is
Md vM&aal von den dag
HET KWIK
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Met ROBINSON aan
kun je uren lang gaan
SSsTS,,200Diners j
2Lrre Z j perdag'i
HET
GROOTE I
- AVONTUUR J
MAANDAG 30 JANUARI
HET BOLLENBEDRIJF IN 1932
Hillegoms burgemeester over de
loonsverlagingen
TWEE-JARIG MEISJE
VERBRAND
Droevig ongeval te Santpoort
Beroepschriften ingevolge de
Drankwet
R. C. H. OP DE SCHAATS
Onderlinge wedstrijden in het
hardrijden op de van Merlenvaart
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
In de Vrijdag gehouden vergadering van den
gemeenteraad van Hillegom heeft burgemeester
Mr. D. Ront een Nieuwjaarsrede uitgesproken.
Daaraan ontleenen wfj het volgende:
Het is langzamerhand ook in kleinere ge
meenten gebruikelijk geworden, bij de intrede
van het nieuwe jaar een terugblik te werpen op
hetgeen het vorig jaar ons heeft gebracnt en
enkele woorden te wijden aan de verwachtin
gen voor dr toekomstige periode.
Of zulks verstandig is in de tegenwoordige
tijden, wil ik in het midden laten, al sta ik
er vrij sceptisch tegenover. Ongetwijfeld heeft
zulk een rede groote beteekenis, indien gehou
den door personen, wier woorden invloed kun
nen hebben op de publieke opinie en op het
wereld-gebeuren. In alle andere gevallen móet
men zich feitelijk beperken tot een droge op
somming van feiten, omdat men bij het geven
eener appreciatie zich öf laat leiden door indi
vidueel, doch diKWijls voorbarig en onberede
neerd optimisme, öf tot misschien gefundeerd,
doch daarom niet minder gevaarlijk pessi
misme.
Besluit men echter eenmaal tot het geven
eener beschouwing dan zal men niet mogen
aarzelen, de feiten nuchter onder het oog te
zien en zich onverschillig moeten toonen voor
de vi-aag of de zienswijze bij alle groepen van
den raad en dus van de bevolking wel in goede
aarde zal vallen.
De belangrijkste gebeurtenissen in 1932 me
moreerde spreker.
Nuttiger is wellicht echter, die gebeurtenis
sen en besluiten in herinnering te roepen,
welke aantoonen, dat de omstandigheden ster
ker kunnen zijn dan elke doctrine.
Ik denk daarbij aan: Stijgenden nood in het
Bolienvak tegen alle beweringen in van experts
tijdens hoogconjunctuur; aanvaarding van
Rijkssteun en werkverschaffingsregeling; prac-
tisch prijsgeven van werkverschaffing om zich
uitsluitend tot steun te bepalen; tijdelijke kor
ting op loonen gemeentepersoneel en verplichte
aansluiting op de waterleiding.
Ondanks aanvankelijk ietwat schuchtere po
gingen tot versobering, is niettemin verhooging
der belastingen noodzakelijk gebleken en wel
uitsluitend tengevolge van de verhooging der
sociale lasten.
Beter schijnt het om in de toekomst juist in
bloeiperiode flinke belastingen te heffen en uit
de overschotten reserves te vormen die den
stoot in slechte tijden kunnen opvangen, waar
door grootere stabiliteit wordt verkregen.
Ontkend kan niet worden, dat in dezen
malaise-tijd als spreekwoord moest gelden:
.Draagt elkanders lasten"; die bevolkingsgroep
welke over vaste inkomsten beschikt, onder de
crisis niet lijdt, integendeel door de waardestij
ging profiteert ten koste van, handel, nijver
heid, landbouw, neringdoenden en tenslotte niet
het minst de werkloozen.
Het streven om de lóonen en salarissen
kunstmatig hoog te houden wil mij anti-sociaal
voorkomen, houdt de wederopleving der bedrij-
in versneld tempo voortschrijdende verarming
loosheid tegen en valt derhalve in hooge mate
te betreuren.
Nog steeds is men zich hier te lande niet
voldoende bewust of weigert men te erkennen,
dat het kunstmatig hooghouden van het loon
peil de concurrentie-mogelijkheid met het bui
tenland ernstig schaadt en onvermijdelijk tot
in versneld tempo voorschreidende verarming
van Nederland moet voeren.
Voor dez?, streek welke zonder het buiten
land eenvoudig niet kan bestaan is dit van zeer
bijzondere beteekenis.
Misschien en dit klinkt wellicht para
doxaal ware het voor ons land te wenschen,
dat de toestand nog erger wordt opdat eindelijk
de schellen van de oogen vallen en men zich
realiseere, dat Nederland door aan hooge
eischcn var levensstandaard en aan een zooge
naamd „menschwaardig bestaan" met radio's
t i dergelijke nuttige doch niet noodzakelijke
objecten vast te houden, bezig is, zich ten
grotidê te richten.
