HET ROODE GEVAAR
ONS ECONOMISCH LEVEN
Prikkeldraad
Zullen de oogen eindelijk opengaan?
Actie voor Nederlandsch fabrikaat
PRACTISCH VERWEER
HOE KUNNEN WIJ HET
REDDEN?
VRIJDAG 10 MAART
Conflict te IJmuiden
Invoer van bacon in
Engeland
Om erger te voorkomen
Een motie aan onze
regeering verzonden
Karakter!
Ernstig auto-ongeluk
GEKNOEI DER DISSIDENTEN
DE GROOTE VASTEN TE ROME
De IJ muider Federatie en oud
burgemeester Rij kens
Beperking van 22 Maart af
I
Maar de campagne mag niet ont
aarden in klein nationalistisch
gedoe
Voorstellen van de Nederlandsche
Kamer van Koophandel
te Parijs
Vermoedelijk defecte stuur
inrichting
Meisje verdronken
Den 19 Februari verklaarde zich de Socialistische Arbeiders
Internationale (S.A.I.) bereid om met de communisten samen een
eenheidsfront te vormen. Den 7 Maart publiceerde „De Tribune"
het antwoord van het Executief Comité der Communistische Inter
nationale (E. K. K. I.) waarin het socialistisch aanbod wordt aan
genomen op voorwaarde dat de socialisten de leiding in den strijd
praktisch geheel aan de communisten overlaten. TJit „Het Volk" van
8 Maart blijkt dat de socialisten de communistische eischen nogal
hooggestemd vinden, maar ze verwerpen die toch niet. De Commu
nistische Partij Holland ontraadt den arbeiders het einde der
onderhandelingen tusschen de partijen af te wachten en dadelijk
de agitatie te beginnen. In navolging der „Prawda" roept „De
Tribune" van 9 Maart de sociaal-demokratische, socialistische, com
munistische en partijlooze arbeiders op voor den gemeenschappelijken
strijd tegen fascisme, oorlog en loonroof. Een proteststaking voor
het leven en de vrijheid der muiters van „De Zeven Provinciën"
schijnt het eerste punt van het gemeenschappelijk programma
te zijn.
Men heeft er de katholieke pers of
althans een deel daarvan vaak een
soort verwijt van gemaakt, dat zij zooveel
aandacht schonk aan de gedragingen der S.
D.A.P. en dat zij geen gelegenheid onbenut liet
om de S.D.A.P. te bestrijden.
Waartoe dienen toch al die „hatelijkheden"?
zoo werd ook in onze kringen nog wel eens
gevraagd: de S.D.A.P.ers bekeert men er toch
niet mee, ook al doordat dezen toch niet ken
nis nemen van wat er in de katholieke pers
komt en doordat de socialistische bladen de
pakkendste argumenten voor hun lezers toch
verzwijgen.
Maar bovendien: is het niet liefdeloos, zoo
dag in dag uit 't zwaard te hanteeren? Maakt
men de katholieke krant met al die strijd-ar-
tikelen niet onprettig te lezen, niet vervelend?
Waarom toch op al die slakjes zout gelegd?
Ziedaar enkele „klachten", welke wij niet
schromen hier weer te geven, juist omdat wij
daarmede bij deze gelegenheid gaarne eens
volledig willen afrekenen.
Zfj, die het nut der bestrijding van het so
cialisme dag in dag uit, in 't klein en in 't
groot, principieel en incidenteel, naar aanlei
ding van actueele feiten en feitjes, in twijfel
trekken op grond daarvan, dat de misleide
S.D.A.P.-ers onze bladen toch niet lezen en
de socialistische pers onze argumenten toch
verzwijgt, zij vergeten één allerbelangrijkst
ding, n.l., dat de lezers der verschillende bla
den, welke elkander vijandige richtingen ver
tegenwoordigen, geen afzonderlijke groepen
vormen, die elkander nooit ontmoeten of
langs elkaar héén leven; integendeel, in het
maatschappelijk leven gaan deze menschen, al
dan niet tot hun genoegen, dagelijks met
elkaar om en op kantoren, in fabrieken en
werkplaatsen blijft de inhoud van het lijfs
blad niet onbesproken.
