De Andes in oeroude tijden Vaseline Chesebrough 1 Md vetfiaal van den dag HET WEERZIEN ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Geen robbedoes ravot Zijn ROBINSONS kapot [HET I GROOTE I DINSDAG 28 FEBRUARI HOOGE CULTUUR Een mysterieus volk Een gezonde president Wereldreis per jonk Ossenwagens in Zuid- Af rika Steeds sneller! Boomen in Canada Bevolking van Italië Alleabonné'sf3000.-*l"™&750.-f250.- vo?^Tef 125.-°^^^ f50.-h££nböl^I£f40.- w Waar thans de oorlog woedt, woonden eens de be schaafde Inccts Op 5000 Meter hoogte Een gevorderde staat Ondergang In elke Huisapotheek menden loop van f Willem Veere 's Vergiftiging op groote schaal AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Er zijn vele gebeurtenissen op de wereld, die thans de aandacht gespannen houden Eén daarvan is de strijd in Zuid-Amerika, in het gebied, waar eens een volk woonde van hooge beschaving, dat minder oorlog voerde dan hun nazaten, of althans de volken, die hun gebied later bewoonden. Het waren de oude Inca's, wanend in het hooge en lage land van Peru, in het Andes-gebergte en aan de grens van Brazilië, waar hun afstammelingen, de Zuid-Amerikaansche Indianen, nog steeds in groote stammen samenwonen op deels bekende, deels onbekende gebieden. Nadat de Inca's door de Spanjaarden waren overwonnen, werd het Christendom gepredikt onder hen. Het succes der missionarissen was groot en zij slaagden er zelfs in den Inca-koning Garcilaso de le Vega te bekeeren. Vele beschrijvingen van Peru werden te boek gesteld, maar vrijwel alle zijn met elkaar in tegenspraak. De Inca-koning zelf, die later zijn leven sleet in Spanje, heeft aan alle dwalingen een einde gemaakt door in eenvoudige maai duidelijke taal zijn oude land te beschrijven en te wijzen op de legenden, die over zijn volk werden verspreid. De Inca's woonden voornamelijk in het hoog gebergte van Peru, tusschen het beroemde Ti- ticaoa-meer en de vroegere hoofdstad Cuzco op een hoogte van ongeveer 5000 meter boven den zeespiegel, afzakkend naar een hoogte van ruim 3000 meter. Dit feit maakt, dat het land, gelegen midden in de tropen, nochtans een koud klimaat heeft. Het is duidelijk, dat de Inca's, die enkele honderden of een paar duizend meter lager woonden, een geheel andere lichaamsgesteltenis hadden. Beide soorten verschilden dan ook aan merkelijk van elkaar. Allen echter waren berg bewoners, wat de hooge ligging van hun land betreft, doch vlaktebewoners, wat de uitge strekte, gelijkmatige, vlakten aangaat, die in de bergen lagen. De gebieden in deze Zuid- Amerikaansche streken zijn zoo enorm uitge strekt, dat men zich niet moet verbazen in de hooge Andesbergen groote vlakten te ontmoeten Rondom het Titicaca-meer hebben verschil lende culturen elkaar opgevolgd. Het schijnt wel vast te staan, dat vóór de Inoa's reeds een ancjer volk daar heeft gewoond. Merkwaardige en talrijke overblijfselen van een oeroude be schaving werden gevonden en prijken nog steeds in het oude Inca-land als een bewijs van de hoóge ontwikkeling, die de vóór-Inca's hebben bezeten. En het opmerkelijke is, dat de Inca's zelf vermoedelijk geen invloed van hun voor gangers hebben ondergaan. Waar dit oeroude en sinds lang volledig uitgestorven volk van daan kwam, kan slechts gegist worden. Som migen meenen, dat het verwant was aan de Azteken uit Noordelijk Amerika, anderen geloo- ven echter, dat de eerste bewoners van Peru rechtstreeks uit Azië zijn gekomen, ofwel langs de kust der Behringstraat ofwel langs vast land, dat sindsdien door den oceaan zou verzwolgen zün. De juiste toedracht van de zaak kent ech ter niemand. Deze oudste bewoners hebben bouwwerken nagelaten, die door de Inca's nooit zijn geëvenaard en die nog de bewondering wekken van onze hedendaagsche geroutineerde en sterk ontwikkelde technici. De glorieuse bouwwerken in Inca-land mogen we dus niet toeschrijven aan de Inca's, maar aan de ge heimzinnige bewoners van vroeger. Wat we van de Inca's weten is deels historie, deels gissing. Feit