofd en zijn pen
zwoegde krassend over het papier.
De dag van het examen kwam.
De spanning steeg ten top. Ieders aan
dacht was gericht op de twee kampioenen.
Honderden jongens stonden voor het
schoolgebouw op den uitslag te wachten.
Er werd zelfs gewed en een paar kleine
jongens kregen ruzie om het geval, waarbij
zij elkander te lijf gingen.
Zes politie-agenten moesten de orde op
de straat handhaven.
In de groote koele zaal waren de vijftig
candidaten voor het einddiploma aan het
werk. Ieder aan een tafeltje. Gebogen. En
met volle aandacht op het werk.
De eene les volgde op de andere en op
het einde van den dag brak het uur aan,
dat de uitslag bekend zou worden.
Daar stond de voorzitter van het college
van examinatoren achter de groene tafel
op. Ernstig gezicht, witte lijst in zijn hand.
„Het diploma is toegekend, allereerst en
met lof, aan Wim Lang!"
Dat was alles wat men hoorde, want vlak
daarop barstte een donderend gejuich los,
dat dadelijk op straat weerklank vond.
De gelukkige nummer één werd van alle
kanten gefeliciteerd en hij nam dat alles
met een kleur van verlegenheid in ont
vangst. Voor hem op tafel lag de vulpen
De doodgewone pen. De „gouden pen"!
Even werd Wim's kleur dieper rood. Maar
nu van schaamte. Had hij eigenlijk het
bespannen dacht Wim na
diploma verdiend? Of kwam de eer toe aan
de pen? Maar hij liet die gedachte varen
en ging door met handen drukken.
Nummer twee was Frans Boelaers. Ook
hij had, zooals vanzelf spreekt, vele felici
taties m ontvangst te nemen, maar dien
avond gebeurde het eigenaardige, dat Wim
en Frans niet samen naar huis gingen.
Frans Boelaers verbaasde er zich over.
De maatschappij had de beide jongens
opgeslokt. Nu de schooljaren achter den
rug waren, begon het eigenlijke leven pas.
En dit bestond vooreerst in het veroveren
van een positie. Ieder voor zich werkten de
twee zich door de moeilijke jaren heen en
onderwijl raakten ze meer van elkaar ver
wijderd dan ooit-
Dat kwam door het fabelachtige succes
van Wim Lang. Over alle sporten van de
maatschappelijke ladder tippelde dit jong-
mensch luchtig en zonder inspanning naar
boven. Zijn groote kennis en vlotte stijl,
zijn uitstekende talenkennis vooral, maak
ten, dat hij weldra een stuk boven zhn
ouden vriend uitstak
En wat door ieder, die hen kende, met
verwondering werd aangezien de vriend
schapsband werd losser naarmate de af
stand grooter werd.
Men fluisterde, dat Wim Lang verwaand
was geworden. Dat hij door zijn succes ver
blind was. Dat hij zijn ouden kameraad
links liet liggen.
En wij moeten toegeven: men fluisterde
met recht.
Het beetje schaamte, dat de jongen ge
voeld had, toen hij er aan dacht dat zijn
succes alleen aan de gouden pen te danken
Je kan 't nog niet, zei groote Henk
Tegen zijn broertje Jantje,
Kijk maar naar mij hoe of het moet
De vliegers droeg zus Antje.
Ach jö, zei Jan tot grooten Henk,
Snij niet zoo op. wat denk je,
Dat ik hem niet de lucht in krijg?
Let maar eens op, groot Henkjel
En toen ze kwamen op de wei
En Henk riep: Kijk, daar gaat-ie!
Zei Jantje trotsch: 't Is nog al wat,
Kijk liever hier, daar staat-ie.
Henk keek, maar lette daardoor niet
Op wat er nu gebeurde
Met z?n eigen vlieger, die, verward
In 'n boom, heel leelijk scheurde.
