HET ROODE GEVAAR ONS ECONOMISCH LEVEN Prikkeldraad Zullen de oogen eindelijk opengaan? Actie voor Nederlandsch fabrikaat PRACTISCH VERWEER HOE KUNNEN WIJ HET REDDEN? VRIJDAG 10 MAART Conflict te IJmuiden Invoer van bacon in Engeland Om erger te voorkomen Een motie aan onze regeering verzonden Karakter! Ernstig auto-ongeluk GEKNOEI DER DISSIDENTEN DE GROOTE VASTEN TE ROME De IJ muider Federatie en oud burgemeester Rij kens Beperking van 22 Maart af I Maar de campagne mag niet ont aarden in klein nationalistisch gedoe Voorstellen van de Nederlandsche Kamer van Koophandel te Parijs Vermoedelijk defecte stuur inrichting Meisje verdronken Den 19 Februari verklaarde zich de Socialistische Arbeiders Internationale (S.A.I.) bereid om met de communisten samen een eenheidsfront te vormen. Den 7 Maart publiceerde „De Tribune" het antwoord van het Executief Comité der Communistische Inter nationale (E. K. K. I.) waarin het socialistisch aanbod wordt aan genomen op voorwaarde dat de socialisten de leiding in den strijd praktisch geheel aan de communisten overlaten. TJit „Het Volk" van 8 Maart blijkt dat de socialisten de communistische eischen nogal hooggestemd vinden, maar ze verwerpen die toch niet. De Commu nistische Partij Holland ontraadt den arbeiders het einde der onderhandelingen tusschen de partijen af te wachten en dadelijk de agitatie te beginnen. In navolging der „Prawda" roept „De Tribune" van 9 Maart de sociaal-demokratische, socialistische, com munistische en partijlooze arbeiders op voor den gemeenschappelijken strijd tegen fascisme, oorlog en loonroof. Een proteststaking voor het leven en de vrijheid der muiters van „De Zeven Provinciën" schijnt het eerste punt van het gemeenschappelijk programma te zijn. Men heeft er de katholieke pers of althans een deel daarvan vaak een soort verwijt van gemaakt, dat zij zooveel aandacht schonk aan de gedragingen der S. D.A.P. en dat zij geen gelegenheid onbenut liet om de S.D.A.P. te bestrijden. Waartoe dienen toch al die „hatelijkheden"? zoo werd ook in onze kringen nog wel eens gevraagd: de S.D.A.P.ers bekeert men er toch niet mee, ook al doordat dezen toch niet ken nis nemen van wat er in de katholieke pers komt en doordat de socialistische bladen de pakkendste argumenten voor hun lezers toch verzwijgen. Maar bovendien: is het niet liefdeloos, zoo dag in dag uit 't zwaard te hanteeren? Maakt men de katholieke krant met al die strijd-ar- tikelen niet onprettig te lezen, niet vervelend? Waarom toch op al die slakjes zout gelegd? Ziedaar enkele „klachten", welke wij niet schromen hier weer te geven, juist omdat wij daarmede bij deze gelegenheid gaarne eens volledig willen afrekenen. Zfj, die het nut der bestrijding van het so cialisme dag in dag uit, in 't klein en in 't groot, principieel en incidenteel, naar aanlei ding van actueele feiten en feitjes, in twijfel trekken op grond daarvan, dat de misleide S.D.A.P.-ers onze bladen toch niet lezen en de socialistische pers onze argumenten toch verzwijgt, zij vergeten één allerbelangrijkst ding, n.l., dat de lezers der verschillende bla den, welke elkander vijandige richtingen ver tegenwoordigen, geen afzonderlijke groepen vormen, die elkander nooit ontmoeten of langs elkaar héén leven; integendeel, in het maatschappelijk leven gaan deze menschen, al dan niet tot hun genoegen, dagelijks met elkaar om en op kantoren, in fabrieken en werkplaatsen blijft de inhoud van het lijfs blad niet onbesproken. Vooral socialisten, propagandistisch als zij nu eenmaal zijn aangelegd, komen daar met het nieuws en met de argumenten uit het roo de kamp naar voren en het is absoluut nood zakelijk, dat onze partij genooten de katholieke beschouwing en tegenargumentatie kennen, niet alleen om zelf niet misleid of aan 't twij felen gebracht te worden, maar