Georganiseerde acties van ambtenaren, al of
niet onder leiding van eerzuchtige candidaat-
Kamerleden, om zich tegen redelijke loonsver
laging te verzetten, kunnen dan ook niet scherp
genoeg worden gelaakt, als ware het slechts
omdat de toch reeds uiterst moeilijke bestuurs
taak der Regeering daardoor onnoodig wordt
verzwaard.
Verwijten als zouden opvattingen als door mfj
ontwikkeld louter negatief zijn en geen
opbouwende elementen tot verbetering in
houden, zijn ongegrond. In tijden van storm
gaat men geen nieuw land inpolderen, doch
tracht men te redden wat er te redden valt
desnoods met opoffering van gronden, om daar
door den totalen ondergang van het vaderlijke
erf te voorkomen.
Integendeel, het streven der overheid moet er
Steeds meer op gericht zijn om zich van onge
zonde inmenging te onthouden.
Slecjits door de vrije werking der economi
sche krachten te herstellen, kan men tot den
zoo zeer gewenschten evenwichtstoestand te-
rugkeeren.
Vergeten mag niet worden, dat niets de crisis
zoozeer verzwaard heeft als het ingrijpen der
regeeringen in de wetten der economie, waar
door de goederenruil en daarmede de beta
lingsmogelijkheden kunstmatig zijn gekort
wiekt.
Dat verder de medezeggingschap van ieder
burger over de belangrijkste vraagstukken het
saneerings-tempo aanmerkelijk vertraagt, be
hoeft wel geen betoog.
Of de leidende en met verantwoordelijkheid
belaste figuren in de diverse landen in dit ver
band over de zegeningen van 't algemeen kies
recht binnenskamers nog wel zoo enthousiast
zullen zijn als voor eenige tientallen jaren, valt
te betwijfelen.
Men heeft echter eenmaal het paard van
Troje binnengehaald en de democratie zal
moeten trachten, zich uit het moeras te werken
waarin zij zichz door de aanbidding van het
domme getal heeft gebracht.
Wie heeft er in een goed geregeld huishouden
van gehoord, dat de kinderen aan den vader
vertellen hoe het moet? Eh wie zou het onder
schrijven, indien de leerlingen aan den meester
de wet voorschreven?
In de politiek heeft men dit. echter als iets
normaals gesuggereerd en het bekende sprookje
van Andersen „De Koning in zijn hemd" komt
hier onwillekeurig in de gedachten.
Het stemt tot verheugenis, dat in steeds bree-
dere kringen tegen deze uitwassen der demo
cratie verzet begint te rijzen, en ik meen, dat
ook wij Katholieken ons wel eens mogen af
vragen of de macht, het aanzien en de voor
spoed der Katholieke Kerk niet zijn gebaseerd
op tucht en onderwerping in stede van op me
dezeggingschap van ondergeschikte figuren.
Is het niet zonde en jammer wanneer men
ziet hoe de pogingen tusschen Amerika en En
geland om te komen tot logische oplossingen,
nog steeds worden tegengehouden door congres
leden en senatoren, die hun kiezers gouden
bergen hebben beloofd en niet met leege han
den „on the platform" durven te komen.
Laten de arbeiders in overheidsdienst en in de
z.g. beschutte bedrijven toch spoedig inzien, dat
aan deze wereldcrisis zich op den duur geen
enkele categorie der bevolking kan onttrekken
tenzij tot op zekere hoogte de beroepswerkloozen.
Trachten zij dit toch te doen, dan zal dit slechts
kunnen ten koste der gemeenschap. Eenmaal
aan het Pauperisme ontworsteld en tot een
zekeren, zij het ook beperkten staat van wel
vaart gekomen, zal de arbeider naast de zege
ningen ook de nadeelen van het kapitalisme
moeten ondergaan.
Een verzekering tegen achteruitgang bestaat er
nu eenmaal in de wereld niet en nergens staat
geschreven, dat men recht heeft op het be
houd van het in vroeger jaren zelf of door
voorgaande generaties veroverde welvaartspeil.
In de betere standen weet men dat. Fortuinen
worden verzameld en weer verloren zonder dat
medelijden wordt gevraagd of gegeven, omdat
men daar beter beseft, dat nu eenmaal niets
bestendig is op dit ondermaansche. Mocht men
het niet beseffen, des te erger. De geschie
denis is er om er leering uit te putten.
Waarom dan dat geweeklaag wanneer aan
de inkomsten der georganiseerde massa wordt
getornd?
Heeft men als individu meer recht op mede
lijden naar mate men veel soortgenooten heeft
en daardoor middels het stemrecht meer pressie
via impressionable kamerleden kan uitoefenen?
Of wenscht men de standenverschillen op te
heffen en tot het collectivisme van Lenin te
komen? Inderdaad, zeer velen die met den mond
het .communisme bestrijden, zijn in hun hart
rasechte communisten. Men vindt dezulken
onder alle partijen, helaas niet het minst onder
de katholieken.
