ERNST EN LUIM VOOR ONS KLEINE VOLKJE
Baas boven baas
Verrassingen voor Feestdagen
De Beertjes
Clown
O
e Geluksvogels
Naszreddin voor
den rechter
muilminuimimi«mm«immuun«iiiimmiurnmmiiimmiiim
Er bevindt zich in 't Noorden van En
geland 'n kostschool voor jongens uit
den gegoeden stand, welke school daar
reeds in het jaar 1527 werd gesticht door
een zekeren mr. Clifford Danesburry, een
man, die toentertijd Wijd en zijd beroemd
was om zijn dapperheid en doortastend
heid. Het schijnt trouwens op alle leerlin
gen van die school eenigszins van invloed
te zijn, dat zulk een dapper man de stich
ter van dit instituut was, want onder
de leerlingen, die daar waren, zijn er
reeds heel veel geweest, die zich bij ver
schillende gelegenheden glorievol hebben
onderscheiden. Zoo bijvoorbeeld ook in den
laatsten wereldoorlog, waarvan verschil
lende staaltjes van dapperheid in de boe
ken van de school staan opgeteekend- Dit
is een korte inleiding, om jullie eenigszins
met de school op de hoogte te stellen.
Wij keeren ons nu tot het schoolgebouw
zelf en wel naar het oudste gedeelte, waar
Fred Harbour in zijn kamer met eenige
vrienden in een druk gesprek is gewik
keld.
„Nou, maar ik vertel je, dat die nieuwe
student niet te overbluffen is!'' verklaart
Fred. „Altijd hij alles durven, maar zich
ook overal uitredden. Als die boy met z'n
onbewogen gezicht voor je staat, op het
punt, dat een ander uit zijn vel zou sprin
gen, dan sta je werkelijk verbluft over zoo'n
vastberadenheid
„Ja," zoo voegde Harold Payne er aan
toe, „ik heb dat ook meermalen bij de
hand gehad. En al zeg ik het zelf, ik heb er
nog wel eens 'n handje van iemand gauw
van zijn stuk te brengen, maar met hem
Minstens zes, zeven keer heb ik t gepro
beerd, maar telkens is 't er op uitgeloopen,
dat ik in m'n gezicht werd uitgelachen."
„Maar da's nou toch onzin. Hij moet toch
ook evenals ieder ander een zwakke plek
hebben, waar hij te treffen is!" wierp Percy
Brown op. „Je weet toch wel uit de ge
schiedenis, hoe Archilles, die ook onkwets
baar was, een enkele zwakke plek had,
waar hij gewond kon worden zijn hiel,
of zijn grooten teen of zoo iets!"
„Dat zal ook wel! Maar, wat is die zwakke
plek bij Hickory?" vroeg Fred Harbour.
„Ik heb een plan!" sprak Brown weer,
„laat ons elk twee shilling uitleggen; het
totaal loven wij dan uit aan dengene van
ons vijven, die het beste plannetje heeft
uitgedacht, om Hickory er tusschen te ne
men!"
„Bravo, bravo!" klonk het door elkaar.
„Ja, da's een goed idee!" sprak Fred nu,
„en dan stel ik voor, dat wij allen de vol
gende week Maandag in mijn kamer bij
elkaar komen, om 's te kijken wie t beste
idee heeft!"
Gedurende de volgende dagen waren de
gedaèhtèh van de vijf vrienden onophoude
lijk in de weer om maar op een goed idee
te komen. Zelfs onder schooltijd, zoodat het
een keer voorkwam, toen de geschiedenis-
leeraar aan Jack Black vroeg, om een van
de beroemdste keizers van Rome op te noe
men, deze in gedachten zeide „Cecil Hic
kory!"