ook om in den kring der mede-arbeidenden hun bestrij ders van het juiste antwoord te kunnen die nen. De katholieke pers zou haar taak al heel slecht begrijpen en vervullen, wanneer zij tot propageering van het katholieke beginsel en tot afweer van socialistische aanvallen niet zoo volledig mogelijke voorlichting gaf en haar lezers met argumenten en feiten-vermelding in den voor velen vaak zoo zwaren strijd niet in een zoo sterk mogelijke positie stelde. En wat de liefdeloosheid" betreft waarmede de katholieke pers het socialisme zou bestrij den: o zeker! wij willen niet ieder woord voor on ze verantwoording nemen, dat in het heetst van den uitgelokten strijd of in al te grooten ijver wel eens wordt neergeschreven; wij erken nen, dat de strijd vaak meer positief en min der negatief gevoerd moest worden; maar over het algemeen mogen de socialisten zich over „liefdeloosheid" in de katholieke pers niet beklagen: het is de socialistische leiding, het is de roode pers zelf, welke ons herhaalde lijk dwingt en noodzaakt tot rake en schijnbaar liefdelooze bestrijding; wij hebben geen afkeer van socialisten, wij bestrijden in hen alleen maar de averechtsche en verderfelijke overtui ging. Omdat wij zulks tot onzen hoogsten plicht rekenen, niet uit liefdeloosheid, maar juist uit welbegrepen naastenliefde. En als wü na gaan, met welke oneerlijke middelen door sophismen, door verdraaiing of verzwijging van feiten de sociaal-demokratie de katho lieken bestrijdt, dan verbazen wij ons vaak over zóóveel zelfbeheersching aan katholieken kant. Het is onze heilige plicht, de waarheid te doen zegevieren over de leugen, geheel afge zien van de personen. Wanneer nu in onzen kring een zelfge noegzame en om zijn rust bekommer de lezer zich beklaagt over zooveel socialismebestrijding in de katholieke pers, wanneer zoo iemand zijn krant onprettig en vervelend gaat vinden, omdat daarin altijd en telkens weer te velde getrokken wordt tegen de S. D. A. P., dan'constateeren wij daarin 'n afschuwelijk misverstand, dan leiden wij daar uit af, dat zoo'n lezer niet weet, althans niet waardeert, wat hem en heel de niet socialis tische massa tot vrede strekt, dan zien wij daarin een onderschatting van de mislei dende kracht, welke er van het socialisme uit gaat, dan zien wij daarin een onderschat ting van het roode gevaar zelf. Ondanks alle zeer duidelijke feiten, ondanks alle zakelijke en absoluut afdoende betoogen wordt het socialistische gevaar in breeden kring nog steeds maar half of niet begrepen Misschien is zulks hièraan te wijten, dat de katholieke pers maar al te vaak heeft moeten roepen: „de wolf komt!" en daardoor niet overal meer ernstig genoeg genomen werd. Zullen nu echter de oogen open gaan? Zal men nu willen inzien, dat de katholieke pers gelijk gehad heeft met haar principieele en incidenteele bestrijding van het socialisme? Zal men nu de ongeoorloofdheid van het socialisme in zijn consequenties willen en dur ven erkennen in onze samenleving? Er hebben zich den laatsten tijd waarlijk wel feiten voorgedaan, welke opnieuw tot over weging stemmen. In de binnenlandsche politiek: het geval met „De Zeven Provinciën"; in de interna tionale politiek: de minderwaardige pogingen van de socialistische arbeiders-internationale, 'u eenheidsfront te vormen te zamen met de com munisten van Moskou en elders. Let wel: de nette socialisten van rechts tot links bereiden er zich, zoowel nationaal als internationaal, op voor, een eenheidsver- bond te sluiten met de bolsjewieken, die zij (overigens volkomen terecht) tot op heden veroordeeld hebben als de vijanden der wer kelijke arbeidersbelangen, als moordenaars en roovers. Met dergelijke lieden willen de sociaal-demo- kraten zich nu encanailleeren om een front te vormen tegen het fascisme. Daarmee hebben de heeren hun eigen plaats getoond. Een soc.