is, dat uit de wilde Indianen stammen langzaam aan of vrij plotseling een sterke leiding is gegroeid, die de stammen tot een eenheid verbond en een soort staat sticht te, waarin begaafde menschen een taak te ver vullen kregen. Een soort broederlijke samen leving, die weinig gaf om geld en die het goud b.v. niet gebruikte als begeerenswaardig om zijn geldelijke waarde maar als een welkom en edel metaal, dat zich prachtig leende tot versiering. Iedere bewoner kreeg van het gezag zijn taak aangewezen en had zich daarbij neer te leggen. In het algemeen deed men dit ook, zoodat men terecht kon spreken van een ordelijk staats bestel. Het gezag kwam langzamerhand in han den van een enkeling, den koning, genaamd den Inca, die alleenheerscher was en die regelend optrad in allerlei zaken tot en met het aangaan van huwelijken door de onderdanen. Een schriftelijk verkeer bestond er niet. Men sprak zijn taal zonder letterteekens te hebben om ze te boek te stellen. Ook de wetten waren dus ongeschreven en dit mag ons verbazen, als we vernemen, hoe voorbeeldig de verhouding was tusschen de individuen. Het staatshoofd paste overigens wel eens maatregelen toe, die ons duidelijk maken, dat het Incarijk een ordelijke samenleving kón zijn. Het is n.l. meermalen gebeurd, dat de Inca een groot aantal onder danen aanwees ter emigratie naar andere stre ken, zoodra overbevolking dreigde. Deze uitge wezenen, die er niet aan dachten te protestee ren, vestigden zich elders, waar zij zich tot aparte volkeren ontwikkelden. Zoo heerschte orde en vrede in het Inca-rijk. Vernuftige brugconstructies, prachtige siera den in goud en zilver, uitstekende wegen en waterwerken, geweven wollen kleedingstukken enz. zijn daar als even zooveel getuigen van de bekwaamheden der Inca's, merkwaardig afste kend naast het totaal gebrek aan nagelaten schriftelijke wetten in welken vorm dan ook. Vermoedelijk is de Inca-beschaving afgebro ken op het oogenblik, dat zij haar hoogtepunt bereikt had. Men zegt, dat een der oorzaken zou geweest zijn een bloedige strijd van een verwijderd familielid, die begeerig naar den troon en daarvoor niet in aanmerking komend, den Inca en zijn familie, mitsgaders zijn ge trouwen zou hebben uitgemoord. Doch dit ver haal is weinig aannemelijk, daar men toch moet aannemen, dat de booswicht nog eenige tiendui zenden overhield om te regeeren. Men helt dan ook gemakkelijker over naar de stelling, dat het de Spaansche en andere goudzoekers waren, die de Inca's verdreven naar de laagvlakten, waar zij verspreid werden en waar dus hun cultuur den dood moest vinden. De bouwwerken, waarover hierboven sprake is, zijn bewonderenswaardig van constructie. Zij zijn opeenstapelingen van rotsblokken, die precies in elkaar passen en waarin geen spleetje te ontdekken is. Met een ongelooflijk geduld werden zij op elkaar gestapeld en 't is bijzonder opmerkelijk te zien, hoe de aloude bouwwerken het langer uithouden dan de nieuwere. De muren, die door de vóór-Inca's werden gebouwd, staan nog hecht en stevig en als het ware als nieuw boven den grond. Zij bestaan uit groote blokken steen, krachtig in elkaar gebouwd. De Inca's werkten met kleinere steenen, die overi gens eveneens vernuftig werden gestapeld. Vaak treft men de twee bouwmethodes naast elkaar aan en dan valt het op, dat de oude bouwsels sterker en intelligenter zijn dan de andere, hoe zeer men ook de nieuwere kan bewonderen. Veel werd reeds over de Inca's geschreven, maar geen schrijver was er, die het niet betreur de, dat een zoo hoogstaand volk zoo vroeg moest .uitsterven en zoo weinig studiemateriaal achter liet. Het weinige dat er is, spreekt boekdeelen en bewijst dat er een ongeloofelijke rijkdom van gegevens moet geweest zijn. Niemand weet ech ter, waar die gegevens gebleven zijn. Het is alles mysterie. In tegenstelling met de meesten zijner ambts voorgangers, geniet president Hoover als hij over eenige weken, na vier jaar regeeren, het Witte Huis verlaat, nog een uitstekende ge