Roemloos sterven verraders
V
Jid wiï&aal van dan daa
GRIEP
VOORJAARSBODE!
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen zijn prima
Nederlandsch fabrikaat
f125.-
I HET 1
MAANDAG 6 FEBRUARI
EINDE VAN FOUCHE
Op het toppunt van zijn
macht valt een
intrigant
Vergeten gestorven
Op de loer
De grappenmaker
De redder
Royalist
Een verrader sterft
Mislukte smokkeltruc
Huizen van katoen
Dranksmokkelaars en
de belasting
M
gangster j
Beproefd
VapoRub
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
De groote strijd tusschen keizer Napoleon
en zijn minister Joseph Fouché broeide
eigenlijk reeds 10 jaar vóór de beslissende
Blag werd geleverd. In al die jaren hadden de
heeren elkaar leeren kennen als uiterst gevaar
lijk, maar ieder achtte zich den sterkste en het
gevolg hiervan was, dat beiden elkaar hadden
onderschat. Tien jaar lang had Fouché het vol
gehouden zijn eigen zin door te zetten, maar
toen kwam dan ook de dag, dat hij Napoleon
als den machtigste zou leeren kennen. Na de
grap, die hij had uitgehaald door zijn verlaten
politie-departement volkomen geplunderd aan
zijn opvolger over te laten, trad de keizer met
alle kracht tegen den intrigant op. Hij eischt,
dat Fouché zijn papieren zal inleveren op straffe
van gevangenneming, maar de sluwe Fouché
heeft alles Vermoed en als men bij hem komt,
vertrekt hij per snelste gelegenheid naar den
keizer, maar daar aangekomen, verneemt hij
een nieuw bevel. Hij moet onmiddellijk ver
trekken naar de provincie en mag zich niet meer
in Parijs vertoonen. In plaats van te gehoor
zamen, raakt de voorzichtige heelemaal de kluts
kwijt. Hij gaat niet naar de provincie maar ver
trekt in snelsten galop naar Italië. Vandaar uit
wil hij vluchten naar Amerika, maar onderweg
wordt hij ziek van angst en keert terug. Dan
rijdt hü rond in zijn koets van stad naar stad
zonder te weten wat hij doen zal. Eindelijk be
sluit hij dan toch maar te gehoorzamen en ver
trekt naar Aix, voor welke streek hij senator
was benoemd. Daar vertoefde hij drie jaar en
kon er dus gemakkelijk weer op dreef komen
ca de doorgestane emoties.
Fouché is nu 52 jaar, hertog van Otranto,
senator van Aix en schatrijk. Dit alles had
hem eenigszins gelukkig kunnen maken, wan
neer zijn voornaamste hartstocht, de intrige,
hem maar met rust had gelaten. Maar juist
in deze jaren heeft hij gelegenheid den poli-
tieken hemel af te spieden, want al zit hij ver
van Parijs, hij weet precies, wat er in de om
geving van den keizer omgaat. Napoleon laat
hem met rust en heeft hem blijkbaar ook niet
noodig. Eén keer slechts wordt Fouché geroe
pen, als de keizer den oorlog tegen Rusland
voorbereidt, die hem door iedereen wordt afge
raden. Fouché raadt ook af en wordt koel terug
gezonden. Napoleon is reeds op het gevaarlijke
punt gekomen, dat hij van zijn raadslieden niets
anders verwacht dan bevestiging van zijn eigen
plan. En Napoleon gaat naar Rusland en keert
totaal verslagen terug. Ineens zijn al zijn vroe
gere vrienden verdwenen. De Europeesche vor
sten, die hem vreesden en eerbiedigden, zijn
plotseling omgekeerd. Heel Europa is tegen hem.
Dit is het moment, waarop hij op geen enkelen
vriend meer kan rekenen en waarop hij zijn
vijanden pas op hun juiste waarde gaat schat
ten. De eerste aan wien hij denkt, is natuurlijk
Fouché, die onder geen omstandigheden in
Frankrijk mag blijven, nu het scheef gaat voor
den keizer. Napoleon benoemt hem plotseling
tot gouverneur over de bezette gebieden in Prui
sen. Dit was eigenlijk slechts een fictieve func
tie, want na de volkomen débacle in Rusland
kon men moeilijk nog spreken van bezette ge
bieden in Pruisen, dat zich direct na Moskou
tegen den heerscher verhief. Als hij bij den
keizer, die thans te Dresden vertoeft, arriveert,
blijkt die heele geschiedenis van het gouver
neurschap een grap te zijn. Het was Napoleon
alleen te doen Fouché uit Parijs weg te hebben,
dicht bij hem, om hem te kunnen controleeren.