Den volgenden Maandag kwamen, zooals
afgesproken, de vijf vrienden in de kamer
van Fred bij elkaar. Over het algemeen
was het niet veel zaaks, wat de jongens
hadden uitgedacht. Tot op z'n laatst het
idee van Fred zelf kwam, dat een storm
van bijval deed opgaan. En dat was als
volgt:
Fred had heel toevalligerwijze in een
plaatselijk blad een beschrijving gelezen
van een jongeman, die door de politie ge
zocht werd voor een inbraak met geweld
pleging bij een ouden boer. En de gelijke
nis van dien gezochten jongeman met
Hickory was zoo verbluffend, dat de idee
bij Fred naar boven was gekomen, dat twee
van hen zich zouden verkleeden als politie
agenten en bij Hickory in de kamer zouden
komen 's avonds, om hem te arresteeren
als verdacht van de misdaad. En nadat ze
hem flink den schrik op het lijf zouden
hebben gejaagd, dan pas er mee voor den
dag komen, wie ze eigenlijk waren en dat
er van de heele geschiedenis geen klap waar
was!
„Voor politie-uniformen hoeven we ook
niet bang te zijn!" besloot Fred, „die heeft
De „brigadier" en de „agent"' traden met
ernstige gezichten binnen.
de costumier Wardle in de High Street ge
noeg. We kunnen hèm wel in 't geheim ne
men, dan kunnen we ze wel van 'm huren!"
„Alle menschen! Dat is wat we hebben
■moeten!" juichte Harold Payne. „Kerel, hoe
kom je op zoo'n pracht-idee! Ik stel voor
om onmiddellijk onzen „pot" maar in de
veilige handen te stellen van Fred!"
„Dank je! Dank je!" sprak Fred glim
lachend, „ik heb dat geld op 't oogenblik
wel niet noodig, maar ik zal het bewaren,
totdat ik het vandaag of morgen eens voor
't een of ander kan gebruiken!"
Na nog wat heen en weer gepraat werd
besloten, dat Fred en Jimmie Russle, zijnde
de twee oudsten van de groep en ook de
langsten, want dat zou wel bijzonder noo
dig zijn, om de comedie te doen slagen, de
twee vertegenwoordigers van het politie
corps zouden vormen. Fred brigadier en
Russle een gewoon agent.
Den volgenden avond gingen de jongens
de stad in, na schooltijd, naar mr. Wardle
den costumier, die de jongens goed kende,
daar ze nogal eens voor een tooneelstukje
op school bij hem kwamen.
„Wel, daar heb je weer eens een paar van
m'n vrienden van de school!" begroette hij
de jongens. „En.wat zal 't zijn?"
Fred zette de zaak uiteen.
„Nu, dat treft u. Ik heb juist een paar
zoo goed als nieuwe politie-uniformen aan
gekregen, volgt u me maar even!"
Zij daalden een trap af naar de beneden
verdieping, die als bezaaid lag met zwaar
den, sabels, geweren, uniformen, enz., enz.
Wardle moest eventjes zoeken, maar
kwam toen met een tweetal keurige unifor
men te voorschijn.
„Probeert u ze maar eens; ik denk wel,
dat ze van pas zullen zijn!"
t Was alsof ze voor hun tweeën gemaakt
waren. Een snor en sikje voor den „briga
dier" en een kort snorretje voor den „agent"
vormden de verdere uitrusting en tien mi
nuten, nadat zij waren binnengetreden, ver
lieten de twee toekomstige „handhavers van
de orde" met een pak onder hun arm den
winkel. Alles was gereed voor de comedie.
Toen de klok op den ouden stadstoren
zeven uur sloeg, stapten Fred en Russle in
him uniformen, met daarover een wijde
regenjas, om hen aan nieuwsgierige blikken
te onttrekken, de richting uit van studeer
kamer no. 7. De twee hielden hun zakdoe
ken voor 't gezicht, om ook hun valsche
snorren niet te laten zien
„Zullen we kloppen of meteen maar naar
binnen stappen?" vroeg Russle, wel een
beetje zenuwachtig.
„Wel natuurlijk eerst kloppen!" ant
woordde Fred, die ook niet geheel en al op
zijn gemak was.
Daar hadden ze Hickory's kamer bereikt.
Er klonken twee korte kloppen op zijn
deur, gevolgd door een langgerekt „binnen"
van Hickory.
De „brigadier" en de „agent" traden met
ernstige gezichten binnen....
