De grootste vrek van zijn tijd <Ket wst&aal van den dag Het Erfdeel DE BABY-AUTO ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Wie stevig in zijn schoenen wil staan Hij trekke ROBINSONschoenen aan DONDERDAG 4 MEI MARKIES D'ALLIGRE 8NS De man die Parijs op stelten zette door dertig testamenten na te laten Vrek en millionnair Een Bisschop mis handeld De hiërarchie der Kerk bankbiljetten,06 j Het pOtlood- omdat hy de dief was, zou het vierkant I De „Royal Academy" Rotsen van Gibraltar AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Uit het Engelsch van Joseph Hocking Onder de gierige menschen in de wereld geschiedenis verdient de markies d'Alligre een eereplaats, al moeten we hieraan toe voegen, dat hij behalve de gierigheid ook nog enkele andere ondeugden de zijne moest noe men. Hij had een groot aantal vrienden, die graag met hem te doen hadden en speelde een voorname rol in het Napoleontisch keizerrijk. De aristocraat, die even moedig als gierig tvas, was de kamerheer van de schoone Pauline Bonaparte, de zuster van Napoleon, die hem eenmaal in de Tuilerieën liet ontbieden, om hem mede te deelen dat hij de hand van zijn dochter bestemd had voor zijn neef, den zoon Van generaal Arrighi, den hertog van Padua. De markies antwoordde den keizer en riep: „Sire, gij hebt mij gemaakt tot wat ik ben en myn leven behoort u; maar mijn dankbaarheid kan niet zoover gaan, dat ik voor u het geluk van mijn dochter zou opofferen; zij heeft den heer van Pommereu uitverkoren en ik ben het daarmede eens! Uit deze anecdote spreekt niet zoozeer de Vrek dan wel de mai. van hart en karakter, en zoo had de markies nog enkele eigenschappen, die buiten de gierigheid omgaan, maar zijn haam maakte hij toch met laatstgenoemde ca paciteit. In zijn jeugd was hij allerminst afkee- Hg van de genoegens des levens. Hij zocht ze eer dan dat hij ze vermeed. Maar hij was toen reeds gierig en kwam zoodoende vaak in con flict met anderen en op deze wijze werd zijn arme hart heen en weer geslingerd tusschen zijn gierigheid en zijn genotzucht Maar ten slotte vond hy een middel om aan beide harts tochten te voldoen. Hij had het zich tot een gewoonte gemaakt om slechts een bepaalde som per jaar uit te geven, die slechts een fractie was van zijn jaar- hjksch inkomen, maar soms kwam de verleiding over hem om zijn eigen wetten te overtreden en dan knielde hij voor zijn brandkast neer om haar te vertellen, welke som hij van haar ver langde. Nadat hij zijn speech had afgestoken en de brandkast niet „neen" gezegd had, leen de hij zichzelf het geld, maar niet nadat hij een kostbaren ring van zijn vingers had getrok ken en iri de kast gedeponeerd had. Hij nam den ring dan weer tot zich als hij de geleende som had teruggestort. Behalve de brandkast had monsieur d'Al ligre ook een dienaar tot zijn beschikking, die hem zelfs uitstekend bediende, zonder dat de toan nu bepaald op de juiste wijze werd be loond, zooals we later zullen zien. Op een goeden dag gaf hij zijn bediende een hoed, dien hijzelf niet meer dragen kon en die er dus allesbehalve aanlokkelijk uitzag. Maar enkele dagen daarna zag de markies zijn be diende met een hoed, die er nog draaglijk uit lag. „Waar had je dien hoed vandaan" vroeg hij Wantrouwig. En de man vertelde, dat hij den ouden hoed van zijn heer voor twintig sous had laten opknappen. De markies nam hem den hoed af, zette hem op zijn eigen hoofd en meende, dat hij nog best voor hem geschikt en in ieder geval te goed voor den bediende was. Hij had zich vergist, betaalde den man