Italiaansch samenzweerder
Mat wtfiaal van den dag.
I HET i
GOUD!
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Weg met de werkloosheid! Leve de
Nederlandsche ROBINSONschoen
f125.-
f50.-
f40-
WOENSDAG 8 MAART
FELICE ORSINI
Met drie handlangers pleegt hij
een bomaanslag op
Napoleon IIJ
Ter dood gebracht
Aanslag op Napoleon III
De lichtende maag
De Amerikaansche
crisis
De magneet die het goad aantrok
Bloedige romantiek
Varia
't Bewijs
geleverd f
Locomotief in zee
Wijn in Joego-Slavië
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
4
In de Europeesche geschiedenis van de ne
gentiende eeuw is Felice Orsini een opval
lende figuur. Deze Italiaan behoorde tot een
geheimen bond, die de bevrijding van het land
uit de heerschappij van Napoleon III beoogde.
Orsini gaf voor een afstammeling te zijn van
de beroemde grafelijke familie Orsini uit de
zestiende eeuw. Hij zou geboren zijn nabü Vene-
tie en van beroep advocaat zijn. Mazzini en
Garibaldi waren zijn vrienden. In 1844 werd hij
wegens revolutiepogingen tot levenslangen
dwangarbeid veroordeeld. Door de amnestie van
Paus Pius IX werd hij echter op vrije voeten
gesteld; hij achtte het echter raadzaam naar
Engeland te vluchten. Doch de drang om voor
de vrijmaking van zijn vaderland te vechten,
deed hem niet lang daarna terugkeeren naar
zijn vaderland. Met een Zwitserschen pas kwam
hij naar Weenen, vanwaar hij naar Boekarest
vertrok. Daar werd hij echter na enkele dagen
gearresteerd, onder verdenking van revolution-
naire actie en zelfs van plannen tot vermoor
ding van den keizer. Hij vroeg in de gevangenis
om een cel voor zich alleen, naar hij zeide om
dat hij met andere gevangenen niet kon samen
leven. Niet zoodra had men hem dit toegestaan
of hij begon maatregelen te treffen om zoo
spoedig mogelijk te kunnen vluchten. Een land
genoot van hem, Radaelli genaamd, was even
eens gevangen genomen wegens revolutionnaire
actie. Deze echter had kans gezien zijn raam
te forceeren en was er in geslaagd te vluchten.
Dit voorval spoorde Orsini aan zoo snel moge
lijk zijn slag te slaan. Hoe hij in het bezit is
gekomen van een ijzerzaag en andere werk
tuigen, werd nooit opgehelderd, maar een feit
is, dat hij in 24 dagen tijds voldoende tralies
had verwijderd om te kunnen ontsnappen. Op
29 Maart 1856, in het holst van den nacht, ont
vluchtte hij, door aan een zelf ge vlochten koord
naar beneden te klauteren en zich op een paar
meter van den grond af te laten vallen. Wel
iswaar bezeerde hij zijn voet zeer ernstig, doch
hij wist nochtans te ontkomen, juist een paar
minuten, nadat de cipier hem nog slapend had
aangetroffen. Voor de tweede maal echter
moest hij een sprong in het duister wagen en
zoo kwam hij in een sloot terecht, zonder de
kracht te hebben zich te redden. Des morgens
in alle vroegte, toen het reeds dag geworden
was, kwam een boer voorbij, wien hij om hulp
vroeg, voorgevend, dat hij 's nachts dronken in
de sloot was geraakt. De man hielp hem ver
der naar vrienden, die hem van kleeren voor
zagen. In Zwitserland werd Orsini met geest
drift ontvangen en als vrijheidsheld gevierd.
In dien tijd verscheen het Italiaansche blad
„Corriere italiano" in Weenen. De hoofdredac
teur van dit blad was een zekere Mauroner,
een van Orsini's vijanden. Orsini richtte tot
hem een brief, waarin hij hem den raad gaf het
Oostenrijksche gebied niet te verlaten. Hij'ver
weet Mauroner, dat hij in dienst was getreden
van het Habsburger huis en dat hij niet veel
anders deed dan de Italiaansche vrijheidsbewe
ging belachelijk maken. Hij beschuldigde hem
ervan, dat hij Orsini aan de galg wilde bren
gen, en reeds zijn pen gereed had om zijn dood
in het blad te vermelden. Dit was nog niet zoo
heel slecht gezien, want de tijd was niet ver
meer, dat Orsini zijn straf zou krijgen voor zijn
misdaden.