Er kwam een vreemde uitdrukking in de
cogen van Hickory, die opsprong en ver
schrikt de binnentredenden aanstaarde.
„Watehwat komt u hier doen?"
vroeg hij op zenuwachtigen toon, dien de
anderen direct met veel meer durf deden
optreden. „Iser hier wat gebeurd?"
Fred, die de „sprekende rol" op zich had
genomen, trad naar voren.
„Nee, hier is geen ongeluk of zoo iets ge
beurd," sprak hij op strengen toon. „Wij
De jongens hadden een vrijen
middag, eigenlijk ijsvrij, maar, zooals
dat altijd gaat, als je ijsvrij krijgt, is
het juist met de ijspret afgeloopen.
komen voor iets anders. Uw naam is Cecil
Hickory, niet?"
„Zeker. Maareh.... wat wilt u van
mij?!"
De gewaande brigadier haalde nu zijn
zakboekje te voorschijn en sprak op lang-
zamen toon:
„Door informatie, die wij van diverse zij
den ontvingen, hebben wij ernstige vermoe
dens, dat u niet geheel en al onkundig bent
aan den overval op den ouden boer Hay-
lock. In elk geval moeten wij u in arrest
nemen en ik waarschuw u, dat alles, wat u
nog zoudt willen doen tot ontvluchting,
tegen u zal getuigen!"
Toen.gebeurde er iets heel eigenaar
digs. Het geschiedde zoo plotseling, dat zoo
wel de „brigadier" als de „agent" sprakeloos
stonden en niet wisten wat te doen.
Met een drogen snik was Hickory op een
stoel neergezakt; de zelfbewuste Hickory,
dien niemand kon overbluffen, lag daar
te snikken als een klein kind en schreeuwde
toen uit:
„Goed! Ik zal met jullie meegaan! Ik....
ik begrijp niet, hoe het mogelijk is, dat het
bekend is geraaktMaar.... maar ik
verwachtte het al verschillende dagen....
verschillende vreeselijke dagen.... Ik ben
blij, dat ik uit die hel tenminste verlost
ben.... Jaik ga mee
Hij zat daar met z'n gezicht in zijn han
den als een gebroken mensch- De twee co-
mediespelers keken elkaar met verschrikte
oogen aan en wisten niet wat te doen....
En toen drong het tot hen door. dat de ge-
De B. L. N. S.
We zullen dit jaar Sint Nicolaas maar
eens overslaan," had mijnheer Van
Voorden gezegd. „We kunnen beter
Kerstmis weer eens gezellig vieren als Henk
ook thuis is."
Natuurlijk was het heele gezin het daar
mee eens. En toevallig bleek bij Bram, Jan
en Kees hetzelfde idee in huis te bestaan-
Het plan had bovendien het voordeel, dat
er meer tijd was om verrassingen te beden
ken. Jan had een
mooi plannetje be
dacht. Zijn vader,
die bloemkweeker
was, had een kas
heelemaal onge
bruikt staan. Er
was een schoor
steen in, dus als er
een kachel kwam,
kon er gestookt
worden. Nu, op
hun zolder stond nog wel 'n oude kachel.
Jan bedelde net zoo lang, tot zijn vader goed
vond. dat zij die kas voor werkkamer in
richtten. Zelf zouden ze voor brandstof zor
gen. Vóór Woensdag waren er allerlei ge
heimzinnige pakjes naar binnen gesmok
keld: timmergereedschap, papier, carton,
een lijmpot, eenige gompotten. Ook vier
schragen en een aantal planken, die voor-
loopig niet noodig waren in den tuin, gin
gen mee naar binnen. Op twee schragen
werd een soort werkbank gemaakt, op de
twee andere
kwamen plan
ken te liggen
als tafel. Het
zag er echt
gezellig uit,
toen de club-
genooten om 2
uur zich ver
zamelden. Ger-
rit had de kachel vlug aangemaakt en
het was er juist warm genoeg. Voor stoelen
was ook gezorgd, zoodat ieder zich een
plaatsje koos met zijn werk- Mientje zat al
gauw niet een paar stukken goed voor zich,
waarvan zij een reiszak voor haar vader
wilde maken. Zij begon maar vast de stuk
ken op maat te knippen. Als versiering
moest er een zonnebloem op geborduurd
worden, de lievelingsbloem van mijnheer
Van Voorden (fig. 1). Bram zou haar met
de teekening helpen. Een bloem en een blad
gaven net voldoende vulling aan het geheel.