zijn twintig sous en hield den hoed. In strijd met zyn gierigheid gaf de markies ook diners. Aan het dessert verschenen heerlijke fruitschotels, waarvan voora" de druiven aan lokkelijk waren. Slechts een enkele maal echter beging een gast, die de gewoonten van het huis d'Alligre niet goed kende, de onhandigheid een heeriyke peer op zfjn bord te leggen. Het be klagenswaardige slachtoffer had er geen flauw Vermoeden van dat deze verrukkelijk uitziende Vrucht van was vervaardigd was en dat zij na het diner weer bezorgd werden bij een restau rant, waar ze geleend was. Na zoo'n voorval gaf de markies geruimen tyd geen diner meer en toen dit eindelijk weer eens gebeurde, was de onvoorzichtige gast niet onder de ?enoodigden. Het meest had de markies het land aan lie den, die hem om geld vroegen. Daar kon hij een voudig niet tegen. En zulke lieden waren er. Op een mooien dag trad een jonge aristocraat op hem toe met het verzoek hem door een kleine som gelds uit een oogenblikkelyke verlegenheid te helpen. „Het was maar een kleinigheid voor oen man als de markies" verklaarde de jonge man „Prachtig, kom maar mee" riep de weldoener Wt en hij nam den jongeling mee naar zyn kabinet. Daar sloeg hy een boek open by een 'eeds beschreven bladzyde, nam een pen en maakte zich gereed den naam van den vrager te noteeren, waarby hij al zyn titels en namen liet spellen. De jongeman stond verbaasd over si deze formaliteiten, maar ook verheugd, want hy wist, dat deze plechtigheid althans een ga rantie was voor zyn succes. Eindeiyk was de markies klaar en sprak zyn gast als volgt toe: „U zult me deze formaliteiten willen ver geven, het ïykt een beetje pyniyk." „Vergeven?" riep de jongeman uit, „maar in Zakeiyke aangelegenheden kan men niet nauw keurig genoeg zyn." „Ge'Uk hebt u," antwoordde ie markies, „treedt u nader." En voor de oogen van den jongeling begon hü getallen op te tellen, waar van het eindcyfer meer dan acht millioen be droeg. „Klopt 't?" „Het klopt." Toen begon de markies een gemoedeiyker toon aan te slaan: „Hoe vindt u dit boek? Een beetje dik, niet? Het is nu bijna gevuld met bedragen als gij van my verlangt. Kyk eens naar den datum op de eerste bladzijde. Destijds was ik emigrant in Londen. Ik was ryk en werd vaak door andere emigranten om geld gevraagd. Toen heb ik dit boek aangelegd, waarin ik allen inbreng no teerde. Had ik dit niet gedaan, dan was ik nu doodarm geweest, wantmisschien had ik het geld gegeven en ik zou het toch niet terug gekregen hebben. Lust om te bedelen heb ik niet. Ik moet u dus mededeelen, dat ik u geen sous kan geven." Met deze ontnuchtering en een dosis verbazing kon de jongeman vertrekken zoo arm als hij gekomen was. Toch gebeurde het wel eens, dat de markies geld leende aan oude emigranten-vrienden^ maar dit geschiedde dan steeds vergezeld va# een merkwaardige plechtigheid. Eens had een van zyn vrienden, aan wien hü moeilük iets weigeren kon, hem om 3000 francs gevraagd. „Nee," zei de markies, „drieduizend francs, dat gaat niet, maar ik zal je eene winst van 1500 francs bezorgen en mezelf ook." En toen de andere groote oogen opzette, ging hü verder: „Het is heel eenvoudig, hier zyn 1500 francs, steek ze by je.... Zie zoo, die 1500 francs, die je nu in je zak steekt en die je me nooit terug zult geven, zyn winst voor jou en de 1500 francs, die ik je weiger, zijn winst voor my." En zoo had de gierigaard zoo waar nog inval len, die hem tot een geestigaard maakten. Maar, al was hy de grootste vrek van zijn tyd, hij had toch een concurrent in