Hij benoemt nu den oud-minister tot stadhouder
van Illyrië, een staatje in den Balkan, dat ieder
©ogenblik van de aarde kan verdwijnen. Het
verdwijnt dan ook spoedig en Fouché meent
naar Parijs terug te kunnen keeren, nu hij in
Hlyrië niets meer te doen heeft. Inmiddels is
de slag bij Leipzig gevallen en Fouché ver
neemt, dat de drie keizers op Parijs afmarchee-
ren. Dat beteekent, dat de regeering van Na
poleon haar beste dagen gehad heeft en nu is
het tijd voor Fouché om mee te trekken aan de
touwtjes. Maar hij komt precies te laat, want
juist een paar dagen voor zijn aankomst in Pa
rijs is Napoleon afgezet en zetelt Lodewijk
XVTH op den troon van Frankrijk. Fouché biedt
natuurlijk zijn diensten aan, maar hij heeft geen
Bucces. Men kent hem langzamerhand, den slu-
wen vos, den onbetrouwbaren intrigant en hij
trekt zich weer terug op zijn buitenverblijf te
Ferrlères.
Maar het duurde niet lang of de ontevreden-
beid over den koning nam in het leger groote
afmetingen aan. De soldaten snakten naar Na
poleon, dat was hun man. En Fouché zie reeds
wat er gebeuren gaat. Maar hij waarschu? na
tuurlijk niemand. Men heeft hem niet gewild, hij
zal ook de anderen in den steek laten. En ja
wel op den eersten Maart landt Napoleon te
Fréjus, door zijn leger met geestdrift begroet.
De regeering en het Hof weten geen raad en
vliegen naarFouché, die hen echter feeste
lijk bedankt. Wat kunnen hem de Bourbons
schelen, nu hij zeker weet, dat Napoleon weer
de overwinning gaat behalen. Men wil hem dan
laten arresteeren, maar tot tweemaal toe ont
snapt Fouché aan de arrestatie met een be
hendigheid, die zoowel de regeering als de ar-
resteerende politie verbluft doen staan, en die
heel Parijs vermaken. Als hij n.l. op de straat
wordt aangehouden en met groote plechtigheid
gearresteerd, antwoordt hij uit de hoogte: „Kom,
men arresteert geen oud-senator op straat" en
direct daarop verdwijnt hij met groote waardig
heid uit de oogen der politiedienaren, die van
verbazing hun taak vergeten. En als men hem
's avonds in zijn woning wil arresteeren, ver
zoekt hij de politie even in den salon te wach
ten, waarna hij met behulp van een ladder het
raam uitklimt, in den tuin van koningin Hor-
tense terechtkomt en zich zoo in veiligheid stelt,
reeds lang voor de politie uitgewacht is.
Ook Napoleon hoort van deze grappen en hij
weet meteen, dat Fouché dit geval zal uitbuiten,
alsof het een bewijs van trouw ware geweest
aan den keizer. Niets is minder waar dan dat
natuurlijk. De sluwaard kent geen trouw, maar
rekent uit, dat hij nu den keizer weer noodig
zal hebben. En dan begint de strijd weer op
nieuw. Napoleon is weer keizer van Frankrijk.
Hij wordt weer omgeven door baantjesjagers
en kruipers. Alleen Fouché verschijnt koel en
onverschillig, deftig en waardig en wordt di
rect door Napoleon ontvangen. Een uur later
is hij voor de derde maal minister van politie.
Hij wil ook het ministerie van buitenlandsche
zaken, vooral nu in Oostenrijk door niemand
minder dan oud-minister Talleyrand de wape
nen van de geheele wereld tegen Napoleon
worden samengebracht. Maar Napoleon laat
hem op zijn politie-departement. Hij weet, dat
buiten de grenzen vier machtige mannen sa
menspannen tegen den keizer: Wellington, Or
leans, Metternich en Talleyrand, en dat ach
ter dezen alle vorsten van Europa staan.
De publieke meening richt zich nu geheel
naar Fouché, van wien men meer dan van den
keizer het heil van Frankrijk verwacht. Ieder
een vraagt hem inlichtingen of goeden raad en
Napoleon moet machteloos toezien en kan on
mogelijk ingrijpen op straffe van de publieke
opinie tegen zich zelf te keeren. Ook het bui
tenland wendt zich niet tot den keizer maar
tot Fouché, den bekwamen man, die blijven zal,
ook, als de keizer voor goed zal overwonnen
zijn. Fouché speelt thans de grootste rol van
zijn leven en de eenige waarvoor men hem
oprecht groot kan noemen. De Fransche schrij
ver Lamartine zegt letterlijk van hem: „In
deze honderd dagen van Napoleon intimideerde
hij den keizer, vleide de republikeinen, suste
Frankrijk, wenkte Europa toe, glimlachte tegen
Lodewijk XVIII, onderhandelde met Talleyrand
en hield alles in evenwicht!
Intusschen werd Napoleon bijna tot razernij
gedreven door deze tiendubbele intrige van zijn
dienaar, maar hij kon er niets meer tegen
doen. Later op Sint Helena zou hij getuigen:
„Ik heb maar één werkelijken volkomen verra
der gekend: Fouché." Hij probeert Fouché te
ontmaskeren door een koerier naar Metternich
te zenden, die zich als vertrouwensman van
Fouché moet voordoen. Maar de slimmerik is
op zijn hoede en krijgt de correspondentie in
handen, om ze daarna met een nonchalant ge
baar aan den keizer terug te geven.
