Roemloos sterven verraders V Jid wiï&aal van dan daa GRIEP VOORJAARSBODE! ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSONschoenen zijn prima Nederlandsch fabrikaat f125.- I HET 1 MAANDAG 6 FEBRUARI EINDE VAN FOUCHE Op het toppunt van zijn macht valt een intrigant Vergeten gestorven Op de loer De grappenmaker De redder Royalist Een verrader sterft Mislukte smokkeltruc Huizen van katoen Dranksmokkelaars en de belasting M gangster j Beproefd VapoRub AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL De groote strijd tusschen keizer Napoleon en zijn minister Joseph Fouché broeide eigenlijk reeds 10 jaar vóór de beslissende Blag werd geleverd. In al die jaren hadden de heeren elkaar leeren kennen als uiterst gevaar lijk, maar ieder achtte zich den sterkste en het gevolg hiervan was, dat beiden elkaar hadden onderschat. Tien jaar lang had Fouché het vol gehouden zijn eigen zin door te zetten, maar toen kwam dan ook de dag, dat hij Napoleon als den machtigste zou leeren kennen. Na de grap, die hij had uitgehaald door zijn verlaten politie-departement volkomen geplunderd aan zijn opvolger over te laten, trad de keizer met alle kracht tegen den intrigant op. Hij eischt, dat Fouché zijn papieren zal inleveren op straffe van gevangenneming, maar de sluwe Fouché heeft alles Vermoed en als men bij hem komt, vertrekt hij per snelste gelegenheid naar den keizer, maar daar aangekomen, verneemt hij een nieuw bevel. Hij moet onmiddellijk ver trekken naar de provincie en mag zich niet meer in Parijs vertoonen. In plaats van te gehoor zamen, raakt de voorzichtige heelemaal de kluts kwijt. Hij gaat niet naar de provincie maar ver trekt in snelsten galop naar Italië. Vandaar uit wil hij vluchten naar Amerika, maar onderweg wordt hij ziek van angst en keert terug. Dan rijdt hü rond in zijn koets van stad naar stad zonder te weten wat hij doen zal. Eindelijk be sluit hij dan toch maar te gehoorzamen en ver trekt naar Aix, voor welke streek hij senator was benoemd. Daar vertoefde hij drie jaar en kon er dus gemakkelijk weer op dreef komen ca de doorgestane emoties. Fouché is nu 52 jaar, hertog van Otranto, senator van Aix en schatrijk. Dit alles had hem eenigszins gelukkig kunnen maken, wan neer zijn voornaamste hartstocht, de intrige, hem maar met rust had gelaten. Maar juist in deze jaren heeft hij gelegenheid den poli- tieken hemel af te spieden, want al zit hij ver van Parijs, hij weet precies, wat er in de om geving van den keizer omgaat. Napoleon laat hem met rust en heeft hem blijkbaar ook niet noodig. Eén keer slechts wordt Fouché geroe pen, als de keizer den oorlog tegen Rusland voorbereidt, die hem door iedereen wordt afge raden. Fouché raadt ook af en wordt koel terug gezonden. Napoleon is reeds op het gevaarlijke punt gekomen, dat hij van zijn raadslieden niets anders verwacht dan bevestiging van zijn eigen plan. En Napoleon gaat naar Rusland en keert totaal verslagen terug. Ineens zijn al zijn vroe gere vrienden verdwenen. De Europeesche vor sten, die hem vreesden en eerbiedigden, zijn plotseling omgekeerd. Heel Europa is tegen hem. Dit is het moment, waarop hij op geen enkelen vriend meer kan rekenen en waarop hij zijn vijanden pas op hun juiste waarde gaat schat ten. De eerste aan wien hij denkt, is natuurlijk Fouché, die onder geen omstandigheden in Frankrijk mag blijven, nu het scheef gaat voor den keizer. Napoleon benoemt hem plotseling tot gouverneur over de bezette gebieden in Prui sen. Dit was eigenlijk slechts een fictieve func tie, want na de volkomen débacle in Rusland kon men moeilijk nog spreken van bezette ge bieden in Pruisen, dat zich direct na Moskou tegen den heerscher verhief. Als hij bij den keizer, die thans te Dresden vertoeft, arriveert, blijkt die heele geschiedenis van het gouver neurschap een grap te zijn. Het was Napoleon alleen te doen Fouché uit Parijs weg te hebben, dicht bij hem, om hem te kunnen controleeren. Hij benoemt nu den oud-minister tot stadhouder van Illyrië, een staatje in den Balkan, dat ieder ©ogenblik van de aarde kan verdwijnen. Het verdwijnt dan ook spoedig en Fouché meent naar Parijs terug te kunnen keeren, nu hij