Ontkomt men dan nergens aan de crisis, zult
gij vragen? Ja zeker in het veel geprezen Rus
land, omdat de armoede daar voordien reeds
zoo groot was, dat men practisch niets meer
verliezen kon. Behalve dan dat men er ver
kleumt van koude of, vernietigd door honger
en ellende, den laatsten adem kan uitblazen,
hetgeen wegens de algemeenheid van het ver
schijnsel geen opzien baart, misschien zelfs als
een noodzakelijke phase in de verwezenlijking
van het doodgeboren, doch hooggeroemde
„patlletska", het zoogenaamde vijfjaren-plan,
wordt geqüalificeerd.
Keeren wij van het algemeene tot het bij
zondere derhalve van het wereldgebeuren tot
de Hillégomsche toestanden terug.
Het loon van de arbeiders aan de gasfa
briek b.v. bedraagt nog steeds met op- en
dependentie gemiddeld ruim 40.per week.
Een kweekeling met acte is gedurende eenige
maanden aangesteld, ofschoon de wet zulks niet
voorschrijft. De plaatsvervangende hoofden van
scholen ontvangen nog steeds de niet voorge
schreven 100.toelage. Cumulatie van
betrekkingen blijft gehandhaafd ten koste
der gemeentefinantiën en ten nadeele
van den dienst. De subsidies aan ver-
eenigingen zijn niet verlaagd. Bij de korting
van 5 op de salarissen van ambtenaren en
werklieden is het gebleven.
De belastingen zijn echter in Mei gebracht:
van 25 opcenten op personeel op 50 opcen
ten, daarna bij de begrooting op 80, derhalve
ruim verdrievoudigd in opcenten;
van 25 opcenten op gemeentefonds op 50,
daarna op 60 dus ruim verdubbeld in opcenten;
van 25 opcenten op vermogen op 50, dus
verdubbeld in opcenten.
Is hiermede echter het einde in het zicht?
Het ware te wenschen, doch het heeft geen
zin, zich blij te maken met een doode musch.
De reserves der gemeente, inclusief batige
saldi van voorgaande jaren, bedroegen eind
1931 naar raming plus minus 172.000.
Teneinde de begrootingen niet te zeer te be
zwaren werd besloten, deze in drie jaren op te
soupeeren. Voor 1932 werd gebruikt 65.500.
voor 1933 58.950.zoodat voor 1934 in ver
band met een meevaller over 1931 a 11.200.—
nog 58.950 resteert.
Daarna zullen wij een gat van 40.000.
f 60.000 per jaar extra hebben te stoppen.
Dat beteekent een gemiddelde van 50.000.
bij de thans bekende belastingopbrengst welke
in de eerstkomende jaren eerder nog terug zal
loopen 40 opcenten op de gemeentefondsbe
lasting of 100 opcenten op de personeele belas
ting, verdeelt met het broederlijk over beide
belastingen: 20 opcenten op de gemeente-
JHIlHlIllltllllHlttll
HimiiiHiiHiHiinn
En aller oogen zijn gericht....
Natuurlijk, op het kioik! I
Want, weet u, dit artikel gaat,
Althans voor 't oogenblik!
i Het gaat.... omlaag en dit is juist
I Hetgeen men zoo begeert,
i Tenminste als men schaatsen rijdt,
i Of 't in de gauwte leert!
En daalt het kwik, dan rijst de hoop,
i Dat 't nog wel even duurt,
't Is daarom, dat men naar dat kwik
Nu zoo voortdurend tuurt.
Maar ook degeen, die in den geest
De Rivièra prijst,
Hij kijktalleen maar om te zien
Of 't kwik nu nog niet rijst!
1 Maar daar hèt kwik onzijdig is,
En dat is een geluk
Heeft al die drukke kijkerij
Geen invloed op den druk!
En of men nu van zoeler weer
Dan wel van schaatsen houdt
Dit laat het kwik, zooals u voelt,
Thans wel volkomenkoud!
1 MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
imiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimitiHniiHuiiiiiKiiiiiiiiiitiimir;
fondsbelasting en 50 opcenten op de personeele
belasting.
Derhalve bestaat vrijwel wiskundige zeker
heid, dat: de opcenten op de gemeentefondsbe
lasting zullen worden in 1935 100 of de opcenten
op de personeele belasting zullen worden in
1935 180, of indien men de opcenten op oude
belastingen doet drukken 80 opcenten op de
gem. fonds en 130 opcenten op de personeele
belasting.
Deze cijfers geven te denken.
Hoe angstwekkend de toestand in het bollen-
bedrijf is, dat den ruggegraat ja bijkans het
gansche lichaam dezer streek moet worden ge
noemd gij alleen weet het wellicht beter
dan ik.
Maar of het redmiddel om uit de moeilijk
heden te geraken dient te bestaan in het kunst
matig in het leven houden van zwakke bedrij
ven, waag ik te betwijfelen. Wenscht gij een
toestand, dat de helft van de Nederlanders
gedwongen wordt kunstmatig de andere helft
boven water te houden? Is dit in overeenstem
ming te achten met den fieren Hollandschen
geest, die in het verleden steeds de wilskracht
heeft geschonken om moeilijkheden onder het
oog te zien, en er prat op is gegaan, zichzelf
te redden?