Vooral socialisten, propagandistisch als zij
nu eenmaal zijn aangelegd, komen daar met
het nieuws en met de argumenten uit het roo
de kamp naar voren en het is absoluut nood
zakelijk, dat onze partij genooten de katholieke
beschouwing en tegenargumentatie kennen,
niet alleen om zelf niet misleid of aan 't twij
felen gebracht te worden, maar ook om in
den kring der mede-arbeidenden hun bestrij
ders van het juiste antwoord te kunnen die
nen.
De katholieke pers zou haar taak al heel
slecht begrijpen en vervullen, wanneer zij tot
propageering van het katholieke beginsel en
tot afweer van socialistische aanvallen niet
zoo volledig mogelijke voorlichting gaf en haar
lezers met argumenten en feiten-vermelding
in den voor velen vaak zoo zwaren strijd niet
in een zoo sterk mogelijke positie stelde.
En wat de liefdeloosheid" betreft waarmede
de katholieke pers het socialisme zou bestrij
den:
o zeker! wij willen niet ieder woord voor on
ze verantwoording nemen, dat in het heetst
van den uitgelokten strijd of in al te grooten
ijver wel eens wordt neergeschreven; wij erken
nen, dat de strijd vaak meer positief en min
der negatief gevoerd moest worden; maar
over het algemeen mogen de socialisten zich
over „liefdeloosheid" in de katholieke pers
niet beklagen: het is de socialistische leiding,
het is de roode pers zelf, welke ons herhaalde
lijk dwingt en noodzaakt tot rake en schijnbaar
liefdelooze bestrijding; wij hebben geen afkeer
van socialisten, wij bestrijden in hen alleen
maar de averechtsche en verderfelijke overtui
ging.
Omdat wij zulks tot onzen hoogsten plicht
rekenen, niet uit liefdeloosheid, maar juist
uit welbegrepen naastenliefde. En als wü na
gaan, met welke oneerlijke middelen door
sophismen, door verdraaiing of verzwijging
van feiten de sociaal-demokratie de katho
lieken bestrijdt, dan verbazen wij ons vaak
over zóóveel zelfbeheersching aan katholieken
kant.
Het is onze heilige plicht, de waarheid te
doen zegevieren over de leugen, geheel afge
zien van de personen.
Wanneer nu in onzen kring een zelfge
noegzame en om zijn rust bekommer
de lezer zich beklaagt over zooveel
socialismebestrijding in de katholieke pers,
wanneer zoo iemand zijn krant onprettig en
vervelend gaat vinden, omdat daarin altijd en
telkens weer te velde getrokken wordt tegen
de S. D. A. P., dan'constateeren wij daarin 'n
afschuwelijk misverstand, dan leiden wij daar
uit af, dat zoo'n lezer niet weet, althans niet
waardeert, wat hem en heel de niet socialis
tische massa tot vrede strekt, dan zien
wij daarin een onderschatting van de mislei
dende kracht, welke er van het socialisme uit
gaat, dan zien wij daarin een onderschat
ting van het roode gevaar zelf.
Ondanks alle zeer duidelijke feiten, ondanks
alle zakelijke en absoluut afdoende betoogen
wordt het socialistische gevaar in breeden kring
nog steeds maar half of niet begrepen
Misschien is zulks hièraan te wijten, dat de
katholieke pers maar al te vaak heeft moeten
roepen: „de wolf komt!" en daardoor niet
overal meer ernstig genoeg genomen werd.
Zullen nu echter de oogen open gaan?
Zal men nu willen inzien, dat de katholieke
pers gelijk gehad heeft met haar principieele
en incidenteele bestrijding van het socialisme?
Zal men nu de ongeoorloofdheid van het
socialisme in zijn consequenties willen en dur
ven erkennen in onze samenleving?
Er hebben zich den laatsten tijd waarlijk
wel feiten voorgedaan, welke opnieuw tot over
weging stemmen.
In de binnenlandsche politiek: het geval
met „De Zeven Provinciën"; in de interna
tionale politiek: de minderwaardige pogingen
van de socialistische arbeiders-internationale, 'u
eenheidsfront te vormen te zamen met de com
munisten van Moskou en elders.
Let wel: de nette socialisten van rechts
tot links bereiden er zich, zoowel nationaal
als internationaal, op voor, een eenheidsver-
bond te sluiten met de bolsjewieken, die zij
(overigens volkomen terecht) tot op heden
veroordeeld hebben als de vijanden der wer
kelijke arbeidersbelangen, als moordenaars en
roovers.
Met dergelijke lieden willen de sociaal-demo-
kraten zich nu encanailleeren om een front
te vormen tegen het fascisme.