En toen hij samen met zijn zus
'm Los had, na veel probeeren,
Riep Jantje lachend: Hé, zeg Henk,
Wil ik het jou eens leeren?
A. T.
was geweest, was als sneeuw voor de zon
verdwenen en had plaats gemaakt voor een
onaangename hooghartigheid.
Frans Boelaers begreep er niets van.
Ondertusschen ging de strijd verder. Als
moderne jongemannen werkten zij voor
hun brood en in de vrije uren liepen zij col
lege op een universiteit.
Maar al spoedig kreeg Wim een betrek
king, die tegelijk vereer end en belangrijk
v/as. Hij werd aangesteld aan een onder-
afdeeling van den Volkenbond, waar hij
correspondeerde met regeeringen van alle
landen ter wereld-
Dadelijk liet hij zijn studies varen. Wim
was gemakzuchtig geworden sinds de gou
den pen zijn leven zoozeer was komen be
ïnvloeden.
Dit goede leven duurde ongeveer een jaar.
En gedurende dien tijd werd het over de
gansche wereld bekend, welk een talent
Wim Lang bezat.
En toen kwam de dag, dat Wim Lang in
een vroolijke bui met een paar nieuwe
vrienden ging varen op het meer van Ge-
r.ève. Er werd feest gevierd en gedronken.
Wim haalde schertsend zijn gouden pen
te voorschijn en bracht een dronk uit op
het voorwerp, dat zoovele jaren in zijn be
zit was geweest.
De vrienden klonken mee. Begrepen niet
wat er meer achter Wim's woorden stak.
Opeens een windvlaag. Het jacht helde
vervaarlijk over.
Door den schok tuimelde Wim achterover.
De gouden pen gleed uit zijn handen en
vóór hij zich kon herstellen, rolde de pen
overboord. Het jacht scheerde als een witte
meeuw over het water, handig en snel
onder de handen van den bekwamen stuur
man.
De pen lag op den bodem van het meer
en aan dek van het witte jacht zat een
verslagen man, Wim Lang, die langzamer
hand begon te beseffen wat dit ongelukje
voor hem beteekende.
Vlak na het verzinken van de gouden
pen werd er in Wim's werkkring gevoeld,
dat het talen-genie, Wim Lang, niet meer
voor zijn taak berekend was- Iedereen ver
baasde er zich over. Wim Lang was het
grootste gedeelte van zijn fabelachtige ken
nis kwijt. Fouten waren aan de orde van
den dag en het ging zelfs zoover, dat Wim
geen Chineesch, Russisch, Hebreeuwsch,
Spaansch, Latijn meer kende. Talen, die
hij tot nu toe vlot kon schrijven!
De kranten van de geheele wereld begon
nen zich met het wondere geval te be
moeien. Dagen achtereen verschenen er
artikelen, waarin de zaak van alle kanten
werd bezien.
Men sprak van geheugenverlies, over een
of andere geheimzinnige ziekte- Maar nie
mand begreep hoe de vork in den steel zat
Een paar maanden werd het aangezien,
maar toen was het met Wim's goede po
sitie gedaan. Hij deugde niet langer voor
zijn werk en werd ontslagen. Zijn geboorte
plaats, die hij eigenlijk ontgroeid was, wilde
hij niet meer zien en hij vertrok van Ge-
nève naar Parijs, waar hij probeerde op
alle mogelijke manieren aan werk te ko
men, zonder dat het hem gelukte.
Eiken dag treurde Wim om het verlies
van de gouden pen. Daarmee was al zijn
kennis verdwenen en hij stond zelfs ten
achter bij de menschen, die even lang ge
studeerd hadden, want omdat hij zoo ge
makkelijk het werk door de gouden pen
kon laten doen had hij zich, vooral de
laatste jaren, om studeeren niet veel be
kommerd.