Toos ging een boekomslag voor Henk ma
ken. Zij had de maat van een van Henk's
lievelingsboeken genomen. Als bandversie
ring wilde zij zeesterren en slangsterren
schabloneeren (fig. 2). Met wat zeewier
kon dat een aardig geheel worden. De tee
kening maakte zij zelf op carton, om haar
daarna netjes uit te snijden.
Ada en Tilly zaten een beetje achteraf
samen te overleggen. Het heette zooge
naamd, dat zij wat dichter bij de kachel
waren gekropen. De werkelijke reden was
echter, dat ze een tasch voor een tennis
racket voor Toos en een voor Mientje wil
den maken. Op die van Toos moesten een
paar bijen, op die van Mientje vlinders
(fig. 3) geborduurd worden. Ook zij begon
nen vast met hun teekening.
Terwijl de meisjes teekenden en naaiden,
zaten Kees, Jan en Gerrit evenmin stil. Als
groote verrassing voor mijnheer en me
vrouw Van Voordes, die altijd zoo in alles
met de club meeleefden, wilden zij een radio
toestel bouwen. De
teekening hadden
zij gekocht en de
werkzaamheden wa
ren verdeeld. Kees,
die erg handig was
met electriciteit, zou
de verbindingen van
de draden maken en het soldeerwerk doen.
Jan en Gerrit zouden 't kastje timmeren
en Bram zou, zoodra hij de teekening voor
Mientje klaar had, een ontwerp maken
voor een versiering van het kastje. Allerlei
voorstellingen waren hem al aan de hand
gedaan. Kees had voorgesteld er een leeuw
op te teekenen, Ada een hond, Mientje, die
op school juist met de apen bezig was, een
brulaap- Maar Bram moest van al de ge
noemde dieren niets hebben. Hij was bang,
dat het toestel zou brullen als een brulaap,
janken als een hond of zoo hard brullen
als een leeuw. Hij gaf de voorkeur aan een
merel. Dat was tenminste een vogel, die
groot was, goed vulde en mooi zingen kon.
Veel te vroeg werden ze door de inval
lende duisternis er aan herinnerd, dat er
een tijd van beginnen en een van eindigen
is. Met een hartelijk woord van dank aan
mijnheer Van Dam, Jan's vader, voor het
gebruik van de kas, gingen ze tot de vol
gende week uiteen.
A. L.
lijkenis van Hickory met den dader toch
wel iets meer was geweest dan een toeval
ligheidZij waren daar gekomen om een
mop uit te'halen.... en zij stuitten op de
werkelijkheid, de wreede werkelijkheid....
Wat nu te doen?
Op fluisterenden toon wisselden zij eenige
woorden en toen verdwenen snor en baard
en de twee schoolleerlingen Fred Harbour
en Russle stonden voor den nog steeds met
de handen voor z'n gezicht zittenden Hic
kory.
„Hickory!" sprak Fred ernstig-
„Wat.... wat, jij Fred.... en Russle?!"
sprak hij ademloos.
„Ja, wij waren het! We hadden een mop
met je willen uithalen
„Dus.... jullie wisten van niets! O, jul
lie moesten eens weten, wat ik de laatste
dagen heb uitgestaan! Het leven was een
hel voor me! En daar ontving ik vanmor
gen juist een brief van dengene, die m'n
medeplichtige is geweest, dat men mij op
het spoor was.... Maar, maar ik blijf hier
niet langer! Ik moet weg.... weg.... t
kan me niet schelen waarheen. Al was 't
naar Amerika! Hier blijven in geen geval-
Ik wil m'n leven beteren, de schande goed
maken, maar hier in de gevangenis, nooit!"