den persoon van graaf Roy, die eveneens een beroemdheid was op hun gebied. Reeds geruimen tyd koesterden beiden het verlangen elkaar te leeren kennen, zy 't om als kampioenen eikaars krachten te meten, zü 't om als vaklui te debatteeren. Welnu, graaf Roy, die drie jaar jonger was dan de markies, schreef hem een brief, waarin hü verzocht hem te mogen bezoeken. Het was een keurige brief op een half vel geschreven. De markies prees den styi, maar schudde het hoofd van ergernis. „Wat een verkwisting" riep hij uit en hy ant woordde den graaf op de achterzyde van een huweiyksafkondiging. Den volgenden dag verscheen de graaf by den markies, die zyn gast ontving in een salon, waar een lamp met twee kaarsen brandde. Toen de graaf deze ongehoorde luxe zag, had hy byna spyt van zijn bezoek, maar hy hield zich goed en complimenteerde den markies over zyn gie righeid. Hy legde er den nadruk op, dat geen van beiden tot de lichtzinnige menschensoort behoorden, die het over den balk gooiden. Toen lachtte de markies, strekte zyn hand uit en draaide de olielamp wat in en toen met een ruk geheel uit. Een zucht van verlichting steeg uit den boezem van den graaf op. Men keuvelde verder over verkwisting en sparen en na enkele minuten zei de graaf tot den markies: „Bent u het met me eens, dat men, wanneer men el kaar voldoende gezien heeft, het licht heelemaal uit kan doen en dat men een gesprek even goed in het duister kan doen?" „Natuuriyk," zei de markies. „Ik wilde u dan ook juist voorstellen ook de twee kaarsen uit te blazen, die bovendien den salon overdreven verwarmen „Juist, blaast u de kaarsen maar uit," meende de graaf. Met de minuut werd het gesprek nu leven diger en harteiyker. De heeren waren het roe rend met elkaar eens, dat de algemeene ver kwisting te wyten was aan de verwording van het menschdom en dat iedere bedelaar, die spa ren wilde, een millionnair kon worden.... Op deze aangename wyze bracht de markies zun leven door. Hy stierf in 1847. Toen zyn testament geopend werd, was heel Parijs stom van verbazing en woede, zoowel over den styi als over de boosaardigheid <ran het stuk. Er kwamen zinnen in voor als deze: „Myn eenige en zeer geliefde dochter onthoud ik alles, wat wet my maar wil toestaan haar te onthoudenAan mejuffrouw Falcon schenk ik 50.000 francs voor het genoegen, dat ik beleefde, toen ik haar voor den eenigen keer in myn leven in de opera heb hooren zingen. Myn vriend, baron X ontvangt een jaariyksche rente van 25.000 francs met de verplichting aan den heer P. C. 20.000 en aan den heer A. B. 4900 francs per jaar uit te betalenAan mijn eenige vriendin, mevrouw X laat ik na mijn klein Sèvrekopje waar ik zoo aan gehecht was. Ik heb het kopje tot myn laatste oogenblik ge bruikt." Deze dame had de dochter van den markies opgevoed. Het testament schetste haar als een hoogstaande vrouw en iedereen had verwacht, dat zy met de dochter van den markies de eenige erfgename zou zyn. Het kwam een beetje anders uit. Nog een fraai besluit was dit: „Ik wensch, dat al mijn paleizen en huizen zullen afgebro ken en daarna geschonken worden aan de ge meenten, waarin zy staan! Nauweiyks had het sensationeele nieuws van dit testament de ronde gedaan, of de notaris dook op met nóg een testament. De voornaam ste besluiten van het eerste testament waren daarin teniet gedaan en door nieuwe vervan gen, Twee dagen later verscheen weer een tes tament en toen nog een en nog een. Toen kwam vrijwel lederen dag een notaris op de proppen IS VOOR VISCH,'T ALLERFIJNSTE WAT ER B.5= met