-demokratisch-communistiach een heidsfront! de sociaal-demokraten soebat ten erom de communisten nemen het goed gunstig in overweging, mits de socialisten hun leven „beteren"! Ziet men nu de verwantschap tusschen so cialisten en communisten, die als 't 'er op aankomt één zijn in de vertrapping van de godsdienstige, zedelijke en maatschappelijke belangen van allen, die prijs stellen op een christelijk-geordende samenleving? Erkent men nu ten volle het roode ge vaar, waartegen de katholieke pers sinds jaar en dag zoo krachtig gewaarschuwd heeft? Buiten de katholieke eenheid weinig succes De heer Augustus uit Heerlen, die, zooals be richt, als nummer één zal staan op de lijst der R. K. Volkspartij in Limburg, ontving Woens dag telegrafisch bericht van den heer Meertens, of hij nummer twee op de lijst van de „Fede ratie" Meertens wilde worden. De heer Augus tus zal aan dit verzoek geen gevolg geven. Donderdag heeft de R. K. Volkspartij te Wijk-Maastricht vergaderd. De heer H. Wehrens uit Kerkrade komt definitief als num mer 3 op de lijst voor. Op de lijst zal ook voor komen de heer Dekker (mijnwerker), lid van den Raad der gemeente Heerlen en een oud herbergier uit deze gemeente. De IJmuider Federatie van Arbeiders in het Visscherij- en Transportbedrijf te IJmuiden zond den heer Rijkens een schrijven, waaraan het volgende is ontleend: „De inhoud, zoowel als de wijze vanbehande' ling van uw schrijven rechtvaardigt den in druk, dat u zich in uw functie van voorzitter der Visscherij-Commissie in dit conflict partij stelt en wel aan de zijde der reeders. Vooral 't moment, hetwelk door u daarvoor gekozen werd, n.l. juist nu onze organisatie metterdaad bewezen had aan de oplossing van dit conflict ernstig mede te willen werken, komt ons voor, allerongelukkigst gekozen te zijn. Het kan geen nut hebben en ook uw bedoeling niet zijn om met ons over de meer of mindere juistheid der stakingstactiek van gedachten te wisselen. Wel mogen wij de veronderstelling uiten, dat het u als voorzitter der Visscherij-Commissie nu zoo langzamerhand wel duidelijk zal zijn geworden, waarom de opvarenden en andere visscherij - arbeiders, kennende de in het bedrijf hier heer- schende toestanden en gebruiken, minder nog dan arbeiders in andere bedrijven, bereid zijn, concessies op het stuk-loon en arbeidsvoorwaar den te doen, zonder dat daar iets tegenover gesteld wordt. Met argumenten wordt bewezen, dat het be grijpelijk is, dat de arbeiders van oordeel zijn, dat .de bedragen, die van hun levenspositie af genomen kunnen worden, als druppels op de gloeiende plaat zullen vallen. En als dan des ondanks van arbeiderszijde de mogelijkheid van niet onbeduidende concessies hunnerzijds in 't uitzicht wordt gesteld zonder dat van reeders- zijde ook maar een enkele stap in hun richting wordt gedaan, dan wil het ons voorkomen, dat er voor u meer aanleiding was geweest zich tot de reeders te wenden en hun te wijzen op hun verantwoordelijkheden in. dezen. Van ons al thans kan met redelijkheid geenerlei stap meer worden verwacht. Wat door U aan het slot van uw schrijven ten aanzien eener wettelijke regeling van de bemanning van kleine booten wordt opgemerkt is te vaag om in dien vorm eenig gewicht in de schaal te kunnen leggen." De Engelsche Minister van Landbouw ver klaarde Donderdag, aldus bericht men uit Lon den aan de „Telegraaf", in antwoord op een in het Engelsch parlement' gestelde vraag, dat na onderhandelingen met vertegenwoordigers van de voornaamste baconuitvoerende landen de invoer van bacon en ham in Engeland per maand met ingang van 22 Maart a.s. zooveel mogelijk zal worden beperkt tot de volgende hoeveelheden: Argentinië 5900 cwt.. Finland 4300, Letland 4000, Litauen 39.000, Neder land 80.300, Polen 79.500, Zweden 