Door de voortdurende tegenslagen, die
hem nu troffen, raakte Wim steeds meer
van het rechte pad af- Kon hij door kennis
en werken niet aan geld komen, dan maar
door stelen en oplichten, dacht hij. Van lie
verlede kwam hij in slecht gezelschap, ver
viel van het eene misdrijf in het andere en
het duurde dan ook niet lang of hij viel
in handen van de Parijsche politie. Zes
maanden werd hij gevangen gezet voor een
van zijn oplichterijen en toen hij uit de
gevangenis kwam, besloot hij ten einde raad
naar Holland te komen. Iedereen zou hem
wel vergeten zijn. Zijn vrienden zouden
hem wel niet meer herkennen. Wat hij in
Nederland zou gaan doen, stond bij hem
nog niet vast. Zou hij doorgaan met zijn
oneerlijk leven of zou hij weer een recht
schapen mensch worden?
VI
De jaren gingen voorbij. Wim Lang
zwierf door het land zonder arbeid, zonder
huis, als een landlooper, dikwijls achter
volgd door de politie, rusteloos. Hij treurde
nog altijd om het verlies van de gouden pen
en zoo dikwijls zat hij in zichzelf er over
te praten, dat-de menschen, die hem ken
den, hem hielden voor een gek. Waarom zou
hij anders steeds spreken over een wonder
bare gouden pen? Die dingen bestonden
immers niet.
Op een guren winterdag kwam Wim op
nieuw in zijn geboorteplaats. Het kwam
uit, zooals hij voorspeld had. Niemand
kende in den sjofelen zwerver den beroem
den Wim Lang, den besten talenkenner ter
wereld, aan wiens roem zoo plotseling een
einde was gekomen.
Tegen den avond vond Frans Boelaers,
die daar nog altijd woonde, den uitgeput-
ten zwerver voor zijn huis. Hij nam hem
mee naar binnen.
Wim herkende zijn vriend. Wat was het
hier gezellig! Frans was gehuwd en zijn
vrouw en kinderen waren verbaasd hem
met dezen verloopen vent binnen te zien
komen Maar Wim kreeg een goed onthaal
en, wat bijgekomen, rustte hij uit in een
fauteuil bij den haard.
Door een toeval kwam toen de herken
ning.
Een van de kinderen was met een paar
oude portretten aan het spelen en legde er
één neer op de knie van den zwerver.
Of hij ook eens dat mooie plaatje wilde
zien!
Wim keek. En hij kreeg eeij schok van
verrassing. Het was een portret van hem
en Frans uit hun schooltijd.
Hij ontroerde zoozeer, dat het zijn gast
heer opviel, die hem vroeg wat hem
scheelde. Wim antwoordde niet Dan nam
Frans het portret en keek lang van Wim
naar het oude plaatje.
„Wim! Wim Lang!" riep hij uit.
Wim werd rood van schaamte, sprong
van zijn stoel op en wilde wegloopen, maar
zijn oude vriend hield hem vast.
„Nee, nee, niet weggaan. Een vriend laat
ik nooit zóó heengaan."
VII
Ontroerd vertelde Wim nu zijn wederva
ren en ook de oorzaak van zijn roem, de
gouden pen, vergat hij niet.
„Ik was zwak in dien tijd," zei hij. „Al
mijn wijsheid kwam uit de pen en ik deed
alsof ik het aan mezelf te danken had. Dat
was het ergste. En dan dat ik jou zoo slecht
behandelde.
„Dat vergeten we," antwoordde Frans
hartelijk „en laten we nu blij zijn, dat de
gouden pen weg is. Liever arm en ongeacht
dan rijk en beroemd door middel van die
gouden pen. Die jou niets dan ongeluk
heeft gebracht."
