ERNST EN LUIM VOOR ONS KLEINE VOLKJE Baas boven baas Verrassingen voor Feestdagen De Beertjes Clown O e Geluksvogels Naszreddin voor den rechter muilminuimimi«mm«immuun«iiiimmiurnmmiiimmiiim Er bevindt zich in 't Noorden van En geland 'n kostschool voor jongens uit den gegoeden stand, welke school daar reeds in het jaar 1527 werd gesticht door een zekeren mr. Clifford Danesburry, een man, die toentertijd Wijd en zijd beroemd was om zijn dapperheid en doortastend heid. Het schijnt trouwens op alle leerlin gen van die school eenigszins van invloed te zijn, dat zulk een dapper man de stich ter van dit instituut was, want onder de leerlingen, die daar waren, zijn er reeds heel veel geweest, die zich bij ver schillende gelegenheden glorievol hebben onderscheiden. Zoo bijvoorbeeld ook in den laatsten wereldoorlog, waarvan verschil lende staaltjes van dapperheid in de boe ken van de school staan opgeteekend- Dit is een korte inleiding, om jullie eenigszins met de school op de hoogte te stellen. Wij keeren ons nu tot het schoolgebouw zelf en wel naar het oudste gedeelte, waar Fred Harbour in zijn kamer met eenige vrienden in een druk gesprek is gewik keld. „Nou, maar ik vertel je, dat die nieuwe student niet te overbluffen is!'' verklaart Fred. „Altijd hij alles durven, maar zich ook overal uitredden. Als die boy met z'n onbewogen gezicht voor je staat, op het punt, dat een ander uit zijn vel zou sprin gen, dan sta je werkelijk verbluft over zoo'n vastberadenheid „Ja," zoo voegde Harold Payne er aan toe, „ik heb dat ook meermalen bij de hand gehad. En al zeg ik het zelf, ik heb er nog wel eens 'n handje van iemand gauw van zijn stuk te brengen, maar met hem Minstens zes, zeven keer heb ik t gepro beerd, maar telkens is 't er op uitgeloopen, dat ik in m'n gezicht werd uitgelachen." „Maar da's nou toch onzin. Hij moet toch ook evenals ieder ander een zwakke plek hebben, waar hij te treffen is!" wierp Percy Brown op. „Je weet toch wel uit de ge schiedenis, hoe Archilles, die ook onkwets baar was, een enkele zwakke plek had, waar hij gewond kon worden zijn hiel, of zijn grooten teen of zoo iets!" „Dat zal ook wel! Maar, wat is die zwakke plek bij Hickory?" vroeg Fred Harbour. „Ik heb een plan!" sprak Brown weer, „laat ons elk twee shilling uitleggen; het totaal loven wij dan uit aan dengene van ons vijven, die het beste plannetje heeft uitgedacht, om Hickory er tusschen te ne men!" „Bravo, bravo!" klonk het door elkaar. „Ja, da's een goed idee!" sprak Fred nu, „en dan stel ik voor, dat wij allen de vol gende week Maandag in mijn kamer bij elkaar komen, om 's te kijken wie t beste idee heeft!" Gedurende de volgende dagen waren de gedaèhtèh van de vijf vrienden onophoude lijk in de weer om maar op een goed idee te komen. Zelfs onder schooltijd, zoodat het een keer voorkwam, toen de geschiedenis- leeraar aan Jack Black vroeg, om een van de beroemdste keizers van Rome op te noe men, deze in gedachten zeide „Cecil Hic kory!" Den volgenden Maandag kwamen, zooals afgesproken, de vijf vrienden in de kamer van Fred bij elkaar. Over het algemeen was het niet veel zaaks, wat de jongens hadden uitgedacht. Tot op z'n laatst het idee van Fred zelf kwam, dat een storm van bijval deed opgaan. En dat was als volgt: Fred had heel toevalligerwijze in een plaatselijk blad een beschrijving gelezen van een jongeman, die door de politie ge zocht werd voor een inbraak met geweld pleging bij een ouden boer. En de gelijke nis van dien gezochten jongeman met Hickory was zoo verbluffend, dat de idee bij Fred naar boven was gekomen, dat twee van hen zich zouden verkleeden als politie agenten en bij Hickory in de kamer zouden komen 's avonds, om hem te arresteeren als verdacht van de misdaad. En nadat ze hem flink den schrik op het lijf zouden hebben gejaagd, dan pas er mee voor den dag komen, wie ze eigenlijk waren en dat er van de heele geschiedenis geen klap waar