Daarmee hebben de heeren hun eigen plaats
getoond.
Een soc.-demokratisch-communistiach een
heidsfront! de sociaal-demokraten soebat
ten erom de communisten nemen het goed
gunstig in overweging, mits de socialisten hun
leven „beteren"!
Ziet men nu de verwantschap tusschen so
cialisten en communisten, die als 't 'er op
aankomt één zijn in de vertrapping van de
godsdienstige, zedelijke en maatschappelijke
belangen van allen, die prijs stellen op een
christelijk-geordende samenleving?
Erkent men nu ten volle het roode ge
vaar, waartegen de katholieke pers sinds jaar
en dag zoo krachtig gewaarschuwd heeft?
Buiten de katholieke eenheid
weinig succes
De heer Augustus uit Heerlen, die, zooals be
richt, als nummer één zal staan op de lijst der
R. K. Volkspartij in Limburg, ontving Woens
dag telegrafisch bericht van den heer Meertens,
of hij nummer twee op de lijst van de „Fede
ratie" Meertens wilde worden. De heer Augus
tus zal aan dit verzoek geen gevolg geven.
Donderdag heeft de R. K. Volkspartij te
Wijk-Maastricht vergaderd. De heer H.
Wehrens uit Kerkrade komt definitief als num
mer 3 op de lijst voor. Op de lijst zal ook voor
komen de heer Dekker (mijnwerker), lid van
den Raad der gemeente Heerlen en een oud
herbergier uit deze gemeente.
De IJmuider Federatie van Arbeiders in het
Visscherij- en Transportbedrijf te IJmuiden
zond den heer Rijkens een schrijven, waaraan
het volgende is ontleend:
„De inhoud, zoowel als de wijze vanbehande'
ling van uw schrijven rechtvaardigt den in
druk, dat u zich in uw functie van voorzitter
der Visscherij-Commissie in dit conflict partij
stelt en wel aan de zijde der reeders. Vooral 't
moment, hetwelk door u daarvoor gekozen
werd, n.l. juist nu onze organisatie metterdaad
bewezen had aan de oplossing van dit conflict
ernstig mede te willen werken, komt ons voor,
allerongelukkigst gekozen te zijn. Het kan geen
nut hebben en ook uw bedoeling niet zijn om
met ons over de meer of mindere juistheid der
stakingstactiek van gedachten te wisselen. Wel
mogen wij de veronderstelling uiten, dat het u
als voorzitter der Visscherij-Commissie nu zoo
langzamerhand wel duidelijk zal zijn geworden,
waarom de opvarenden en andere visscherij -
arbeiders, kennende de in het bedrijf hier heer-
schende toestanden en gebruiken, minder nog
dan arbeiders in andere bedrijven, bereid zijn,
concessies op het stuk-loon en arbeidsvoorwaar
den te doen, zonder dat daar iets tegenover
gesteld wordt.
Met argumenten wordt bewezen, dat het be
grijpelijk is, dat de arbeiders van oordeel zijn,
dat .de bedragen, die van hun levenspositie af
genomen kunnen worden, als druppels op de
gloeiende plaat zullen vallen. En als dan des
ondanks van arbeiderszijde de mogelijkheid van
niet onbeduidende concessies hunnerzijds in 't
uitzicht wordt gesteld zonder dat van reeders-
zijde ook maar een enkele stap in hun richting
wordt gedaan, dan wil het ons voorkomen, dat
er voor u meer aanleiding was geweest zich tot
de reeders te wenden en hun te wijzen op hun
verantwoordelijkheden in. dezen. Van ons al
thans kan met redelijkheid geenerlei stap meer
worden verwacht.
Wat door U aan het slot van uw schrijven
ten aanzien eener wettelijke regeling van de
bemanning van kleine booten wordt opgemerkt
is te vaag om in dien vorm eenig gewicht in
de schaal te kunnen leggen."
De Engelsche Minister van Landbouw ver
klaarde Donderdag, aldus bericht men uit Lon
den aan de „Telegraaf", in antwoord op een
in het Engelsch parlement' gestelde vraag, dat
na onderhandelingen met vertegenwoordigers
van de voornaamste baconuitvoerende landen
de invoer van bacon en ham in Engeland per
maand met ingang van 22 Maart a.s. zooveel
mogelijk zal worden beperkt tot de volgende
hoeveelheden: Argentinië 5900 cwt.. Finland
4300, Letland 4000, Litauen 39.000, Neder
land 80.300, Polen 79.500, Zweden 37.600, Ver.