Hij verliet Zwitserland om over Marseille
naar Engeland te trekken. In Lenden leefden
en werkten namelijk een aantal Italiaansche
vrijheidsvechters, die door de overheid meer
geduld dan geliefd werden. Dezen waren vooral
gebeten op den Franschen keizer Napoleon III
en reeds tweemaal had men een aanslag op
hem gepleegd. Orsini was de man, die een der
den aanslag in overweging nam en dit aan zijn
medestrijders mededeelde. Voorzien van Engel-
sche passen trokken hij en drie spitsbroeders
het Kanaal over om naar Frankrijk over te
steken. Zes weken voor den aanslag kwam Or
sini in Frankrijk aan in een Engelsch officiers
uniform. Op 14 Januari had hij met zijn hel
pers zijn hotel verlaten, terwijl zijn vrienden
als dienaren achter hem aan liepen en een
pakje droegen. Toen om half negen het keizers-
paar voor den ingang van de opera arriveerde,
Een bezoeker van het Aquarium in Londen
wierp een brandende zaklantaarn in het bassin
van den haaivisch, waar zij direct door een
der visschen verslonden werd. Voor korten tijd
kon men nu het verschijnsel waarnemen, dat
een matte lichtschijn uit het gedeelte van den
haai kwam, waar de maag zit. Na enkele mi
nuten spuwde de haai echter de lantaarn weel
uit. Ze viel onbeschadigd op den bodem van
het bassin en brandde daar uit.
Het schouwspel van de lichtende haaienmaag
had in enkele minuten honderden toeschou
wers voor het bassin gebracht.
stonden de samenzweerders temidden van de
enthousiaste menigte en terwijl zij geestdriftige
kreten uitstieten, als behoorden zij tot de
trouwste onderdanen, wierpen zij plotseling de
bommen naar den keizer. De eerste miste haar
doel, doch wondde twintig personen. De tweede
trof een paard, doch kon verder geen schade
aanrichten, omdat het paardenlijk er boven op
viel. De derde vernielde het rijtuig volkomen
en zou dus ook het vorstenpaar hebben gedood,
wanneer de keizer en de keizerin niet juist bij
tijds het rijtuig hadden verlaten. De keizer had
slechts een kleine wonde aan de wang en de
keizerin aan het oog. In totaal werden meer
dan honderd menschen min of meer zwaar ge
wond. Enkelen stierven zelfs aan de gevolgen.
De ontploffing was te hooren tot in den schouw
burg en talrijke bezoekers drongen naar den
uitgang. Met groote geestdrift werden de kei
zer en de keizerin in de operazaal ontvangen.
De plegers van den aanslag, Orsini, Fierri, de
Rudio en Antonio Gomez, werden spoedig door
de politie gevonden en gevangen genomen. Or
sini ontkende alles, maar kon de politie niet
overtuigen en werd als de aanstoker van het
complot beschouwd.
Orsini en Pierri werden ter dood veroordeeld,
ofschoon de verdediger zich alle moeite gaf hen
als vrijheidsmartelaars voor te stellen. De an
deren werden tot levenslange gevangenisstraf
veroordeeld. Vóór hij stierf riep hij den keizer
toe: .Bevrijd mijn vaderland en de zegen van
het nageslacht zal op u rusten". Een jaar later
stonden de Fransche en Italiaansche soldaten
schouder aan schouder tegen het Oostenrijk
sche leger.
Londen, 6 Maart 1933
Gedurende de laatste negen maanden heb
ben nood en tijden in hun ergsten vorm de
handelswereld, hier zoowel als in Amerika,
geteisterd.
Terwijl fabrikaten van elke soort de helft
in waarde gedaald zijn; terwijl bijna de helft
der katoenspinnerijen gesloten zijn, óf omdat
zij geen markt voor haar producten kunnen
vinden, of omdat zij de soliditeit harer afne
mers wantrouwen, heerscht ongekende nood
onder de arbeiders.
Sinds bijna zes maanden zijn 50.000 arbeiders
in Manchester en omgeving zonder werk; 20.000
personen zijn werkloos te Paisleybijna
2.000.000 over het geheele land.
Maar zoo dit de gevolgen van den economl-
schen storm op de Britsche eilanden zijn, hoe
onvergelijkelijk veel rampspoediger is de uit
werking aan gene zijde van den Atlantischen
Oceaan geweest! Amerika heeft een schok ge-
Uregen welke misschien zonder voorbeeld is in
de beschaafde wereld. Men zou mogen zeggen
dat zich daar een bijna algemeen bankroet
voordoet. In den staat Nieuw-Orleans, het groo
te empirium der Zuidelijke Staten, bedragen
de schulden, waarvoor de bewoners der stad
en der provincie niet opgekomen zijn, de reus
achtige en voorbeeldelooze som van 45 millioen
pond sterling. Te New-York heeft men den
buitengewonen maatregel moeten nemen alle
betalingen in baar geld op te schorten, een
voorbeeld dat in alle steden der Unie navolging
gevonden heeft. Wat de gevolgen van zulk een
staat van zaken kunnen zijn, is onmogelijk te
voorspellen, maar vele jaren misschien wel
een halve eeuw zullen verloopen eer zij alle
uitgewerkt hebben.