Dan komt het verschrikkelijk bericht, dat de
keizer pech heeft bij Waterloo en heel Parijs
is in de war. Alleen Fouché niet. Hij is op zijn
post en treedt op. Hij weet dat Napoleon nu
verloren is en beschouwt hem verder als een
lastig voorwerp, dat zoo spoedig mogelijk opge
ruimd moet worden. Hij roept den ministerraad
bij elkaar en wint alle ministers voor zich en
tegen Napoleon, die verslagen terugkeert en on
middellijk den raad bij elkaar roept. Ook Fou
ché is aanwezig. Maar niemand weet den kei
zer het juiste woord te zeggen en Fouché neemt
daar zelfs niet de moeite toe. Hij heeft zijn
maatregelen getroffen en op 21 Juni verklaart
de kamer Napoleon voor afgezet. Na veel zelf
strijd teekent Napoleon zijn troonsafstand en
Fouché is de machtige man, hoofd van de voor-
loopige regeering. Hij heeft thans zijn doel be
reikt en onderhandelt met alle machten der
aarde. Hij is het die thans voor het eerst de
draden der historie in zijn handen voelt, nadat
zoovele grooten door hem worden afgeschoven
van het schaakbord.
Nu is Lodewijk weer op den Franschen troon en
meer en meer begint men in hofkringen een
campagne tegen den koningsmoordenaar Fou
ché, totdat eindelijk de koning gehoor geeft
aan de inblazingen en Talleyrand verzoekt Fou
ché te verwijderen. Talleyrand doet dit graag
en wipt zijn ouden vijand. Fouché wordt be
noemd tot gezant in Dresden en is dus minis
ter af. Dit staat gelijk met een verbanning en
dit wordt hem dan ook voldoende duidelijk ge
maakt door Talleyrand. Hij is nu eenmaal uit
Frankrijk weg en zal er nooit meer terugkee-
ren. Hij voelt dit en tracht op andere wijze een
rol te spelen. Hij gaat naar zijn vroegeren
bondgenoot Metternich, doch ook deze heeft
Fouché leeren kennen en Metternich behoorde
niet bepaald tot de meest argeloozen van zijn
tijd. Hij scheept Fouché beleefd af en staat
hem alleen toe stil en rustig in Praag te gaan
wonen. De naam Fouché roept nu verder alleen
nog maar herinneringen wakker aan de revo
lutie, aan den koningsmoord, aan de plunde
ringen van kerken en aan massamoorden van
burgers. Fouché heeft afgedaan en er wil geen
nieuwe revolutie komen om hem weer te paard
te helpen. Al zijn brieven naar Frankrijk wor
den in het geheim gecontroleerd door het mi
nisterie van politie, dat driemaal in de geschie
denis in zijn handen was, en dat nu het groot
ste wapen tegen hem zelf is geworden.
In 1819 krijgt Fouché, bijna vergeten, toe
stemming van Metternich om te verhuizen naar
Triest, omdat hij het in Praag en later in Linz
niet harden kon. Die toestemming dankt hij aan
zijn ziekte, die hem reeds ten doode heeft op
geschreven. En in December 1820 sterft hij een
zaam en verlaten, nadat hij als het ware op
zijn sterfbed, alles heeft vernietigd, wat zijn
nagedachten: zou kunnen compromitteeren. Al
leen zijn gedenkschriften zijn achtergebleven en
die zijn zoo mogelijk nog onbetrouwbaarder dan
hij zelf zijn leven lang geweest is.
Toen hij stierf, werd dit voorval nauwelijks
opgemerkt. Pas wanneer vier jaar later het be
richt vernomen wordt, dat zijn mémoires gaan
verschijnen verstijven plotseling enkele tiental
len staatslieden van schrik, want zij vreezen
maar al te zeer, dat Fouché zelfs na zijn dood
niet zal kunnen afzien van zijn ouden harts
tocht: het verraad. De onbetrouwbaarheid van
zijn geschriften is echter spoedig genoeg geble
ken en dan kan men verder rustig zwijgen over
een doode, die niet gevaarlijk meer is.
Zoo was het roemloos einde van Joseph Fou
ché, den man, die steeds den roem en de macht
heeft gezocht met alle geoorloofde en ongeoor
loofde middelen, den man, ien men niet ten
onrechte noemde: het genie der gewetenloos
heid.
BELGRADO, 5 Febr. (Reuter). Te Maribor,
aan de grens tusschen Yoego-Slavië en Oosten
rijk, is een nieuwe smokkelaarstruc toegepast,
evenwel zonder succes.
Toen de douane-beambte de hevig schreiende
baby van een vrouw, die over de grens ging, wilde
troosten en het kind daartoe op zijn arm nam,
voelde hij in de kleertjes van de kleine pa
pier kraken.