37.600, Ver. Staten 51.500 en Sovjet-Rusland 4000 cwt. Deze cijfers bevatten een correctie in verband met iseizoensfluctuaties. De onderhandelingen over den invoer voor de resteerende drie maanden van de periode per 22 Juni worden voortgezet. In de Eeuwige Stad plegen de liturgische plechtigheden van den dag gedurende de Vasten in de verschillende „staties" gevierd te worden. Op onze foto een processie uit de „San Giorgio" in Velabro, de kerk op den achtergrond, die waar schijnlijk uit de zesde eeuw stamt onder den „Arco di Giano" doortrekt. Dr. J. van den Tempel, lid van de Tweede Kamer, wilde de actie ten behoeve van het Nederlandsch fabrikaat bovenal zien als een verweersbeweging tegen het noodlottig autar kisch streven in het buitenland, met deze be perking evenwel, dat de campagne niet mag ontaarden in klein nationalistisch gedoe. „De toestand is thans zoo ernstig en de werk~ loosheid neemt zulke verontrustende afmerin gen aan, aldus de heer van den Tempel, dat het absoluut noodzakelijk is, elk deugdelijk middel aan te grijpen om verderen achteruit gang te voorkomen. Deze actie kan alleen daarom reeds nut afwerpen, dat zy ertoe kan bijdragen, dat het groote publiek op de juiste wijze reageert en het Nederlandsche bedrijfs leven daadwerkelijk op doelmatige wijze gaat steunen. Anderzijds moet deze reclame-cam pagne natuurlijk opgevangen worden door de producenten, die ervoor moeten zorgen, dat het publiek inderdaad ook goede Nederlandsche waar voor concurreerende prijzen kan betrek kan. Want deze propaganda-beweging heeft uiteraard niet de beteekenis, dat dwang op de afnemers wordt uitgeoefend. Men blijft ten slotte vrij zijn aankonden daar te doen, waar men denkt het best en goedkoopst te kunnen slagen. Deze vorm van steun aan het Neder landsche bedrijfsleven mist dan ook alle na- deelen, welke de eigenlijke protectie aankleven. Als de actie in dezen zin gevoerd wordt, zullen ook zij, die een scherp oog hebben voor het nauwe verband tusschen in- en uitvoer van een land, de redelijkheid van dit verweer niet kun nen betwisten. Nederland wordt op het oogenblik in vele op zichten gehandicapt. Terwijl de industrie van een groot land in het algemeen reeds over een vrij ruime binnenlandsche markt beschikt, wat vooral in dezen tijd van productie op groote schaal van ontzaglijk belang is, mist onze nijverheid deze voordeelen. Wij moeten het voor een groot deel van de vrije wereldmarkt hebben en deze wordt thans door de geweldige protectie in het buitenland, alsmede door de valutaconcurrentie van landen met gedepre- cieerde valuta, steeds meer ingekrompen. En al zullen wij nu - moeten erkennen, dat elke ver- weerbeweging, die de tendenz heeft het inter nationaal ruilverkeer te beperken dus ook de actie, welke thans zal worden gevoerd iets van achteruitgang in zich draagt ten aan zien van de doelmatigste voorziening in de be hoeften der menschheid, zullen wij deze pro paganda toch in alle opzichten moeten steu nen, teneinde erger voor onze eigen nationale economie te voorkomen." Bent u voorstander van het stelsel, dat er in bijzondere gevallen, desnoods met geldelijke opofferingen voorkeur aan het Nederlandsch fabrikaat wordt gegeven? „Ongetwijfeld mag in bepaalde gevallen de voorkeur voor onze nijverheid tot uiting wor den gebracht, zelfs met een geldelijke opoffe ring van de zijde der Overheid, al kan een vaste regel te dezen aanzien niet worden ge steld. De Rijkscommissie voor werkverruiming is trouwens met onvolprezen ijver bezig om de regeering op dit gebied van advies te dienen. Enkele malen is op haar voorstel overheids subsidie verleend, waardoor belangrijke wer ken voor ons land behouden bleven. Het groote publiek valt daar natuurlijk bui ten. De massa kan men alleen bereiken door een intensieve voorlichting. En daarom