De Andes in oeroude tijden
Vaseline
Chesebrough
1
Md vetfiaal van den dag
HET WEERZIEN
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Geen robbedoes ravot
Zijn ROBINSONS kapot
[HET I
GROOTE I
DINSDAG 28 FEBRUARI
HOOGE CULTUUR
Een mysterieus volk
Een gezonde president
Wereldreis per jonk
Ossenwagens in Zuid-
Af rika
Steeds sneller!
Boomen in Canada
Bevolking van Italië
Alleabonné'sf3000.-*l"™&750.-f250.- vo?^Tef 125.-°^^^ f50.-h££nböl^I£f40.- w
Waar thans de oorlog woedt,
woonden eens de be
schaafde Inccts
Op 5000 Meter hoogte
Een gevorderde staat
Ondergang
In elke Huisapotheek
menden loop van f Willem Veere 's
Vergiftiging op groote schaal
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Er zijn vele gebeurtenissen op de wereld,
die thans de aandacht gespannen houden
Eén daarvan is de strijd in Zuid-Amerika,
in het gebied, waar eens een volk woonde van
hooge beschaving, dat minder oorlog voerde
dan hun nazaten, of althans de volken, die hun
gebied later bewoonden. Het waren de oude
Inca's, wanend in het hooge en lage land van
Peru, in het Andes-gebergte en aan de grens
van Brazilië, waar hun afstammelingen, de
Zuid-Amerikaansche Indianen, nog steeds in
groote stammen samenwonen op deels bekende,
deels onbekende gebieden.
Nadat de Inca's door de Spanjaarden waren
overwonnen, werd het Christendom gepredikt
onder hen. Het succes der missionarissen was
groot en zij slaagden er zelfs in den Inca-koning
Garcilaso de le Vega te bekeeren.
Vele beschrijvingen van Peru werden te boek
gesteld, maar vrijwel alle zijn met elkaar in
tegenspraak. De Inca-koning zelf, die later zijn
leven sleet in Spanje, heeft aan alle dwalingen
een einde gemaakt door in eenvoudige maai
duidelijke taal zijn oude land te beschrijven en
te wijzen op de legenden, die over zijn volk
werden verspreid.
De Inca's woonden voornamelijk in het hoog
gebergte van Peru, tusschen het beroemde Ti-
ticaoa-meer en de vroegere hoofdstad Cuzco op
een hoogte van ongeveer 5000 meter boven den
zeespiegel, afzakkend naar een hoogte van ruim
3000 meter. Dit feit maakt, dat het land, gelegen
midden in de tropen, nochtans een koud klimaat
heeft. Het is duidelijk, dat de Inca's, die enkele
honderden of een paar duizend meter lager
woonden, een geheel andere lichaamsgesteltenis
hadden. Beide soorten verschilden dan ook aan
merkelijk van elkaar. Allen echter waren berg
bewoners, wat de hooge ligging van hun land
betreft, doch vlaktebewoners, wat de uitge
strekte, gelijkmatige, vlakten aangaat, die in
de bergen lagen. De gebieden in deze Zuid-
Amerikaansche streken zijn zoo enorm uitge
strekt, dat men zich niet moet verbazen in de
hooge Andesbergen groote vlakten te ontmoeten
Rondom het Titicaca-meer hebben verschil
lende culturen elkaar opgevolgd. Het schijnt
wel vast te staan, dat vóór de Inoa's reeds een
ancjer volk daar heeft gewoond. Merkwaardige
en talrijke overblijfselen van een oeroude be
schaving werden gevonden en prijken nog steeds
in het oude Inca-land als een bewijs van de
hoóge ontwikkeling, die de vóór-Inca's hebben
bezeten. En het opmerkelijke is, dat de Inca's
zelf vermoedelijk geen invloed van hun voor
gangers hebben ondergaan. Waar dit oeroude
en sinds lang volledig uitgestorven volk van
daan kwam, kan slechts gegist worden. Som
migen meenen, dat het verwant was aan de
Azteken uit Noordelijk Amerika, anderen geloo-
ven echter, dat de eerste bewoners van Peru
rechtstreeks uit Azië zijn gekomen, ofwel langs
de kust der Behringstraat ofwel langs vast land,
dat sindsdien door den oceaan zou verzwolgen
zün. De juiste toedracht van de zaak kent ech
ter niemand. Deze oudste bewoners hebben
bouwwerken nagelaten, die door de Inca's nooit
zijn geëvenaard en die nog de bewondering
wekken van onze hedendaagsche geroutineerde
en sterk ontwikkelde technici. De glorieuse
bouwwerken in Inca-land mogen we dus niet
toeschrijven aan de Inca's, maar aan de ge
heimzinnige bewoners van vroeger.