zondheid. Volgens den dokter van Hoover is hy in de vier jaar dat hij aan het bewind was, 12 kilo in gewicht afgevallen. Zijn haar, waardoor in 1928 slechts een enkel grijs kaartje liep, is nu geheel wit geworden, terwijl zijn gezicht, dat bij zijn intrede in het Witte Huis vol was, thans mager is. De geneesheer van het Witte Huis verklaarde, dat Hoover zijn gezondheid dankt aan zijn ge regelde gewoonte en zijn dagelijksche oefe ningen. Ofschoon Hoover steeds lange dagen maakte, gebruikte hij zijn maaltijden altijd op denzelf den tijd. President Hoover heeft aan zijn vrienden ver teld, dat hij ha 4 Maart negen maanden rust wil nemen in zijn huis te Palo Alto in Califor- nië, teneinde zijn gestel weer geheel in orde te brengen. Naar men weet was de gezondheidstoestand van zijn drie ambtsvoorgangers bij hun aftreden zeer slecht. Wilson en Coolidge stierven kort nadat zij hun ambt hadden neergelegd en president Harding zelfs voor zijn ambtsperiode om was. De Noor, Bloomshield, is voornemens, naar Reuter verneemt, om in een groote Chineesche jonk een wereldreis te ondernemen. Tot dusver is niemand er in geslaagd om in een jonk op zee te varen; een eenige maanden geleden ondernomen poging eindigde met het vergaan van het vaartuig bij de kust van Formosa. Deze jonk, waarmee de wereldreis gedaan moet worden, is 19 Y, Meter lang en is aan beide zijden prachtig bewerkt, terwijl op den boeg twee oogen zijn geschilderd, volgens oud Chi- neesch gebruik „opdat het vaartuig zijn weg vinde in de duisternis." De jonk bezit geen motor, doch voert een klein bootje mee, een z.g. sampan, uitgerust met een dieselmotor en bestemd om de jonk de havens binnen te sleepen. Bloomshield is voornemens New-York en Lon den aan te doen en heeft zien Oslo als einddoel gesteld. üuiiiiiiinu IIIIIIIIIIIIIE Manlief was een groot geleerde, Als professor had hij naam. Wetenschappelijke vondsten 1 Bond hij met conclusies saam. Hij was dood'lijk van fossielen, 1 In skeletten goed doorkneed, Daar hij gaarne als zijn stokpaard Prae-historia bereed.' Voor een zeer geleerd genootschap Moest hij eens naar Borneo, Om een botje op te zoeken, Dat verloren scheen of zoo. 1 't Was een reis voor vele maanden, Dus zijn vrouw, zooals dit moet, I Pakte vele groote koffers Met het schoone ondergoed. „Goede reis en veel successen „Laat de wetenschap je vrij, „Denk dan eens een oogenblikje „En aan Holland èn aan mij! 1 Heel de reis ging zeer voorspoedig, 1 Ook uit 't oog van wetenschap, Want het botje werd gevonden En dat was verbazend knap. Zeer tevreden ging de t'rugreis En de vreugde was ook groot 1 Toen de prof zijn vrouw omhelsde, I Die hem haalde van de boot. „Lieve vrouw," sprak de professor, ,,'k Heb heel veel aan jou gedacht i i „En een echten reuzen aap ook i „Bijna voor je meegebracht. ,Doch ik heb dien aap vergeten.... „Dat is niets, zoo sprak de vrouw, „Ik ben zóó ook wel tevreden, I „Want ik heb nu immers jou? MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) aiiiiiitiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiimiiiiiiimmiiiiiiiimiimiiiiiiiiü; De Zuid-Afrikaansche Spoorwegen hebben, naar Reuter meldt, een felle concurrentie ge kregen in een herleefd ouderwetsch vervoer middel, n.l. de ossenwagen. Vooral de locaal-treinen ondervinden hiervan een zeer nadeeligen invloed, daar de vracht prijzen der spoorwegen te hoog zijn en de men schen genoodzaakt zijn de snelheid van het ver voer thans op te offeren aan de bezuiniging. Dientengevolge is het vervoer per wagen, ge trokken door ossen, ezels of paarden het afge- loopen jaar sterk toegenomen en dat van de spoorwegen aanzienlijk gedaald. De leerlooierijen hebben hiervan een groote opleving ondervon den en belangrijke orders worden geboekt voor zadelwerk en paardentuig. ee» potje Vaseline Chesebrough een tube Boor-Vaseline Chesebrough en een doosje Vaseline' Chesebrough Kamlerijs Een uitkomst voor ruwe huid, kleine verwondingen, winter handen en -voeten. „Blanke huid ,;S8.V„r;^ f? tiiWAJVx