kan men den producenten ook niet genoeg den goeden raad geven, dat zij moeten begrijpen, dat deze actie alleen dan kan slagen, indien men het De handelspraktijk der laatste maan den heeft ons veel geleerd. In de allereerste plaats, dat het stelsel van vrijhandel tot het verleden be hoort. Als geboren voorstanders van dit stelsel betreuren wij dit, als economen met inzicht in den huidigen gang van zaken erkennen wü, dat het onmogelijk is om tegen den stroom in te roeien en derhalve noodzakelijk om onze bakens te verzetten. Tot dit laatste heeft de Nederlandsche regeering, zij het met een omzichtigheid, die bedenkelijk veel op schroom gelijkt, reeds moeten besluiten. Zij heeft, om het economische leven in ons land niet geheel te ontwrichten, hier en daar een contin- genteeringsmaatregel getroffen, bedoeld als een uitzonderlijke en tijdelijke bescherming van de een of andere nationale industrie. Zij heeft hiermede tevens erkend, dat een volmaakte vrijhandelspolitiek niet meer door te voeren is. Zij is gezwicht onder den druk der tijden en ook voor de overmacht van die economische coalitie, die fel pro tectionistisch optreedt in het internatio nale ruilverkeer. Intusschen is reeds duidelijk gebleken en iedere dag brengt ons meer bewijzen dat het ingrijpen van regeeringswege in Nederland lang niet ver genoeg gaat om- verbetering te brengen in den toestand. Het ontbreekt ons hiertoe aan een scherp doorgedacht systeem, het ontbreekt ons vooral aan een georganiseerde toepassing van een dergelijk systeem. In de tweede plaats nu heeft die han delspraktijk der laatste maanden geleerd dat het ondanks maatregelen van restrictie en zelfs van absoluut invoerverbod moge lijk blijkt om tot een gezonden uitruil van goederen te komen met het buitenland, vermits de handelsverhoudingen van land tot land grondig onder de oogen worden gezien. Dit nu heeft Dr. L. G. Stokvis te Parijs voor Nederland gedaan. Uit het door hem ingestelde onderzoek is gebleken, dat de totale waarde van in- en uitvoer van ons land in 1931 (het laatste jaar waarover wij op dit tijdstip over volledige gegevens beschikken) rond 3.200 millioen gulden heeft bedragen. Uit de voorloopige statistie ken over 1932 blijkt, dat dit bedrag is teruggeloopen tot 2.145 millioen, alzoo een achteruitgang van circa 35 pet. Dit cijfer is te bedroe vender als men het vergelijkt met het gemiddelde van den totalen handels- omzet in het tijdvak 19201930, dat 4144 millioen bedroeg. In één jaar tijds dus is ons internationaal ruilverkeer tot op de helft teruggezakt van het gemiddelde der tien laatste jaren. Een bekend feit is, dat onze handels balans zich reeds sedert tientallen van jaren kenmerkt door het verschijnsel dat het totaal der invoeren in Nederland be duidend grooter is dan het totaal der uit voeren uit Nederland. In normale tijden behoeven wij ons noch over een deficitaire handelsbalans, noch over de onevenwichtigheid van verschillen de balansen ongerust te maken. Het eerste bewijst slechts dat de onzichtbare handels balans, als de inkomsten uit bezittingen in het buitenland, vreemdelingenverkeer scheepsvrachten e. d. het deficit weer aan vullen. Het tweede levert geen gevaar op zoolang het vrije ruilverkeer tusschen de verschillende landen onderling gehand haafd blijft. Dit laatste nu is helaas niet meer het geval, zooals wij reeds hierboven hebben gemeld. Wij hebben met dit voldon gen feit rekening te houden en moeten dus onze handelsverhouding tot elk land af zonderlijk nagaan. Die met Duitschland is misschien wel de meest frappante. Ons land heeft in 1931 voor rond 363 millioen meer van Duitschland gekocht dan aan dit land verkocht. Is dit op zich zelf in de hui dige omstandigheden reeds een gevaarlijk verschijnsel, des te dreigender is de situa tie als men nagaat dat Nederland