Wat we van de Inca's weten is deels historie,
deels gissing. Feit is, dat uit de wilde Indianen
stammen langzaam aan of vrij plotseling een
sterke leiding is gegroeid, die de stammen tot
een eenheid verbond en een soort staat sticht
te, waarin begaafde menschen een taak te ver
vullen kregen. Een soort broederlijke samen
leving, die weinig gaf om geld en die het goud
b.v. niet gebruikte als begeerenswaardig om zijn
geldelijke waarde maar als een welkom en edel
metaal, dat zich prachtig leende tot versiering.
Iedere bewoner kreeg van het gezag zijn taak
aangewezen en had zich daarbij neer te leggen.
In het algemeen deed men dit ook, zoodat men
terecht kon spreken van een ordelijk staats
bestel. Het gezag kwam langzamerhand in han
den van een enkeling, den koning, genaamd den
Inca, die alleenheerscher was en die regelend
optrad in allerlei zaken tot en met het aangaan
van huwelijken door de onderdanen.
Een schriftelijk verkeer bestond er niet. Men
sprak zijn taal zonder letterteekens te hebben
om ze te boek te stellen. Ook de wetten waren
dus ongeschreven en dit mag ons verbazen, als
we vernemen, hoe voorbeeldig de verhouding was
tusschen de individuen. Het staatshoofd paste
overigens wel eens maatregelen toe, die ons
duidelijk maken, dat het Incarijk een ordelijke
samenleving kón zijn. Het is n.l. meermalen
gebeurd, dat de Inca een groot aantal onder
danen aanwees ter emigratie naar andere stre
ken, zoodra overbevolking dreigde. Deze uitge
wezenen, die er niet aan dachten te protestee
ren, vestigden zich elders, waar zij zich tot
aparte volkeren ontwikkelden. Zoo heerschte
orde en vrede in het Inca-rijk.
Vernuftige brugconstructies, prachtige siera
den in goud en zilver, uitstekende wegen en
waterwerken, geweven wollen kleedingstukken
enz. zijn daar als even zooveel getuigen van de
bekwaamheden der Inca's, merkwaardig afste
kend naast het totaal gebrek aan nagelaten
schriftelijke wetten in welken vorm dan ook.
Vermoedelijk is de Inca-beschaving afgebro
ken op het oogenblik, dat zij haar hoogtepunt
bereikt had. Men zegt, dat een der oorzaken
zou geweest zijn een bloedige strijd van een
verwijderd familielid, die begeerig naar den
troon en daarvoor niet in aanmerking komend,
den Inca en zijn familie, mitsgaders zijn ge
trouwen zou hebben uitgemoord. Doch dit ver
haal is weinig aannemelijk, daar men toch moet
aannemen, dat de booswicht nog eenige tiendui
zenden overhield om te regeeren. Men helt dan
ook gemakkelijker over naar de stelling, dat het
de Spaansche en andere goudzoekers waren,
die de Inca's verdreven naar de laagvlakten,
waar zij verspreid werden en waar dus hun
cultuur den dood moest vinden.
De bouwwerken, waarover hierboven sprake
is, zijn bewonderenswaardig van constructie.
Zij zijn opeenstapelingen van rotsblokken, die
precies in elkaar passen en waarin geen spleetje
te ontdekken is. Met een ongelooflijk geduld
werden zij op elkaar gestapeld en 't is bijzonder
opmerkelijk te zien, hoe de aloude bouwwerken
het langer uithouden dan de nieuwere. De
muren, die door de vóór-Inca's werden gebouwd,
staan nog hecht en stevig en als het ware als
nieuw boven den grond. Zij bestaan uit groote
blokken steen, krachtig in elkaar gebouwd. De
Inca's werkten met kleinere steenen, die overi
gens eveneens vernuftig werden gestapeld. Vaak
treft men de twee bouwmethodes naast elkaar
aan en dan valt het op, dat de oude bouwsels
sterker en intelligenter zijn dan de andere, hoe
zeer men ook de nieuwere kan bewonderen.
Veel werd reeds over de Inca's geschreven,
maar geen schrijver was er, die het niet betreur
de, dat een zoo hoogstaand volk zoo vroeg moest
.uitsterven en zoo weinig studiemateriaal achter
liet. Het weinige dat er is, spreekt boekdeelen
en bewijst dat er een ongeloofelijke rijkdom van
gegevens moet geweest zijn. Niemand weet ech
ter, waar die gegevens gebleven zijn. Het is alles
mysterie.
In tegenstelling met de meesten zijner ambts
voorgangers, geniet president Hoover als hij
over eenige weken, na vier jaar regeeren, het
Witte Huis verlaat, nog een uitstekende ge
zondheid.