Staten 51.500 en Sovjet-Rusland 4000 cwt. Deze
cijfers bevatten een correctie in verband met
iseizoensfluctuaties. De onderhandelingen over
den invoer voor de resteerende drie maanden
van de periode per 22 Juni worden voortgezet.
In de Eeuwige Stad plegen de liturgische plechtigheden van den dag gedurende de
Vasten in de verschillende „staties" gevierd te worden. Op onze foto een
processie uit de „San Giorgio" in Velabro, de kerk op den achtergrond, die waar
schijnlijk uit de zesde eeuw stamt onder den „Arco di Giano" doortrekt.
Dr. J. van den Tempel, lid van de Tweede
Kamer, wilde de actie ten behoeve van het
Nederlandsch fabrikaat bovenal zien als een
verweersbeweging tegen het noodlottig autar
kisch streven in het buitenland, met deze be
perking evenwel, dat de campagne niet mag
ontaarden in klein nationalistisch gedoe.
„De toestand is thans zoo ernstig en de werk~
loosheid neemt zulke verontrustende afmerin
gen aan, aldus de heer van den Tempel, dat
het absoluut noodzakelijk is, elk deugdelijk
middel aan te grijpen om verderen achteruit
gang te voorkomen. Deze actie kan alleen
daarom reeds nut afwerpen, dat zy ertoe kan
bijdragen, dat het groote publiek op de juiste
wijze reageert en het Nederlandsche bedrijfs
leven daadwerkelijk op doelmatige wijze gaat
steunen. Anderzijds moet deze reclame-cam
pagne natuurlijk opgevangen worden door de
producenten, die ervoor moeten zorgen, dat het
publiek inderdaad ook goede Nederlandsche
waar voor concurreerende prijzen kan betrek
kan. Want deze propaganda-beweging heeft
uiteraard niet de beteekenis, dat dwang op de
afnemers wordt uitgeoefend. Men blijft ten
slotte vrij zijn aankonden daar te doen, waar
men denkt het best en goedkoopst te kunnen
slagen. Deze vorm van steun aan het Neder
landsche bedrijfsleven mist dan ook alle na-
deelen, welke de eigenlijke protectie aankleven.
Als de actie in dezen zin gevoerd wordt, zullen
ook zij, die een scherp oog hebben voor het
nauwe verband tusschen in- en uitvoer van een
land, de redelijkheid van dit verweer niet kun
nen betwisten.
Nederland wordt op het oogenblik in vele op
zichten gehandicapt. Terwijl de industrie van
een groot land in het algemeen reeds over een
vrij ruime binnenlandsche markt beschikt, wat
vooral in dezen tijd van productie op groote
schaal van ontzaglijk belang is, mist onze
nijverheid deze voordeelen. Wij moeten het
voor een groot deel van de vrije wereldmarkt
hebben en deze wordt thans door de geweldige
protectie in het buitenland, alsmede door de
valutaconcurrentie van landen met gedepre-
cieerde valuta, steeds meer ingekrompen. En al
zullen wij nu - moeten erkennen, dat elke ver-
weerbeweging, die de tendenz heeft het inter
nationaal ruilverkeer te beperken dus ook
de actie, welke thans zal worden gevoerd
iets van achteruitgang in zich draagt ten aan
zien van de doelmatigste voorziening in de be
hoeften der menschheid, zullen wij deze pro
paganda toch in alle opzichten moeten steu
nen, teneinde erger voor onze eigen nationale
economie te voorkomen."
Bent u voorstander van het stelsel, dat er in
bijzondere gevallen, desnoods met geldelijke
opofferingen voorkeur aan het Nederlandsch
fabrikaat wordt gegeven?
„Ongetwijfeld mag in bepaalde gevallen de
voorkeur voor onze nijverheid tot uiting wor
den gebracht, zelfs met een geldelijke opoffe
ring van de zijde der Overheid, al kan een
vaste regel te dezen aanzien niet worden ge
steld. De Rijkscommissie voor werkverruiming
is trouwens met onvolprezen ijver bezig om de
regeering op dit gebied van advies te dienen.
Enkele malen is op haar voorstel overheids
subsidie verleend, waardoor belangrijke wer
ken voor ons land behouden bleven.
Het groote publiek valt daar natuurlijk bui
ten.