met zijn 8 millioen inwoners prompt de 620 millioen gulden, die het aan Duitschland schuldig is, betaalt, terwijl dit land met zijn 65 mil lioen inwoners, niet bij machte blijkt om de 250 millioen gulden die het ons schuldig is. op te brengen. Aangezien gebleken is, dat landen als Amerika en Duitschland, waar van wij een goede klant zijn, misschien nog in meerdere mate onzen uitvoer bemoeilij ken dan landen als Frankrijk en Engeland, waaraan wij veel verkoopen, kan dit even min een overweging zijn om op den nood- lottigen weg te blijven doorgaan. Het feit nu, dat in deze voor het alge- meene ruilverkeer zoo moeilijke tijden, iedere belofte tot het plaatsen van orders de meest gesloten poorten opent, moet voor ons reden zijn om niet eenzijdig door te gaan met te bestellen in die landen, die niet alleen geen tegenprestaties aanbieden, maar zelfs niet eens voldoen aan hun financieele koopmansverplichtingen en de weinige bij ons gekochte goederen zelfs niet betalen (Sperconto's). Wij dienen dus, zoo als de heer Stokvis terecht betoogt, de mogelijkheid te overwegen om meer orders te plaatsen in dat complex van landen, waarvoor de Nederlandsche handelsbalans een gunstige uitkomst aantoont, n.l. het Engelsche Keizerrijk, Frankrijk en Neder- landsch-Indië. Op dit gebied nu kan onze Regeering door regelend op te treden, waar een dergelijk optreden toch reeds geschiedt, den Nederlandschen handel een grooten dienst bewijzen. Nemen wij eens onze handelsrelaties met Argentinië onder de loupe. Dit land ver koopt voor 115 millioen gulden graan aan ons en koopt hiervoor in Nederland prak tisch niets (voor 9 millioen gulden). Om onze handelsbalans met Argentinië in evenwicht te brengen zou dit land van ons voor een bedrag van ruim 100 millioen moeten bestellen. Ongetwijfeld kan de Nederlandsche industrie reeds een belang rijk deel van alles wat Argentinië zich in het buitenland moet aanschaffen, verstrek ken, wellicht is het zelfs niet uitgesloten dat Argentijnsche bestellingen in ons land nieuwe industrieën, waarvoor tot nog toe geen afzetgebied verkregen kon worden, doen verrijzen. Het overblijvende gedeelte zouden wij als bemiddelaars kunnen in- koopen in andere landen, die een goede klant van ons zijn of zelfs in landen als Duitschland en de Vereenigde Staten, on der voorwaarde dat deze landen voor een gelijkwaardig bedrag bij ons koopen. Deze reglementatie is ook hierom prak tisch te verwezenlijken, omdat in het posi tieve complex Britsch Keizerrijk, Frankrijk en Nederlandsch-Indië alles verkregen kan worden, dat thans geleverd wordt door het negatieve complex Duitschland, Vereenigde Staten, Argentinië, België en Japan. Een stap in de goede richting is reeds ge daan door de oprichting van een speciale vereeniging, die ten doel heeft Zuid-Ame- rika te wijzen op inkoopsmogelijkheden in Nederland. Zulke vereenigingen nu zouden voor alle deficitaire landen opgericht moe ten worden. Deze zouden dan bijv. voor Duitschland de Nederlandsche regeering kunnen adviseeren om voor een bedrag van 260 millioen gulden het totaal waarvoor wij aan Duitschland verkoopen vrije in- voerconsenten aan Duitsche exporteurs te verstrekken. Tegelijkertijd kan de vereeni ging de Duitsche regeering wijzen op de mogelijkheid van grooteren import in Ne derland, indien deze de spermaatregelen tegen den Hollandschen invoer opheft. Ge beurt dit niet, dan zullen de Duitsche ex porteurs him invoer-consenten voor Neder land zoo duur moeten betalen, dat het niet meer loonend is om voor meer dan vooi 260 millioen gulden te verkoopen. Automa tisch zullen dan landen als Frankrijk en Engeland aan het bod komen, tot ook hun handelsbalansen omslaan en hierdoor wordt een regularisatie-politiek verwezen lijkt, waardoor onze handelsbalans ten op zichte van elk der landen waarmede