Volgens den dokter van Hoover is hy in de
vier jaar dat hij aan het bewind was, 12 kilo
in gewicht afgevallen. Zijn haar, waardoor in
1928 slechts een enkel grijs kaartje liep, is nu
geheel wit geworden, terwijl zijn gezicht, dat
bij zijn intrede in het Witte Huis vol was, thans
mager is.
De geneesheer van het Witte Huis verklaarde,
dat Hoover zijn gezondheid dankt aan zijn ge
regelde gewoonte en zijn dagelijksche oefe
ningen.
Ofschoon Hoover steeds lange dagen maakte,
gebruikte hij zijn maaltijden altijd op denzelf
den tijd.
President Hoover heeft aan zijn vrienden ver
teld, dat hij ha 4 Maart negen maanden rust
wil nemen in zijn huis te Palo Alto in Califor-
nië, teneinde zijn gestel weer geheel in orde
te brengen.
Naar men weet was de gezondheidstoestand
van zijn drie ambtsvoorgangers bij hun aftreden
zeer slecht.
Wilson en Coolidge stierven kort nadat zij hun
ambt hadden neergelegd en president Harding
zelfs voor zijn ambtsperiode om was.
De Noor, Bloomshield, is voornemens, naar
Reuter verneemt, om in een groote Chineesche
jonk een wereldreis te ondernemen.
Tot dusver is niemand er in geslaagd om in
een jonk op zee te varen; een eenige maanden
geleden ondernomen poging eindigde met het
vergaan van het vaartuig bij de kust van
Formosa.
Deze jonk, waarmee de wereldreis gedaan
moet worden, is 19 Y, Meter lang en is aan beide
zijden prachtig bewerkt, terwijl op den boeg
twee oogen zijn geschilderd, volgens oud Chi-
neesch gebruik „opdat het vaartuig zijn weg
vinde in de duisternis."
De jonk bezit geen motor, doch voert een
klein bootje mee, een z.g. sampan, uitgerust
met een dieselmotor en bestemd om de jonk
de havens binnen te sleepen.
Bloomshield is voornemens New-York en Lon
den aan te doen en heeft zien Oslo als einddoel
gesteld.
üuiiiiiiinu
IIIIIIIIIIIIIE
Manlief was een groot geleerde,
Als professor had hij naam.
Wetenschappelijke vondsten
1 Bond hij met conclusies saam.
Hij was dood'lijk van fossielen,
1 In skeletten goed doorkneed,
Daar hij gaarne als zijn stokpaard
Prae-historia bereed.'
Voor een zeer geleerd genootschap
Moest hij eens naar Borneo,
Om een botje op te zoeken,
Dat verloren scheen of zoo.
1 't Was een reis voor vele maanden,
Dus zijn vrouw, zooals dit moet,
I Pakte vele groote koffers
Met het schoone ondergoed.
„Goede reis en veel successen
„Laat de wetenschap je vrij,
„Denk dan eens een oogenblikje
„En aan Holland èn aan mij!
1 Heel de reis ging zeer voorspoedig, 1
Ook uit 't oog van wetenschap,
Want het botje werd gevonden
En dat was verbazend knap.
Zeer tevreden ging de t'rugreis
En de vreugde was ook groot
1 Toen de prof zijn vrouw omhelsde, I
Die hem haalde van de boot.
„Lieve vrouw," sprak de professor,
,,'k Heb heel veel aan jou gedacht i
i „En een echten reuzen aap ook
i „Bijna voor je meegebracht.
,Doch ik heb dien aap vergeten....
„Dat is niets, zoo sprak de vrouw,
„Ik ben zóó ook wel tevreden, I
„Want ik heb nu immers jou?
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
aiiiiiitiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiimiiiiiiimmiiiiiiiimiimiiiiiiiiü;
De Zuid-Afrikaansche Spoorwegen hebben,
naar Reuter meldt, een felle concurrentie ge
kregen in een herleefd ouderwetsch vervoer
middel, n.l. de ossenwagen.
Vooral de locaal-treinen ondervinden hiervan
een zeer nadeeligen invloed, daar de vracht
prijzen der spoorwegen te hoog zijn en de men
schen genoodzaakt zijn de snelheid van het ver
voer thans op te offeren aan de bezuiniging.
Dientengevolge is het vervoer per wagen, ge
trokken door ossen, ezels of paarden het afge-
loopen jaar sterk toegenomen en dat van de
spoorwegen aanzienlijk gedaald. De leerlooierijen
hebben hiervan een groote opleving ondervon
den en belangrijke orders worden geboekt voor
zadelwerk en paardentuig.
ee» potje Vaseline Chesebrough
een tube Boor-Vaseline Chesebrough
en een doosje Vaseline' Chesebrough
Kamlerijs
Een uitkomst voor ruwe huid,
kleine verwondingen, winter
handen en -voeten.