was! „Voor politie-uniformen hoeven we ook niet bang te zijn!" besloot Fred, „die heeft De „brigadier" en de „agent"' traden met ernstige gezichten binnen. de costumier Wardle in de High Street ge noeg. We kunnen hèm wel in 't geheim ne men, dan kunnen we ze wel van 'm huren!" „Alle menschen! Dat is wat we hebben ■moeten!" juichte Harold Payne. „Kerel, hoe kom je op zoo'n pracht-idee! Ik stel voor om onmiddellijk onzen „pot" maar in de veilige handen te stellen van Fred!" „Dank je! Dank je!" sprak Fred glim lachend, „ik heb dat geld op 't oogenblik wel niet noodig, maar ik zal het bewaren, totdat ik het vandaag of morgen eens voor 't een of ander kan gebruiken!" Na nog wat heen en weer gepraat werd besloten, dat Fred en Jimmie Russle, zijnde de twee oudsten van de groep en ook de langsten, want dat zou wel bijzonder noo dig zijn, om de comedie te doen slagen, de twee vertegenwoordigers van het politie corps zouden vormen. Fred brigadier en Russle een gewoon agent. Den volgenden avond gingen de jongens de stad in, na schooltijd, naar mr. Wardle den costumier, die de jongens goed kende, daar ze nogal eens voor een tooneelstukje op school bij hem kwamen. „Wel, daar heb je weer eens een paar van m'n vrienden van de school!" begroette hij de jongens. „En.wat zal 't zijn?" Fred zette de zaak uiteen. „Nu, dat treft u. Ik heb juist een paar zoo goed als nieuwe politie-uniformen aan gekregen, volgt u me maar even!" Zij daalden een trap af naar de beneden verdieping, die als bezaaid lag met zwaar den, sabels, geweren, uniformen, enz., enz. Wardle moest eventjes zoeken, maar kwam toen met een tweetal keurige unifor men te voorschijn. „Probeert u ze maar eens; ik denk wel, dat ze van pas zullen zijn!" t Was alsof ze voor hun tweeën gemaakt waren. Een snor en sikje voor den „briga dier" en een kort snorretje voor den „agent" vormden de verdere uitrusting en tien mi nuten, nadat zij waren binnengetreden, ver lieten de twee toekomstige „handhavers van de orde" met een pak onder hun arm den winkel. Alles was gereed voor de comedie. Toen de klok op den ouden stadstoren zeven uur sloeg, stapten Fred en Russle in him uniformen, met daarover een wijde regenjas, om hen aan nieuwsgierige blikken te onttrekken, de richting uit van studeer kamer no. 7. De twee hielden hun zakdoe ken voor 't gezicht, om ook hun valsche snorren niet te laten zien „Zullen we kloppen of meteen maar naar binnen stappen?" vroeg Russle, wel een beetje zenuwachtig. „Wel natuurlijk eerst kloppen!" ant woordde Fred, die ook niet geheel en al op zijn gemak was. Daar hadden ze Hickory's kamer bereikt. Er klonken twee korte kloppen op zijn deur, gevolgd door een langgerekt „binnen" van Hickory. De „brigadier" en de „agent" traden met ernstige gezichten binnen.... Er kwam een vreemde uitdrukking in de cogen van Hickory, die opsprong en ver schrikt de binnentredenden aanstaarde. „Watehwat komt u hier doen?" vroeg hij op zenuwachtigen toon, dien de anderen direct met veel meer durf deden optreden. „Iser hier wat gebeurd?" Fred, die de „sprekende rol" op zich had genomen, trad naar voren. „Nee, hier is geen ongeluk of zoo iets ge beurd," sprak hij op strengen toon. „Wij De jongens hadden een vrijen middag, eigenlijk ijsvrij, maar, zooals dat altijd gaat, als je ijsvrij krijgt, is het juist met de ijspret afgeloopen. komen voor iets anders. Uw naam is Cecil Hickory, niet?" „Zeker. Maareh.... wat wilt u van mij?!" De gewaande brigadier haalde nu zijn zakboekje te voorschijn en sprak op lang- zamen toon: „Door informatie, die wij van diverse zij den ontvingen, hebben wij ernstige vermoe dens, dat u niet geheel en al onkundig bent aan den overval op den ouden boer Hay- lock. In elk geval moeten wij u in arrest nemen en ik waarschuw u, dat alles, wat u nog zoudt willen doen tot ontvluchting, tegen u zal getuigen!" Toen.gebeurde er iets heel eigenaar digs. Het geschiedde zoo plotseling, dat