Een wetenschappelijke medewerker aan het commissariaat voor Verkeerswezen te Moskou zou een super-snellen trein hebben uitgevon den, voorzien van electrische motoren, welke een snelheid van 400 K.M. per uur kan ont wikkelen. Deze trein loopt over een rail, op een hooge stellage en men beweert, dat deze trein een verbetering is van de Amerikaansehe luchtspoorweg, daar hij grootere snelheid kan ontwikkelen en door het feit, dat geen groote metalen constructies voor den aanleg noodig zijn. Er zijn reeds proeven genomen met dezen nieuwen super-trein, die een uitstekend resul taat hebben opgeleverd. Sedert de instelling van een departement voor den aankweek van boomen in 1901, heeft de Canadeesche regeering 117.226.000 jonge boomen kosteloos uitgereikt aan de boeren, die zich gevestigd hebben op de uitgestrekte prai riën van Canada. De regeering is hiertoe overgegaan om, met het oog op de geleidelijke vestiging van boeren op de voorheen kale prairievlakten, de kracht der zware winden te breken en het den boeren mogelijk te maken zich toe te leggen op moes tuinen en boomgaarden. Op zekeren dag besloot Freddy een paard te maken. Hij zocht een hollen boom en met een zaag sneed hij er een stuk af, om het lichaam van het paard te vormen. Van de takken van den boom maakte hij de pooten. Robbie was zeer verheugd, toen hij zag wat de zeeman gemaakt had, „Laat me eens zien, hoe je er over moet springen," zei Robbie, „en dan zal ik het ook eens probeeren." Freddy sprong heel sierlük over het houten paard en weer terug. t Leek zoo gemakkelijk, dat Rob bie zeker was, dat hij t ook kon en wilde het juist probeeren, toen Polly haar kop uit het eene eind van den hollen boom stak en haar staart uit het andere. De zeeman slaakte een kreet. ,,'k Wist niet, dat de kat in het paard zat," zei hij. ,,'t Lijkt nu niet zoo erg meer op een paard," merkte Topsy op. „Neen, t lijkt pp heelemaal niets," zei Topsy. (Morgenavond vervolg.) (Ingezonden Mededeeling) Ze zaten te praten in het late middaguur dat tot vertrouwelijkheid stemt, de diepe, leeren clubstoelen, geschoven rond den vuurglimmenden haard, in 't midden een één- pootig tafeltje, waarop karaffen, glazen, asch- bakjes in grillige wanorde waren neergezet. Ze hadden gepraat over kunst en waren langs vele omwegen gekomen op de duffe eentonig heid van het aardsche bestaan in 't algemeen en van het hunne in 't bijzonder. Bijna eenparig verlangden ze naar iets, dat hen onzacht zou wakker schudden uit hun dommel, dat hen zou brengen naar het „avontuur" waarvan ieder zich z'n eigen vage voorstelling maakte. „Misschien kan ik jullie een avontuur ver tellen, zooals jullie ze in je verbeelding ziet," sprak een langzame stem in den hoek. Dadelijk was aller aandacht gespannen. Het gebeurde niet dikwijls dat Willem Veere zich tot vertellen liet verleiden en toch vermoedden allen achter z'n effen gezicht en z'n lakse manier van doen dat hij veel belangrijks zou kunnen meedeelen als hij wilde. „Een avontuur dat je zelf overkomen is?" vroeg Harry levendig. „Ja." „Vertel gauw, ik brand van nieuwsgierigheid." Met licht gedruisch werden de stoelen wat dichter naar het donkere hoekje getrokken en Willem Veere begon met de kalme zekerheid van een man, die weet dat hij een aangenaam, onderhoudend verteller is: „Zooals je allen wel weet, promoveerde ik twintig jaar geleden in de medicijnen. Ik wilde, vóór ik me ging vestigen wat toen inderdaad mijn plan was, al is het er nooit van gekomen, omdat ik bij nader inzien aan een leven van studie de voorkeur gaf wat van de wereld zien en me zelf beloonen voor den ijver, waar mee ik me in korten tijd voor m"n examens had bekwaamd. M'n moeder was een Engelsche en had familieleden in verschillende streken van Engeland. Aan invitaties voor een verblijf daar ontbrak het ons nooit en ik besloot als begin van mijn reizen en trekken een tijdje in Londen te gaan logeeren bij een neef die enkele jaren ouder was dan ik en een mooi en geriefelijk huis in een deftige