in Hlyrië niets meer te doen heeft. Inmiddels is de slag bij Leipzig gevallen en Fouché ver neemt, dat de drie keizers op Parijs afmarchee- ren. Dat beteekent, dat de regeering van Na poleon haar beste dagen gehad heeft en nu is het tijd voor Fouché om mee te trekken aan de touwtjes. Maar hij komt precies te laat, want juist een paar dagen voor zijn aankomst in Pa rijs is Napoleon afgezet en zetelt Lodewijk XVTH op den troon van Frankrijk. Fouché biedt natuurlijk zijn diensten aan, maar hij heeft geen Bucces. Men kent hem langzamerhand, den slu- wen vos, den onbetrouwbaren intrigant en hij trekt zich weer terug op zijn buitenverblijf te Ferrlères. Maar het duurde niet lang of de ontevreden- beid over den koning nam in het leger groote afmetingen aan. De soldaten snakten naar Na poleon, dat was hun man. En Fouché zie reeds wat er gebeuren gaat. Maar hij waarschu? na tuurlijk niemand. Men heeft hem niet gewild, hij zal ook de anderen in den steek laten. En ja wel op den eersten Maart landt Napoleon te Fréjus, door zijn leger met geestdrift begroet. De regeering en het Hof weten geen raad en vliegen naarFouché, die hen echter feeste lijk bedankt. Wat kunnen hem de Bourbons schelen, nu hij zeker weet, dat Napoleon weer de overwinning gaat behalen. Men wil hem dan laten arresteeren, maar tot tweemaal toe ont snapt Fouché aan de arrestatie met een be hendigheid, die zoowel de regeering als de ar- resteerende politie verbluft doen staan, en die heel Parijs vermaken. Als hij n.l. op de straat wordt aangehouden en met groote plechtigheid gearresteerd, antwoordt hij uit de hoogte: „Kom, men arresteert geen oud-senator op straat" en direct daarop verdwijnt hij met groote waardig heid uit de oogen der politiedienaren, die van verbazing hun taak vergeten. En als men hem 's avonds in zijn woning wil arresteeren, ver zoekt hij de politie even in den salon te wach ten, waarna hij met behulp van een ladder het raam uitklimt, in den tuin van koningin Hor- tense terechtkomt en zich zoo in veiligheid stelt, reeds lang voor de politie uitgewacht is. Ook Napoleon hoort van deze grappen en hij weet meteen, dat Fouché dit geval zal uitbuiten, alsof het een bewijs van trouw ware geweest aan den keizer. Niets is minder waar dan dat natuurlijk. De sluwaard kent geen trouw, maar rekent uit, dat hij nu den keizer weer noodig zal hebben. En dan begint de strijd weer op nieuw. Napoleon is weer keizer van Frankrijk. Hij wordt weer omgeven door baantjesjagers en kruipers. Alleen Fouché verschijnt koel en onverschillig, deftig en waardig en wordt di rect door Napoleon ontvangen. Een uur later is hij voor de derde maal minister van politie. Hij wil ook het ministerie van buitenlandsche zaken, vooral nu in Oostenrijk door niemand minder dan oud-minister Talleyrand de wape nen van de geheele wereld tegen Napoleon worden samengebracht. Maar Napoleon laat hem op zijn politie-departement. Hij weet, dat buiten de grenzen vier machtige mannen sa menspannen tegen den keizer: Wellington, Or leans, Metternich en Talleyrand, en dat ach ter dezen alle vorsten van Europa staan. De publieke meening richt zich nu geheel naar Fouché, van wien men meer dan van den keizer het heil van Frankrijk verwacht. Ieder een vraagt hem inlichtingen of goeden raad en Napoleon moet machteloos toezien en kan on mogelijk ingrijpen op straffe van de publieke opinie tegen zich zelf te keeren. Ook het bui tenland wendt zich niet tot den keizer maar tot Fouché, den bekwamen man, die blijven zal, ook, als de keizer voor goed zal overwonnen zijn. Fouché speelt thans de grootste rol van zijn leven en de eenige waarvoor men hem oprecht groot kan noemen. De Fransche schrij ver Lamartine zegt letterlijk van hem: „In deze honderd dagen van Napoleon intimideerde hij den keizer, vleide de republikeinen, suste Frankrijk, wenkte Europa toe, glimlachte tegen Lodewijk XVIII, onderhandelde met Talleyrand en hield alles in evenwicht! Intusschen werd Napoleon bijna tot razernij gedreven door deze tiendubbele intrige van zijn dienaar, maar hij kon er niets meer tegen doen. Later op Sint Helena zou hij getuigen: „Ik heb maar één werkelijken volkomen