Maar één ding staat in ieder geval vast: de
ellende en ruïne, door dit algemeene openbare
en particuliere bankroet in Amerika over alle
klassen, maar speciaal over de arbeidersklassen,
gebracht, overtreffen vér die welke het gevolg
geweest zijn van eenige catastrophe burger
lijk of militair in den nieuweren tijd.
Wat is de oorzaak geweest van deze alge
meene en overweldigende calamiteit, welke
den voorspoed gesmoord, en de blijmoedigheid
en welvaart van de geheele handelswereld in
bezorgdheid en bedruktheid veranderd heeft?
Verstandige opmerkers hadden reeds lang op
gemerkt dat de wisselkoersen zich steeds meer
ten nadeele van Engeland ontwikkelden; ten
slotte was dit in zoo hooge mate het geval en
werden zoodanige eischen gesteld aan de Bank,
dat verdedigingsmaatregelen onmiddellijk nood
zakelijk werden. Terzelfder tijd werd het dui
delijk dat aan de andere zijde van den Atlan
tischen Oceaan nieuwe krachten aan het werk
waren, welker uitwerking veel machtiger was
dan die van de afvloeiing der edele metalen
naar het buitenland, waar zij een voordee-
liger markt hoopten te vinden dan in het bin
nenland. Amerika was het groote middelpunt,
dat die metalen aantrok; het was alsof in dat
land plotseling een magneet ontdekt was, wel
ke de eigenschap bezat de edele metalen uit
alle andere deelen der wereld aan te trekken.
Het leed geen twijfel dat het kwaad wortelde
in de afvloeiing van edele metalen naar de
Vereenigde Staten. De regeerende partij in
Amerika gaf openlijk te kennen dat zij het
goud had en van plan was het te houden. De
export van goud naar Amerika geschiedde stel
selmatig en op reusachtige schaal; niets in de
geschiedenis van den handel is hiermede te
vergelijken. Onder deze omstandigheden bleef
de Bank of Engeland slechts één koers open.
Wanneer men denkt aan de sterke afvloeiin
gen van goud uit de Bank of England waar
mee de moeilijkheden aanvingen aan den
ontzetenden druk in Amerika, die er 't gevolg
van was, en aan de weergalooze catastrophe
van openbaar en particulier bankroet, waarmee
dat alles eindigde, kan er dan eenige twijfel
aan bestaan dat het in de Vereenigde Staten
was, dat het kwaad wortelde
Wij laten het bij deze beschouwingen. Velen
zullen wellicht meenen dat de verhoudingen
niet geheel juist erin weergegeven zijn; dat een
overdreven voorstelling gegeven wordt van het
„particuliere en openbare bankroet in Amerika'"
Maar we nigen uwer zullen vermoeden dat
het bovenstaande in het geheel niet betrekking
heeft op de huidige crisis, doch op die van
1837, en dat het is samengesteld uit brokstuk
ken van een artikel, door den beroemden es
sayist A. Alison geschreven in Blackwood's Ma
gazine van Augustus 1837.
BELGRADO, 7 Maart. (Reuter.) Voor het ge
rechtshof van Novi Pazar in Servië staan 20
jongelieden terecht, die tot een bloedig gevecht
waren gekomen over een meisje, tengevolge
waarvan twee mannen werden gedood en een
tiental anderen gewond.
De onbewuste oorzaak hiervan was de 17-
jarige, zeer knappe dochter van een welgesteld
landbouwer, wier schoonheid de jongelieden
van het district zoo het hoofd op hol deed
slaan, dat een trcep jongemannen van een na
burig dorp besloot haar te ontvoeren en te la
ten trouwen met hun leider Abana Sjetsjowitsj.
Toen zij hun plan echter wilden uitvoeren en
het huis van Ruva binnendrongen, grepen haar
vader en broeders naar de wapenen, wekten
hun huurlieden en weldra waren alle mannen
op de been om hun dorpsschoonheid te verde
digen.
Er ontstond een gevecht, waarbij zoowel ge
weren als pannen als wapens werden gebruikt.
De aanvallers kregen versterking en uren
lang duurde de strijd, totdat een aanval in den
rug door een met bijlen gewapende troep de
aanvallers verraste.
Hun leider Sjetsjowitsj en een tweede man
werden gedood en de indringers werden naar
hun dorp teruggedreven.
Dat eau-de-cologne bij vermoeidheid een heil
zame uitwerking heeft, is hieraan toe te schrij
ven, dat de reukzin nauw verbonden is met de
hersencentra en de hersens dus aangespoord
worden, wanneer hij zelf in verhoogde werking
komt.
In Schotland worden thans 515000 vinger
afdrukken bewaard. In het jaar toen dit sys
teem werd ingevoerd (1902) had men nog slechts
1722 vingerafdrukken.
Het ijzerbeton, dat tegenwoordig zooveel als
•UIIIIIIIIIIIHIIIINIIIIIIIII
liliillimiHüillllllliiiin
Goud! is niet het woord van jubel, I
Maar van hébzucht, sedert jaren. i
Goud! het is alleen maar nuttig
Om in kluizen te bewaren. 1
Goud! dat weet grijpgrage vingers f
Tot een graai-kramp te bezielen.