zoo wel de „brigadier" als de „agent" sprakeloos stonden en niet wisten wat te doen. Met een drogen snik was Hickory op een stoel neergezakt; de zelfbewuste Hickory, dien niemand kon overbluffen, lag daar te snikken als een klein kind en schreeuwde toen uit: „Goed! Ik zal met jullie meegaan! Ik.... ik begrijp niet, hoe het mogelijk is, dat het bekend is geraaktMaar.... maar ik verwachtte het al verschillende dagen.... verschillende vreeselijke dagen.... Ik ben blij, dat ik uit die hel tenminste verlost ben.... Jaik ga mee Hij zat daar met z'n gezicht in zijn han den als een gebroken mensch- De twee co- mediespelers keken elkaar met verschrikte oogen aan en wisten niet wat te doen.... En toen drong het tot hen door. dat de ge- De B. L. N. S. We zullen dit jaar Sint Nicolaas maar eens overslaan," had mijnheer Van Voorden gezegd. „We kunnen beter Kerstmis weer eens gezellig vieren als Henk ook thuis is." Natuurlijk was het heele gezin het daar mee eens. En toevallig bleek bij Bram, Jan en Kees hetzelfde idee in huis te bestaan- Het plan had bovendien het voordeel, dat er meer tijd was om verrassingen te beden ken. Jan had een mooi plannetje be dacht. Zijn vader, die bloemkweeker was, had een kas heelemaal onge bruikt staan. Er was een schoor steen in, dus als er een kachel kwam, kon er gestookt worden. Nu, op hun zolder stond nog wel 'n oude kachel. Jan bedelde net zoo lang, tot zijn vader goed vond. dat zij die kas voor werkkamer in richtten. Zelf zouden ze voor brandstof zor gen. Vóór Woensdag waren er allerlei ge heimzinnige pakjes naar binnen gesmok keld: timmergereedschap, papier, carton, een lijmpot, eenige gompotten. Ook vier schragen en een aantal planken, die voor- loopig niet noodig waren in den tuin, gin gen mee naar binnen. Op twee schragen werd een soort werkbank gemaakt, op de twee andere kwamen plan ken te liggen als tafel. Het zag er echt gezellig uit, toen de club- genooten om 2 uur zich ver zamelden. Ger- rit had de kachel vlug aangemaakt en het was er juist warm genoeg. Voor stoelen was ook gezorgd, zoodat ieder zich een plaatsje koos met zijn werk- Mientje zat al gauw niet een paar stukken goed voor zich, waarvan zij een reiszak voor haar vader wilde maken. Zij begon maar vast de stuk ken op maat te knippen. Als versiering moest er een zonnebloem op geborduurd worden, de lievelingsbloem van mijnheer Van Voorden (fig. 1). Bram zou haar met de teekening helpen. Een bloem en een blad gaven net voldoende vulling aan het geheel. Toos ging een boekomslag voor Henk ma ken. Zij had de maat van een van Henk's lievelingsboeken genomen. Als bandversie ring wilde zij zeesterren en slangsterren schabloneeren (fig. 2). Met wat zeewier kon dat een aardig geheel worden. De tee kening maakte zij zelf op carton, om haar daarna netjes uit te snijden. Ada en Tilly zaten een beetje achteraf samen te overleggen. Het heette zooge naamd, dat zij wat dichter bij de kachel waren gekropen. De werkelijke reden was echter, dat ze een tasch voor een tennis racket voor Toos en een voor Mientje wil den maken. Op die van Toos moesten een paar bijen, op die van Mientje vlinders (fig. 3) geborduurd worden. Ook zij begon nen vast met hun teekening. Terwijl de meisjes teekenden en naaiden, zaten Kees, Jan en Gerrit evenmin stil. Als groote verrassing voor mijnheer en me vrouw Van Voordes, die altijd zoo in alles met de club meeleefden, wilden zij een radio toestel bouwen. De teekening hadden zij gekocht en de werkzaamheden wa ren verdeeld. Kees, die erg handig was met electriciteit, zou de verbindingen van de draden maken en het soldeerwerk doen. Jan en Gerrit zouden 't kastje timmeren en Bram zou, zoodra hij de teekening voor Mientje klaar had, een ontwerp maken voor een versiering van het kastje. Allerlei voorstellingen waren hem al aan de hand gedaan. Kees had voorgesteld er een leeuw op te teekenen, Ada een hond, Mientje, die op school juist