Sinds hoelang zijn de Nederlanders vervuld
met bewondering voor de Overheid en haar
mechanisme, dat zij Regeeringsmaatregelen en
Regeerings-ingrijpen als het summum der wijs
heid beschouwen?
Wat wij thans zien gebeuren, is niet oprecht,
doch gekunsteld. Zoodra dit slag menschen,
zuivere individualisten als zij zijn, den fooi heb
ben ontvangen en wie een veer voor den mond
kunnen wegblazen, zullen zij de eersten zijn om
vadertje Staat de schuld te geven van alle mi
sère, en dank met stank te vergelden.
Het doet mij oprecht leed, dat deze beschou
wing niet meer in majeur kan luiden, doch hoe
gaarne ik het zou hebben gewenscht, het ware
thans niet te verantwoorden geweest.
Moeten wij daarom versagen of bij de pak
ken neerzitten? In geenen deele. De Brit en de
Hollander hebben dit gemeen, dat zij beter
vechten naar mate het hun slechter gaat.
Tienmaal zal de wereld-toestand opklaren en
een volk, dat vertrouwd heeft naast Gods hulp
op eigen kracht, zal zich dan gelukkiger kun
nen prijzen dan een ander, dat met kunstma
tige middelen in het leven is gehouden en door
het teren op andermans zak is verweékelijkt.
Nog steeds geldt het Fransche spreekwoord:
„Aide toi et Dieu t'aidera". Help u zelf en God
zal u helpen.
Het twee-jarig doctertje van de familie Post,
wonende aan den Hagelingerweg te Santpoort,
zat Zondagmiddag met een celluloid pop te
spelen. Zij kwam met de kachel in aanraking,
waardoor de pop in brand vloog. Ook het meisje
kreeg ernstige brandwonden en werd naar het
St. Antonius Ziekenhuis te IJmuidenOost
vervoerd. Heel spoedig is het daar aan de be
komen verwondingen overleden.
De consternatie in het dorp is zeer groot.
De openbare vergadering van Gedeputeerde
Staten van Noord-Holland ter mondelinge be
handeling van de beroepschriften, ingediend
tegen de besluiten van Burgemeester en Wet
houders van Haarlem tot weigering van verlof
voor den verkoop van alcoholhoudenden drank,
anderen dan sterken drank ten name van:
a. de Commanditaire Vennootschap W. A.
Groeneveld en Co., voor het perceel aan de
Leidsche Vaart 252, en
b. de Commanditaire Vennootschap S. de
Vries en Co. voor het perceel aan de Boter
markt 23,
is bepaald op Woensdag 15 Februari 1933, des
namiddags te 2 uur in het gebouw der Provin
ciale Griffie aan de Dreef 3 alhier.
Freddy kreeg op een dag ruzie
met Ivy, omdat hij wat roet gemorst
had op Polly's staart. Hij had na
melijk den schoorsteen van de Ar-
tis-keuken geveegd, en daar kwam
wel een emmer vol roet uit.
„Kijk toch uit, waar je loopt,"
schold Ivy. „Hoe krijg ik de kat ooit
weer schoon? Kom eens hier, Polly!
Poes. poes, poes! Kom, dan zal ik je
staart wasschen!"
Polly kwam direct, toen zij Ivy's
stem hoorde, maar toen ze langs
Freddy kwam, aaide ze hem plotseling
met haar roetstaart in 't gezicht,
zoodat hij eruit kwam te zien als
een neger.
„Kijk nu, weer eens, wat dat mis
punt uithaalt!" gromde Freddy. „Ik
ben ontoonbaar!"
,,'t Zou niet gebeurd zijn, als je
geen roet op Polly's staart gemorst
had!" zei Ivy. „Nu kan ik behalve de
kat ook jou nog gaan wasschen!"
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling.)
Hoewel hij als restaurateur en als mensch
in het algemeen een zeer geschikt man
was, kon Mabel Betterway, die in zijn
zaak de cassa bediende, John Arliss toch niet
heelemaal uitstaan.
„Ik begrijp je niet," zei het meisje, dat de
tafeltjes bij de cassa serveerde, „hij is dol op
je, en hij staat je ik weet niet hoe dikwijls aan
te staren."
„Heb je wel eens gezien, hoe hij op 'n bief
stuk kan staren?" vroeg Mabel.
„Maar een man moet toch eten, niet?"
„Eten?" herhaalde Mabel, „ik zie hier man
nen niets anders doen. Vroeger dacht ik aan
een man als aan een held. en nu! Een man is
niets anders dan een altijd hongerig en slecht
gehumeurd wezen!"
Hoewel John Arliss haar op bijzondere wijze
bewonderde, hield hij z'n hoofd toch bij z'n
zaak. Hij was geen man, die onmiddellijk poëzie
gaat schrijven, of 's nachts aan het venster
staat te zingen en te tokkelen op een guitaar.
Hij bewonderde haar zakelijke gewoonten, haar
vriendelijke bediening van de klanten, en haar
correcte afrekening. Hij vond haar een ge
schikte vrouw voor hem en z'n zaak, en hij zag
heel goed hoe gezien ze was bfj z'« klanten en
personeel. En toen ze op een goeden keer eens
genoeg had van dat zitten in de cassa en kijken
naar als maar etende mannen, had hij terstond
haar salaris verhoogd, wat haar deed blijven.