Goud! is nog de groote afgod, i
Waar de menschen graag voor knielen.
Er is herrie, angst en vrceze,
Want de dollar zóó solide, f
Schijnt niet langer aan de crisis f
Tegenstand te kunnen bieden.
Dus je hoort nu opgewonden f
Over heel de wereld praten,
Dat ook hij den gouden standaard
Nolens volens zal verlaten.
Wordt de dollar onbetrouwbaar,
Dan heeft goud alleen nog waarde.
I Om dus goud te kunnen potten
Zwoegen nu de lui als paarden!
Goud! men bedelt bij de banken
Om toch goud te kunnen krijgen.
En de hébzucht en den goudprijs
Ziet men evenredig stijgen.
Daarom zou men zoo verwachten,
Dat de mensch het goud zal streélen
1 Van het zuiverste gehalte,
I Het karaat van 't ideëele.
I Dat men prijs stelt op karakter,
Op een gouden hart, bijvoorbeeld,
Dat men ook zijn eigen daden
Naar den gouden standaard oordeelt.
Bij het vallen van dién standaard
Maakt men lang niet zoo'n bombarie! I
En men lacht bij de noteering
I Van dit goud beneden pari!
MARTIN BERDEN f
(Nadruk verboden)
5iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiimimiiHimimmii£
bouwmateriaal gebruikt wordt, is ongeveer 65
jaar oud en de uitvinder is een Fransche tuin
man Joseph Monier genaamd.
Op de groote Parijsche wereldtentoonstelling
in 1867 vervaardigde hij eenige waterreservoirs
uit beton, vermengd met ijzer. Men schonk er
toen echter nog niet zooveel aandacht aan. Pas
toen de Duitscher Waysz en de Franschman
Henrietique zich met het ijzerbeton bezig hiel
den, werd tot practisch gebruik der uitvinding
overgegaan.
Kleurenblindheid is meestal erfelijk; en komt
veel meer voor bij jongens dan bij meisjes. In
het algemeen kan men echter constateeren, dat
menschen, die kleurenblind zijn, meer dan mid
delmatig begaafd zijn. Als een soort schadeloos
stelling zou men zeggen.
Men beweert dat in Engeland iedere En-
gelschman met zün medeburgers minstens als
neef in de 14e graad zoo niet nader ver
want is, dat dus ook de armzaligste neef ten
opzichte van den rijksten aristocraat aanspraak
kan maken op dezen graad van bloedverwant
schap.
Freddy Vrijdag maakte een mooie
parapluie van een oud zeil, dat hij
op het vergane schip gevonden had.
Hij sneed eenige dunne takjes van
een boom voor het binnenwerk en
maakte het bekleedsel er met een
touw aan vast.
Toen hij met Robbie en Topsy
langs het strand wandelde, kwam hij
Loetje en Loutje tegen, terwijl hij
onder de parapluie beschutting zocht
tegen de zon. „Wij willen ook een
parapluie hebben," riepen de twee
lingen tegelijk.
„Wel," zei Freddy, „dan moet je
er zelf maar een maken, jullie krij
gen de mijne niet."
mm
Den volgenden dag zag Robbie
Loetje en Loutje op het strand, ter
wijl ze een parapluie droegen, die ze
zelf gemaakt hadden. „Kijk die twee
lingen eens," riep Robbie, „ze hebben
eindelijk een parapluie."
„Ja, we hebben er een samen ge
maakt," riepen de tweelingen.
„Ja, het riet er naar uit, of jullie
haar samen gemaakt hebben," riep
de zeeman uit, „van mijn leven heb
ik nog nooit een parapluie met twee
knoppen gezien."
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling)
Voor de oogen van het dienstmeisje, dat
de deur op zijn schellen geopend had, stond
een keurige jongeman in een keurig cos-
tuum, in de eene hand een blikken busje, in
de andere een wollen wrijfdoek, waarmee hij
verwoed de groote koperen naamplaat op den
muur naast de deur stond te poetsen. Star ver
wonderd stond het meisje hem aan te staren.
„Schitterend, niet waar?" vroeg hij verrukt;
„komt u dat maar eens van dichtbij zien!"
„Maarbegon het meisje.
„Een oogenblik nog," ging de jongeman on
verstoord verder, „even afwerken, zoo! En wilt
u er nu maar met uw vingers over wrijven, en
er over ademen!"
„Houd op," zei het meisje, „ik zag u voor een
bezoeker aan; we hebben geen poetspommade
noodig!"
Maar de jongeman hield aan, vriendelijk en
innemend, en het meisje probeerde: geen vin
ger, geen adem hield op de gepoetste naam
plaat.
„En dat garandeer ik absoluut zes maanden!
Wat een besparing aan werktijd en uw han
den! Denk eens dat u er de traproeden, de
deurknoppen en alle ander kopergoed even snel
en langdurig mee behandelen kunt. 't Busje
kost 40 cent en de gebruiksaanwijzing staat
er op."