Bij onderzoek bleek, dat er 81 bankbiljet
ten van 1000 dinar op de baby verborgen
waren.
De „moeder", die in hechtenis werd gesteld,
bleek de vrouw te zijn van een rijken koop
man uit Zagreb, die eenige dagen in het bui
tenland ging doorbrengen.
Zij wilde de formaliteiten, verbonden aan
het uitvoeren van geld, vermijden en leende
daartoe van een boerenvrouw een kindje, dat
zij in fijne kleertjes stak en het geld daar-
tusschen verborg.
=<1111111111
milium:
i Vlugger dan de lieve lente
En de bloemetjes in Mei
I Is de fiscus met zijn vraaglijst,
I Die beschreven moet, er bij.'
I Niet als zoete voorjaarsbode
Of als bloempje, dat ge plukt,
1 Doch alleen om in te vullen
Staan de stippeltjes gedrukt! I
Toch weer is het een ontluiken,
Zij het op fiscaal gebied,
Want de fiscus, als een kikker,
Loert, ontwakend, door het riet.
Evenals de boer den akker,
Zoo bezaait u dit biljet,
e Doch u doet het met uw antwoord,
Als ge ronde cijfers zet.
E Maar ook dit zaad zal gedijen,
Uwe aanslag wijst het uit!
En dan doet ge als een lijster,
Spitst uw mondje toe en fluit!
En ge ziet weer wat de wasdom
Bij de cijfers al kan doen.
Uw gelaat kleurt, als de velden,
Eveneens dan geel en groen! j
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Op een te Detroit gehouden congres van
architecten is voorgesteld om katoen te gebrui
ken voor het bouwen van huizen.
De muren, zoowel binnen- als buitenmuren,
en het dak zullen bedekt worden met een ka
toen-preparaat op een lichthouten raam.
De architect, die dit voorstel deed, verklaarde
dat dit een economische wijze van bouwen is.
Een ander stelde voor om suiker door de kalk
te mengen, waardoor het bindings-vermogen
met 60 procent wordt verhoogd.
De Amerikaansche belastingambtenaren heb
ben, naar Reuter verneemt, besloten om een
nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het
inkomen en de belastingen van meer dan 100
bewoners van Chicago, waaronder van een aan
tal bendeleiders.
Een soortgelijk onderzoek, dat vroeger heeft
plaats gehad, heeft reeds ertoe geleid, dat ver
scheidene bendeleiders tot gevangenisstraffen
veroordeeld werden, omdat zij geen belasting
betaald hadden van hun inkomsten als drank
smokkelaars.
Terwijl Ivy haar dagboek bijwerkte,
stapte Freddy Vrijdag over de rots,
waar zij schreef, en wierp een groot
brood in zee.
„Je moet kostelijk voedsel op die
manier niet vermorsen," riep Ivy uit,
terwijl ze opsprong, „ik kon het in n
pudding gebruiken, als het oudbakxen
was."
Terwijl Ivy aldus sprak, keek Topsy
naar de zeevogels, om te zien, of deze
het brood zouden aanvallen. Plotseling
slaakte Topsy een kreet. „Het brood
komt naar ons terug," riep ze uit.
Ivy begreep niet, hoe dat met eD
mogelijk was, toch bleef ze wachten
op den terugkeer van het brood, en
toen ze zich gereed maakte om het
brood uit het water te halen, zag ze,
dat een zwaardvisch het had terugge
bracht.
„Wel, heb je ooit, wie zou dat ge
dacht hebben," riep de zeeman uit.
„Ja, inderdaad," sprak Ivy, „ik ge
loof, dat de zwaardvisch meer ver
stand heeft dan u!"
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling)
De portier van het Scala-Theater hield
Dolly Bateman aan, toen ze het gebouw
wilde verlaten„Miss Renoble heeft
naar je gevraagd," zei hij. „Ze is in haar kleed
kamer." Dolly kreeg een kleur; als een figir-
rantje bij een groote ster moet komen, zijn er
slechts twee mogelijkheden: ontslag, wegens
een of ander nietig verzuim of een flinke be
vordering, omdat men eindelijk eens werd op
gemerkt. Ze ging terug het gebouw in naar de
afdeeling privé-kleedkamers voor de hoofdrol
len. De kamenier van miss Renoble deed de
deur een paar centimeter op haar kloppen
open: „Ja?"
„Ik heet Dolly Bateman; miss Renoble heeft
naar me gevraagd." En dat verleende haar toe
gang tot het heiligdom van een artiste.
Miss Renoble wees Dolly een stoel en stuurde
haar kamenier weg om alleen te zijn.
„Kijk eens," zei ze dan, „je bent nieuwsgie
rig waarom ik je liet roepen? Dat is heel een
voudig. Je lijkt verrassend veel op me, je zoudt
ook wat postuur en manier van doen betreft,
bij het eerste gezicht uitstekend mijn dubbel
gangster kunnen zijn. En die zou ik op het
oogenblik heel goed kunnen gebruiken."