DE B.L.N.S.
t Was een mocie herfstdag dezen Woens
dag. Geen wonder, dat de club na al de
rc-genbuien, die waren voorafgegaan, be
hoefte had aan een flinke wandeling. Om
twee uur was het heele gezelschap bijeen
om naar het bosch te gaan. Het doel was
beukenootjes zoeken en voor alle zeker
heid had mevrouw Van Voorden aan Toos
een paar tasschen meegegeven voor pad
denstoelen. Daar gingen ze heen: Kees als
vanouds met zijn mondharmonika voorop.
Vervolgens kwamen Jan, Gerrit en Bram en
ten slotte de meisjes. Kees, die weer heele-
maal beter was, blies, dat het een lust was.
Onder de tonen van het Limburgsche volks
lied: „Waar in t bronsgroen eikenhout"
ging het met flinken pas voorwaarts. De
eerste halte was een plek, waar veel beuken
stonden, daar moesten, te rekenen naar an
dere jaren, veel beukenootjes liggen. Al
gauw zagen ze echter, dat ze diet alleen in
het bosch waren. Een troepje kinderen,
gewapend met allerlei zakken en emmer
tjes, was reeds druk aan het zoeken. Maar
't bleek al gauw, dat
ze elkaar niet in den
weg zouden loopen,
want de kinderen
zochten eikels en
geen nootjes. Nu, die
waren er ook genoeg
te vinden, want tus
schen de beuken
stonden veel eiken.
Mientje had zelfs al
gauw ontdekt, dat er
twee soorten eikels waren, n.l. langwerpige
groene (fig. 1) en breedere bruine (fig. 1). Jan
liet zien, dat je van die Amerikaansche, de
breede, zulke aardige bolletjes maken kon.
Aan beukenootjes was geen gebrek. De
ruwe napjes, waar de nootjes in zitten, wa
ren meest allemaal opengebarsten (fig. 2).
Soms zaten er nog gave nootjes in. Leege
doppen waren er ook genoeg. De kinderen,
die eikels zochten, gingen naar een anderen
kant van het bosch, zoodat het stil werd
onder de boomen. Dat vond sinjeur pluim
staart, de eekhoorn, zeker ook, want hij
(fig. 3) kwam uit zijn schuilhoek te voor
schijn en vertoonde zich opeens aan de zoe
kende menschen.
Maar hoe brutaal hij T,9 j
ook was, dat groote
gezelschap was hem
toch 'n beetje te kras,
hij bleef even stil zit
ten en wipte daarna
'n grooten boom in.
„Laten we even kij
ken of hij daar soms
zijn nest heeft," stel
de Kees voor.
Zij liepen om den boom heen en jawel,
daar dicht bij den top zat het eekhoorn-
nest. Langen tijd om te kijken hadden ze
niet, het zoeken werd dus weer voortgezet.
Daarbij deed Ada een aardige vondst. Er
Hoor je wel m'n klompen
Klepperde klap, klap, klap,
Hoor je ze niet klepp'ren
Als 'k er zoo mee stap?
Groote passen maak ik
Met m'n klompen aan;
'k Kan er wel tien mijlen
Mee uit wandelen gaan!
'k Stap door alle plassen
Klepperde klap, klap, klap;
t Hindert niet als ik er
Midden in soms trap!
Met m'n houten klompen
Zijn m'n voeten droog;
Ook al spat het water
Langs m'n klomp omhoog!
Wil je soms m'n klompen
Eens een keertje aan?
'k Wed, je zou door alle
Plassen spatten gaan!
R. F.
Zou jij op den bok durven gaan
zitten?
Waarom niet, en ik durf er wel een
eindje mee te rijden ook.
Piet stapte moedig op den bok en trok
aan de leidsels. Eerst wilde het paard
niet, en toen nog maar een flinke ruk.....
.....waarop het paard als een pijl uit den
boog er van door vloog, terwijl Piet in
dolle angst „help" schreeuwde.