„'t Lijkt me wel wat! Ik zal mevrouw even
vragen," zei het meisje, en ze kwam spoedig
terug, glimlachend, en bezorgde Thomas Herbert
Austin zijn eerste order als handelsreiziger.
De volgende naamplaat bracht minder suc
ces; de hardhoorige huisvrouw geloofde, dat de
resultaten het geen vierentwintig uur zouden
uithouden.
„En als het morgen blijkt van wel, dan koopt
u een busje, nietwaar? Als het niet zoo is ver
speel ik een gulden voor een liefdadig doel,"
stelde Thomas voor.
„Voor het katten-asyl dan," zei de vrouw,
„maar kom je terug?"
„Ik kom terug, want ik zal u mün product
kunnen verkoopen," zei Thomas beleefd, en
maakte een notitie. Zijn derde klant liet hem
op een koperen kolenbak demonstreeren, en hij
verkocht twee busjes Wonder-Poets-Pommade.
Zoo ging hij verder met meer en minder suc
ces, steeds onveranderd vroolijk, beleefd en
vasthoudend en aan het eind dr straat had
hij 42 busjes verkocht. Op den hoek ontmoette
hij Elly. Haar gezichtje stond onmiskenbaar ho
peloos.
„Wel, hoe gaat het?" vroeg Thomas.
„Treurig," zei ze, „ze luisteren niet eens, ze
slaan de deur voor je neus dicht. Een dreigde
me met de politie, omdat ik aan z'n deurknop
poetste, en een ander wilde me wel een paar
centen geven, en was beleedigd, toen ik zei dat
ik daarvoor niet kwam."
„Het spijt me, Elly," zei Thomas, en hij nam
haar hand, „maar ik zei het je toch? Het is
geen vrouwenwerk. Ga naar huis en maak wat
boterhammen voor me klaar. Kom dan met óns
„wonder" om half twee naar het park, en als
ik tegen dien tijd geen 200 busjes verkocht heb,
dan zal ik hem geen Teddy-beertje koopen!"
„Heb jij dan wel verkocht?" vroeg Elly ver
baasd.
„Al 42 stuks in ruim een half uur," lachte
Thomas, „en nu: weer aan den slag. Tot straks,
Elly!" En terwijl hij haar nawuifde, liep hij
reeds naar een kruidenierswinkel op den an
deren hoek der straat.
„Goeden morgen," zei hij, „is u de chef? O, de
eigenaar, dat is nog beter!" en onmiddellijk
begon hij een demonstratie op het koperbeslag
rond de toonbank.
„Eenvoudig nietwaar?" praatte hij, „anders
niets. En het verkoopt geweldig. Houdt gega
randeerd zes maanden, garantie bij den uitvin
der en fabrikant hier ter stede. In 40 minuten
verkocht ik alleen in deze straat 42 stuks. U
kunt voor deze buurt het verkooprecht krijgen."
„Dank je," zei de kruidenier, „ik heb genoeg
van die pommades."
„Zult u willen verkoopen, als men u er naar
vraagt?"
„Natuurlijk, ik moet verkoopen, als er vraag
naar is," antwoordde de winkelier.
„Welnu, dan zijn dit de voorwaarden van den
verkoop en u kunt tot morgen beslissen of u
het aanneemt. Morgen kom ik terug, en indien
u weigert, geef ik t recht aan een ander in deze
wijk," zei Thomas en vertrok glimlachend maar
beslist.
's Middags ontmoette Thomas zijn vrouw en
zoon in het park, en kocht den jongen z'n beer
tje, en hij zei tegen Elly: „Ik ga vóór jou terug
naar huis. Blijf in het park met den jongen. Ik
moet m'n voorraad aanvullen en als ik in den
namiddag evenveel verkoop, zal ik vanavond nog
een tweede maal moeten inbreken om m'n leve
ranties te kunnen doen."
En inderdaad Thomas verkocht 's middags zijn
voorraad uit, en zoo reed hij 's avonds tegen 10
uur met z'n pet diep in z'n oogen naar het
pakhuis van den uitvinder-fabrikant der Won
der-Poets-Pommade in een eenzaam straatje. Hij
scheen ook bekend met dat soort werk, want
zonder weifelen lichtte hij met een beitel een
schuifraam op, klom binnen, en opende even la
ter de pakhuisdeuren en duwde zijn motor met
zij-span brutaalweg naar binnen. Inderdaad was
hij brutaler geworden, want de vorige maal had
hij één kist met pommadebusjes meegenomen, nu
zag hij kans zoo te pakken en te binden, dat
hij zes kisten oplaadde. Toen duwde hij zijn
motor weer naar buiten, sloot de deuren, kroop
het raam weer uit en, sloot het. Hü startte
zijn motor, reed naar huis en een uur later zat
hij rustig aan tafel bij zijn vrouw nog even de
krant te lezen.