met de apen bezig was, een brulaap- Maar Bram moest van al de ge noemde dieren niets hebben. Hij was bang, dat het toestel zou brullen als een brulaap, janken als een hond of zoo hard brullen als een leeuw. Hij gaf de voorkeur aan een merel. Dat was tenminste een vogel, die groot was, goed vulde en mooi zingen kon. Veel te vroeg werden ze door de inval lende duisternis er aan herinnerd, dat er een tijd van beginnen en een van eindigen is. Met een hartelijk woord van dank aan mijnheer Van Dam, Jan's vader, voor het gebruik van de kas, gingen ze tot de vol gende week uiteen. A. L. lijkenis van Hickory met den dader toch wel iets meer was geweest dan een toeval ligheidZij waren daar gekomen om een mop uit te'halen.... en zij stuitten op de werkelijkheid, de wreede werkelijkheid.... Wat nu te doen? Op fluisterenden toon wisselden zij eenige woorden en toen verdwenen snor en baard en de twee schoolleerlingen Fred Harbour en Russle stonden voor den nog steeds met de handen voor z'n gezicht zittenden Hic kory. „Hickory!" sprak Fred ernstig- „Wat.... wat, jij Fred.... en Russle?!" sprak hij ademloos. „Ja, wij waren het! We hadden een mop met je willen uithalen „Dus.... jullie wisten van niets! O, jul lie moesten eens weten, wat ik de laatste dagen heb uitgestaan! Het leven was een hel voor me! En daar ontving ik vanmor gen juist een brief van dengene, die m'n medeplichtige is geweest, dat men mij op het spoor was.... Maar, maar ik blijf hier niet langer! Ik moet weg.... weg.... t kan me niet schelen waarheen. Al was 't naar Amerika! Hier blijven in geen geval- Ik wil m'n leven beteren, de schande goed maken, maar hier in de gevangenis, nooit!" Ze vermaakten zich toen maar met het bokspringen. Jullie ziet, zwarte Piet heeft juist een pracht-sprong gemaakt en de sprong van Jan is niet minder mooi te noemen. Deze laatste woorden had hij uitge schreeuwd en was weer op den stoel, waar van hij was opgesprongen, neergevallen. De twee anderen wisten niet, wat ze doen moesten. „Wweten je ouders er al wat van, Hickory?" vroeg Fred. „Nee, als m'n vader 't hoort, begaat hij een moord aan me. Maar moeder, die zal me wel willen helpen. Alsals ik maar geld had om naar haar toe te kunnen.... dat zou zij me wel geven, om me verder uit de voeten te maken." „K.... kan ik je misschien helpen," stelde Fred voor, „hoeveel heb je noodig?" „Nou, de reis naar huis is al gauw een half Pond. En ik heb geen drie pence meer! En als ik hier moet blijven...." Fred voelde z'n zakken na. Daar had hij nog het geld, dat de jongens voor zijn „goede idee" bij elkaar hadden gebracht. „Hier," sprak hij, „neem dit! Pak gauw je boel en ga naar huis! Wii zullen onder hand ons gaan verkleeden. We wachten je wel bij den uitgang op!" Hickory drukte hem de hand en stak het geld in z'n zak. Eenige minuten later waren de twee jongens in hun kamers verdwenen, waarna ze weer spoedig te voorschijn tra den in hun gewone kleeding, maar met doodsbleeke gezichten. Het voorgevallene in Hickory's kamer had hen sterk aangegre pen. Een leerling van hun school! Gezamenlijk begaven ze zich naar den uit gang om Hickory op te wachten. Ze wacht ten daar een kwartier, maar zagen Hickory al niet meer. Deze, over en overgehaast, was hen zeker al voor geweest en zat wel licht al hoog en breed iii den trein. Stil en vol gedachten keerden de twee jongens naar hun kamer terug. En den volgenden dag misten ze Hickory in de klas. Zij hadden zich echter voorge nomen, dat niemand iets van hen zou hoo- ren, Wel waren de anderen van het vijftal naar hen toe gekomen, om te vragen hoe 't afgeloopen was, maar ze hadden niets willen zeggen Totdat.... onder de aardrijkskundeles de directeur even kwam zeggen, dat Hicko ryvoor een paar dagen naar huis was wegens een feestelijke gelegenheid in de familie.... Fred en Russle keken elkaar aan.... Zou.... zou 't bekend zijn?.... Zou men 't willen verzwijgen? Maar 't raadsel