wij een internationaal ruilverkeer onderhou den, weer in evenwicht wordt gebracht, wat in de huidige omstandigheden een noodzakelijkheid is om onzen handel uit de impasse te helpen, waarin hij zich mo menteel bevindt. Deze inzichten nu heeft de Nederland sche Kamer van Koophandel te Parijs van den heer Stokvis overgenomen en in den vorm van een motie aan de Nederlandsche Regeering voorgelegd. In de toelichting op deze motie merkt het bestuur van de Kamer op, dat het niet alleen noodig is, dat bestellingen van het Rijk en de onder toezicht van het Rijk staande openbare lichamen geplaatst wor den in die landen, die meer van ons be trekken dan zij aan ons leveren, doch dat tevens de Regeering handel en industrie in Nederland wijst op de noodzakelijkheid van een dergelijke handelspolitiek en hierbij laat uitkomen dat het naleven hiervan op deze kringen steeds grootere lasten voor steunmaatregelen zal doen drukken, waar door het voordeel van uitsluitend koopen In een land, dat ten opzichte van Neder land een positieve handelsbalans bezit, weer geheel te niet gedaan wordt. Mocht deze aanbeveling niet helpen, dan zou de Regeering wellicht door een stelsel van regularisatie-restricties ten aanzien van die landen, die meer aan Nederland ver koopen dan van Nederland koopen, de han delsbalans ten aanzien van elk van deze landen afzonderlijk weer in evenwicht kun nen brengen. Dit alles, der Nederlandsche regeering ter overweging gegeven, is o.i. ook waard overdacht te worden door organisaties als de Maatschappij van Nijverheid, de Ver eenigingen van Werkgevers, den ZUivelbond, de Kamers van Koophandel enz. H. NEUMANN, Secretaris Ned. K. y. K. te Parijs. Dr. Polak wijdt in zijn Kroniek in de socia listische pers eene beschouwing aan het geval van Professor Goudriaan, die uit de S.DA.P. trad, nadat hij in de „Groene Amsterdammer" op zeer krachtige wijze stelling had genomen tegen de onverantwoordelijke taal van zijn thans ex-partij genooten Cramer en Oudegeest over de muiterij op „De Zeven Provinciën". Dr. Polak noemt prof. Goudriaan een muiter, al kan hij zich met veel, wat deze schreef, ver eenigen. Ook dr. Polak noemt trouwens de daad der muitende schepelingen „afkeurens waardig en onduldbaar". Maar aldus de Kroniekschrijver prof. Goudriaan had moeten denken: right or wrong my party! i goed of niet goed, 't is mijn partij! Hij had zich, al was hij het nóg zoo oneens met wat vooraanstaande partijge- nooten zeiden die notabene woorden spra ken, funest voor de handhaving van ieder, ook eventueel socialistisch gezag! onvoor waardelijk aan /ie zijde 'der party moeten stellen. „De partygenoot, die anders doet, moge ver standelijk de sociaal-democratische beginselen aanvaard hebben, hy had nooit tot onze Partij moeten behooren, omdat hem de voornaamste der daartoe noodige eigenschappen, niet die van het hoofd, doch van hart en gemoed, ont breken." Nu weten wü dus, welke de voornaamste eigenschappen van hart en gemoed zyn, waar over een sociaal-demokraat moet beschikken. Al heeft de partij ook het schoonste onge- lük, al zondigt de party ook tegen de meest elementaire wetten eener geordende samenle ving, al is men ervan overtuigd, dat de party een gevaar voor de maatschappü wordt en be zig is zichzelf mét de heele rest naar den kelder te helpen, dan moet men eigenschappen van hart en gemoed genoeg bezitten om on danks alles te juichen of althans te zeggen: nou ja, goed of niet goed, 't is myn party! 