Woedend en met veel gebaren viel de uit
vinder-fabrikant der Wonder-Poets-Pommade uit
tegen den particulier-detective, dien hij had
aangenomen.
„Juist hoe kan 't? Dat wil ik juist weten!
En wie 't deed ook! Kun je me dat niet beter
vertellen?"
„Nog steeds niet. Maar wel hoe hij werkt. Hij
demonstreert aan de deur op een naamplaat of
een deurknop, en daagt dan uit het poetswerk
ongedaan te maken. En dan verkoopt hij steeds
een monsterbusje, 't Moet een beslist prima
poetsgoed zijn."
„Denk je dat ik de kwaliteit van m'n eigen
spul soms niet ken?" brulde de ander weer,
„ik wil weten, wie al die monster-kisten uit
mijn pakhuis stal. En je haalt er geen politie
bij, want ik wil hem hier zelf hebben. En nou
kom je niet terug vóórdat je hem meebrengt,
begrijp je?"
„Ja wel, meneer, ik zal hem opsporen."
„Goed zoo, en weet je wat hem te wachten
staat, als je hem meebrengt?" raasde de uit
vinder.
„Ik zou niet mijn eigen rechter spelen, me
neer, de politie kan dat beter opknappen."
„Hou op, man,
je begrijpt er
niks van. Ik
neem hem aan
j in vasten dienst
J met 5000 gulden
salaris en een
winstaandeel! Hij
is de geweldigste verkooper en schepper van
vaste vertegenwoordigende winkels, dien ik ooit
ontmoet heb!"
.„Nu, t zal niet zoo lang meer duren. Ik heb
gegevens op het oogenblik, en ik zou graag een
onderhoud met uw reizigers hebben en met uw
zoon als dat kan."
„Met mijn zoon? Wat heeft die er mee te
maken?" vroeg de fabrikant verwonderd.
„Wel, die werkt toch ook voor u? Hij heeft
een verkoopersvergunning op zijn naam, en ver
telde dat hij voor u werkte, maar als u...."
Een vuistslag van Austin senior kwam op den
rand van z'n bureau terecht: „Allemachtig! Als
die.... die
„Wat blieft u meneer?" vroeg de ander.
,Man sta niet zoo te kijken! Natuurlijk is dié
het! Arresteer hem, breng hem hier, ik zal 'm
eens wat vertellen, ik zal 'm eens
Buiten het kantoor klonk lawaai en tusschen
twee helpers van den detective werd Austin ju
nior binnengebracht, zijnde op heeterdaad be
trapt bij het openen van een nieuw operatie-
terrein voor Wonder-Poets-Pommade.
„Moet ik naar de gevangenis, vader, zooals
die lui beweren?" viel Austin junior met de
deur in huis.
„Wie gaf jelui recht mijn zoon te arresteeren,
stomkoppen," schreeuwde Austin senior, „voor
uit, allemaal d'r uit en laat je niet meer zien.
De rekening zal ik betalen, maar kom niet
meer onder m'n oogen."
En toen de detectives als verstandige man
nen waren vertrokken voor zoo'n schreeuwen
den lastgever, gaf Austin zijn zoon een hand:
„Zeg maar niks, jongen. Je wou me bewijzen,
dat ik je noodig had. Je hebt 't bewijs gele
verd. Ik ben stom geweest, je weg te sturen. En
weet je, dat jij de pommade er in gebracht hebt?
Ik krijg niets dan groote winkeliersbestellingen.
Je kunt niet meer terug, wil je blijven?"
„We zullen alles vergeten en vergeven, vader.
U hebt me eens van uw kantoor gestuurd, en
ik heb gezorgd, dat u zien zou wat de reden
van den slechten gang van zaken was. Het
artikel had de juiste reclame noodig, het moest
gedemonstreerd worden. Geef me twee maan
den, en u zult me ook smeeken, weef op uw
kantoor te komen, omdat u alleen "geen raad
meer weet met de orders en den aanmaak."
„Accoord! Maar één ding nog. Je bent toch
getrouwd niet, met Elly? Jongen wat ben je toch
eigenlijk lang weg geweest! Ja, ik ben heel
hardvochtig geweest voor je, ik heb een harden
kop gehad. Kom nog vanavond met haar bij
me dineeren, dan maken we alles goed, wil je?"
„Graag, vader, maar.... één voorwaarde: „als
we ook óns „wonder" mogen meebrengen."
„Jelui wonder? Heb jij ook een pommade uit
gevonden?"
En 's avonds begreep Austin senior wat zijn
zoon bedoelde, toen hij naast Elly en Thomas
staande, de lachjes opving van den spartelen
den en juichenden Thomas Herbert Austin den
derden.
LONDEN, 7 Maart. (V.D.) Bij Towyn (in
Wales) is een langs de kust rijdende personen
trein door een bergverschuiving verrast. De lo
comotief werd door de neerstortende steen
massa's van den trein losgerukt en over de
klippen in zee geslingerd van een hoogte van
20 M. De machinist en de stoker zijn gedood.
Geen der passagiers bekwam letsel.