Ze vermaakten zich toen maar met
het bokspringen. Jullie ziet, zwarte
Piet heeft juist een pracht-sprong
gemaakt en de sprong van Jan is niet
minder mooi te noemen.
Deze laatste woorden had hij uitge
schreeuwd en was weer op den stoel, waar
van hij was opgesprongen, neergevallen.
De twee anderen wisten niet, wat ze doen
moesten.
„Wweten je ouders er al wat van,
Hickory?" vroeg Fred.
„Nee, als m'n vader 't hoort, begaat hij
een moord aan me. Maar moeder, die zal
me wel willen helpen. Alsals ik maar
geld had om naar haar toe te kunnen....
dat zou zij me wel geven, om me verder
uit de voeten te maken."
„K.... kan ik je misschien helpen,"
stelde Fred voor, „hoeveel heb je noodig?"
„Nou, de reis naar huis is al gauw een
half Pond. En ik heb geen drie pence meer!
En als ik hier moet blijven...."
Fred voelde z'n zakken na. Daar had hij
nog het geld, dat de jongens voor zijn
„goede idee" bij elkaar hadden gebracht.
„Hier," sprak hij, „neem dit! Pak gauw
je boel en ga naar huis! Wii zullen onder
hand ons gaan verkleeden. We wachten je
wel bij den uitgang op!"
Hickory drukte hem de hand en stak het
geld in z'n zak. Eenige minuten later waren
de twee jongens in hun kamers verdwenen,
waarna ze weer spoedig te voorschijn tra
den in hun gewone kleeding, maar met
doodsbleeke gezichten. Het voorgevallene in
Hickory's kamer had hen sterk aangegre
pen. Een leerling van hun school!
Gezamenlijk begaven ze zich naar den uit
gang om Hickory op te wachten. Ze wacht
ten daar een kwartier, maar zagen Hickory
al niet meer. Deze, over en overgehaast,
was hen zeker al voor geweest en zat wel
licht al hoog en breed iii den trein. Stil en
vol gedachten keerden de twee jongens
naar hun kamer terug.
En den volgenden dag misten ze Hickory
in de klas. Zij hadden zich echter voorge
nomen, dat niemand iets van hen zou hoo-
ren, Wel waren de anderen van het vijftal
naar hen toe gekomen, om te vragen hoe
't afgeloopen was, maar ze hadden niets
willen zeggen
Totdat.... onder de aardrijkskundeles de
directeur even kwam zeggen, dat Hicko
ryvoor een paar dagen naar huis was
wegens een feestelijke gelegenheid in de
familie.... Fred en Russle keken elkaar
aan.... Zou.... zou 't bekend zijn?....
Zou men 't willen verzwijgen?
Maar 't raadsel werd opgehelderd, toen
Fred dien middag na de lunch een envelop
op zijn studeerkamer vond van den volgen
den inhoud:
„Beste Fred en Russle!
Ik moet je nog wel bedanken voor de co
medie, die jullie gisterenavond hebt ge
speeld. Ik hoop maar, dat jullie aan den
Nu is de beurt aan Dik. Met een
vaartje kwam hij aangeloopen, maar
daar had hij buiten den spijker ge
rekend.
Kraaaak.
achteruitgang van de school geen kou hebt
opgeloopen. Ik zat ondertusschen fijn bij
m'n gloeiende kachel en ben vanmorgen
vertrokken, om een paar dagen fijn feest
te vieren thuis
Ik denk niet, dat t bij jullie zal zijn op
gekomen, dat ik ook wel eens comedie had
kunnen spelen gisterenavond, hè? Wie is er
per slot van rekening ingevlogen?
Het geld, dat je zoo vriendelijk was me
tc geven, zal ik zoo vrij zijn bij me te hou
den. Wees echter maar gerust, vandaag of
morgen krijg je 't terug. Ik kan 't echter
op het oogenblik juist heel goed gebruiken!
Nogmaals mijn besten dank en goed succes
met het zoeken naar den waren dader van
de misdaad bij den ouden boer!
Mlet beste groeten
CECIL HICKORY.