„Blanke huid
,;S8.V„r;^
f?
tiiWAJVx
Een wetenschappelijke medewerker aan het
commissariaat voor Verkeerswezen te Moskou
zou een super-snellen trein hebben uitgevon
den, voorzien van electrische motoren, welke
een snelheid van 400 K.M. per uur kan ont
wikkelen. Deze trein loopt over een rail, op
een hooge stellage en men beweert, dat deze
trein een verbetering is van de Amerikaansehe
luchtspoorweg, daar hij grootere snelheid kan
ontwikkelen en door het feit, dat geen groote
metalen constructies voor den aanleg noodig
zijn.
Er zijn reeds proeven genomen met dezen
nieuwen super-trein, die een uitstekend resul
taat hebben opgeleverd.
Sedert de instelling van een departement
voor den aankweek van boomen in 1901, heeft
de Canadeesche regeering 117.226.000 jonge
boomen kosteloos uitgereikt aan de boeren, die
zich gevestigd hebben op de uitgestrekte prai
riën van Canada.
De regeering is hiertoe overgegaan om, met
het oog op de geleidelijke vestiging van boeren
op de voorheen kale prairievlakten, de kracht
der zware winden te breken en het den boeren
mogelijk te maken zich toe te leggen op moes
tuinen en boomgaarden.
Op zekeren dag besloot Freddy een
paard te maken. Hij zocht een hollen
boom en met een zaag sneed hij er
een stuk af, om het lichaam van het
paard te vormen. Van de takken van
den boom maakte hij de pooten.
Robbie was zeer verheugd, toen hij
zag wat de zeeman gemaakt had,
„Laat me eens zien, hoe je er over
moet springen," zei Robbie, „en dan
zal ik het ook eens probeeren."
Freddy sprong heel sierlük over het
houten paard en weer terug.
t Leek zoo gemakkelijk, dat Rob
bie zeker was, dat hij t ook kon en
wilde het juist probeeren, toen Polly
haar kop uit het eene eind van den
hollen boom stak en haar staart uit
het andere.
De zeeman slaakte een kreet.
,,'k Wist niet, dat de kat in het paard
zat," zei hij.
,,'t Lijkt nu niet zoo erg meer op
een paard," merkte Topsy op.
„Neen, t lijkt pp heelemaal niets,"
zei Topsy.
(Morgenavond vervolg.)
(Ingezonden Mededeeling)
Ze zaten te praten in het late middaguur
dat tot vertrouwelijkheid stemt, de diepe,
leeren clubstoelen, geschoven rond den
vuurglimmenden haard, in 't midden een één-
pootig tafeltje, waarop karaffen, glazen, asch-
bakjes in grillige wanorde waren neergezet.
Ze hadden gepraat over kunst en waren langs
vele omwegen gekomen op de duffe eentonig
heid van het aardsche bestaan in 't algemeen
en van het hunne in 't bijzonder. Bijna eenparig
verlangden ze naar iets, dat hen onzacht zou
wakker schudden uit hun dommel, dat hen zou
brengen naar het „avontuur" waarvan ieder
zich z'n eigen vage voorstelling maakte.
„Misschien kan ik jullie een avontuur ver
tellen, zooals jullie ze in je verbeelding ziet,"
sprak een langzame stem in den hoek.
Dadelijk was aller aandacht gespannen. Het
gebeurde niet dikwijls dat Willem Veere zich
tot vertellen liet verleiden en toch vermoedden
allen achter z'n effen gezicht en z'n lakse
manier van doen dat hij veel belangrijks zou
kunnen meedeelen als hij wilde.
„Een avontuur dat je zelf overkomen is?"
vroeg Harry levendig.
„Ja."
„Vertel gauw, ik brand van nieuwsgierigheid."
Met licht gedruisch werden de stoelen wat
dichter naar het donkere hoekje getrokken en
Willem Veere begon met de kalme zekerheid
van een man, die weet dat hij een aangenaam,
onderhoudend verteller is:
„Zooals je allen wel weet, promoveerde ik
twintig jaar geleden in de medicijnen. Ik wilde,
vóór ik me ging vestigen wat toen inderdaad
mijn plan was, al is het er nooit van gekomen,
omdat ik bij nader inzien aan een leven van
studie de voorkeur gaf wat van de wereld
zien en me zelf beloonen voor den ijver, waar
mee ik me in korten tijd voor m"n examens had
bekwaamd. M'n moeder was een Engelsche en
had familieleden in verschillende streken van
Engeland. Aan invitaties voor een verblijf daar
ontbrak het ons nooit en ik besloot als begin
van mijn reizen en trekken een tijdje in Londen
te gaan logeeren bij een neef die enkele jaren
ouder was dan ik en een mooi en geriefelijk
huis in een deftige buurt bezat. Cp t eind van
October nam ik bij hem m'n intrek en voelde
me spoedig op mijn gemak, ofschoon hij een
eigenaardig mensch was, stil en niet gemakke
lijk te doorgronden.