De massa kan men alleen bereiken door een
intensieve voorlichting. En daarom kan men
den producenten ook niet genoeg den goeden
raad geven, dat zij moeten begrijpen, dat deze
actie alleen dan kan slagen, indien men het
De handelspraktijk der laatste maan
den heeft ons veel geleerd.
In de allereerste plaats, dat het
stelsel van vrijhandel tot het verleden be
hoort. Als geboren voorstanders van dit
stelsel betreuren wij dit, als economen met
inzicht in den huidigen gang van zaken
erkennen wü, dat het onmogelijk is om
tegen den stroom in te roeien en derhalve
noodzakelijk om onze bakens te verzetten.
Tot dit laatste heeft de Nederlandsche
regeering, zij het met een omzichtigheid,
die bedenkelijk veel op schroom gelijkt,
reeds moeten besluiten. Zij heeft, om het
economische leven in ons land niet geheel
te ontwrichten, hier en daar een contin-
genteeringsmaatregel getroffen, bedoeld als
een uitzonderlijke en tijdelijke bescherming
van de een of andere nationale industrie.
Zij heeft hiermede tevens erkend, dat een
volmaakte vrijhandelspolitiek niet meer
door te voeren is. Zij is gezwicht onder den
druk der tijden en ook voor de overmacht
van die economische coalitie, die fel pro
tectionistisch optreedt in het internatio
nale ruilverkeer.
Intusschen is reeds duidelijk gebleken
en iedere dag brengt ons meer bewijzen
dat het ingrijpen van regeeringswege in
Nederland lang niet ver genoeg gaat om-
verbetering te brengen in den toestand.
Het ontbreekt ons hiertoe aan een scherp
doorgedacht systeem, het ontbreekt ons
vooral aan een georganiseerde toepassing
van een dergelijk systeem.
In de tweede plaats nu heeft die han
delspraktijk der laatste maanden geleerd
dat het ondanks maatregelen van restrictie
en zelfs van absoluut invoerverbod moge
lijk blijkt om tot een gezonden uitruil van
goederen te komen met het buitenland,
vermits de handelsverhoudingen van land
tot land grondig onder de oogen worden
gezien. Dit nu heeft Dr. L. G. Stokvis te
Parijs voor Nederland gedaan. Uit het door
hem ingestelde onderzoek is gebleken, dat
de totale waarde van in- en uitvoer van
ons land in 1931 (het laatste jaar waarover
wij op dit tijdstip over volledige gegevens
beschikken) rond 3.200 millioen gulden
heeft bedragen. Uit de voorloopige statistie
ken over 1932 blijkt, dat dit bedrag is
teruggeloopen tot 2.145 millioen, alzoo een
achteruitgang van circa 35 pet. Dit cijfer is
te bedroe vender als men het vergelijkt met
het gemiddelde van den totalen handels-
omzet in het tijdvak 19201930, dat 4144
millioen bedroeg. In één jaar tijds dus is
ons internationaal ruilverkeer tot op de
helft teruggezakt van het gemiddelde der
tien laatste jaren.
Een bekend feit is, dat onze handels
balans zich reeds sedert tientallen van
jaren kenmerkt door het verschijnsel dat
het totaal der invoeren in Nederland be
duidend grooter is dan het totaal der uit
voeren uit Nederland.
In normale tijden behoeven wij ons noch
over een deficitaire handelsbalans, noch
over de onevenwichtigheid van verschillen
de balansen ongerust te maken. Het eerste
bewijst slechts dat de onzichtbare handels
balans, als de inkomsten uit bezittingen in
het buitenland, vreemdelingenverkeer
scheepsvrachten e. d. het deficit weer aan
vullen. Het tweede levert geen gevaar op
zoolang het vrije ruilverkeer tusschen de
verschillende landen onderling gehand
haafd blijft. Dit laatste nu is helaas niet
meer het geval, zooals wij reeds hierboven
hebben gemeld. Wij hebben met dit voldon
gen feit rekening te houden en moeten dus
onze handelsverhouding tot elk land af
zonderlijk nagaan. Die met Duitschland is
misschien wel de meest frappante. Ons
land heeft in 1931 voor rond 363 millioen
meer van Duitschland gekocht dan aan dit
land verkocht. Is dit op zich zelf in de hui
dige omstandigheden reeds een gevaarlijk
verschijnsel, des te dreigender is de situa
tie als men nagaat dat Nederland met zijn
8 millioen inwoners prompt de 620 millioen
gulden, die het aan Duitschland schuldig
is, betaalt, terwijl dit land met zijn 65 mil
lioen inwoners, niet bij machte blijkt om de
250 millioen gulden die het ons schuldig is.
op te brengen. Aangezien gebleken is, dat
landen als Amerika en Duitschland, waar
van wij een goede klant zijn, misschien nog
in meerdere mate onzen uitvoer bemoeilij
ken dan landen als Frankrijk en Engeland,
waaraan wij veel verkoopen, kan dit even
min een overweging zijn om op den nood-
lottigen weg te blijven doorgaan.