Dolly zei niets, en wachtte rustig af.
„Je moet het volgende voor me doen," ver
volgde miss Renoble. Een dag of tien geleden
maakte ik op een liefdadigheidsfeest kennis
met een zekeren Robert Tilden-Smith, en hij
vroeg mij hem nogmaals te ontmoeten. Intus
schen heeft hij mij daarna niet anders dan ge
schminkt op het tooneel kunnen zien. Ik be
loofde hem een nieuw onderhoud, daar ik teen
meende, dat hij de bekende Tilden-Smith was,
die verbluffend rijk is en zelfs nog grooter rijk
dommen en ook een titel te erven heeft. Je be
grijpt dus wat ik bedoel nietwaar? Ik heb geen
tijd voor alledaagsche bewonderaars; jij hebt
hem dus te ontvangen en hem, zonder dat hij
merkt, dat ik het niet ben, aan het verstand
te brengen, dat ik niet bij een kantoorbedien
de pas."
Dolly stond op, ze voelde wat ze riskeerde,
doch zij zei: „Dank ir wel, dat doe ik niet!"
„Zeg niet te gauw neen, want ik weet toe
vallig, dat de revue aan het einde van de
maand van het program genomen wordt en 'n
nieuwe positie is moeilijk te krijgen. Bovendien,
kan ik me een denkbeeld vormen van je be
kwaamheden als je deze rol voor me speelt.
En indien je dat goed zoudt doen, is er met
mijn aanbeveling nog wel iets beters te krijgen
dan een rol als figurante."
„Dan geloof ik, dat ik wel moet accepteeren",
zij Dolly, die werkloosheid en ellende in den
winter maar al te goed kende.
„In orde,'1 zei miss Renoble, terwijl ze haar
kamenier belde. „Zie eens wat Dolly Bateman
uit mijn garderobe dragen kan bij Flemings.
We soupeeren daar vanavond", droeg ze haar
op.
Den volgenden avond meldde zich volgens
afspraak Robert Tilden-Smith aan de kleedka
mer van miss Renoble. Ze praatten wat met
elkaar, totdat onverwachts miss Renoble
vroeg: „En vertelt u me nu eens wat over
uzelf. U werkt op een kantoor, is het niet?"
„ja, dat is zoo", zei Robert, „maar hoe weet
u dat?"
„Och, dat hoort men zoo,'» antwoordde miss
Renoble tactisch, en Dolly volgde zoo nauw
keurig de wijze van optreden en manieren van
de echte miss Renoble, dat zij in 't geheel geen
moeilijkheden met haar situatie ondervond.
,,'t Bevalt me er best,'' zei Robert, „en het
werk is heel pleizierig, over een dag of wat bij
voorbeeld moet ik naar Sussex voor een in
spectieik verveel U toch niet met die ver
telling?"
„Asoluut niet," zei Dolly.
„Wél, dat reisje heeft voor mij groote betee-
kenis; mijn bevordering hangt er van af
Maar ik ie, *t is al half twaalf. Mag ik u vra
gen ergens met me te gaan soupeeren?"
„De kwestie is," zei Robert, toen de kellncr
de bestelling had opgenomen, „dat ik een hekel
heb aan de stad, en dus blij ben als ik naar
buiten kan."
„Dat is met mij juist eender", zei Dolly, en zij
schrok ervan, dat ze zoo buiten haar rol ging:
dan herstelde ze zich: „Vertelt u me nog wat
meer over Sussex, ja?"
Robert vertelde, zoo prettig en vlot, dat ze
beiden onverwacht opschrikten van het late
uur.
„Mag ik morgen terugkomen?" vroeg Robert.
Dolly wilde „neen" zeggen, maar ze moest
er aan denken, dat se te handelen had naar
opdracht van miss Renoble. Dus antwoordde
ZGl
„Als u het de moeite waard vindt!"
Er was slechts èèn antwoord op die vraag en
Robert gaf het zoo enthousiast, dat het haar
tegen haar zin sterk deed blozen.
Doch Dolly sliep dien nacht weinig, ze voel
de dat ze een rol ging spelen in een drama,
waarin ze zelf slachtoffer zou worden. Maar
miss Renoble wenschta, dat ze doorspeelde,
hoe spoediger Robert haar zou vragen om te
trouwen, des te spoediger zou ook miss Renoble
door Dolly haar afwijzend en ontnuchterend
antwoord kunnen geven. En m'ss Renoble
drong er bij Dolly op aan, dat moment te ver
haasten als ze kon, dan was er te minder ge
vaar dat het bedrog zou uitkomen.