werd opgehelderd, toen Fred dien middag na de lunch een envelop op zijn studeerkamer vond van den volgen den inhoud: „Beste Fred en Russle! Ik moet je nog wel bedanken voor de co medie, die jullie gisterenavond hebt ge speeld. Ik hoop maar, dat jullie aan den Nu is de beurt aan Dik. Met een vaartje kwam hij aangeloopen, maar daar had hij buiten den spijker ge rekend. Kraaaak. achteruitgang van de school geen kou hebt opgeloopen. Ik zat ondertusschen fijn bij m'n gloeiende kachel en ben vanmorgen vertrokken, om een paar dagen fijn feest te vieren thuis Ik denk niet, dat t bij jullie zal zijn op gekomen, dat ik ook wel eens comedie had kunnen spelen gisterenavond, hè? Wie is er per slot van rekening ingevlogen? Het geld, dat je zoo vriendelijk was me tc geven, zal ik zoo vrij zijn bij me te hou den. Wees echter maar gerust, vandaag of morgen krijg je 't terug. Ik kan 't echter op het oogenblik juist heel goed gebruiken! Nogmaals mijn besten dank en goed succes met het zoeken naar den waren dader van de misdaad bij den ouden boer! Mlet beste groeten CECIL HICKORY. P.S. Wanneer je soms in het vervolg nog eens wilt probeeren iets dergelijks uit te halen, zou ik je willen aanraden om vooral eerst te letten, of je snor wel goed zit en voorts, of niet een stuk van de ge wone broek onder die van het politie-uni- form uit komt! Ook zou ik je aanraden bij een zakboekje van een „agent" niet het zelfde te gebruiken, dat je in de klas ook altijd gebruikt...." En 's avonds moest er toch verslag van de zaak worden uitgebracht. Alle vijf zaten ze op Fred's kamer, die wel een tikje beschaamd de heele zaak ver telde en den brief voorlas. „Heb je ooit!" viel Percy Brown uit. „Maar ik probeer nooit meer iets met dien Hickory. Wie zou er tegen zoo'n geslepen kerel op kunnen!" Daar waren ze het allen roerend over eens en Fred voelde eens met een meewarigen zucht in zijn broekzak, die gisteren nog zoo fijn vol zat met blinkende zilveren shillings. Allen kennen we Tijl Uilenspiegel, den loozen guit, die steeds vol grollen en grappen zat en zich ten koste van anderen amuseerde. Ook Turkije heeft in de middeleeuwen zulk een oolijkerd gehad, mët name Naszreddin, die de goe-gemeente vermaakte, maar in tegenstelling van zijn Westerschen soortgenoot af en toe wel eens een leelijken streek uithaalde. Op een keer had onze snaak van den ju welier Joessoef een kostbaren ring gekregen, om dien voor hem te verkoopen. Voor zijn moeite mocht hij dan de helft van de winst voor zichzelf behouden. Eenigen tijd later, toen hem gevraagd werd, of hij er al in geslaagd was een koo- per te vinden, had Naszreddin een hoogst verwonderd gezicht getrokken. „Maar mijn beste Joessoef, hoe heb ik het nu met u? Weet ge dat dan niet meer? Herinnert ge u niet, dat we ongeveer twee maanden geleden, na afloop van de bruiloft bij Mohammed Ali, samen naar den bazaar van den rijken Achmed zijn gegaan, waar we wat gebruikt hebben? En op uw vraag, hoe het met den ring stond, heb ik u me degedeeld, dat ikzelf dien wilde koopen, waarop ik onmiddellijk met u heb afgere kend, aangezien ik het geld juist bij më hadJoessoef, ik ken u als een eerlijk man," vervolgde Naszreddin met gladde tong, toen de ander hem bij dit geheel ver zonnen verhaal hoogst verwonderd aanzag, „en daarom begrijp ik niet, dat ge in staat kunt zijn mij, armen bloed, beet te nemen en nogmaals betaling van me te eischen." Maar nu maakte de juwelier zich kwaad. „Naszreddin, je bent een dief, een schurk. Je hebt nog in het geheel niet met me afgerekend en daarom is de ring, dien ik je destijds gegeven heb en dien je nu aan je vinger draagt, van mij. En ik eisch dien op!" En toen de ander weigerde en brutaal-weg bij zijn leugens bleef volharden, besloot Joessoef hem voor het gerecht te dagen. „Het is mij wel!" antwoordde Naszreddin „Als je maar weet, dat ik niet van plan ben te loopen. Het is me te ver en een ezel bezit ik