verra der gekend: Fouché." Hij probeert Fouché te ontmaskeren door een koerier naar Metternich te zenden, die zich als vertrouwensman van Fouché moet voordoen. Maar de slimmerik is op zijn hoede en krijgt de correspondentie in handen, om ze daarna met een nonchalant ge baar aan den keizer terug te geven. Dan komt het verschrikkelijk bericht, dat de keizer pech heeft bij Waterloo en heel Parijs is in de war. Alleen Fouché niet. Hij is op zijn post en treedt op. Hij weet dat Napoleon nu verloren is en beschouwt hem verder als een lastig voorwerp, dat zoo spoedig mogelijk opge ruimd moet worden. Hij roept den ministerraad bij elkaar en wint alle ministers voor zich en tegen Napoleon, die verslagen terugkeert en on middellijk den raad bij elkaar roept. Ook Fou ché is aanwezig. Maar niemand weet den kei zer het juiste woord te zeggen en Fouché neemt daar zelfs niet de moeite toe. Hij heeft zijn maatregelen getroffen en op 21 Juni verklaart de kamer Napoleon voor afgezet. Na veel zelf strijd teekent Napoleon zijn troonsafstand en Fouché is de machtige man, hoofd van de voor- loopige regeering. Hij heeft thans zijn doel be reikt en onderhandelt met alle machten der aarde. Hij is het die thans voor het eerst de draden der historie in zijn handen voelt, nadat zoovele grooten door hem worden afgeschoven van het schaakbord. Nu is Lodewijk weer op den Franschen troon en meer en meer begint men in hofkringen een campagne tegen den koningsmoordenaar Fou ché, totdat eindelijk de koning gehoor geeft aan de inblazingen en Talleyrand verzoekt Fou ché te verwijderen. Talleyrand doet dit graag en wipt zijn ouden vijand. Fouché wordt be noemd tot gezant in Dresden en is dus minis ter af. Dit staat gelijk met een verbanning en dit wordt hem dan ook voldoende duidelijk ge maakt door Talleyrand. Hij is nu eenmaal uit Frankrijk weg en zal er nooit meer terugkee- ren. Hij voelt dit en tracht op andere wijze een rol te spelen. Hij gaat naar zijn vroegeren bondgenoot Metternich, doch ook deze heeft Fouché leeren kennen en Metternich behoorde niet bepaald tot de meest argeloozen van zijn tijd. Hij scheept Fouché beleefd af en staat hem alleen toe stil en rustig in Praag te gaan wonen. De naam Fouché roept nu verder alleen nog maar herinneringen wakker aan de revo lutie, aan den koningsmoord, aan de plunde ringen van kerken en aan massamoorden van burgers. Fouché heeft afgedaan en er wil geen nieuwe revolutie komen om hem weer te paard te helpen. Al zijn brieven naar Frankrijk wor den in het geheim gecontroleerd door het mi nisterie van politie, dat driemaal in de geschie denis in zijn handen was, en dat nu het groot ste wapen tegen hem zelf is geworden. In 1819 krijgt Fouché, bijna vergeten, toe stemming van Metternich om te verhuizen naar Triest, omdat hij het in Praag en later in Linz niet harden kon. Die toestemming dankt hij aan zijn ziekte, die hem reeds ten doode heeft op geschreven. En in December 1820 sterft hij een zaam en verlaten, nadat hij als het ware op zijn sterfbed, alles heeft vernietigd, wat zijn nagedachten: zou kunnen compromitteeren. Al leen zijn gedenkschriften zijn achtergebleven en die zijn zoo mogelijk nog onbetrouwbaarder dan hij zelf zijn leven lang geweest is. Toen hij stierf, werd dit voorval nauwelijks opgemerkt. Pas wanneer vier jaar later het be richt vernomen wordt, dat zijn mémoires gaan verschijnen verstijven plotseling enkele tiental len staatslieden van schrik, want zij vreezen maar al te zeer, dat Fouché zelfs na zijn dood niet zal kunnen afzien van zijn ouden harts tocht: het verraad. De onbetrouwbaarheid van zijn geschriften is echter spoedig genoeg geble ken en dan kan men verder rustig zwijgen over een doode, die niet gevaarlijk meer is. Zoo was het roemloos einde van Joseph Fou ché, den man, die steeds den roem en de macht heeft gezocht met alle geoorloofde en ongeoor loofde middelen, den man, ien men niet ten onrechte noemde: het genie der gewetenloos heid. BELGRADO, 5 Febr. (Reuter). Te Maribor, aan de grens tusschen Yoego-Slavië en Oosten rijk, is een nieuwe smokkelaarstruc toegepast, evenwel zonder succes. Toen de douane-beambte de hevig schreiende