Doch Robert verhaastte zelf dat oogenblik
door haar te vragen des Zondags mee te gaan
naar Astonshire in Sussex. Ze accepteerde;
het was zoo gemakkelijk toe te stemmen en zoo
moeilijk om te weigeren. Ze vroeg een veile,
in opdracht van miss Renoble, die in de uit-
noodiging het laatste bedrijf van haar spel ver
moedde. Robert kwam haar halen in een on-
aanzienlijkën two-seater, maar Dolly vond het
een genot naast hem in den wagen te rijden,
en ze stond versteld over z'n chauffeeren door
die geweldige stadsdrukte. Onderweg in een
dorpje gebruikten ze de lunch en in den mid
dag kwameh ze in Astonshire. t Was een al
lerbekoorlijkst plaatsje, landelijk en vol een
voud, met huisjes met rcode daken en een
prachtige oude kerk; in een glooiing van het
land zag ze boerderijen en boomgaarden en
aan den horizon, tusschen de heuvels door, de
zee.
„Bit hier," zei Robert, „wilde ik je laten
zien. 's Zomers is het hier een volmaakt para
dijs.
„Houd op," zei Dolly. Ze voelde, wat nu ko
men ging; er stonden tranen in haar oogen;
en ze durfde den strijd niet aan.
„Een paradijs, waar ik gelukkig zou kunnen
zijn met jou", ging Robert door, als had hij
haar niet verstaan. „Heb ik 'n kans?"
Dolly kon geen antwoord geven.
„Ik hield van Je, zoodra ik je zag," ging hij
verder, „ik heb
omgang gehad
met veel men- j T\p duhhel-
schen, met veel UUUUCl
meisjes, maar
nimmer heb ik
direct van
iemand kunnen
houden. En er is toch niemand anders?"
„Neen," zeide ze, maar ze kon het woord
niet terugnemen. Robert zag haar aan:
„Dan...." zei hij.
Het werd Dolly alles te machtig. „Waarom
vroeg je me?'' begon ze wanhopig.
Hij nam haar hand. „Hou je van me?"
„IkIk haat mezelf", zei Dolly.
„Dat is toch geen antwoord?" vroeg Robert.
,Ikik kan niet.... ik mag niet," riep ze,
en plotseling begon ze hevig te snikken.
Robert wilde z'n arm om haar schouder leg
gen, doch ze stootte hem weg: „Neen, neen.
't Mag niet," schreide ze, en toen opeens zich
bedwingend, vertelde ze:
„Luister, ik zal je de waarheid zeggen. Ik ben
niet miss Renoble doch Dolly Bateman, haar
dubbelgangster; ik moest haar rol spelen en je-
beleedigd weigeren als je me zou vragen te
trouwen."
„Ik wist het,'' zei Robert kalm. „ze had ge
noeg van me, omdat ze hoorde dat ik niet rijk
was en dus de moeite niet waard. Ik wist het
op den eersten avond dat ik je zag."
Dolly zag op, verbaasd en ontsteld.
„Natuifrlijk," hernam Robert, „men denkt
dat liefde blind is, maar dat is niet altijd zoo,
en bovendien zijn er menschen, die veel te
snel gelooven, dat men liefde voor hen gevoelt."
„Waarom vroeg' je me dan mee te gaan?" be
gon Dolly.
„Eerst uit nieuwsgierigheid. En toen ik een
plan had om den opzet van miss Renoble ge
weldig spaak te laten loopen. ontdekte ik dat
ik inderdaad alleen van jeu hield. En nu vraag
ik alleen maar een kans, dat te bewijzen."
Dolly antwoordde niet, er was niets te ant
woorden. Doch Robert meende er een toestem
ming uit te mogen opmaken. Dan zeide Dolly
langzaam: „Zou je heusch denken, dat ik je
gelukkig kan maken? Ik kan niet anders ko
ken dan een artisten-potje, en ik kan niet an
ders naaien dan de kleeren van een revue-
figurantje en
„Al die dingen kun je beter leeren als je er
pleizier in hebt," zei Robert, .maar 't herin
nert me aan iets anders. Ik geloof niet, dat
het noodig zal z}jn."
„Waarom niet,'- vroeg Dolly.
„Omdat ik, toen ik miss Renoble leerde kernen,
een kennis op bezoek kreeg, die me vertelde
voorzichtig te zijn met haar. Ik nam de proef
en voor een tientje begreep haar kamenier, dat
ik voorloopig maar een kantoorbaatnje moest
vervullen".
„Dus je bent niet op te kantoor?"
„Niet dan op m'n eigen kantoor. Ik ben in
derdaad Robert Tilden-Smith, die een titel en
ik weet niet wat meer erft, als mijn oom sterft.
Vind 'je het erg?"
„Neen," zei Dolly, .maar ik denk. dat miss
Renoble als ze over onze plannen hoort, het
erg zal vinden!"
Loop geen risico, wanneer griep heerscht. Beweeg
U zooveel mogelijk in de buitenlucht, eet krachtig
voedsel, drink melk en sinaasappelsap, om Uw
levenskracht op peil te houden.
Hebt U een kou gevat, behandel haar dan direct.
Neem zoo noodig een laxeermiddel, een heet bad
en ga naar bed. Vicks VapoRub flink op keel en
borst wrijven en met warm flanel bedekken.
Als een voorbehoedmiddel eenige malen per dag
Vicks in de neusgaten aanbrengen en goed op
snuiven.