Het feit nu, dat in deze voor het alge-
meene ruilverkeer zoo moeilijke tijden,
iedere belofte tot het plaatsen van orders
de meest gesloten poorten opent, moet voor
ons reden zijn om niet eenzijdig door te
gaan met te bestellen in die landen, die
niet alleen geen tegenprestaties aanbieden,
maar zelfs niet eens voldoen aan hun
financieele koopmansverplichtingen en de
weinige bij ons gekochte goederen zelfs niet
betalen (Sperconto's). Wij dienen dus, zoo
als de heer Stokvis terecht betoogt, de
mogelijkheid te overwegen om meer orders
te plaatsen in dat complex van landen,
waarvoor de Nederlandsche handelsbalans
een gunstige uitkomst aantoont, n.l. het
Engelsche Keizerrijk, Frankrijk en Neder-
landsch-Indië. Op dit gebied nu kan onze
Regeering door regelend op te treden, waar
een dergelijk optreden toch reeds geschiedt,
den Nederlandschen handel een grooten
dienst bewijzen.
Nemen wij eens onze handelsrelaties met
Argentinië onder de loupe. Dit land ver
koopt voor 115 millioen gulden graan aan
ons en koopt hiervoor in Nederland prak
tisch niets (voor 9 millioen gulden). Om
onze handelsbalans met Argentinië in
evenwicht te brengen zou dit land van ons
voor een bedrag van ruim 100 millioen
moeten bestellen. Ongetwijfeld kan de
Nederlandsche industrie reeds een belang
rijk deel van alles wat Argentinië zich in
het buitenland moet aanschaffen, verstrek
ken, wellicht is het zelfs niet uitgesloten
dat Argentijnsche bestellingen in ons land
nieuwe industrieën, waarvoor tot nog toe
geen afzetgebied verkregen kon worden,
doen verrijzen. Het overblijvende gedeelte
zouden wij als bemiddelaars kunnen in-
koopen in andere landen, die een goede
klant van ons zijn of zelfs in landen als
Duitschland en de Vereenigde Staten, on
der voorwaarde dat deze landen voor een
gelijkwaardig bedrag bij ons koopen.
Deze reglementatie is ook hierom prak
tisch te verwezenlijken, omdat in het posi
tieve complex Britsch Keizerrijk, Frankrijk
en Nederlandsch-Indië alles verkregen kan
worden, dat thans geleverd wordt door het
negatieve complex Duitschland, Vereenigde
Staten, Argentinië, België en Japan.
Een stap in de goede richting is reeds ge
daan door de oprichting van een speciale
vereeniging, die ten doel heeft Zuid-Ame-
rika te wijzen op inkoopsmogelijkheden in
Nederland. Zulke vereenigingen nu zouden
voor alle deficitaire landen opgericht moe
ten worden. Deze zouden dan bijv. voor
Duitschland de Nederlandsche regeering
kunnen adviseeren om voor een bedrag van
260 millioen gulden het totaal waarvoor
wij aan Duitschland verkoopen vrije in-
voerconsenten aan Duitsche exporteurs te
verstrekken. Tegelijkertijd kan de vereeni
ging de Duitsche regeering wijzen op de
mogelijkheid van grooteren import in Ne
derland, indien deze de spermaatregelen
tegen den Hollandschen invoer opheft. Ge
beurt dit niet, dan zullen de Duitsche ex
porteurs him invoer-consenten voor Neder
land zoo duur moeten betalen, dat het niet
meer loonend is om voor meer dan vooi
260 millioen gulden te verkoopen. Automa
tisch zullen dan landen als Frankrijk en
Engeland aan het bod komen, tot ook hun
handelsbalansen omslaan en hierdoor
wordt een regularisatie-politiek verwezen
lijkt, waardoor onze handelsbalans ten op
zichte van elk der landen waarmede wij
een internationaal ruilverkeer onderhou
den, weer in evenwicht wordt gebracht,
wat in de huidige omstandigheden een
noodzakelijkheid is om onzen handel uit
de impasse te helpen, waarin hij zich mo
menteel bevindt.