't Is wél een fraai karakter, dat men in de S. D. A. P. noodig heeft! vertrouwen wekt, dat goede waar ook binnen onze grenzen tegen concurreerende prijzen te verkrijgen is. Het welslagen van deze propa ganda is voor een belangrijk deel afhankeiyk van de houding van directies van groote wa renhuizen, winkeliersvereenigingen, inkoop- bureaux, coöperaties, kortom van al die licha men, welke in rechtstreeksch contact staan met den particulieren afnemer. In hun welbegrepen eigenbelang, zullen zü het groote publiek, dat toch reeds zoo moeiiyk voor feitelijke mede werking by de bevordering van algemeene be langen te bewerken is, erop moeten wijzen, dat zeer veel artikelen van buitenlandschen oor sprong, welke men ondoordacht of zelfs uit een vooropgestelde meening koopt, 'evengoed uit Nederland betrokken kunnen worden." In de Kamer bent u steeds opgekomen voor het zooveel mogelijk uitbesteden van groote publieke werken aan Nederlandsche bedrüven. „Inderdaad, en dienaangaande is ook wel resultaat bereikt. Ik vind het bijvoorbeeld vol komen natuurlijk, in deze abnormale tijden, dat men den belangrijken bruggenbouw over de groote rivieren door de Nederlandsche nij verheid doet uitvoeren. Waarby uiteraard zorg vuldig gewaakt moet worden tegen misbruik. Dit is slechts een voorbeeld. Dat bestrijding van de werkloosheid daarby steeds mede een der leidende gedachten is, behoeft wel geen nader betoog. Uitbreiding en versterking van het Nederlandsche bedrijfsleven is een alge meen belang, maar tevens in het bijzonder een arbeidersbelang. Bovenal onder de tegen woordige omstandigheden nu de afschuwelijke werkloosheid het bestaan van honderdduizen den valide arbeiders ondermijnt." Ziet U de werkloosheid in de naaste toe komst nog toenemen? „In elk geval: ik zie op het oogenblik hoe genaamd geen lichtpunten voor de allernaaste toekomst. De ellendige politieke toestanden, in ternationaal, dooven elke kiem van verbete ring. Maar wij blijven hopen, zelfs vertrouwen, op een uiteindeiyke verandering in de conjunc tuur. Doch zelfs als die mocht intreden zal, als alle teekenen niet bedriegen, gedurende langen tijd ook in Nederland een groot leger van werkloozen bhjven bestaan. In dit ver band mag er ook wel op worden gewezen, dat het niet alleen kan gaan over voorkeur voor het Nederlandsch fabrikaat, maar dat, bin nen de aangegeven grenzen, ook het vraag stuk van de voorkeur voor Nederlandsche werkkrachten alle aandacht verdient. Wij zyn nu eenmaal gedwongen tot verweer en hebben ons daarbij slechts te hoeden voor middelen, die erger zy'n dan de kwaal. Een aantal landen zoekt dat verweer in depreciatie van hun valuta. Voor ons land is deze valuta-concurrentie uitermate lastig. Doch dat is een tydeiyk kwaad. De ervaringen hebben nu wel reeds bewezen, dat depreciatie van de valuta, hoe schadelijk ook voor de concurrenten, op den duur vooral verwoestend inwerkt op de landen, die-haar toepassen. Wy moeten het hebben van andere mid delen van verweer. Een van die middelen kan zqn de propaganda voor Nederlandsch fabri kaat. Ik hoop, dat eij zal slagen en dat zij in ruimen geest zal worden gevoerd. Op den Rijksweg Diepenheim-Goor heeft hedennacht, omstreeks drie uur, een ernstig auto-ongeval plaats gehad, waarby één per soon werd gedood en een ander ernstig werd gewond. De gebroeders van den Brink uit Rhenen reden met een auto, geladen met zuurstof- flesschen, welke naar Munster gebracht moes ten worden, op genoemden weg. Vermoedelijk door een defect aan de stuur inrichting reed de auto tegen een boom, rechts van den weg. Een der gebroeders was onmiddeliyk dood. Hy werd naar het lykenhuis op de Algemeene Begraafplaats te Diepenheim overgebracht. Zyn broeder, hoewel nog bij kennis, was zwaar ge wond. Hy werd na behandeld te zün door dok ter Quant, uit Diepenheim per auto naar het Algemeene Ziekenhuis te Hengelo vervoerd. De auto werd totaal vernield. De beide slachtoffers zyn ongehuwd. Het vierjarig dochtertje van den heer van G. te Hoogmade, gemeente Woubrugge, is Don derdagmiddag nabij de ouderlyke woning in de Does geraakt en verdronken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 5