Hij leefde geheel het leven van een rijken
jongen man, die geen zorgen kende, die wat
liefhebberij had in letterkunde en verder alleen
er op bedacht was om de vele uren van den lie
ven langen dag door te komen. Hij was "n trouw
lid van een deftige club, deed bij mooi weer
een toertje te paard en was dat deelde hij
me tenminste mee verloofd met een aller
bekoorlijkste jonge dame, met wie ik hem eenige
malen zag lunchen, toeren en in den schouw
burg zitten. Zij was echter niet van z'n stand
en had voor mij, die niet op haar verliefd was,
een hoogst onbetrouwbare uitdrukking in haar
mooi, ovaal gezichtje.
Ik amuseerde me uitstekend, ging, nu eens
met mijn neef, dan weer alleen uit en wij bei
den hielden, ondanks ons vele samenzijn, vast
aan onze persoonlijke vrijheid.
Op een middag, ongeveer zes weken na mijn
komst/meende ik op te merken dat mijn neef
teekenen van onrust en ongedurigheid gaf. Na
het diner dronken we in de bibliotheek onze
koffie onder het genot van een sigaar; ik nam
een avondblad op en verdiepte me in de politiek.
„William," klonk het eensklaps van de over
zijde van den haard.
Ik keek op.
„Wat is er?"
„Heb je plannen voor vanavond?"
„Neen, nog niet."
„Zoo, je gaat dus niet uit?"
„Ik weet het nog niet; misschien nog even
naar de club, maar ik voel me wat vermoeid
en wil wat vroe<r gaan slapen."
„Zóó." herbaalde hii en vervolgde een oogen
blik later, weifelend, biina verleen:
„Ik zou maar naar de club gaan, als ik jou
was."
Het vreemd-aarzelende in z'n snreken deed
mii plotseling een licht oogaan. Hii wilde me
kwijt zijn. ik wist niet om welke reden, maar
het was duidelijk, hij wilde me voor den avond
loo7en.
Misschien had z'n bekoorlijke Ellen hem een
bezoek beloofd, misschien ook verwachtte hii
vrienden, met wie hii me niet in aan raki n"
wilde brengen. Allerlei visrin<*en schoten mü
door het hoofd, maar één ding was zeker: ik
moest aan zijn verlangen voldoen, ik mocht, z'n
eastvriiheid niet met ondank of liever onbe
scheidenheid beloonen.
„Je hebt gelijk," zei ik luchtig om de situatie
voor hem niet nog pijnlijker te maken. .Het is
nog vroeg, de avond is te lang. om hem hier
in een stoel hangend, door te brengen: in de
club tref ik wel een of ander om een partijtje
te biliarten."
„Hoe laat denk je terug te komen?"
„Niet voor elven."
Mijn antwoord scheen hem te bevredigen.
,J)e pelsjas, die je besteld hebt, is nog niet ge
komen," merkte hij, na een oogenblik zwijgens
op.
Neen."
"je moest de mijne maar aandoen. Het is
vinnig koud."
„Ga je zelf niet meer uit?"
NC6H.m
ïk stond op. Hij ging mee naar de vestibule en
hielp me in de kostbare jas.
„Je eigen hoed past er niet bij," sprak hij
schertsend, „je moest de mijne maar opzetten.
Onder gelach en gebabbel kwam ik klaar en
ging naar de club, waar ik een paar genoeglijke
uren doorbracht; om elf uur aanvaardde ik den
terugtocht, loopend. Want de afstand was ge
ring en het weer, ofschoon koud, droog en hel
der.
Juist wilde ik den huissleutel in t slot steken,
toen naast me, twee gedaanten oprezen, ik
weet niet van waar. Bij t naar huis gaan was
ik in gedachten verzonken en meende dat er
in de stille straat geen levende ziel aanwezig
Ik zag den glim-
een revolver en E i
voelde mijn hart E CLV01ltUUr\
bijna stilstaan van E
(f IMfMIfVdlllVIII IMIIMVMI III MIMI MMIMiM
schrik.
Een heesche stem brak de stilte:
„Ga direct met ons mee, dan zal je geen
leed geschieden, maar als je weigert of alarm
maakt
En hij maakte een beweging met het op mij
gerichte wapen. Ik keek om me heen; ik zag
niets of niemand; van wien ik hulp verwachten
kon; de kerels zouden niet licht tot schieten
overgaan, redeneerde ik, want de knal zou het
alarm maken dat mij verboden was, maar....
we konden daar niet als wassen beelden blijven
staan, er moest iets gebeuren, daarvan waren
we blijkbaar alle drie overtuigd.
„Gauw wat!" bromde de woordvoerder.