telkens een nieuw testament. Ieder nieuw stuk was een nauwkeurige correctie van het voorafgaande en bracht nieuwe verrassingen. En heel Parys brandde van nieuwsgierigheid, waar dit alles op uit zou draaien. Talryke erfgenamen stuurden elkaar hun getuigen en een handig impressario van onzen tyd had schatryk kun nen worden, wanneer hy deze testamenten op zyn tooneel had laten voorlezen. Een humoris tisch blad bracht een teekening van den mar kies, staande aan het venster van zyn paleis en neerkijkend, met de handen in den zak, op de verwarring, die hy in Parys gesticht had. Op een goeden dag echter werd alle sensatie, die totdusver losgebroken was, glansryk over troffen door een tirade uit het 28ste testament. Ziehier: „Ik wensch, dat een maand na myn dood in tegenwoordigheid van al myn erfgenamen een stalen cassette geopend zal worden, die men op een verborgen plaats in myn paleis zal vinden. Om de geheime plaats te kunnen bereiken, drukt men op een vergulden knop in den linker bovenhoek van het vyfde vakje van myn biblio theek. Dit vak draait om een spil en geeft toe gang tot een nauwe gang, die door een muur schynt afgesloten, maar wanneer men drukt op de eerste roos van het behangselpapier, springt de muur open. Daarachter vindt men de cassette. De sleutel daarvan zal worden over gelegd door een vertrouwensman. De cassette werd inderdaad gevonden. Op den 35sten dag na den dood van den markies ver schenen de erfgenamen, allen aartsvyanden van elkaar, in het paleis. Daar kwam de notaris met den sleutel en het kistje werd geopend. De no taris liet al het papieren geld, de diamanten en acten liggen en nam een vel papier met een zegel erop. Hy vouwde het open en las: „Dit is mün werkeiyk testament, waardoor alle voorafgaande nietig worden verklaard...." En verder: „De legaten aan de heeren P. C. en A. B. trek ik in. zy hebben my zoo vaak een vrek genoemd, dat ik hun geen bewijs van het tegen deel wil gevenDen heer de Boissy vermaak ik mijn zegen om vergiffenis voor hem te ver kregen voor alle vloeken, die hy in iedere Kamer zitting van den kanselier te verduren krygt. Misschien kan hy myn zegen op den dag des oordeels goed gebruiken.... Myn dochter, me vrouw de Pommereu, verplicht ik om 10.000 francs te betalen aan de slagers van Parys, ter herinnering aan het feit, dat zij vóór de revo lutie zooveel van het vee op myn landgoederen goedkoop hebben gekocht.... Een rente van 20.000 francs per jaar is voor den invalide, die voor mij in 1839 op de brug Pont des Arts de tol betaalde, omdat hij mij voor een armen man hield100.000 francs rente jaariyks is be stemd voor de 50 dienstmeisjes van myn goe deren. Zouden er geen 50 te vinden zijn, dan moet de burgemeester van Nanterre het getal tot vyftig aanvullen met enkele koormeisjes van een theater.Een rente van 200.000 francs is bestemd voor de utopisten van de groep Fou rier, maar dan pas, wanneer zy den oceaan in Ranja (of wat er destyds op leek) hebben ver anderdDe heer X. zal door bemiddeling van myn dochter zyn kleeren-rekening uitbetaald krygen.... De geheele oogst van al myn land goederen is voor de armen van het eerste dis trict van ParysEn tot slot: aan myn fa milieleden vermaak ik devergetelheid, aan mijn vrienden de herinnering, aan God mijn ziel en myn lichaam aan het familiegraf." Een week na de opening van de cassette kwam de notaris voor den dag met een boek van 350 bladzyden, door den markies zelf geschreven. Daarin waren vele boosaardigheden uit de vo rige testamenten weer goed gemaakt, maar niet alle. Het