buurt bezat. Cp t eind van October nam ik bij hem m'n intrek en voelde me spoedig op mijn gemak, ofschoon hij een eigenaardig mensch was, stil en niet gemakke lijk te doorgronden. Hij leefde geheel het leven van een rijken jongen man, die geen zorgen kende, die wat liefhebberij had in letterkunde en verder alleen er op bedacht was om de vele uren van den lie ven langen dag door te komen. Hij was "n trouw lid van een deftige club, deed bij mooi weer een toertje te paard en was dat deelde hij me tenminste mee verloofd met een aller bekoorlijkste jonge dame, met wie ik hem eenige malen zag lunchen, toeren en in den schouw burg zitten. Zij was echter niet van z'n stand en had voor mij, die niet op haar verliefd was, een hoogst onbetrouwbare uitdrukking in haar mooi, ovaal gezichtje. Ik amuseerde me uitstekend, ging, nu eens met mijn neef, dan weer alleen uit en wij bei den hielden, ondanks ons vele samenzijn, vast aan onze persoonlijke vrijheid. Op een middag, ongeveer zes weken na mijn komst/meende ik op te merken dat mijn neef teekenen van onrust en ongedurigheid gaf. Na het diner dronken we in de bibliotheek onze koffie onder het genot van een sigaar; ik nam een avondblad op en verdiepte me in de politiek. „William," klonk het eensklaps van de over zijde van den haard. Ik keek op. „Wat is er?" „Heb je plannen voor vanavond?" „Neen, nog niet." „Zoo, je gaat dus niet uit?" „Ik weet het nog niet; misschien nog even naar de club, maar ik voel me wat vermoeid en wil wat vroe<r gaan slapen." „Zóó." herbaalde hii en vervolgde een oogen blik later, weifelend, biina verleen: „Ik zou maar naar de club gaan, als ik jou was." Het vreemd-aarzelende in z'n snreken deed mii plotseling een licht oogaan. Hii wilde me kwijt zijn. ik wist niet om welke reden, maar het was duidelijk, hij wilde me voor den avond loo7en. Misschien had z'n bekoorlijke Ellen hem een bezoek beloofd, misschien ook verwachtte hii vrienden, met wie hii me niet in aan raki n" wilde brengen. Allerlei visrin<*en schoten mü door het hoofd, maar één ding was zeker: ik moest aan zijn verlangen voldoen, ik mocht, z'n eastvriiheid niet met ondank of liever onbe scheidenheid beloonen. „Je hebt gelijk," zei ik luchtig om de situatie voor hem niet nog pijnlijker te maken. .Het is nog vroeg, de avond is te lang. om hem hier in een stoel hangend, door te brengen: in de club tref ik wel een of ander om een partijtje te biliarten." „Hoe laat denk je terug te komen?" „Niet voor elven." Mijn antwoord scheen hem te bevredigen. ,J)e pelsjas, die je besteld hebt, is nog niet ge komen," merkte hij, na een oogenblik zwijgens op. Neen." "je moest de mijne maar aandoen. Het is vinnig koud." „Ga je zelf niet meer uit?" NC6H.m ïk stond op. Hij ging mee naar de vestibule en hielp me in de kostbare jas. „Je eigen hoed past er niet bij," sprak hij schertsend, „je moest de mijne maar opzetten. Onder gelach en gebabbel kwam ik klaar en ging naar de club, waar ik een paar genoeglijke uren doorbracht; om elf uur aanvaardde ik den terugtocht, loopend. Want de afstand was ge ring en het weer, ofschoon koud, droog en hel der. Juist wilde ik den huissleutel in t slot steken, toen naast me, twee gedaanten oprezen, ik weet niet van waar. Bij t naar huis gaan was ik in gedachten verzonken en meende dat er in de stille straat geen levende ziel aanwezig Ik zag den glim- een revolver en E i voelde mijn hart E CLV01ltUUr\ bijna stilstaan van E (f IMfMIfVdlllVIII IMIIMVMI III MIMI MMIMiM schrik. Een heesche stem brak de stilte: „Ga direct met ons mee, dan zal je geen leed geschieden, maar als je weigert of alarm maakt En hij maakte een beweging met het op mij gerichte wapen. Ik keek om me heen; ik zag niets of niemand; van wien ik hulp verwachten kon; de kerels zouden niet licht tot schieten overgaan, redeneerde ik, want de knal zou het alarm maken dat mij verboden was, maar.... we konden daar niet als wassen beelden blijven staan, er moest iets gebeuren, daarvan waren we blijkbaar alle drie