Een van de geregeldste bezoekers was een
knappe jonge man, Arthur Connersby. Mabel
kende z'n naam, omdat hij een abonnement
genomen en een vast tafeltje gekozen had. Hij
had dat met Mabel geregeld, en hij had zoo n
prettige wijze van optreden en zoo'n typisch
muzikale stem, dat. Mabel hem graag geholpen
had en een anderen indruk van hem kreeg dan
van de overige eters.
Den volgenden dag had Connersby een bosje
bloemen voor haar meegebracht, en ze was er
zoo mee ingenomen, dat zfj ze in een glas wa
ter naast zich in de cassa zette.
Dat deed hem den volgenden dag nog wat
bloemen meebrengen.
„Ik houd van bloemen het allermeest," zei
Mabel, en dus bracht hij haar den volgenden
dag een bos chrysanthemums.
„U moet niet zooveel geld ervoor uitgeven,"
zei Mabel, terwijl ze de bloemen tegen haar
wangen hield.
„Dat schikt wel, ik krijg ze tegen inkoops
prijs. Ik werk bij een grooten bloemist in Re-
gentstreet," antwoordde Connersby.
,,'t Moet heerlijk zijn, den heelen dag tusschen
bloemen door te brengen, inplaats van tusschen
gekookte visch en karbonades," verzuchte Ma-
bel, en 't bracht Connersby op een idee.
„Wel, wat doet u Zondag?" vroeg hij, „ik be
doel, is u wel eens in de Hortus Botanicus van
Upstone geweest?"
„Nog nooit," zei Mabel.
„Ik heb een uitnoodiging, gaat u mee?" vroeg
Connersby.
Mabel was meer gevraagd door klanten, voor
schouwburg of dancing of zooiets, maar ze had
steeds beleefd maar duidelijk geweigerd, doch
bloemen enArthur Connersby zelf, dat was
toch iets anders. Dus stemde ze toe en hun
uitje naar de schitterende tuinen van Upstone
was een volslagen succes.
En na al dat zien van die vele schoone bloe
men, had ze zoowaar voor het eerst echt hon
ger. En Connersby wist hoe hü een lunch moest
bestellen; ze durfde er niet aan denken, wat
hem dat wel gekost had.
John Arliss had de bloemen bemerkt, en ook
den glimlach, welke Connersby iederen middag
kreeg bij het afrekenen, en hij was er niets
mee ingenomen. Toen Connersby op een mid
dag laat was, en wilde afrekenen, stond Arliss
bij de cassa.
„Wat ik vragen wil," zei Connersby tot Ma-
bel, „morgenmiddag heeft u vrij niet?"
„Ja," antwoordde Mabel, „waarom
„Omdat ik u vragen wilde mee te gaan
naar
,,'t Spijt me," zei John Arliss op eens, „dat
ik u onderbreek, maar ik wilde Mabel juist
vragen morgenmiddag te blijven voor de half-
jaarlijksche balans."
Ben dergelijk verzoek van een baas is vrijwel
gelijk aan een bevel, en Mabel had dus geen
keus.
„Als dat noodig is, meneer Arliss," zei ze,
„dan zal ik blijven," en ze keek vragend naar
Connersby.
„O, dat is in orde," zei deze met een stem die
vroolijk moest klinken, „dan gaan we de vol
gende week maar," en hij vertrok zonder John
Arliss te groeten.
En den volgenden middag, toen Mabel met
Arliss de boeken afsloot, bleek dat zijn winst
ruim een vierde hooger was dan die van het
afgeloopen jaar.
„Dat is niet slecht, hè?" zei Arliss, „en het
zou nog meer kunnen zijn als ik de juiste
iemand had om me bij te staan. Ik weet, dat
het eten prima is, maar er moest iemand zijn.
die zoo af en toe een frisch idee bracht, die wat
bloemen op de tafeltjes wist te zetten. Ik heb
nieuwe tapijten noodig, maar ik weet niet wel
ke kleur ze moeten hebben. En jij
„Ik hoop, dat ik steeds mijn best voor de
zaak gedaan heb," onderbrak Mabel, en ze dacht
hoe jammer het was, dat John Arliss met z'n
goeie hart alleen maar aan eten dacht. Hij
zag haar even aan.
„Ja," herhaalde Mabel, „u is toch wel tevre
den, nietwaar meneer Arliss?"
„Waarom „meneer"? Waarom zeg je niet
„John"? We kennen elkaar al zoo lang, en je
moet bemerkt hebben, dat ik veel om je geef.
Je ziet wat ik verdiend heb. Waarom zouden
we niet trouwen en samen de zaak drijven? Jij
in de cassa, en ik in de keuken, dat zou een
fortuin be teekenen!"
„Ohehdat 's erg aardig van u, menéfer
ArBss," bloosde Mabel, „maarMaar za
kwam niet verder, want het is heel moeilijk,
als je er vöörstaat, aan een man te zeggen, dat
men hem niet liefheeft.