baby van een vrouw, die over de grens ging, wilde troosten en het kind daartoe op zijn arm nam, voelde hij in de kleertjes van de kleine pa pier kraken. Bij onderzoek bleek, dat er 81 bankbiljet ten van 1000 dinar op de baby verborgen waren. De „moeder", die in hechtenis werd gesteld, bleek de vrouw te zijn van een rijken koop man uit Zagreb, die eenige dagen in het bui tenland ging doorbrengen. Zij wilde de formaliteiten, verbonden aan het uitvoeren van geld, vermijden en leende daartoe van een boerenvrouw een kindje, dat zij in fijne kleertjes stak en het geld daar- tusschen verborg. =<1111111111 milium: i Vlugger dan de lieve lente En de bloemetjes in Mei I Is de fiscus met zijn vraaglijst, I Die beschreven moet, er bij.' I Niet als zoete voorjaarsbode Of als bloempje, dat ge plukt, 1 Doch alleen om in te vullen Staan de stippeltjes gedrukt! I Toch weer is het een ontluiken, Zij het op fiscaal gebied, Want de fiscus, als een kikker, Loert, ontwakend, door het riet. Evenals de boer den akker, Zoo bezaait u dit biljet, e Doch u doet het met uw antwoord, Als ge ronde cijfers zet. E Maar ook dit zaad zal gedijen, Uwe aanslag wijst het uit! En dan doet ge als een lijster, Spitst uw mondje toe en fluit! En ge ziet weer wat de wasdom Bij de cijfers al kan doen. Uw gelaat kleurt, als de velden, Eveneens dan geel en groen! j MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) üiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Op een te Detroit gehouden congres van architecten is voorgesteld om katoen te gebrui ken voor het bouwen van huizen. De muren, zoowel binnen- als buitenmuren, en het dak zullen bedekt worden met een ka toen-preparaat op een lichthouten raam. De architect, die dit voorstel deed, verklaarde dat dit een economische wijze van bouwen is. Een ander stelde voor om suiker door de kalk te mengen, waardoor het bindings-vermogen met 60 procent wordt verhoogd. De Amerikaansche belastingambtenaren heb ben, naar Reuter verneemt, besloten om een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het inkomen en de belastingen van meer dan 100 bewoners van Chicago, waaronder van een aan tal bendeleiders. Een soortgelijk onderzoek, dat vroeger heeft plaats gehad, heeft reeds ertoe geleid, dat ver scheidene bendeleiders tot gevangenisstraffen veroordeeld werden, omdat zij geen belasting betaald hadden van hun inkomsten als drank smokkelaars. Terwijl Ivy haar dagboek bijwerkte, stapte Freddy Vrijdag over de rots, waar zij schreef, en wierp een groot brood in zee. „Je moet kostelijk voedsel op die manier niet vermorsen," riep Ivy uit, terwijl ze opsprong, „ik kon het in n pudding gebruiken, als het oudbakxen was." Terwijl Ivy aldus sprak, keek Topsy naar de zeevogels, om te zien, of deze het brood zouden aanvallen. Plotseling slaakte Topsy een kreet. „Het brood komt naar ons terug," riep ze uit. Ivy begreep niet, hoe dat met eD mogelijk was, toch bleef ze wachten op den terugkeer van het brood, en toen ze zich gereed maakte om het brood uit het water te halen, zag ze, dat een zwaardvisch het had terugge bracht. „Wel, heb je ooit, wie zou dat ge dacht hebben," riep de zeeman uit. „Ja, inderdaad," sprak Ivy, „ik ge loof, dat de zwaardvisch meer ver stand heeft dan u!" (Morgenavond vervolg) (Ingezonden Mededeeling) De portier van het Scala-Theater hield Dolly Bateman aan, toen ze het gebouw wilde verlaten„Miss Renoble heeft naar je gevraagd," zei hij. „Ze is in haar kleed kamer." Dolly kreeg een kleur; als een figir- rantje bij een groote ster moet komen, zijn er slechts twee mogelijkheden: ontslag, wegens een of ander nietig verzuim of een flinke be vordering, omdat men eindelijk eens werd op gemerkt. Ze ging terug het gebouw in naar de afdeeling privé-kleedkamers voor de hoofdrol len. De kamenier van miss Renoble deed de deur een paar centimeter op haar kloppen open: „Ja?" „Ik heet Dolly Bateman; miss Renoble heeft naar me gevraagd." En dat verleende haar toe gang tot het heiligdom van een artiste. Miss Renoble wees Dolly een stoel en stuurde haar kamenier weg om alleen te zijn. „Kijk eens," zei ze dan, „je bent nieuwsgie rig waarom ik je liet roepen? Dat is