BELGRADO, 7 Maart. (Reuter.) Nu de re
geering de belasting op wijn heeft afgeschaft,
is 't verbruik van bier met 50 procent vermin
derd.
De brouwers hebben zich met een petitie tot
de regeering gewend, waarin zij verzoeken de
belasting op wijn weder in te voeren, daar zij
anders een groot deel hunner arbeiders moeten
ontslaan en hun fabrieken gedeeltelijk sluiten,
waardoor de toestand op de arbeidsmarkt nog
ongunstiger zou worden.
I II f OD dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 'jCff bij een ongeval met f O Cfk bij
AllC CL 00 Tl tl€ S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen öUvl/mm verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen f Ow»" doodelijken afloop# AVV, eei
verlies van een hand
eén voet of een oog
bij verlies van een
duim of wijsvinger
bij een breuk van
been of arm
bij verlies van *n
anderen vinger
aiiumiiHiniiuniiiuiuiiiiHUiiuiuiii JpEUlLLETON
anotnunmuiuuuniumiiinuuiiHuiuiuiuuiHiiiaiHiinuuuiiiiuiii;
Si
En toch, hoe diep die slaap ook was, tóch
bleef Berar ontvankelijk voor zekere uiterlijke
invloeden.
Zoo gebeurde het dan ook dat een geruisch
in den beginne zeer licht hem even deed
sidderen, zonder dat één der zenuwen van zijn
gelaat zich ontspande, zonder dat zijn blijk
baar omsluierd gezichtsvermogen door een le
vensvonk in de oogen verlicht werd.
Langzaam, heel langzaam werd in de ruimte
hetzelfde knarsende geschuif van graniet op
graniet waarneembaar, en de geheime ingang
kwam weer in beweging door dezelfde bascuul-
mechaniek die gewerkt had bij de vlucht van
Bikanel.
Uit de opening van het trapje kwam een
hoofd te voorschijn, daarna een lichaam ge
dragen door twee lange magere beenen.
Het fijne hoofd met regelmatige, bijna deli
cate gelaatstrekken, werd omlijst door een grij
zen vorkbaard, en het breede sterk gewelfde
voorhoofd verdween onder de plooien van een
enormen Hindoe-tulband.
Het lichaam, blijkbaar even sterk als mager,
was bekleed met een kaftan van lichte witte
wel, waarop geen smetje viel te ontdekken.
Een kleine kandjar 'dolk), waarvan het heft
rijk versierd was met edelsteenen stak half uit
de ceintuur van fijne witte zijde die het mid
del omsnoerde van dit personage dat niets
alledaagsch over zich had, doch veeleer een
zeer voornamen indruk maakte.
Zoodra hij den vloer van het cachot betrad,
schudde hij licht het stof van zijn sandalen en
zün levendige en tegelijk zachte blik richtte
zich op den onbeweeglijken fakir.
Op zachten maar weiluidenden toon zeide
hij:
„Word wakker Berar".
De fakir opende plotseling de oogen, er
kwam beweging in zijn lichaam en zijn gelaats
trekken verloren haar strakheid.
Hij stond op, herkende dengene, die daar
binnenkwam en riep uit:
„Meester!.... poendit Krishna!Vrede
zü met u, Sahib."
„En met u, Berar".
Op eerbiedigen toon en een deemoedige hou
ding bewarende hervatte hij:
„Meester, ik ben bezweken, ongetwüfeld door
müne schuldik heb iemand tegenover mij
gevonden die sterker en sluwer is dan ik...."
„Ik weet het, Berar, ik weet alles...."
„Ik verdien de uitboetingstraf en ik ben be
reid die te ondergaan
„Volg mij naar de Raadkamer", antwoordde
de poendit op raadselachtigen toon.
Dezelfde werking der geheime deur met het
geheimzinnige mechanisme.... De poendit
liep met lichten, maar vasten tred <joor een
reeks gangen en dwarsgangen en kwam ten
slotte in een groote zaal met gewelven als van
'n kerk en rijk versierd met houtsnee- en ta
pijtwerk, terwül langs de wanden in ruime
vakken duizenden boekdeelen stonden een
kolossale bibliotheek.
Aan het einde der zaal verhief zich onder
een baldakijn van witte en blauwe draperieën
een soort estrade, waarop zeven zetels stonden,
aldus gerangschikt: drie ter rechterzij, drie, ter
linkerzijde en een, ietwat hooger, in het mid
den.
De eerste zes waren van prachtig gesneden
en rijkbewerkt ebbenhout, de zevende van
ivoor, versierd met tallooze fijne figuren van
Hindoe-godheden.
De poendit nam deftig plaats op den ivoren
zetel, een waren troon, en wachtte.