niet." „Daar zal ik dan wel voor zorgen," be loofde Joessoef. „Ik zal je met een muilezel komen halen en samen zullen we naar den kadi gaan, die uitspraak in ons geschil zal doen en je zal veroordeelen, Naszreddin, want je bent een bedrieger!" „We zullen zien, Joessoef! Maar matig je in je uitlatingen, want anders zal ik je op mijn beurt aanklagen wegens beleediging!" Den volgenden morgen kwam de juwelier Naszreddin met een ezel afhalen om te zamen naar het gerecht te gaan en nadat laatstgenoemde het dier bestegen had, be gaven beiden zich op weg. Na eenigen tijd echter liet onze guit den muilezel halt houden en wendde hij zich met klapperende tanden tot zijn metgezel: „Joessoef, ik kan niet meer. Ik voel me onwel en ben ziek van de koorts. Wil je me niet je pels leenen, anders zie ik waarlijk geen kans je naar den kadi te volgen, want ik ril van de koude." De goedige Joessoef deed, wat hem ver zocht was en nadat hij zijn mantel had uitgetrokken en dien den rillenden Naszred din om de schouders had gelegd, werd de tocht weder voortgezet, tot ze ten langen De gevolgen bleven niet uit. Dik's broek bleef bij den sprong aan den Spijker haken. Zwarte Piet heeft schik in het ge val, maar Dik allerminst zoo als wel te zien is. Er waren eens twee Beertjes Ze liepen in het bosch, En rustten ai en toe eens Gezellig op het mos. Ze spraken over kluifjes En over nog veel meer, En liepen onder 't praten Genoeglijk heen en weer. De oudste zei toen oolijk: „Ik heb heel dikwijls pret, Want sinds een dag of negen Hoef ik niet vroeg naar bed. Vooral op Zondagavond Dan heb ik veel pleizier, Ik krijg dan zoete dingen, Zooals geen enkel dier. Gesuikerde pasteitjes En pootjes in gelei, Gebraden kippepootjes En heerlijke kandy. Het is een fijne avond, Maar een ding vind ik naar, Dat er van alle zeven Eén Zondag is, heusch waar.'' Toen ging het Berentweetal Al babb'lend weer naar huis, Want zou het later worden, Keek moeder lang niet pluis. R. K. We knippen den clown van stevig pa pier en kleuren zijn gezicht rose. Verguld zijn pak en zijn bovensten kraag en kleur mouwen, muts en den on dersten kraag rood. Fig. 1 laat je het ach terhoofd zien van den clown. Prik in zijn muts een gaatje en haal daar door een rood koortje, waaraan je hem kunt ophan gen. leste bij het gebouw kwamen, waar de kadi zitting hield. Nu weer veinsde Naszreddin te zwak te wezen om van zijn lastdier af te stappen en verder te loopen. „Ik zal maar blijven zitten, Joessoef, anders zak ik vast en zeker in elkaar. Dat zal in de beslissing van den kadi wel geen verandering brengen. Recht blijft recht, of ik zit of sta!" Na eenige oogenblikken werden beiden voor den wijzen man geleid, die zich eerst door Joessoef de geheele toedracht der zaak liet vertellen en daarna aan Naszreddin het woord gaf. Op hoogen toon begon deze nu: „Wijze en rechtvaardige kadi! Ge kent me en weet, wat ge aan me hebt. Al ver maak ik me wel eens ten koste van ande ren, mijn medemenschen zal ik nooit bena- deelen. Deze Joessoef echter is een goed spreker, maar. nog grooter leugenaar. Ik ken hem langer dan vandaag. Nü beweert hij, dat deze ring, dien ik aan mijn vinger draag, van hem is, zoo dadelijk zal hij n nog bezweren, dat de mantel, dien ik om heb, zijn eigendom is en de ezel, waarop ik zit, eveneens hem toebehoort....!" „Ja, natuurlijk! De mantel is ook van mij en de ezel eveneens! Die heb je toch zoo juist van me geleend!" wendde Joessoef zich woedend tot den loozen booswicht, die nu meer van een aanklager had dan van een beklaagde. Maar nu geloofde de rechter hem niet meer en toen de sluwe Naszreddin even la ter mocht vertrekken, had hij den ander behalve een ring ook nog een mantel en een muilezel afhandig gemaakt. Wat een schurk, hè! Neen, dan is onze Tijl Uilenspiegel toch een heel wat beter mensch, al is hij ook een snaak! C. F. VERMEY SttHjitn

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10