Eindelijk gebeurde, wat te voorzien
was. Daar Piet met mennen kon, vloog
hij met kar en al tegen een lantaarn
paal. Piet had schoon zijn bekomst.
metjea
PU,»
Ts.a
lagen namelijk tusschen de oude beuke
nootjes ook een paar eikels en een daarvan
was met een soort paddenstoeltjes bedekt
(fig. 4). Tilly herkende ze als bekerzwam-
Die vondst gaf aanleiding tot een
gesprek over
paddenstoelen,
waarbij Mien
tje opmerkte,
dat moeder ge
vraagd had of
ze wat boleten
wilden mee
brengen. Jan,
die t bosch op
zijn duimpje
kende, stelde
voor nog een
eindje verder
te loopen, daar
was een ber
kenlaantje en
het kon haast
niet missen of er zouden wel berkenboleten
en roode boleten staan. Het bleek al gauw,
dat hij zich niet vergist had. Spoedig zagen
ze een paar roode boleten met hun vuur-
rooden hoed en harigen, sehubbigen steel
staan (fig. 5). Alleen jonge exemplaren
werden meegenomen, de oudere, die er al
zoo slap uitzagen, lieten ze maar staan.
Kees maakte van den hoed van een der bo
leten een doorsnee met zijn zakmes om
Bram, die niet wist wat een boleet was, te
laten zien, dat de hoed aan den onderkant
buisjes draagt in plaats van plaatjes, zooals
bij de meeste padden
stoelen. Nu vonden ze
ook berkenboleten, die
van de roode boleten
verschillen, omdat de
hoed geelbruin ziet.
Ook is de hoed veel
slapper. De steel is
ook geschubd (figuur
5).
Boleten nemen veel
plaats in en dus wa
ren de meegebrachte
tasschen gauw ge
vuld.
Met denzelfden flinken stap werd huis
waarts gegaan, waar de nootjes gebrand en
de paddenstoelen gebakken werden, t Was
weer als vanouds een gezellige middag ge
weest.
A. Ia
WOOB.DKEER.
Ik ben iets om uit te drinken. Keert men
mij om, dan doe ik dienst in de keuken.
Men vindt mij op de uiterste punt der
aardas De tegenstelling drukt echter een
zekere beweging uit.
Ik ben en blijf een kloosterlinge, hoe men
mij ook draait.
Ik ben een bepaalde kleefstof,
Die zeer veel wordt gebruikt.
Keert ge mij om en leest ge mij weer.
Dan druk ik een lengte uit.
Ik ben méér dan één; draait ge mij om,
dan ben ik een soort groente.
Wilt ge mij als haarbos zien, lees mij dan
cp de eene manier: als een soort visch-val,
dan op de andere.
Ik ben gelijk een melkkan waar niets in
is. Andersom ben ik een kleur.
SERVETHOUDER
Met een beetje handigheid, een zaag en
een hamer kun je dezen servethouder best
zelf maken. Zaag eerst van triplex 2 drie
hoeken, waarvan de basis 15 cJM. en de
hoogte 10 c.M- is. Dan heb Je noodig een
plankje van 19 c.M. lang, 4 cM. breed en
lÜ a 2 c.M. dik. Aan beide zijden hiervan
worden de 2 driehoeken gespijkerd. Ten
slotte neem je nog 2 stukjes hout van 8
cJM. lang, 2 cM- dik en 4 cM. breed en
spijker die onder den houder, zooals de tee-
kening aangeeft. Wanneer je nu het geheel
met lak of glansverf mooi frisch schildert,
b.v- blauw, rood of groen en je kimt er nog
een versierinkje op aanbrengen, da-n kan
het een sieraad voor de tafel zijn.
OPLOSSING: WOORD KEER
Nap pan
Pool loop.
Non.
Lijm mijl
Paar raap.
Kuif fuik.
Leeg geeL
f. Ir cl Jop iw»
Mced^oe»b*C<,
dt.
JBottc.*
niiii'!iiii'!iiiM<iiin'iiiniiiii'N