„Met wien heb ik het genoegen?" vroeg ik be
leefd, „en op wiens last noodigt gij me op deze
zonderlinge wijze uit u te vergezellen?"
„Geen praatjes!" snauwde hij norsch.
Een zware hand werd op m'n schouder ge
legd, wat verzet in mij deed ontwaken. Ik wilde
mij niet als een lam laten wegvoeren en besloot
de zaak te rekken in de hoop op spoedige hulp.
De kerel scheen m'n gedachten te raden.
„Kom," grijnsde hij, „we hebben genoeg tijd
verspild; men wacht u met ongeduld."
„Wie?"
Als antwoord drukte hij den kouden loop van
z'n revolver even tegen mijn slaap en zeide
dat het emst was. Toen volgde ik .het tweetal
naar een auto, die op een straathoek te wach
ten stond.
We reden geruimen tijd voort. Eindelijk werd
ik tot uitstappen en het binnengaan van een
huis gedwongen. In een halfdonkere kamer bon
den m«n vriendelijke geleiders mij stevig op
een stoel en verlieten het vertrek, nadat zij de
deur in 't slot gedraaid hadden.
Zoo zat ik, naar mij later bleek, drie volle
uren, maar jullie zult me wel willen gelooven,
als ik je zeg, dat het er wel dertig leken. Ik
wist niet waar ik was en in wiens macht; ik
wist niet, wat men met mij voor had, evenmin
of ik nog eens het daglicht zou aanschouwen.
Ik deed vergeefsche pogingen mü los te wrin
gen. Toen bleef ik bewegingloos zitten, wach
tend op het onbekende gevaar dat mij zeker
bedreigde.
Ik geloof niet, dat ik grooter lafaard ben dan
een ander, maar ik beken dat ik al m'n wils
kracht noodig had om ten minste mün tegen
woordigheid van geest niet te verliezen.
EindeUjk werd de kamerdeur geopend. Ik
hoorde geruisch van een vrouwenrok, een lampje
werd blijkbaar omhoog gehouden ik vergat
te zeggen, dat mü een doek voor de oogen ge
bonden was en plotseling klonk een woedende
stem:
„Ezels, idioten, het is de verkeerde!"
De mannen schenen te willen protesteeren,
maar de woedende vrouw siste: „Breng hem
weg!"
„Waarheen?"
„Naar de hel voor mün part!"
Ze brachten me niet naar de hel, maar naar
den hoek der straat, waar ze me hadden opge
pikt.
Ziedaar mün avontuur."
De verteller zweeg, maar onmijidfiHÜk werd
hü door een aantal vragen bestormd. Glim
lachend hernam hü: „Ik deed geen aangifte bü
de politie en maakte me niet druk met een
onderzoek. M'n waarde neef had kwestie met
z'n voor niets terug deinzende uitverkorene ge
had, hü had z'n verloving blükbaar verbrokeD
en zü besloot zich op hem te wreken. Hü voor
zag dat op welke wüze weet ik niet, mis
schien had zij zich onvoorzichtig uitgelaten
en gebruikte mü door middel van z'n jas en
hoed als proefkonün. Valsch en verraderlük?
Mogelük wel, maar och, mü is geen leed ge
schied en die kleine affaire heeft mü voor goed
genezen naar mün verlangen naar een .avon
tuur".
Het geboorte-cüfer in Italië, eens het hoog
ste in Europa, is de laatste drie Jaren steeds
terug geloopen.
Bedroeg het geboortecüfer in 1930 nog 26.7
per 1000 inwoners, in 1932 was het 23.6.
In 1932 zün slechts ruim 83.000 Italianen ge-
emigreerd tegen 350.000 in 1930.
Het wemelde op rolder en deel van den landbouwer
P. te Aalten van de ratten en daar re voldoende
voedsel konden vinden, meende hij dat daartegen
niets gedaan kon worden. Eenigen tijd later schreei
hij: .Ten einde raad probeerden we Rodent met dit
schitterende resultaat: 80 doode ratten, Dit resultaat
bereikten we met slechts één doosje Rodent van 50
cent." Of U last hebt van één of van honderd ratten,
Rodentzal re absoluut uitroeien. Het trekt dit onge
dierte onweerstaanbaar aan en leidt ze zeker naar
hun verderf. Ook muizen ontkomen niet aan Rodent
Koop nog heden een enkele doos 50 ct of een
dubbele doos a 90 ct en morgen zult U van rat en
muis bevrijd zijn. O.a. bij alle drogisten. Imp.: Fa.