Deze inzichten nu heeft de Nederland
sche Kamer van Koophandel te Parijs van
den heer Stokvis overgenomen en in den
vorm van een motie aan de Nederlandsche
Regeering voorgelegd.
In de toelichting op deze motie merkt
het bestuur van de Kamer op, dat het niet
alleen noodig is, dat bestellingen van het
Rijk en de onder toezicht van het Rijk
staande openbare lichamen geplaatst wor
den in die landen, die meer van ons be
trekken dan zij aan ons leveren, doch dat
tevens de Regeering handel en industrie in
Nederland wijst op de noodzakelijkheid van
een dergelijke handelspolitiek en hierbij
laat uitkomen dat het naleven hiervan op
deze kringen steeds grootere lasten voor
steunmaatregelen zal doen drukken, waar
door het voordeel van uitsluitend koopen
In een land, dat ten opzichte van Neder
land een positieve handelsbalans bezit,
weer geheel te niet gedaan wordt. Mocht
deze aanbeveling niet helpen, dan zou de
Regeering wellicht door een stelsel van
regularisatie-restricties ten aanzien van
die landen, die meer aan Nederland ver
koopen dan van Nederland koopen, de han
delsbalans ten aanzien van elk van deze
landen afzonderlijk weer in evenwicht kun
nen brengen.
Dit alles, der Nederlandsche regeering
ter overweging gegeven, is o.i. ook waard
overdacht te worden door organisaties als
de Maatschappij van Nijverheid, de Ver
eenigingen van Werkgevers, den ZUivelbond,
de Kamers van Koophandel enz.
H. NEUMANN,
Secretaris Ned. K. y. K. te Parijs.
Dr. Polak wijdt in zijn Kroniek in de socia
listische pers eene beschouwing aan het geval
van Professor Goudriaan, die uit de S.DA.P.
trad, nadat hij in de „Groene Amsterdammer"
op zeer krachtige wijze stelling had genomen
tegen de onverantwoordelijke taal van zijn
thans ex-partij genooten Cramer en Oudegeest
over de muiterij op „De Zeven Provinciën".
Dr. Polak noemt prof. Goudriaan een muiter,
al kan hij zich met veel, wat deze schreef, ver
eenigen. Ook dr. Polak noemt trouwens de
daad der muitende schepelingen „afkeurens
waardig en onduldbaar".
Maar aldus de Kroniekschrijver prof.
Goudriaan had moeten denken: right or
wrong my party! i goed of niet goed, 't is
mijn partij! Hij had zich, al was hij het nóg
zoo oneens met wat vooraanstaande partijge-
nooten zeiden die notabene woorden spra
ken, funest voor de handhaving van ieder,
ook eventueel socialistisch gezag! onvoor
waardelijk aan /ie zijde 'der party moeten
stellen.
„De partygenoot, die anders doet, moge ver
standelijk de sociaal-democratische beginselen
aanvaard hebben, hy had nooit tot onze Partij
moeten behooren, omdat hem de voornaamste
der daartoe noodige eigenschappen, niet die
van het hoofd, doch van hart en gemoed, ont
breken."
Nu weten wü dus, welke de voornaamste
eigenschappen van hart en gemoed zyn, waar
over een sociaal-demokraat moet beschikken.
Al heeft de partij ook het schoonste onge-
lük, al zondigt de party ook tegen de meest
elementaire wetten eener geordende samenle
ving, al is men ervan overtuigd, dat de party
een gevaar voor de maatschappü wordt en be
zig is zichzelf mét de heele rest naar den
kelder te helpen, dan moet men eigenschappen
van hart en gemoed genoeg bezitten om on
danks alles te juichen of althans te zeggen:
nou ja, goed of niet goed, 't is myn party!
't Is wél een fraai karakter, dat men in de
S. D. A. P. noodig heeft!
vertrouwen wekt, dat goede waar ook binnen
onze grenzen tegen concurreerende prijzen te
verkrijgen is. Het welslagen van deze propa
ganda is voor een belangrijk deel afhankeiyk
van de houding van directies van groote wa
renhuizen, winkeliersvereenigingen, inkoop-
bureaux, coöperaties, kortom van al die licha
men, welke in rechtstreeksch contact staan met
den particulieren afnemer. In hun welbegrepen
eigenbelang, zullen zü het groote publiek, dat
toch reeds zoo moeiiyk voor feitelijke mede
werking by de bevordering van algemeene be
langen te bewerken is, erop moeten wijzen, dat
zeer veel artikelen van buitenlandschen oor
sprong, welke men ondoordacht of zelfs uit een
vooropgestelde meening koopt, 'evengoed uit
Nederland betrokken kunnen worden."