geheel was een ongeloofeiyk nauw keurige arbeid en het eenig geldige testament van den vrek. Twintig jaar lang had hy aan dit boek gewerkt. Het was zyn dertigste, maar dan ook laatste testament. By gelegenheid van de jongste gemeente, raadsverkiezingen waren op het eiland Mi norca drie candidateniysten ingediend, een van de rechtsche partyen, een van de socialisten en een van de republikeinen. In den vroegen mor gen kwamen reeds groepen socialisten van het vasteland om zich op Minorca met de leiding van de verkiezingsactie te belasten. Maar de katholieken kwamen zoo trouw naar de stem bus dat men aan den uitslag niet zou behoeven te twyfelen. In den loop van den dag werden de revolutionnaireri door de groote opkomst der katholieken nog meer geprikkeld: de pries ters die ter stembus kwamen werden op schan delijke wyze beleedigd en mishandeld. Maar de woede der godsdiensthaters kende geen grenzen meer toen de Bisschop zyn stem kwam Uit brengen. Het hoofddeksel van den kerkvorst werd afgeslagen, zyn mantel werd losgerukt, terwyi de Bisschop met beschimpingen en be- leedigingen werd overladen. Zoodra eenige katholieken kwamen aangesneld gingen de aanranders op de vlucht. Toen de Bisschop na het uitbrengen van zyn stem naar zyn paleis terugkeerde, werd hy door een joelende me nigte gevolgd. Br. Thomas Salort, een der ka tholieken die den Bisschop in bescherming had genomen, werd door een steen zoodanig aan het hoofd getroffen dat hy bewusteloos neer viel. De vrienden die hem hulp wilden ver. leenen werden met knuppels geslagen. De Bisschop moest zyn heil zoeken in de vlucht. Terzelfder tyd trok een troep gepeupel naar het stembureau, waar alle bussen werden stuk geslagen, behalve één bus, waarin geen enkel katholiek zyn stembiljet had mogen deponee- ren. By het opmaken van den uitslag der ver kiezingen bleek dan ook dat byna alle „geldige" stemmen op de socialistische en republikeinsche party waren uitgebracht. üiiimmiiiiiii iiiiiiimmiiiü i Dwaze dingen, die gebeuren i Komen langzaam aan het licht, Want degeen, wien 't mocht pas- I i seeren, Houdt het liefste mondje dicht. Maar precies als vochtig waschgoed i Lekken dwaze dingen uit, Wat eenvoudig op de wetten Van de aantrekkrachten duidt! I Op de R.A.I. was ook een auto, Maar een ding van klein model, Voor een rijkaard of een racer, 't Spreekt van zelve, niet in tel. Babycar of lilliputter i En voor hoogstens één persoon. Daarom viel hij bij de wagens, Die er stonden, uit den toon. 't Leek wel speelgoed, maar 't was een auto i En zij, die hem zagen staan, 1 Stootten, wijzend op dat dingske, Voor de grap elkander aan. I Maar er kwam toch ook een kööper, i Zelfs een kerel als een boom! i De verkooper keek getroffen Als door électrischen stroom. i Doch hij snapte gauw het leuke, Boog beleefd en zeide toen: i 1 „Als u dezen wagen meeneemt 1 Zal 'k er een papier om doen?" MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) vïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH Het Pauselyk jaarboek van 1933 geeft over de hiërarchie de volgende getallen: Pius XI is de 261ste opvolger van St. Petrus. Het HL College telt 58 leden; 6 Kardinaal-bisschoppen, 49 Kar dinaal-priesters en 3 Kardinaal-diakens. Van dezen zyn er 37 gecreëerd door Pius XI, 13 door Benedictus XV, 7 door Pius X en 1 door Leo XIII. De hiërarchie telt verder 7 suburbicaire bisdommen, 10 resideerende en 4 titulair-patri- archen, 207 metropolieten en 27 Aartsbisschop pen; verder 900 Bisschoppen en 665 Titulair- bisschoppen, 45 Prelaturen en Abdyen „nul- lius"; 253 Apostolische Vicariaten, 105 Apostoli sche Prefecturen en 32 zelfstandige Missiege bieden. Sedert de keuze van Pius XI werden 84 nieuwe Bisdommen, 34 Apostolische Vicariaten, 70 Apostolische Prefecturen en 24 Missiegebie den opgericht. De H. Stoel onderhoudt 36 Nun tiaturen en 22 Apostolische Delegaties. By den H. Stoel zyn 35 Staten vertegenwoordigd. (Eccl.) (Naar het Engelsch van Edward Cheltenham) Het was omstreeks middernacht, zoo ver telde de detective Case van Scotland Yard, het hoofdbureau van politie te Londen, dat ons bureau werd opgebeld met de mededeeling, dat in een der groote hotels een gast voor een groot bedrag aan bankpapier was bestolen, zyn koffer was opengebroken en het geldkistje, dat zich daarin bevond, ontvreemd. Ik spoedde mij, in opdracht van myn chef, erheen en ondervroeg den bestolen gast, een aanzieniyken vreemdeling, die sinds den vori- gen dag zyn intrek in het hotel had genomen. Het gestolen bedrag was ruim drieduizend pond aan bankpapier, waarvan hem de nummers niet bekend waren. Ik ondervroeg vervolgens den directeur van het hotel, die zeer verlegen was met het geval. Hij verdacht niemand. Ik nam nu, heel vluch tig, het personeel een verhoo- af, evenwel zon der resultaat. Het stond vrywel by my vast, dat een van het personeel de dader moest zyn; ik kon allen verdenken, maar, voorlooplg, niet een bepaald persoon. Ik onderzocht niemand aan den ïyve, omdat ik veronderstellen mocht dat de dief het gestolen geld reeds had ver borgen en het zeker niet by zich zou dragen, uit vrees voor ontdekking. Welke truc moest ik bedenken, om den dief te vinden? Ik verzocht den directeur my be hulpzaam te zijn, wat hy graag deed, omdat de renommée van zyn zaak zou worden geschaad, als het gestolen geld niet werd teruggevonden. Hy stond mij een kamer af, waar ik de be dienden, een voor een, zou kunnen ondervragen Het duurde wel lang, voor ik den dief te pakken had, maar ik kreeg hem toch. Ik had reeds vyf en dertig bedienden ondervraagd, vóór ik den zes en dertigste ondervroeg en hem wist te bewegen te bekennen en de plaats aan te wyzen waar hfj het geld had verborgen. Ge zult vragen op welke manier dit geschiedde? Wel, met een eenvoudige misschien nog niet toege pasts truc. Ik had een eenvoudig notitieboekje genomen en het schynbaar nonchalant op een tafeltje gelegd en vóór ik de ondervraging begon, er een potloodstreep omheen getrokken. Ik noodigde daarop het personeel uit een voor een by my te komen en ik ondervroeg hen opnieuw. By die ondervraging deed ik dui- delyk uitkomen, dat het beter was het ggstolene geld terug te geven, omdat in het boekje, dat op tafel lag, toch de nummers van de gestolen bankbiljetten stonden genoteerd, welke num mers by de verschillende banken en wisselkan toren bekend waren en in de ochtendbladen zouden worden vermeld, zoodat de dief ze toch niet kon uitgeven. Gaf men de biljetten terug, dan zou geen haan ernaar kraaien, want de vreemdeling zou zich tevreden stellen met de teruggave van het gestolen geld, omdat hij, door den last, welke een en ander veroorzaakte, geen vervolging wenschte. Robbie had een tros bananen ge plukt, om ze op te eten, maar hy vond. dat hy er meer had dan hij noodig had. Toen hy een troep aardmannetjes zag, legde hy de rest van de bana nen over een tak en zeide den aard mannetjes, dat zy de vruchten moes ten zien te grypen. Doch Robbie had de bananen zoo hoog gelegd, dat Topsy zei: „Ze zul len nooit zoo hoog kunnen reiken". Robbie wilde de bananen wat lager leggen, toen hij