B. Meindersma - Den Haac. B 48
Siinuuuiiiuiuiiiiuuiuuiuuiuuiun fEUlLLETON
anwMiuninmnmiiiiimuiuiumMiiiiuiuiHumiiuumnmiinmuc
44
Dat zou natuurlük geruimen tijd in beslag ne
men, wanneer men voor de verhaasting van het
proces niet kon rekenen op de hulp der vraat
zuchtige gieren, die zich bü honderdtallen rond
om deze torens ophouden, op de muren zitten en
de nadering afwachten van een lijkstoet, om,
zoodra de plechtigheden daarbinnen verricht
zün en de familieleden en dragers zich verwü-
derd heDben, als pijlen op den nieuwen prooi af
te schieten en daarbü onderling telkens een ver
woed gevecht te leveren. Op den bodem dezer
torens liggen, rondom een waterput van vüf
meter diepte bü vüftien meter breedte, de doods
hoofden en beenderen en knekels in ontelbare
menigte; zü worden er, veertien dagen na de
begrafenis door dezelfde dragers in den put ge
worpen, waaruit ze door vier ondergronds-aan
gelegde kanalen wegdrijven naar diepe kuilen,
waar ze onder de atmosferische invloeden van
eeuwen vergaan tot stof.
Op vüf of zes mülen afstand van de „Heilige
Pagode" woonde een kleine kolonie van Farsis
landbouwers en kleine kooplieden. Zü hadden
van hun dorpje 'n soort paradüsje weten te ma
ken en waren daarbü royaal geholpen door hun
buren, de Brahmanen, ondanks beider verschil
van geloof.
Zoolang de communauteit der Brahmanen de
Heilige Pagode bewoonde, had de omgeving er
wél bü gevaren.
Toen de poendits het bouwwerk hadden ver
laten of liever: nadat zü eruit waren verdre
ven door de Engelschen was het ook den Par-
sis minder goed gegaan.
Maar de gehechtheid aan den geboortegrond
hield hen op die plek vast, te meer daar zij
iets zeldzaams voor een zóó kleine groep Parsis
in de nabüheid een „Toren der Stilte" of, om
de bij de Parsis eenig-gangbare uitdrukking te
gebruiken: een „Dakma" hadden.
Dit bouwwerk van groote afmetingen had
blijkbaar vroeger beantwoord aan de behoeften
van een talrijke Parsi-bevolking. Thans lag het,
op 'n twintigtal kilometers afstand van het
kleine Parsi-dorp, als verloren te midden van 't
jungle.
Nog slechts van tijd tot tüd, soms met groote
tusschenpoozen werd er het lük begraven van
een of anderen geloovige. 'n Slecht bestaan voor
de gieren die daar, krachtens gewoonte, verblüf
hadden gekozen. Zü zochten den geheelen om
trek af naar het karkas van een in de rijstvel
den bezweken buffel of naar eenigen prooi van
mindere beteekenis, ontsnapt aan de slachtoffers
van den hongersnood.
De roofvogels-bü-uitstek doorstonden al de
ellende van den honger in deze „Dakma", die
faun „kamp der ellende" was.
Men bedenke maar eens: er ging soms meer
dan 'n maand voorbij zonder dat ze een lükstoet
zagen!
Maar op dien ochtend heerschte er onder de
gieren een wilde bedrijvigheid bü de nadering
van een vrij grooten stoet, die zich bewoog in de
richting van deze eenzaam gelegen Dakma."
De beesten sloegen breed hun vlerken uit, hun
nekken beefden en nu en dan vlogen zü in klei
ne kringen onrustig boven den somberen ring
muur.
De stoet naderde te paard, in snellen draf.
Ongewoon schouwspel voor die weerzinwekkende
toekükers bü plechtigheden welke voorafgingen
aan hun eigen nog meer walgingwekkend feest
maal.
De paarden hielden stil op slechts ongeveer
twintig meter afstand van de „Dakma", en de
lichamen, die als pakken, op het zadel vóór den
ruiter, waren medegevoerd, werden afgeladen.
Er waren er vier! Drie groote en een kleine. De
gieren zagen 'n feêst tegemoet.
De dragers waren niet gekleed als de officieele
„bedienaren ter begrafenis," de „Nasasolars";
hun houding was ook niet zoo eerbiedig in
tegendeel. Maar wat kon dit den van begeerig-
heid büna razend geworden gieren schelen!
Daar klonk een stem droog, hard, sarrend:
„Hoort u mü, kapitein Pennyless? Ja, hè?
Welnu, we zijn hier gekomen bü een der „Torens
van de Stilte".... de laatste verblijfplaats der
Parsis na hun dood. Dit wordt óók voor u en
voor uw kameraden uw laatste woning en te
vens uw graf."
Dat was dus de vreeselüke straf waarmede de
bandiet zün gevangenen bedreigd had; hen
levend als voedsel voor te werpen aan de gieren
van de „Dakma", zoodat er van hen weldra niets
anders zou overblüven dan geraamten.