overtuigd. „Gauw wat!" bromde de woordvoerder. „Met wien heb ik het genoegen?" vroeg ik be leefd, „en op wiens last noodigt gij me op deze zonderlinge wijze uit u te vergezellen?" „Geen praatjes!" snauwde hij norsch. Een zware hand werd op m'n schouder ge legd, wat verzet in mij deed ontwaken. Ik wilde mij niet als een lam laten wegvoeren en besloot de zaak te rekken in de hoop op spoedige hulp. De kerel scheen m'n gedachten te raden. „Kom," grijnsde hij, „we hebben genoeg tijd verspild; men wacht u met ongeduld." „Wie?" Als antwoord drukte hij den kouden loop van z'n revolver even tegen mijn slaap en zeide dat het emst was. Toen volgde ik .het tweetal naar een auto, die op een straathoek te wach ten stond. We reden geruimen tijd voort. Eindelijk werd ik tot uitstappen en het binnengaan van een huis gedwongen. In een halfdonkere kamer bon den m«n vriendelijke geleiders mij stevig op een stoel en verlieten het vertrek, nadat zij de deur in 't slot gedraaid hadden. Zoo zat ik, naar mij later bleek, drie volle uren, maar jullie zult me wel willen gelooven, als ik je zeg, dat het er wel dertig leken. Ik wist niet waar ik was en in wiens macht; ik wist niet, wat men met mij voor had, evenmin of ik nog eens het daglicht zou aanschouwen. Ik deed vergeefsche pogingen mü los te wrin gen. Toen bleef ik bewegingloos zitten, wach tend op het onbekende gevaar dat mij zeker bedreigde. Ik geloof niet, dat ik grooter lafaard ben dan een ander, maar ik beken dat ik al m'n wils kracht noodig had om ten minste mün tegen woordigheid van geest niet te verliezen. EindeUjk werd de kamerdeur geopend. Ik hoorde geruisch van een vrouwenrok, een lampje werd blijkbaar omhoog gehouden ik vergat te zeggen, dat mü een doek voor de oogen ge bonden was en plotseling klonk een woedende stem: „Ezels, idioten, het is de verkeerde!" De mannen schenen te willen protesteeren, maar de woedende vrouw siste: „Breng hem weg!" „Waarheen?" „Naar de hel voor mün part!" Ze brachten me niet naar de hel, maar naar den hoek der straat, waar ze me hadden opge pikt. Ziedaar mün avontuur." De verteller zweeg, maar onmijidfiHÜk werd hü door een aantal vragen bestormd. Glim lachend hernam hü: „Ik deed geen aangifte bü de politie en maakte me niet druk met een onderzoek. M'n waarde neef had kwestie met z'n voor niets terug deinzende uitverkorene ge had, hü had z'n verloving blükbaar verbrokeD en zü besloot zich op hem te wreken. Hü voor zag dat op welke wüze weet ik niet, mis schien had zij zich onvoorzichtig uitgelaten en gebruikte mü door middel van z'n jas en hoed als proefkonün. Valsch en verraderlük? Mogelük wel, maar och, mü is geen leed ge schied en die kleine affaire heeft mü voor goed genezen naar mün verlangen naar een .avon tuur". Het geboorte-cüfer in Italië, eens het hoog ste in Europa, is de laatste drie Jaren steeds terug geloopen. Bedroeg het geboortecüfer in 1930 nog 26.7 per 1000 inwoners, in 1932 was het 23.6. In 1932 zün slechts ruim 83.000 Italianen ge- emigreerd tegen 350.000 in 1930. Het wemelde op rolder en deel van den landbouwer P. te Aalten van de ratten en daar re voldoende voedsel konden vinden, meende hij dat daartegen niets gedaan kon worden. Eenigen tijd later schreei hij: .Ten einde raad probeerden we Rodent met dit schitterende resultaat: 80 doode ratten, Dit resultaat bereikten we met slechts één doosje Rodent van 50 cent." Of U last hebt van één of van honderd ratten, Rodentzal re absoluut uitroeien. Het trekt dit onge dierte onweerstaanbaar aan en leidt ze zeker naar hun verderf. Ook muizen ontkomen niet aan Rodent Koop nog heden een enkele doos 50 ct of een dubbele doos a 90 ct en morgen zult U van rat en muis bevrijd zijn. O.a. bij alle drogisten. Imp.: Fa. B. Meindersma - Den Haac. B 48 Siinuuuiiiuiuiiiiuuiuuiuuiuuiun fEUlLLETON anwMiuninmnmiiiiimuiuiumMiiiiuiuiHumiiuumnmiinmuc 44 Dat zou natuurlük geruimen tijd in beslag ne men, wanneer men voor de verhaasting van het proces niet kon rekenen op de hulp der vraat zuchtige