„En dan," zei Arliss, „je hoeft nooit gebrek
te lijden. Eten is er volop!"
Doch 't deed de maat over loopen. De gedachte
aan eten, aan honderden menschen die hon
derden diners verwerkten, bracht Mabel vol
komen in opstand. Ze stoiitt op en pakte haar
hoedje: ,,'t Spijt me, meneer Arliss," zei ze,
„maar dat gaat niet. Ik kan niet. U begrijpt dat
nietmaar, wees u niet boos, ik kan niet!"
Arliss was ge
slagen, zijn aanbod
zoo'n overtuiging «•MIIIMIIIMIttVIIIIIHimtmtlf «I Ml»;
in haar stem, dat
hij begreep dat de zaak daarmee voorgoed uit
was.
Doch John Arliss was niet een man om aan
„een gebroken^ hart" te lijden, hij haalde
z'n schouders op, vroeg haar niet minder goed
van hem te denken, en verhoogde opnieuw haar
salaris. En toen ze was weggegaan, verdiepte
hij zich opnieuw in zijn boekhouding.
En den volgenden Zondag nam Arthur Con
nersby Mabel weer op een uitstapje in den om
trek, en toen zfj terugkwamen, vroeg hij haar
of ze met hem wilde trouwen. Toen begreep
Mabel; zij hield van Arthur. Hij had haar nooit
veel over zichzelf verteld, alleen dat hij spaar
de om voor zichzelf te kunnen beginnen in een
zaak. En ze antwoordde hem „ja" en hij kuste
haar en op een gouden wolk reden ze naar huis
in een droom van geluk, tot het geschreeuw
van een conducteur hen aan 't verstand orach t,
dat ze in een autobus zaten en aan het eind
punt der halte waren gekomen.
Het was een eenvoudige huwelijksplechtig
heid; ze hadden beiden geen familie en ze had
den 'n paar klanten als getuigen gevraagd, dia
ze na het huwelijk een maaltijd aanboden. Toen
gingen ze met hun beidjes naar het "huis, dat
Arthur had gekocht en stilletjes voor haar had
laten inrichten. En hij zei: „dat is mijn hu
welijkscadeau voor jou, en daarom heb ik je
maar steeds niets willen zeggen.
Mabel was overgelukkig en ze kuste hem op
beide wangen. En toen ze aan hun eigen tafel
zaten, op hun eigen stoelen, sieide Arthur:
„Luister eens, Mabel. Ik heb nog een verras
sing. Ik heb je wel 'ns verteld, dat ik zelf een
zaak wilde beginnen enik heb er een ge
kocht! Nu geen bloemenzaak! Bloemen kan ik
niet meer zien of ruiken; 'tis vreeselijk je heele
leven bloemen te moeten verkoopen! Bloemen
zijn alleen mooi en heerlijk, als je ze zelf koopt
of krijgt! Nu, John Arliss vertelde me, dat hij
genoeg had van z'n zaak, hij had er geen plei-
zier meer in, zei hij. En toen heb ik hem op
goedkoope manier aan een goede bloemenzaak
geholpen en zelf heb ik heel billijk zijn zaak
overgenomen. Wel, wat zeg je ervan? Je bent
er gewend en als je me helpen wilt....! Jij in
de cassa en ik in de keuken, dat zal een fortuin
beteekenen!"
Zes maanden later vroeg een der klanten
aan Arthur hoe het hem beviel.
„Geweldig! Enorm!" zei hfj, „maar ik dank
alles aan mijn vrouw. Ze is zóó enthousiast en
werkt zelf zóó hard, dat ik haar als 't ware
gewoon maar help en dus de zaak wel goed
moet gaan!"
En Mabel bleef enthousiast en ze bleef met
Arthur samen hard werken en ze bleven van
elkaar houden. Doch daarin zit het juist: beter
200 diners per dag voor anderen, waar liefde is.
dan één diner per dag voor je zelf, als je niet
van elkander houdt!
Dank zij de vlotte medewerking van het ge
meentebestuur van Heemstede, waarvoor een
woord van dank hier wel op zijn plaats is, kon
R. C. H. Zondag wedstrijden in het hardrijden
organiseeren voor zijn leden en donateurs op
de van Merlevaart, achter de tribunes van het
R. C. H.-terrein.
Er werd door ongeveer vijftig deelnemers
hard gestreden om de uitgeloofde prijzen, di
verse ritten en herkansingen waren noodig om
de prijswinnaars aan te kunnen wijzen.
Om half twee waren de wedstrijden afgeloo
pen en kon in het restaurant op het terrein
aangevangen worden met de uitreiking van de
prijzen.