Berar was in nederige houding bij de deur
blüven staan. Met die diepe, welluidende, ge
voelig-aansprekende stem, die honderdmaal
meer indruk maakte dan alsof er een donder
stem zou hebben geklonken zeide de poendit:
„Blü'f hier, Berar, en ga zitten."
De fakir maakte een eerbiedige houding en
nam plaats op een laag bankje, een van de
.twaalf die in een halven cirkel gerangschikt
stonden op eenige passen afstands van de
zetels.
De deur ging zachtjes open en er trad een
man binnen.
Hoogbejaard, maar recht als 'n kaars en
geen spoor vertoonende van afgeleefdheid,
schreed de binnentredende, eveneens bekleed
met tulband en kaftan, voort met een stok in
de hand.
Hij was groot van postuur en mager, had
witte haren en een dito baard, terwül rijn ge
heele vel-over-been-verschijning veeleer een
zachten dan een harden indruk maakte.
Deze grijsaard, halfblind, droeg op zün groe
ten sterksprekenden neus een statigen bril.
Twee mannen, enkel bekleed met „langoe-
ti's" en blootshoofd volgden hem onmiddellük.
Vermoedelijk fakirs.
„Vrede zü u, Ram-Thar", sprak Krishna,
de poendit, bij wyze van verwelkoming.
„En met u insgelijks vrede, Krishna", ant
woordde de grüsaard, terwijl hü plaats nam
op den zetel van ebbenhout en zün fakirs zich
nederzetten aan weerskanten van Berar.
Daarna kwamen achtereenvolgens en met
tusschenpoozen van slechts eenige seconden,
vüf andere personages binnen vergezeld
van één of twee fakirs. Al deze mannen wa
ren min of meer bejaard, uiterst eenvoudig
gekleed en droegen over den rechterschouder
een rood züden koordje, het insigne van de
kaste der Brahmanen.
Zij namen plaats op de ebbenhouten zetels
en .vormden aldus een groep, die niet zonder
majesteit was, onder voorzitterschap van Be-
rar's meester, den poendit Krishna.
Al die menschen geleken op elkaar, niet al
leen wat gelaatstrekken, doch ook wat houding
en gebaren betrof zij vormden één groep
van imposante gestrengheid. Het waren, de
„ingewüden-van-den-hoogsten-graad", aan de
groote massa onbekend van naam, maar des
ondanks onbegrensd vereerd en.... gevreesd.
De regeering verachtte en duchtte hen tege-
lijkertüd, maar zij zorgde er wél voor hun niet
den voet dwars te zetten door hen aan te vallen
hoogstens door hen tegen te werken. Zü
stuurden hun fakirs, hun fanatieke lijfwach
ten, uit te midden der beschaving en deden
dezen déér bij wijze van weerwraakmaatrege-
len de meest ontzettende wreedheden bedre
ven. Men weet nu büvoorbeeld hoe zij zich
wreekten over den dood van hun broeder Na-
rindra en over de beleedigingen, diens stoffe
lijk overschot aangedaan.
In onbeweeglük-eerbiedige houding gezeten
op hun bankjes luisterden de fakirs, zonder er
trouwens een woord van te begrüpen, naar het
gesprek dat hun meesters voerden in de heilige
taal.
Dat gesprek duurde lang; zü waren voor
deze samenkomst büeengeroepen uit de meest
verafgelegene gedeelten van Indië.
Het onderhoud verliep met eleganten een
voud, zonder dat het mogelük was op die ge
strenge gelaatsmaskers het minste spoor te
ontdekken van verwondering of ontroering.
Nadat zij geruimen tijd aldus gesproken
hadden, wendde Krishna zich tot de fakir-
groep en zeide:
„Berar, treed nader!"
Eenvoudig en moedig, zonder eenig gewild
vertoon maar beslist, trad het hoofd der Wor-
gers voor den kring dezer grijsaards, die van
vreedzame wijzen plotseling rechters schenen
te worden.
Krishna hernam op langzamen en erosügen
toon:
„Berar, gij hebt van ons de opdracht ont
vangen de nagedachtenis te wreken van Na-
rindra en te straffen voor den smaad, zijn stof
felijk overschot aangedaan.
„Als trouw dienaar hebt gü u van uw zen
ding gekweten met beleid, moed en toewüding.
„Gij züt ook ermêe belast geworden aan den
edelen Europeaan onze dankbaarheid te betui
gen wegens den ontzaglyken dienst dien hü
ons heeft bewezen, en uw optreden is zoowel
u zeiven als ons waardig geweest.
Dat hebt gü goed gedaan, Berar."
De fakir maakte een diepe buiging en voelde
zich door deze woorden van lof honderdvoudig
beloond, want de poendits zün met hun uitin
gen van waardeering uiterst karig; zü verwen
nen hun dienaren niet graag.
Na een lange pauze hernam de poendit:
„Intusschen rijt gü bü het vervullen van
uwen plicht, dat wil zeggen: bü het volbren
gen onzer bevelen niet louter het werktuig ge
weest van wraak en dankbaarheid.
(Wordt vervolgd).