heel een voudig. Je lijkt verrassend veel op me, je zoudt ook wat postuur en manier van doen betreft, bij het eerste gezicht uitstekend mijn dubbel gangster kunnen zijn. En die zou ik op het oogenblik heel goed kunnen gebruiken." Dolly zei niets, en wachtte rustig af. „Je moet het volgende voor me doen," ver volgde miss Renoble. Een dag of tien geleden maakte ik op een liefdadigheidsfeest kennis met een zekeren Robert Tilden-Smith, en hij vroeg mij hem nogmaals te ontmoeten. Intus schen heeft hij mij daarna niet anders dan ge schminkt op het tooneel kunnen zien. Ik be loofde hem een nieuw onderhoud, daar ik teen meende, dat hij de bekende Tilden-Smith was, die verbluffend rijk is en zelfs nog grooter rijk dommen en ook een titel te erven heeft. Je be grijpt dus wat ik bedoel nietwaar? Ik heb geen tijd voor alledaagsche bewonderaars; jij hebt hem dus te ontvangen en hem, zonder dat hij merkt, dat ik het niet ben, aan het verstand te brengen, dat ik niet bij een kantoorbedien de pas." Dolly stond op, ze voelde wat ze riskeerde, doch zij zei: „Dank ir wel, dat doe ik niet!" „Zeg niet te gauw neen, want ik weet toe vallig, dat de revue aan het einde van de maand van het program genomen wordt en 'n nieuwe positie is moeilijk te krijgen. Bovendien, kan ik me een denkbeeld vormen van je be kwaamheden als je deze rol voor me speelt. En indien je dat goed zoudt doen, is er met mijn aanbeveling nog wel iets beters te krijgen dan een rol als figurante." „Dan geloof ik, dat ik wel moet accepteeren", zij Dolly, die werkloosheid en ellende in den winter maar al te goed kende. „In orde,'1 zei miss Renoble, terwijl ze haar kamenier belde. „Zie eens wat Dolly Bateman uit mijn garderobe dragen kan bij Flemings. We soupeeren daar vanavond", droeg ze haar op. Den volgenden avond meldde zich volgens afspraak Robert Tilden-Smith aan de kleedka mer van miss Renoble. Ze praatten wat met elkaar, totdat onverwachts miss Renoble vroeg: „En vertelt u me nu eens wat over uzelf. U werkt op een kantoor, is het niet?" „ja, dat is zoo", zei Robert, „maar hoe weet u dat?" „Och, dat hoort men zoo,'» antwoordde miss Renoble tactisch, en Dolly volgde zoo nauw keurig de wijze van optreden en manieren van de echte miss Renoble, dat zij in 't geheel geen moeilijkheden met haar situatie ondervond. ,,'t Bevalt me er best,'' zei Robert, „en het werk is heel pleizierig, over een dag of wat bij voorbeeld moet ik naar Sussex voor een in spectieik verveel U toch niet met die ver telling?" „Asoluut niet," zei Dolly. „Wél, dat reisje heeft voor mij groote betee- kenis; mijn bevordering hangt er van af Maar ik ie, *t is al half twaalf. Mag ik u vra gen ergens met me te gaan soupeeren?" „De kwestie is," zei Robert, toen de kellncr de bestelling had opgenomen, „dat ik een hekel heb aan de stad, en dus blij ben als ik naar buiten kan." „Dat is met mij juist eender", zei Dolly, en zij schrok ervan, dat ze zoo buiten haar rol ging: dan herstelde ze zich: „Vertelt u me nog wat meer over Sussex, ja?" Robert vertelde, zoo prettig en vlot, dat ze beiden onverwacht opschrikten van het late uur. „Mag ik morgen terugkomen?" vroeg Robert. Dolly wilde „neen" zeggen, maar ze moest er aan denken, dat se te handelen had naar opdracht van miss Renoble. Dus antwoordde ZGl „Als u het de moeite waard vindt!" Er was slechts èèn antwoord op die vraag en Robert gaf het zoo enthousiast, dat het haar tegen haar zin sterk deed blozen. Doch Dolly sliep dien nacht weinig, ze voel de dat ze een rol ging spelen in een drama, waarin ze zelf slachtoffer zou worden. Maar miss Renoble wenschta, dat ze doorspeelde, hoe spoediger Robert haar zou vragen om te trouwen, des te spoediger zou ook miss Renoble door Dolly haar afwijzend en ontnuchterend antwoord kunnen geven. En m'ss Renoble drong er bij Dolly op aan, dat moment te ver haasten als ze kon, dan was er te minder ge vaar dat het bedrog zou uitkomen. Doch Robert verhaastte zelf dat oogenblik door haar te vragen des Zondags mee te gaan naar Astonshire in Sussex. Ze accepteerde; het was zoo gemakkelijk toe te stemmen en zoo moeilijk om te weigeren. Ze vroeg een veile, in opdracht van miss Renoble, die