De eerste prijs viel ten deel aan Ab Kom
duur die nog een extra prijs verwierf, uitge
loofd door den heer Slot, pachter van het res
taurant op het R.C.H.-terrein, de tweede was
Kos, derde Van de Werve, vierde Hanse en
vervolgens kregen in de navolgende volgorde
nog een prijs: B. Smallegange, Smit, Steyne,
C. Prevost, P. Verkerk, Bos, Guus v. d. Mey,
De Bie, Willemse, Rein Jansen, P. Kok, Vink,
W. Stook en D. Prevost.
Woensdagmiddag, ijs en weder dienende,
worden wedstrijden georganiseerd voor de
R.C.H.-adspiranten. Dat belooft eveneens aar
dig te worden.
A 11*% °P blad zijn Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen 9/bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7^%fl bij een ongeval met OCfl bij verlies van een hand 1 Of oij verlies van een bij een breuk van A(\ bij verlies van "n
Jill ff liuonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen 01/1/ Uf»m verlies van belde armen, beide beenen of belde oogen# t doodelijken afloop een voet of een oog t £t \J%duim of wijsvinger# *#v»~been of arm f Tl/." anderen vinger
aiiimimiiitimiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiM f£(JI_,l,ETON
SumfiiiiifiiiiiriitiiniiiniiiuiniiiiiiiiiiiiHMiiiiuiuiiHiiiiiHiiiuiiiniiir:
19
„Ja, Patrick, laten we aanstonds heengaan.
Ik kan niet langer hier blijven en dezen toe
stand aanzien; dat breekt me het hart."
De jongeman stak het kleinood in zijn zak en
beiden gevolgd door hun hond, die nu en dan
tegen hen opsprong, alsof ook hij zich over de
vondst verheugde, sloegen den weg in naar Cal
cutta.
Toen zij het park uitgingen, ontmoetten zij
weer de ongelukkige Hindoes, die hun den vo-
rigen dag, zonder het te weten, opmerkzaam
hadden gemaakt op de voedende eigenschappen
der Bassia-bloesems.
Ook zij kwamen terug van de natuur-voor-
xaadschuur en hadden er flink gegeten.
Zij spraken eenige woorden van hoffelijke
groetenis tot de jeugdige Engelschen en deze
lachten hun vriendelijk toe als oude kennissen.
Mary streelde de arme kindertjes, die er zoo
uitgemergeld uitzagen, kneep hun zachtjes in de
magere wangetjes, streek de hand over hun
zwarte haar en prevelde eenige woorden van ge
negenheid en medelijden.
Vervolgens haastten zij zich, geheel vervuld
van de gedachte aan het kleinood, het eenige
overblijfsel van hunvroegeren welstand, langs
de Hoegli naar het strand.
Zij bemerkten daarbij dat de kleine groep
Hindoes hen op een afstand volgde.
In de Europeesche wijk aangekomen zochten
zfj en vonden zfj weldra een adres, waar zfj het
goud konden verkoopen voor geld.
Maar nu werden zfj toch eenigszins bevreesd.
Zij durfden niet naar binnengaan, omdat zij
niet wisten wat te zeggen als men hen mocht
vragen hoe zij aan dat kleinood gekomen waren.
Zij aarzelden geruimen tfjd en dachten na
over hetgeen zfj zouden antwoorden.
Ten slotte toonde Mary zich de dapperste en
hakte den knoop door.
Zfj ging naar binnen en zag aanstonds een
Perzisch koopman met een bril op den neus, en
die bezig was bankbiljetten te tellen en van tijd
tot tijd notities maakte in een dik boek.
„Mijnheer," zeide zij, terwijl ze een hoogroode
kleur kreeg en haar stem beefde, „zoudt u dit
gouden voorwerp eens voor mij willen schatten
en het van mfj willen koopen, als u het kunt
gebruiken."
Haar optreden was zóó vol gratie, haar stem
zoo dringend smeekend en tegelijkertijd beschei
den, dat de koopman er niet aan dacht te vra
gen naar de herkomst van het aangebodene.
Hij knikte even, bekeek het metaal, haalde
het over een langen bruinen steen, begoot den
steen met een scherp vocht uit een glazen
flesch en zag nu dat het zuiver goud was, zon
der eenig mengsel.
Daarna legde hfj het voorwerp in een der
schalen van een kleinen balans, zette op de an
dere schaal een paar géwichten, keek even en
zeide vervolgens:
„Mejuffrouw, dat is precies 35 „roepies" 1)
waard."
Wat 'n geld! Mary had bfjna uitgeroepen:
„O, mfjnheer, hoeveel!Wat ben ik blfj!"
Maar een gevoel van eigenwaarde en ook de
voorzichtigheid deden haar dergelijke woorden
onderdrukken.
De koopman telde het bedrag uit, stelde het
haar ter hand, groette en ging weer aan zijn
werk.
Eenmaal op straat gekomen, plotseling kapi
talisten geworden, kenden broer en zuster zich
zelf niet meer.
Zfj waren ervan overtuigd dat deze som hen
in elk geval in staat zou stellen naar Peshawer
te vertrekken.
En nu dachten zfj er slechts aan Zoo spoedig
mogelijk op reis te gaan.
Zfj lieten zich de richting naar het Centraal
station wijzen door een inboorling-politie-agent
die zich erover verwonderde dat zij, Engelschen,
te voet gingen.
Zij kwamen eindelijk aan het doel van hun
tocht, doodmoede en hongerig.