A 11 I 'f op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bi) levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f "7 Cf) bij een ongeval met
AllC QuOfltie S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T óUUUmm verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen T DU» doodeiyken afloop
bij verlies van een hand
een voet of een oog
oij verlies van een f Cf)
duim of wijsvinger
Bestrijd
verkoudheid
zonder „innemen"!
bij een breuk van f bij verlies van te
been of arm Tl/." anderen vinger
gevaiieu verzexkciu ecu, ucx vujguuuc w --0 - -
aiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiillllliiiiiluiiilHim peuilletoN
silllllHlllllllllimilHIIIHIIIUtllllllllltllHIIIIIIIIIIIIUUUIUltlHHIUUUlir:
25
„Hier is goudgeld, hier zijn edelsteenen en
allerlei kostbaarheden, ging de fakir op drogen,
emstigen toon voort.
„Ondanks uw rijkdom, hebt gij op het oogen
blik geen middelenMaar dat komt er niet
op aan; geef royaal uit, zonder aarzelen.... de
Bchat der ingewijden staat tot uwe beschikking."
„En het jacht?.... Mijn dierbaar „Penny-
less," vroeg de kapitein.
„Maak u daarover geen zorg! De Engelschen
zullen het niet onder hun bereik krijgen. Als gij
het beveelt, zal de beste stuurman van Indië het
haar een veiligen plaats geleiden."
„Mooi uitstekend, beste fakir!Johnny,
Marius, gaat jelui verkleeden, onderwijl doen de
gravin en ik dat ook."
„Meester" sprak de fakir nogmaals, „haast
h!haast u!.... de oogenblikken zijn kost
baar. Want weet wel dat een nog veel grooter
gevaar dan waaruit gij ontsnapt zijt, u thans
Wacht 1"
DE OLIFANTEN-RIT
Het verkleeden geschiedde snel en de meta
morphose was volledig.
Graaf de Solignac zette een prachtigen zijden
tulband op, versierd met fonkelende diamanten
en een kostbare pluim. Hij trok het bekende
korte vest aan van wit cachemier met goud
borduursel bekleedde zich met de wijduit-
staande pofbroek, eveneens van cachemier, stak
aan zijn voeten fijne rood-marokijnen schoenen
en bond om zijn middel een breede scharlaken
zijden sjerp.
Met zijn bruin baardje, zijn zwarte oogen,
matte gelaatskleur, fijne handen en khidervoe-
ten geleek hij precies op een van die jonge In
dische vorsten welke Engeland betaalt en door
middel van een goed leven geheel onder zijn
macht krijgt.
De gravin had zich. getooid met het costuum
der Muzelmansche vrouwen; haar figuur ging
geheel schuil onder kostbare zilde en sluiers om
zoomd met goud en bezet met paarlen. Alleen
hare oogen waren zichtbaar.
In het aangrenzend vertrek waren Marius en
Johnny bezig met hun masxerade-costuums.
Nu zij wisten dat hun meester leefde, waren
zij weer de oude oolijkeras. Al die gevaren waar
over men hun sprak en heel die overhaaste
vlucht beschouwden zij als een puur zeemans
avontuurtje. En daar hun reizen en trekken over
de wereld hun oog en hun waarnemingsvermo
gen gescherpt had en zij geleerd hadden zich
zeer spoedig aan te passen aan alle omstandig
heden, liep ook hun vermomming vlot van sta
pel en slaagde uitstekend.
Men herkende in hen geen Amerikaan en
geen Franschman meer, maar zij waren op en
top twee dikke Muzelmannen, bijna majestueus
van verschijning en met iets dreigends vanwege
hun wapentoerusting: dolkmessen, pistolen enz.
Toen de kapitein en zijn vrouw naar buiten
kwamen, brachten zij hun een kranig militair
saluut en zetten met komische fierheid de borst
vooruit, terwijl Pennyless hun met geestdriftige
bewondering toevoegde:
„Bravo, Johnny! Bravo, Marius!.... alle hul
de ook namens m'n vrouw. Jelui zijn pracht-
figuren."
Marius, die zijn tong nooit aan 'n band had,
antwoordde met 'n krakend zeemansgeluid, dat
'n zonderlingei tegenstelling vonnde met zijn
Oostersch uiterlijk:
„O kapitein, u bent de keurigste, de meest
typische van al de zonen van den Profeet!
Wie u en mevrouw ziet, zou zeggen dat gij de
keizer en de keizerin zijt van Afrika, Arabië en
Turkije."
Inderdaad zag Pennyless er voor te pas „uit
den dood verrezen" man wonderwèl uit!
Hij lachte hartelijk en luid en Claudia deed
dit, thans bijna overmoedig geworden, even
eens.
Marius en Johnny begonnen als vanzelf meê
te lachen tot verbazing van den fakir, wiens
Hindoe-zwijgzaamheid zulk 'n vroolijkheid in
dergelijke omstandigheden niet kon begrijpen.