Men moet Oosterling rijn om dergelüke af-
schuwelüke wreedheden uit te denken en ze ook
om te zetten in daden!
Niemand van den troep protesteerde tegen dit
infaam bedrijf, de Zilverkoning natuurlük het
allerminst, thans immers zou niets de gevange
nen meer kunnen redden!
De poort van den „Toren der Stilte" ging met
een op haar verroeste scharnieren knarsend ge
luid open en de gevangenen kregen daarbinnen
plotseling het afgrijselijke schouwspel te zien,
dat we zooeven in t kort beschreven.
Zü werden, roerloos als lüken, neergelegd in
de nissen terwül de gieren knipoogden van
hongerigen moordlust, elk oogenblik gereed op
hen af te schieten. Bikanel gaf 'n teeken en men
droeg mistress Claudia en Mary voor de ge
opende poort. De jonge vrouw verbleekte en be
gon te sidderen en om haar foltering nog groo
ter te maken, riep Bikanel luide, langzaam en
met duivelscha voldoening:
„Narindra, werkend Brahmaan, werd door een
Europeesche geslagen en stak haar dood.
Ik Bikanel, afgevallen Brahmaan, ben door
een blanke geslagen en wreek mü veel scherper
en verschrikkelüker.
Is het waar, madame, of niet?"
„Vooruit! Eet smakelyk, gieren van deze
„Dakma!"
De ongelukkige vrouw hoorde die woorden niet
,meer, zü slaakte een lichten kreet en verloor 't
bewustzün. Mary, trouwens nog *n kind, kon
haar niet helpen, maar zü wierp zich op het
lichaam van mistress Claudia, en meenende dat
deze dood was, balde zü haar vuist tegen den
bandiet en riep hem toe:
„Onze wraak zal u treffen!"
Hü lachte en gaf in de Hindoe-taal een kart
bevel.
Aanstonds- werd de poort van den „Toren der
Stilte" gesloten en de sleutel ervan over den
muur geworpen op de oinnenplaats.
Tegelükertüd namen twee mannen mistress
Claudia, die geheel bewusteloos was, en Mary op
legden haar vóór zich op de zadels.
Allen stegen thans te paard en verwüderden
zich in vollen galop, de vier ongelukkigen ach
terlatende ten prooi aan de roofvogels.
OP HET GEVECHTSTERREIN
In het Noord-Westen van Britsch-Indië, in
een uithoek van Pendjab die grenst aan Af
ghanistan, ligt de bekende Khaïber-pas, de
weg, in den loop der eeuwen gevolgd door over
winnaars van dezen of van genen kant, inval
lers en verdedigers, die er ten slotte, sinds 1875,
voor goed uit verdreven rijn door de Engel
schen. Dezen hebben in het fort Djamroed een
sterke bezetting gelegd en de omgeving in
staat van geduchte militaire verdediging ge
bracht. Pesjawar of Peschavar of Peïchaver
hoe men t schrijven wil is er het centrum
van. Deze stad, ruim honderdduizend inwo
ners tellende, heeft als garnizoen twee batte
rijen veldartillerie, twee regimenten Europee
sche infanterie, drie regimenten inboorlingen
van hetzelfde wapen, een regiment roode Ben-
gaalsche lanciers en twee compagnieën genie.
Dat alles, natuurlük, voortdurend op oorlogs
sterkte, dus 'n legertje. Aan geweldige forten,
aan geheele forten-reeksen in den omtrek
geen gebrek.
In den tüd, waarin ons verhaal speelt, was
deze militaire sterkte voor Engeland hier hoog
noodig, want men leefde op voet van oorlog.
Eenige Afridi's waren door Engelsche belas
tingambtenaren lastig gevallen meer dan hun
lief was, en dus in opstand gekomen. De gewe
ren waren als vanzelf losgebrand en de Afridi's
in het begin verreweg de zwaksten, hadden
hulp gekregen van de Yoesoefzaï en de Moh-
mands. De vü andelij kheden hadden steeds
grootere afmetingen aangenomen, de Britsche
regeering had een geheel legerkorps moeten
mobiliseeren en een geheele provincie in staat
van beleg moeten verklaren.
De twist had misschien in het begin nog bij
gelegd kunnen worden, indien niet zooals
dat gewoonlijk gaat fanatieke elementen
ervan hadden geprofiteerd om hun slag te
slaan en den zoogenaamden „heiligen oorlog" te
gaan prediken. De leider dezer fanatieken was
de in de geschiedenis welbekende door de En
gelschen desgenaamde „gekke Mollah." Deze
wist rondom rijn vlag wit en beschilderd
met wüd geopende handen een zeer talrüke
menigte te verzamelen van lieden, tegelüker
tüd bezeten door een soort godsdienstwaanzin
en door een zucht tot plunderen.
([Wordt vervolgd).