in de uit- noodiging het laatste bedrijf van haar spel ver moedde. Robert kwam haar halen in een on- aanzienlijkën two-seater, maar Dolly vond het een genot naast hem in den wagen te rijden, en ze stond versteld over z'n chauffeeren door die geweldige stadsdrukte. Onderweg in een dorpje gebruikten ze de lunch en in den mid dag kwameh ze in Astonshire. t Was een al lerbekoorlijkst plaatsje, landelijk en vol een voud, met huisjes met rcode daken en een prachtige oude kerk; in een glooiing van het land zag ze boerderijen en boomgaarden en aan den horizon, tusschen de heuvels door, de zee. „Bit hier," zei Robert, „wilde ik je laten zien. 's Zomers is het hier een volmaakt para dijs. „Houd op," zei Dolly. Ze voelde, wat nu ko men ging; er stonden tranen in haar oogen; en ze durfde den strijd niet aan. „Een paradijs, waar ik gelukkig zou kunnen zijn met jou", ging Robert door, als had hij haar niet verstaan. „Heb ik 'n kans?" Dolly kon geen antwoord geven. „Ik hield van Je, zoodra ik je zag," ging hij verder, „ik heb omgang gehad met veel men- j T\p duhhel- schen, met veel UUUUCl meisjes, maar nimmer heb ik direct van iemand kunnen houden. En er is toch niemand anders?" „Neen," zeide ze, maar ze kon het woord niet terugnemen. Robert zag haar aan: „Dan...." zei hij. Het werd Dolly alles te machtig. „Waarom vroeg je me?'' begon ze wanhopig. Hij nam haar hand. „Hou je van me?" „IkIk haat mezelf", zei Dolly. „Dat is toch geen antwoord?" vroeg Robert. ,Ikik kan niet.... ik mag niet," riep ze, en plotseling begon ze hevig te snikken. Robert wilde z'n arm om haar schouder leg gen, doch ze stootte hem weg: „Neen, neen. 't Mag niet," schreide ze, en toen opeens zich bedwingend, vertelde ze: „Luister, ik zal je de waarheid zeggen. Ik ben niet miss Renoble doch Dolly Bateman, haar dubbelgangster; ik moest haar rol spelen en je- beleedigd weigeren als je me zou vragen te trouwen." „Ik wist het,'' zei Robert kalm. „ze had ge noeg van me, omdat ze hoorde dat ik niet rijk was en dus de moeite niet waard. Ik wist het op den eersten avond dat ik je zag." Dolly zag op, verbaasd en ontsteld. „Natuifrlijk," hernam Robert, „men denkt dat liefde blind is, maar dat is niet altijd zoo, en bovendien zijn er menschen, die veel te snel gelooven, dat men liefde voor hen gevoelt." „Waarom vroeg' je me dan mee te gaan?" be gon Dolly. „Eerst uit nieuwsgierigheid. En toen ik een plan had om den opzet van miss Renoble ge weldig spaak te laten loopen. ontdekte ik dat ik inderdaad alleen van jeu hield. En nu vraag ik alleen maar een kans, dat te bewijzen." Dolly antwoordde niet, er was niets te ant woorden. Doch Robert meende er een toestem ming uit te mogen opmaken. Dan zeide Dolly langzaam: „Zou je heusch denken, dat ik je gelukkig kan maken? Ik kan niet anders ko ken dan een artisten-potje, en ik kan niet an ders naaien dan de kleeren van een revue- figurantje en „Al die dingen kun je beter leeren als je er pleizier in hebt," zei Robert, .maar 't herin nert me aan iets anders. Ik geloof niet, dat het noodig zal z}jn." „Waarom niet,'- vroeg Dolly. „Omdat ik, toen ik miss Renoble leerde kernen, een kennis op bezoek kreeg, die me vertelde voorzichtig te zijn met haar. Ik nam de proef en voor een tientje begreep haar kamenier, dat ik voorloopig maar een kantoorbaatnje moest vervullen". „Dus je bent niet op te kantoor?" „Niet dan op m'n eigen kantoor. Ik ben in derdaad Robert Tilden-Smith, die een titel en ik weet niet wat meer erft, als mijn oom sterft. Vind 'je het erg?" „Neen," zei Dolly, .maar ik denk. dat miss Renoble als ze over onze plannen hoort, het erg zal vinden!" Loop geen risico, wanneer griep heerscht. Beweeg U zooveel mogelijk in de buitenlucht, eet krachtig voedsel, drink melk en sinaasappelsap, om Uw levenskracht op peil te houden. Hebt U een kou gevat, behandel haar dan direct. Neem zoo noodig een laxeermiddel, een heet bad en ga naar bed. Vicks VapoRub flink op keel en borst wrijven en met warm flanel bedekken. Als een voorbehoedmiddel eenige malen per dag Vicks in de neusgaten aanbrengen en goed op snuiven. A 11 I 'f op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bi) levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f "7 Cf) bij een ongeval met AllC QuOfltie S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T óUUUmm verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen T DU» doodeiyken afloop bij verlies van een hand een voet of een oog oij verlies van een f Cf) duim of wijsvinger Bestrijd verkoudheid zonder „innemen"! bij een breuk van f bij verlies van te been of arm Tl/." anderen vinger gevaiieu verzexkciu ecu, ucx vujguuuc w --0 - - aiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiillllliiiiiluiiilHim peuilletoN silllllHlllllllllimilHIIIHIIIUtllllllllltllHIIIIIIIIIIIIUUUIUltlHHIUUUlir: 25 „Hier is goudgeld, hier zijn edelsteenen en allerlei kostbaarheden, ging de fakir op drogen, emstigen toon voort. „Ondanks uw rijkdom, hebt gij op het oogen blik geen middelenMaar dat komt er niet op aan; geef royaal uit, zonder aarzelen.... de Bchat der ingewijden staat tot uwe beschikking." „En het jacht?.... Mijn dierbaar „Penny- less," vroeg de kapitein. „Maak u daarover geen zorg! De Engelschen zullen het niet onder hun bereik krijgen. Als gij het beveelt, zal de beste stuurman van Indië het haar een veiligen plaats geleiden." „Mooi uitstekend, beste fakir!Johnny, Marius, gaat jelui verkleeden, onderwijl doen de gravin en ik dat ook." „Meester" sprak de fakir nogmaals, „haast h!haast u!.... de oogenblikken zijn kost baar. Want weet wel dat een nog veel grooter gevaar dan waaruit gij ontsnapt zijt, u thans Wacht 1" DE OLIFANTEN-RIT Het verkleeden geschiedde snel en de meta morphose was volledig. Graaf de Solignac zette een prachtigen zijden tulband op, versierd met fonkelende diamanten en een kostbare pluim. Hij trok het bekende korte vest aan van wit cachemier met goud borduursel bekleedde zich met de wijduit- staande pofbroek, eveneens van cachemier, stak aan zijn voeten fijne rood-marokijnen schoenen en bond om zijn middel een breede scharlaken zijden sjerp. Met zijn bruin baardje, zijn zwarte oogen, matte gelaatskleur, fijne handen en khidervoe- ten geleek hij precies op een van die jonge In dische vorsten welke Engeland betaalt en door middel van een goed leven geheel onder zijn macht krijgt. De gravin had zich. getooid met het costuum der Muzelmansche vrouwen; haar figuur ging geheel schuil onder kostbare zilde en sluiers om zoomd met goud en bezet met paarlen. Alleen hare oogen waren zichtbaar. In het aangrenzend vertrek waren Marius en Johnny bezig met hun masxerade-costuums. Nu zij wisten dat hun meester leefde, waren zij weer de oude oolijkeras. Al die gevaren waar over men hun sprak en heel die overhaaste vlucht beschouwden zij als een puur zeemans avontuurtje. En daar hun reizen en trekken over de wereld hun oog en hun waarnemingsvermo gen gescherpt had en zij geleerd hadden zich zeer spoedig aan te passen aan alle omstandig heden, liep ook hun vermomming vlot van sta pel en slaagde uitstekend. Men herkende in hen geen Amerikaan en geen Franschman meer, maar zij waren op en top twee dikke Muzelmannen, bijna majestueus van verschijning en met iets dreigends vanwege hun wapentoerusting: dolkmessen, pistolen enz. Toen de kapitein en zijn vrouw naar buiten kwamen, brachten zij hun een kranig militair saluut en zetten met komische fierheid de borst vooruit, terwijl Pennyless hun met geestdriftige bewondering toevoegde: „Bravo, Johnny! Bravo, Marius!.... alle hul de ook namens m'n vrouw. Jelui zijn pracht- figuren." Marius, die zijn tong nooit aan 'n band had, antwoordde met 'n krakend zeemansgeluid, dat 'n zonderlingei tegenstelling vonnde met zijn Oostersch uiterlijk: „O kapitein, u bent de keurigste, de meest typische van al de zonen van den Profeet! Wie u en mevrouw ziet, zou zeggen dat gij de keizer en de keizerin zijt van Afrika, Arabië en Turkije." Inderdaad zag Pennyless er voor te pas „uit den dood verrezen" man wonderwèl uit! Hij lachte hartelijk en luid en Claudia deed dit, thans bijna overmoedig geworden, even eens. Marius en Johnny begonnen als vanzelf meê te lachen tot verbazing van den fakir, wiens Hindoe-zwijgzaamheid zulk 'n vroolijkheid in dergelijke omstandigheden niet kon begrijpen. Hij achtte