gieren, die zich bü honderdtallen rond om deze torens ophouden, op de muren zitten en de nadering afwachten van een lijkstoet, om, zoodra de plechtigheden daarbinnen verricht zün en de familieleden en dragers zich verwü- derd heDben, als pijlen op den nieuwen prooi af te schieten en daarbü onderling telkens een ver woed gevecht te leveren. Op den bodem dezer torens liggen, rondom een waterput van vüf meter diepte bü vüftien meter breedte, de doods hoofden en beenderen en knekels in ontelbare menigte; zü worden er, veertien dagen na de begrafenis door dezelfde dragers in den put ge worpen, waaruit ze door vier ondergronds-aan gelegde kanalen wegdrijven naar diepe kuilen, waar ze onder de atmosferische invloeden van eeuwen vergaan tot stof. Op vüf of zes mülen afstand van de „Heilige Pagode" woonde een kleine kolonie van Farsis landbouwers en kleine kooplieden. Zü hadden van hun dorpje 'n soort paradüsje weten te ma ken en waren daarbü royaal geholpen door hun buren, de Brahmanen, ondanks beider verschil van geloof. Zoolang de communauteit der Brahmanen de Heilige Pagode bewoonde, had de omgeving er wél bü gevaren. Toen de poendits het bouwwerk hadden ver laten of liever: nadat zü eruit waren verdre ven door de Engelschen was het ook den Par- sis minder goed gegaan. Maar de gehechtheid aan den geboortegrond hield hen op die plek vast, te meer daar zij iets zeldzaams voor een zóó kleine groep Parsis in de nabüheid een „Toren der Stilte" of, om de bij de Parsis eenig-gangbare uitdrukking te gebruiken: een „Dakma" hadden. Dit bouwwerk van groote afmetingen had blijkbaar vroeger beantwoord aan de behoeften van een talrijke Parsi-bevolking. Thans lag het, op 'n twintigtal kilometers afstand van het kleine Parsi-dorp, als verloren te midden van 't jungle. Nog slechts van tijd tot tüd, soms met groote tusschenpoozen werd er het lük begraven van een of anderen geloovige. 'n Slecht bestaan voor de gieren die daar, krachtens gewoonte, verblüf hadden gekozen. Zü zochten den geheelen om trek af naar het karkas van een in de rijstvel den bezweken buffel of naar eenigen prooi van mindere beteekenis, ontsnapt aan de slachtoffers van den hongersnood. De roofvogels-bü-uitstek doorstonden al de ellende van den honger in deze „Dakma", die faun „kamp der ellende" was. Men bedenke maar eens: er ging soms meer dan 'n maand voorbij zonder dat ze een lükstoet zagen! Maar op dien ochtend heerschte er onder de gieren een wilde bedrijvigheid bü de nadering van een vrij grooten stoet, die zich bewoog in de richting van deze eenzaam gelegen Dakma." De beesten sloegen breed hun vlerken uit, hun nekken beefden en nu en dan vlogen zü in klei ne kringen onrustig boven den somberen ring muur. De stoet naderde te paard, in snellen draf. Ongewoon schouwspel voor die weerzinwekkende toekükers bü plechtigheden welke voorafgingen aan hun eigen nog meer walgingwekkend feest maal. De paarden hielden stil op slechts ongeveer twintig meter afstand van de „Dakma", en de lichamen, die als pakken, op het zadel vóór den ruiter, waren medegevoerd, werden afgeladen. Er waren er vier! Drie groote en een kleine. De gieren zagen 'n feêst tegemoet. De dragers waren niet gekleed als de officieele „bedienaren ter begrafenis," de „Nasasolars"; hun houding was ook niet zoo eerbiedig in tegendeel. Maar wat kon dit den van begeerig- heid büna razend geworden gieren schelen! Daar klonk een stem droog, hard, sarrend: „Hoort u mü, kapitein Pennyless? Ja, hè? Welnu, we zijn hier gekomen bü een der „Torens van de Stilte".... de laatste verblijfplaats der Parsis na hun dood. Dit wordt óók voor u en voor uw kameraden uw laatste woning en te vens uw graf." Dat was dus de vreeselüke straf waarmede de bandiet zün gevangenen bedreigd had; hen levend als voedsel voor te werpen aan de gieren van de „Dakma", zoodat er van hen weldra niets anders zou overblüven dan geraamten. Men moet Oosterling rijn om dergelüke af- schuwelüke wreedheden uit te denken en ze ook om te zetten in