Patrick, had als beheerder der financiën, de
leiding der kleine expeditie op zich genomen.
X) Ongeveer f 52,
Hij moest zich een weg banen door een onbe
schrijfelijke drukte, die in het enorme gebouw
heerschte, een drukte veroorzaakt door een me
nigte, zoo talrijk als die eener kleine provincie
stad.
Het arme kereltje maakte als verzorger en be
schermer een allerpijnlijkst debuut, dat hij ge
lukkig aan zijn zuster kon besparen.
Hfj vroeg twee plaatskaarten naar Peshawer.
De beambte, die twee zeer goed gekleede kin
deren zag van het blanke ras, dacht dat hun
bedoeling was dit lange traject af te leggen in
een luxetrein, met de voornaamste stations als
stopplaatsen: Boerdwan, Parakar, Shergotty,
Allahabad, Toettehepoer, Cawnpoer, Etawolah,
Agra, Dehli, Lahore, Lala-Musa, Attoch en
Pesehawer.
Hfj maakte twee biljetten gereed, zoo onge
veer als die voor slaap-wagens en zeide:
„Als 't u belieft, meneer.... twee plaatsen
voor Pesehawer, hondertwintig roepies."
Patrick bloosde hevig, vermande zich echter
en stamelde:
„Dat is te duur.... veel te duur.... ik heb-
geen geld genoeg.wij, mijn zuster en ik, wil
len reizen als inboorlingen met hen."
De beambte, plotseling een geheel andere hou
ding aannemende, riep op minachtenden toon:
„Met inboorlingen reizenEngelschen
blanken.... daar valt toch niet aan te denken,
jongen.... je bent zeker een of ander knechtje
en je zuster een dienstmeisje.... je meester zal
dat volstrekt niet goedvinden."
Het ventje richtte nu fier het hoofd op en
antwoordde met indrukwekkende hooghartig
heid en waardigheid:
„Ik ben Patrick Lennox, hertig van Rich
mond! Is het misschien een misdaad arm te
zfjn en aan nieman.. iets te vragen? Geef mij
twee landverhuizersbiljetten."
Nu was het de beurt aan den beanbte om te
blozen en een paar woorden van verontschuldi
ging te spreken.
Hij nam twee andere biljetten en zeide, dit
maal weer op beleefden toon:
„Dat is maar achttien roepies."
Patrick betaalde zonder iets te antwoorden,
gaf zijn zuster den arm, en beiden, gevolgd door
Bob, gingen het perron op, dat vol was van een
dichte menigte vertrekkende reizigers.
Patrick had niet veel geld meer over! Zij
zochten een van die compartementen op, die
aan de slaapwagens grenzen, waarmede zij ver
binding hebben en waar ook de inboorlingen
boys zich ophouden, die behooren tot het dienst
personeel der rijke Engelsche reizigers.
Op een teeken van zijn meester sprong Bob
de treeplank op en zocht een plaatsje onder de
zitbank.
Het gegil van de stoomfluit scheurde de lucht,
ej volgde een oorverdoovend gerommel en de
trein zette zich in beweging.
De jeugdige reizigers slaakten een lange zucht
van verlichting en meenden nu in volle vaart en
nauwelijks merkbaar gebracht te zullen worden
tot dicht bij het tooneel van den oorlog.
Na tien minuten rijden stopte de trein niet
verre van een dier moerassige stukken grond
die liggen langs het Balliaghatta-kanaal, een
rampzalige streek, zeer kenschetsend genoemde
„het kamp der ellende."
Men had het nog veel beter kunnen noemene
„de hel van den honger", want misschien nooit,
bfj menschenheugenis, krfjgt men een zóó
schrikwekkende groote verzameling te zien van
menschen ten prooi aan die vreeselfjke ellenden
den honger!
Er zijn daar duizenden en duizenden van bei
derlei geslacht en van eiken leeftijd, die op den
bodem uitgestrekt liggen, bfjna zonder zich te
kunnen bewegen en ran een fantastische ma
gerte.
Men vraagt zich af hoe "n mensch zonder to
bezwijken zulk een ontvleezing kan ondergaan!
Bfj aankomst van een trein strekken al die
menschelijke geraamten hun armen uit en smee-
ken met nauwelijks hoorbare jammergeluiden
om wat voedsel-restjes.
Moeders heffen hun in lompen gehulde uit
gemergelde kinderen omhoog.
Da&r komt alles bijeen wat bfjna niet meer
leven kan, wat zich den toegang tot de groote
rijke stad ontzegd ziet en wat zich geen feest-
disch maken mag van hetgeen andere men
schen wegwerpen voor honden en katten en in
vuilnisbakken.
Men moet den rijkdom niet hinderen door de
narigheid der armoede-.... Dat is immers voor
velen nog altijd een beschavingsprinciep!
Men wfjst aan die ellendige stakkerds als tij
delijk verblfjf het „kamp der ellende" aan, waar
zij intusschen dit dient óók gezegd niet ge
heel en al aan htm lot worden overgelaten.
(Wordt vervolgd).