Hij achtte die zelfs gevaarlijk, want hij meen
de met zekeren ontstelden ernst te moeten op
merken:
„Stilte! als 't u belieft, stilte!"
„Ja, vadertje, ja!" repliceerde Marius de on
verbeterlijke babbelaar, we zullen onze tongen
van nu af aan vastbinden."
„Zeker," hernam de fakir zijn ernst geen
oogenblik verliezende, „gij zult een tijd lang het
stilzwijgen moeten bewaren vanwege uwe onbe
kendheid met de Hindoe-taal.
Gij zult doorgaan voor geloovigen die een ge
lofte hebt afgelegdde gelofte niet te spre
ken, onder welke omstandigheden ook, in te
genwoordigheid van inboorlingen. En laten we
nu zoo spoedig mogelijk vertrekken.... wij
hebben al reeds te veel tijd verbruikt."
Zij gingen heel stil naar buiten, en nu hunne
oogen langzamerhand aan de duisternis gewend
waren geworden, bemerkten zij, onder de hoo
rnen, twee kolossale olifanten, vaag te onder
scheiden bij het licht der sterren.
Elk van de beesten droeg op zijn rug een hoe
dah, 'n tentje, met zitplaatsen erin. Deze hoe-
dah's waren om de lichamen der olifanten
vastgesnoerd met leeren riemen. Een ervan, ge
drapeerd met kostbare stoffen en een minaret-
vorm vertoonende, was bestemd voor den kapi
tein en diens echtgenoote; de andere had als
dak 'n soort parasol, voldoende om reizigers te
beschermen tegen zon en regen.
Om naar deze comfortabel ingerichte zit
plaatsen omhoog te klauteren hingen er langs de
flanken der dikhuiden twee soepele laddertjes
van bamboe, die men op reis medeneemt.
Het onverwachte gezicht van deze slurf-ko
lossen deed de beide zeelieden in hun verbazing
'n oogenblik het consigne van den fakir ver
geten.
„Wat te knapen!"
„Stilte!" siste de fakir als 'n woedende cobra.
Op den nek van eiken olifant, vlak achter de
ooren, zat de mahoet of kornak de geleider,
in z'n hand een stokje met ijzeren punt hou
dende, waarmede hij meer dan met woorden den
schranderen dieren bevelen geeft.
De fakir wees met zijn hand naar de beesten
en zeide zacht:
„Deze beide olifanten zijn de sterkste, de moe
digste en de best gedresseerde van geheel Ben
galen. Die voor u bestemd is. meester, heet
Rama; de andere, die ons vervoeren zal, heet
Scindiah. U zult eens zien welk een wonder
baarlijk instinct, welk een moed en welk een
uithoudingsvermogen zij hebben. We kunnen
trouwens ai die goede eigenschappen in de ge
geven omstandigheden best gebruiken!"
Kapitein Pennyless, begrijpende dat de tijd
kostbaar was, klom vlug tegen het laddertje op,
dat boog, kraakte, maar zich goed hield.
Hij stapte rechts in de hoedah en zeide tot
zijn vrouw:
„Claudia, kind-lief, kom naar boven."
Zij volgde handig zijn voorbeeld, ofschoon
haar Oostersche kleeding haar eenigszins hin
derlijk was.
Toen zij boves aan de ladder was gekomen,
nam Pennyless haar onder de armen en zette
haar in het rijk bekleed je tentje naast zich
neder.
Ondertusschen klom Marius tegen den ande
ren olifant op en kon daarbij zijn mond niet
houden.
„Johnny, ouwe jongen, wat zeg je ervan? We
komen boven langs de stuurboord-ladder, net
als officieren!"
Hij nam zijn plaats in, zijn metgezel deed
insgelijks. De fakir deed het, als laatste, ook en
toen allen voor het vertrek gereed waren, haal
de men de ladders op en bevestigde die aan
twee daarvoor aangebrachte haken aan den
buitenkant van elke hoedah.
De mahoets deden een gefluit hooren en aan
stonds begonnen de olifanten te loopen, Scin
diah voorop.
Zij bewogen zich weldra in matigen draf. met
dat vaste, onvermoeibare rhythme, dat zij ge
durende onbepaalden tijd kunnen volhouden.
Weldra bereikten en passeerden zij Doem-
Doem, 'n stadje van vijfduizend inwoners, dat de
inlandsche wapenfabriek is en waar de beruch
te kogels worden vervaardigd, die door de bar-
baarsche uitvinding welke erop werden toege
past, zulke verschrikkelijke en moeilijk te gene
zen verwondingen veroorzaken.
De nacht was zeer donker. Het kon omstreeks
twee uur in den ochtend zijn.
Daar de zon pas om halfzes opging, hadden
de vluchtelingen tijd genoeg om den vastgestel-
den weg af te leggen en ten minste voor het
oogenblik te ontkomen aan dat geheimzinnige
gevaar, hetwelk alleen aan den fakir bekend
was,
.(Wordt vervolgd).