P.S. Wanneer je soms in het vervolg
nog eens wilt probeeren iets dergelijks uit
te halen, zou ik je willen aanraden om
vooral eerst te letten, of je snor wel goed
zit en voorts, of niet een stuk van de ge
wone broek onder die van het politie-uni-
form uit komt! Ook zou ik je aanraden bij
een zakboekje van een „agent" niet het
zelfde te gebruiken, dat je in de klas ook
altijd gebruikt...."
En 's avonds moest er toch verslag van de
zaak worden uitgebracht.
Alle vijf zaten ze op Fred's kamer, die
wel een tikje beschaamd de heele zaak ver
telde en den brief voorlas.
„Heb je ooit!" viel Percy Brown uit.
„Maar ik probeer nooit meer iets met dien
Hickory. Wie zou er tegen zoo'n geslepen
kerel op kunnen!"
Daar waren ze het allen roerend over eens
en Fred voelde eens met een meewarigen
zucht in zijn broekzak, die gisteren nog
zoo fijn vol zat met blinkende zilveren
shillings.
Allen kennen we Tijl Uilenspiegel, den
loozen guit, die steeds vol grollen en
grappen zat en zich ten koste van
anderen amuseerde. Ook Turkije heeft in
de middeleeuwen zulk een oolijkerd gehad,
mët name Naszreddin, die de goe-gemeente
vermaakte, maar in tegenstelling van zijn
Westerschen soortgenoot af en toe wel eens
een leelijken streek uithaalde.
Op een keer had onze snaak van den ju
welier Joessoef een kostbaren ring gekregen,
om dien voor hem te verkoopen. Voor zijn
moeite mocht hij dan de helft van de winst
voor zichzelf behouden.
Eenigen tijd later, toen hem gevraagd
werd, of hij er al in geslaagd was een koo-
per te vinden, had Naszreddin een hoogst
verwonderd gezicht getrokken.
„Maar mijn beste Joessoef, hoe heb ik
het nu met u? Weet ge dat dan niet meer?
Herinnert ge u niet, dat we ongeveer twee
maanden geleden, na afloop van de bruiloft
bij Mohammed Ali, samen naar den bazaar
van den rijken Achmed zijn gegaan, waar
we wat gebruikt hebben? En op uw vraag,
hoe het met den ring stond, heb ik u me
degedeeld, dat ikzelf dien wilde koopen,
waarop ik onmiddellijk met u heb afgere
kend, aangezien ik het geld juist bij më
hadJoessoef, ik ken u als een eerlijk
man," vervolgde Naszreddin met gladde
tong, toen de ander hem bij dit geheel ver
zonnen verhaal hoogst verwonderd aanzag,
„en daarom begrijp ik niet, dat ge in staat
kunt zijn mij, armen bloed, beet te nemen
en nogmaals betaling van me te eischen."
Maar nu maakte de juwelier zich kwaad.
„Naszreddin, je bent een dief, een
schurk. Je hebt nog in het geheel niet met
me afgerekend en daarom is de ring, dien
ik je destijds gegeven heb en dien je nu aan
je vinger draagt, van mij. En ik eisch dien
op!"
En toen de ander weigerde en brutaal-weg
bij zijn leugens bleef volharden, besloot
Joessoef hem voor het gerecht te dagen.
„Het is mij wel!" antwoordde Naszreddin
„Als je maar weet, dat ik niet van plan ben
te loopen. Het is me te ver en een ezel bezit
ik niet."
„Daar zal ik dan wel voor zorgen," be
loofde Joessoef. „Ik zal je met een muilezel
komen halen en samen zullen we naar den
kadi gaan, die uitspraak in ons geschil zal
doen en je zal veroordeelen, Naszreddin,
want je bent een bedrieger!"
„We zullen zien, Joessoef! Maar matig je
in je uitlatingen, want anders zal ik je op
mijn beurt aanklagen wegens beleediging!"
Den volgenden morgen kwam de juwelier
Naszreddin met een ezel afhalen om te
zamen naar het gerecht te gaan en nadat
laatstgenoemde het dier bestegen had, be
gaven beiden zich op weg.