daden! Niemand van den troep protesteerde tegen dit infaam bedrijf, de Zilverkoning natuurlük het allerminst, thans immers zou niets de gevange nen meer kunnen redden! De poort van den „Toren der Stilte" ging met een op haar verroeste scharnieren knarsend ge luid open en de gevangenen kregen daarbinnen plotseling het afgrijselijke schouwspel te zien, dat we zooeven in t kort beschreven. Zü werden, roerloos als lüken, neergelegd in de nissen terwül de gieren knipoogden van hongerigen moordlust, elk oogenblik gereed op hen af te schieten. Bikanel gaf 'n teeken en men droeg mistress Claudia en Mary voor de ge opende poort. De jonge vrouw verbleekte en be gon te sidderen en om haar foltering nog groo ter te maken, riep Bikanel luide, langzaam en met duivelscha voldoening: „Narindra, werkend Brahmaan, werd door een Europeesche geslagen en stak haar dood. Ik Bikanel, afgevallen Brahmaan, ben door een blanke geslagen en wreek mü veel scherper en verschrikkelüker. Is het waar, madame, of niet?" „Vooruit! Eet smakelyk, gieren van deze „Dakma!" De ongelukkige vrouw hoorde die woorden niet ,meer, zü slaakte een lichten kreet en verloor 't bewustzün. Mary, trouwens nog *n kind, kon haar niet helpen, maar zü wierp zich op het lichaam van mistress Claudia, en meenende dat deze dood was, balde zü haar vuist tegen den bandiet en riep hem toe: „Onze wraak zal u treffen!" Hü lachte en gaf in de Hindoe-taal een kart bevel. Aanstonds- werd de poort van den „Toren der Stilte" gesloten en de sleutel ervan over den muur geworpen op de oinnenplaats. Tegelükertüd namen twee mannen mistress Claudia, die geheel bewusteloos was, en Mary op legden haar vóór zich op de zadels. Allen stegen thans te paard en verwüderden zich in vollen galop, de vier ongelukkigen ach terlatende ten prooi aan de roofvogels. OP HET GEVECHTSTERREIN In het Noord-Westen van Britsch-Indië, in een uithoek van Pendjab die grenst aan Af ghanistan, ligt de bekende Khaïber-pas, de weg, in den loop der eeuwen gevolgd door over winnaars van dezen of van genen kant, inval lers en verdedigers, die er ten slotte, sinds 1875, voor goed uit verdreven rijn door de Engel schen. Dezen hebben in het fort Djamroed een sterke bezetting gelegd en de omgeving in staat van geduchte militaire verdediging ge bracht. Pesjawar of Peschavar of Peïchaver hoe men t schrijven wil is er het centrum van. Deze stad, ruim honderdduizend inwo ners tellende, heeft als garnizoen twee batte rijen veldartillerie, twee regimenten Europee sche infanterie, drie regimenten inboorlingen van hetzelfde wapen, een regiment roode Ben- gaalsche lanciers en twee compagnieën genie. Dat alles, natuurlük, voortdurend op oorlogs sterkte, dus 'n legertje. Aan geweldige forten, aan geheele forten-reeksen in den omtrek geen gebrek. In den tüd, waarin ons verhaal speelt, was deze militaire sterkte voor Engeland hier hoog noodig, want men leefde op voet van oorlog. Eenige Afridi's waren door Engelsche belas tingambtenaren lastig gevallen meer dan hun lief was, en dus in opstand gekomen. De gewe ren waren als vanzelf losgebrand en de Afridi's in het begin verreweg de zwaksten, hadden hulp gekregen van de Yoesoefzaï en de Moh- mands. De vü andelij kheden hadden steeds grootere afmetingen aangenomen, de Britsche regeering had een geheel legerkorps moeten mobiliseeren en een geheele provincie in staat van beleg moeten verklaren. De twist had misschien in het begin nog bij gelegd kunnen worden, indien niet zooals dat gewoonlijk gaat fanatieke elementen ervan hadden geprofiteerd om hun slag te slaan en den zoogenaamden „heiligen oorlog" te gaan prediken. De leider dezer fanatieken was de in de geschiedenis welbekende door de En gelschen desgenaamde „gekke Mollah." Deze wist rondom rijn vlag wit en beschilderd met wüd geopende handen een zeer talrüke menigte te verzamelen van lieden, tegelüker tüd bezeten door een soort godsdienstwaanzin en door een zucht tot plunderen. ([Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9