die zelfs gevaarlijk, want hij meen de met zekeren ontstelden ernst te moeten op merken: „Stilte! als 't u belieft, stilte!" „Ja, vadertje, ja!" repliceerde Marius de on verbeterlijke babbelaar, we zullen onze tongen van nu af aan vastbinden." „Zeker," hernam de fakir zijn ernst geen oogenblik verliezende, „gij zult een tijd lang het stilzwijgen moeten bewaren vanwege uwe onbe kendheid met de Hindoe-taal. Gij zult doorgaan voor geloovigen die een ge lofte hebt afgelegdde gelofte niet te spre ken, onder welke omstandigheden ook, in te genwoordigheid van inboorlingen. En laten we nu zoo spoedig mogelijk vertrekken.... wij hebben al reeds te veel tijd verbruikt." Zij gingen heel stil naar buiten, en nu hunne oogen langzamerhand aan de duisternis gewend waren geworden, bemerkten zij, onder de hoo rnen, twee kolossale olifanten, vaag te onder scheiden bij het licht der sterren. Elk van de beesten droeg op zijn rug een hoe dah, 'n tentje, met zitplaatsen erin. Deze hoe- dah's waren om de lichamen der olifanten vastgesnoerd met leeren riemen. Een ervan, ge drapeerd met kostbare stoffen en een minaret- vorm vertoonende, was bestemd voor den kapi tein en diens echtgenoote; de andere had als dak 'n soort parasol, voldoende om reizigers te beschermen tegen zon en regen. Om naar deze comfortabel ingerichte zit plaatsen omhoog te klauteren hingen er langs de flanken der dikhuiden twee soepele laddertjes van bamboe, die men op reis medeneemt. Het onverwachte gezicht van deze slurf-ko lossen deed de beide zeelieden in hun verbazing 'n oogenblik het consigne van den fakir ver geten. „Wat te knapen!" „Stilte!" siste de fakir als 'n woedende cobra. Op den nek van eiken olifant, vlak achter de ooren, zat de mahoet of kornak de geleider, in z'n hand een stokje met ijzeren punt hou dende, waarmede hij meer dan met woorden den schranderen dieren bevelen geeft. De fakir wees met zijn hand naar de beesten en zeide zacht: „Deze beide olifanten zijn de sterkste, de moe digste en de best gedresseerde van geheel Ben galen. Die voor u bestemd is. meester, heet Rama; de andere, die ons vervoeren zal, heet Scindiah. U zult eens zien welk een wonder baarlijk instinct, welk een moed en welk een uithoudingsvermogen zij hebben. We kunnen trouwens ai die goede eigenschappen in de ge geven omstandigheden best gebruiken!" Kapitein Pennyless, begrijpende dat de tijd kostbaar was, klom vlug tegen het laddertje op, dat boog, kraakte, maar zich goed hield. Hij stapte rechts in de hoedah en zeide tot zijn vrouw: „Claudia, kind-lief, kom naar boven." Zij volgde handig zijn voorbeeld, ofschoon haar Oostersche kleeding haar eenigszins hin derlijk was. Toen zij boves aan de ladder was gekomen, nam Pennyless haar onder de armen en zette haar in het rijk bekleed je tentje naast zich neder. Ondertusschen klom Marius tegen den ande ren olifant op en kon daarbij zijn mond niet houden. „Johnny, ouwe jongen, wat zeg je ervan? We komen boven langs de stuurboord-ladder, net als officieren!" Hij nam zijn plaats in, zijn metgezel deed insgelijks. De fakir deed het, als laatste, ook en toen allen voor het vertrek gereed waren, haal de men de ladders op en bevestigde die aan twee daarvoor aangebrachte haken aan den buitenkant van elke hoedah. De mahoets deden een gefluit hooren en aan stonds begonnen de olifanten te loopen, Scin diah voorop. Zij bewogen zich weldra in matigen draf. met dat vaste, onvermoeibare rhythme, dat zij ge durende onbepaalden tijd kunnen volhouden. Weldra bereikten en passeerden zij Doem- Doem, 'n stadje van vijfduizend inwoners, dat de inlandsche wapenfabriek is en waar de beruch te kogels worden vervaardigd, die door de bar- baarsche uitvinding welke erop werden toege past, zulke verschrikkelijke en moeilijk te gene zen verwondingen veroorzaken. De nacht was zeer donker. Het kon omstreeks twee uur in den ochtend zijn. Daar de zon pas om halfzes opging, hadden de vluchtelingen tijd genoeg om den vastgestel- den weg af te leggen en ten minste voor het oogenblik te ontkomen aan dat geheimzinnige gevaar, hetwelk alleen aan den fakir bekend was, .(Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7