Na eenigen tijd echter liet onze guit den
muilezel halt houden en wendde hij zich
met klapperende tanden tot zijn metgezel:
„Joessoef, ik kan niet meer. Ik voel me
onwel en ben ziek van de koorts. Wil je me
niet je pels leenen, anders zie ik waarlijk
geen kans je naar den kadi te volgen, want
ik ril van de koude."
De goedige Joessoef deed, wat hem ver
zocht was en nadat hij zijn mantel had
uitgetrokken en dien den rillenden Naszred
din om de schouders had gelegd, werd de
tocht weder voortgezet, tot ze ten langen
De gevolgen bleven niet uit. Dik's
broek bleef bij den sprong aan den
Spijker haken.
Zwarte Piet heeft schik in het ge
val, maar Dik allerminst zoo als wel
te zien is.
Er waren eens twee Beertjes
Ze liepen in het bosch,
En rustten ai en toe eens
Gezellig op het mos.
Ze spraken over kluifjes
En over nog veel meer,
En liepen onder 't praten
Genoeglijk heen en weer.
De oudste zei toen oolijk:
„Ik heb heel dikwijls pret,
Want sinds een dag of negen
Hoef ik niet vroeg naar bed.
Vooral op Zondagavond
Dan heb ik veel pleizier,
Ik krijg dan zoete dingen,
Zooals geen enkel dier.
Gesuikerde pasteitjes
En pootjes in gelei,
Gebraden kippepootjes
En heerlijke kandy.
Het is een fijne avond,
Maar een ding vind ik naar,
Dat er van alle zeven
Eén Zondag is, heusch waar.''
Toen ging het Berentweetal
Al babb'lend weer naar huis,
Want zou het later worden,
Keek moeder lang niet pluis.
R. K.
We knippen den clown van stevig pa
pier en kleuren zijn gezicht rose.
Verguld zijn pak en zijn bovensten
kraag en kleur mouwen, muts en den on
dersten kraag rood. Fig. 1 laat je het ach
terhoofd zien van den clown. Prik in zijn
muts een gaatje en haal daar door een
rood koortje, waaraan je hem kunt ophan
gen.
leste bij het gebouw kwamen, waar de kadi
zitting hield.
Nu weer veinsde Naszreddin te zwak te
wezen om van zijn lastdier af te stappen
en verder te loopen. „Ik zal maar blijven
zitten, Joessoef, anders zak ik vast en zeker
in elkaar. Dat zal in de beslissing van den
kadi wel geen verandering brengen. Recht
blijft recht, of ik zit of sta!"
Na eenige oogenblikken werden beiden
voor den wijzen man geleid, die zich eerst
door Joessoef de geheele toedracht der zaak
liet vertellen en daarna aan Naszreddin
het woord gaf.
Op hoogen toon begon deze nu:
„Wijze en rechtvaardige kadi! Ge kent
me en weet, wat ge aan me hebt. Al ver
maak ik me wel eens ten koste van ande
ren, mijn medemenschen zal ik nooit bena-
deelen. Deze Joessoef echter is een goed
spreker, maar. nog grooter leugenaar. Ik
ken hem langer dan vandaag. Nü beweert
hij, dat deze ring, dien ik aan mijn vinger
draag, van hem is, zoo dadelijk zal hij n
nog bezweren, dat de mantel, dien ik om
heb, zijn eigendom is en de ezel, waarop ik
zit, eveneens hem toebehoort....!"
„Ja, natuurlijk! De mantel is ook van mij
en de ezel eveneens! Die heb je toch zoo
juist van me geleend!" wendde Joessoef zich
woedend tot den loozen booswicht, die nu
meer van een aanklager had dan van een
beklaagde.
Maar nu geloofde de rechter hem niet
meer en toen de sluwe Naszreddin even la
ter mocht vertrekken, had hij den ander
behalve een ring ook nog een mantel en
een muilezel afhandig gemaakt.
Wat een schurk, hè! Neen, dan is onze
Tijl Uilenspiegel toch een heel wat beter
mensch, al is hij ook een snaak!
C. F. VERMEY
SttHjitn