In de Kamer bent u steeds opgekomen voor
het zooveel mogelijk uitbesteden van groote
publieke werken aan Nederlandsche bedrüven.
„Inderdaad, en dienaangaande is ook wel
resultaat bereikt. Ik vind het bijvoorbeeld vol
komen natuurlijk, in deze abnormale tijden,
dat men den belangrijken bruggenbouw over
de groote rivieren door de Nederlandsche nij
verheid doet uitvoeren. Waarby uiteraard zorg
vuldig gewaakt moet worden tegen misbruik.
Dit is slechts een voorbeeld. Dat bestrijding
van de werkloosheid daarby steeds mede een
der leidende gedachten is, behoeft wel geen
nader betoog. Uitbreiding en versterking van
het Nederlandsche bedrijfsleven is een alge
meen belang, maar tevens in het bijzonder
een arbeidersbelang. Bovenal onder de tegen
woordige omstandigheden nu de afschuwelijke
werkloosheid het bestaan van honderdduizen
den valide arbeiders ondermijnt."
Ziet U de werkloosheid in de naaste toe
komst nog toenemen?
„In elk geval: ik zie op het oogenblik hoe
genaamd geen lichtpunten voor de allernaaste
toekomst. De ellendige politieke toestanden, in
ternationaal, dooven elke kiem van verbete
ring. Maar wij blijven hopen, zelfs vertrouwen,
op een uiteindeiyke verandering in de conjunc
tuur. Doch zelfs als die mocht intreden zal,
als alle teekenen niet bedriegen, gedurende
langen tijd ook in Nederland een groot leger
van werkloozen bhjven bestaan. In dit ver
band mag er ook wel op worden gewezen, dat
het niet alleen kan gaan over voorkeur voor
het Nederlandsch fabrikaat, maar dat, bin
nen de aangegeven grenzen, ook het vraag
stuk van de voorkeur voor Nederlandsche
werkkrachten alle aandacht verdient.
Wij zyn nu eenmaal gedwongen tot verweer
en hebben ons daarbij slechts te hoeden voor
middelen, die erger zy'n dan de kwaal. Een
aantal landen zoekt dat verweer in depreciatie
van hun valuta.
Voor ons land is deze valuta-concurrentie
uitermate lastig. Doch dat is een tydeiyk
kwaad. De ervaringen hebben nu wel reeds
bewezen, dat depreciatie van de valuta, hoe
schadelijk ook voor de concurrenten, op den
duur vooral verwoestend inwerkt op de landen,
die-haar toepassen.
Wy moeten het hebben van andere mid
delen van verweer. Een van die middelen kan
zqn de propaganda voor Nederlandsch fabri
kaat. Ik hoop, dat eij zal slagen en dat zij in
ruimen geest zal worden gevoerd.
Op den Rijksweg Diepenheim-Goor heeft
hedennacht, omstreeks drie uur, een ernstig
auto-ongeval plaats gehad, waarby één per
soon werd gedood en een ander ernstig werd
gewond.
De gebroeders van den Brink uit Rhenen
reden met een auto, geladen met zuurstof-
flesschen, welke naar Munster gebracht moes
ten worden, op genoemden weg.
Vermoedelijk door een defect aan de stuur
inrichting reed de auto tegen een boom, rechts
van den weg.
Een der gebroeders was onmiddeliyk dood.
Hy werd naar het lykenhuis op de Algemeene
Begraafplaats te Diepenheim overgebracht. Zyn
broeder, hoewel nog bij kennis, was zwaar ge
wond. Hy werd na behandeld te zün door dok
ter Quant, uit Diepenheim per auto naar het
Algemeene Ziekenhuis te Hengelo vervoerd. De
auto werd totaal vernield.
De beide slachtoffers zyn ongehuwd.
Het vierjarig dochtertje van den heer van G.
te Hoogmade, gemeente Woubrugge, is Don
derdagmiddag nabij de ouderlyke woning in de
Does geraakt en verdronken.