zag, hoe de aardman netjes een soort pyramide vormden, zoodat een van hen by de bananen kon komen. ,Kyk eens, Robbie," riep Topsy, „ze zullen je bananen wegnemen." „Dat verdienen ze ook met hun mooien toer", zei Robbie. (Morgenavond vervolg). Als ik dat alles had beweerd, liet ik my, vol gens afspraak, door den directeur uit het ver trek roepen met de mededeeling dat men my een telefonische inlichting had te geven. Ik liet den bediende, dien ik ondervroeg, alleen in het vertrek. Ik bleef een minuut weg en keerde dan terug. Ik zag dan dadelyk of de bediende, al leen gebleven, het boekje had opgenomen om te zien of zich daarin de nummers der gestolen bankbiljetten bevonden. Want degene, zoo was mijn redeneering ge weest, die belang had by de num- j boekje opnemen en het weer neerleggen, zonder te letten op het bijna on zichtbare potlood-vierkant, door my om het boekje getrokken. Ik had reeds vyf en dertig bedienden onder vraagd, toen ik, terugkeerende, by de onder vraging van nummer zes en dertig, zag, dat het notitieboekje niet meer in het potlood-vierkant lag. Ik wist nu zeker dat nummero zes en der tig het boekje had opgenomen, om te zien of de nummers erin stonden en om desnoods het velletje eruit te scheuren, waarop ze stonden. „Brave ziel," zeide ik rustig, „gij zijt de dief." „Ikik," stotterde hy. „Ja, gfj. Gy hadt belang by de nummers en gy hebt het boekje opgenomen. Beken nu maar en zeg me waar het geld verborgen is. In uw belang, in het belang van het hotel zullen wij het geval in den doofpot stoppen. Maar wan neer gy niet bekent, zal ik u arresteeren, want ik weet zeker dat gy de dief zyt." Hy bekende en wees de plek aan waar het nog ongeopende geldkistje was -erborgen. De vreemdeling kreeg het ongeschonden terug. In de annalen der Londensche politie komt het geval niet voor, zooals zoovele gevallen, welke om allerlei motieven niet openbaar wor den gemaakt. De Londensche Season is „ingeluid" met de „private show" in Burlington House, het gebouw van de Koninklyke Academie voor Beeldende Kunsten. Er zijn meer schilderijen en beelden tentoon gesteld dan op één der voorgaande jaarlijksche exposities, en indien de be teekenis eener natio-i* nale kunstperiode afgemeten moet worden naar haar vruchtbaarheid, dan maken de beel dende kunsten in Engeland thans ongetwyfeld een weergaloos bloeitydperk door. Maar volgens onbarmhartige critici is er by de verzameling ternauwernood één meesterstuk dat over vyftig jaren veel meer zal waard zyn dan de lyst waarin het vervat is. Erkend moet evenwel wor den dat verscheidene lysten er nogal duur uit zien. De „private show", die gehouden wordt enkele dagen vóór de tentoonstelling voor het publiek toegankeiyk gesteld wordt, is uitgevonden ten einde de élite, die aangeboren of verworven verstand van kunst heeft, in de gelegenheid te stellen op haar gemak kennis te nemen van de vorderingen Welke sinds het vorige jaar gemaakt zyn. Maar zóó talryk is tegenwoordig de élite, dat er op een „private show" een gedrang heerscht als aan een Londensch station op Pinkster-Maandag. Of men cm dien dag één schildery ziet (en de kans hierop is zeer gering) is van veel minder belang dan dat men zelf gezien wordt. De meest-besproken schilderstuk ken zyn die, welke anonieme kameniers gemaakt hebben van haar gebiedsters. In sommige bla den maar natuuriyk alleen in de voorname wordt meer verteld van de toiletten dan van de schilderyen, en terwijl zy een opsomming geven van de allemotabelste notabelen, die Burlington House met hun tegenwoordigheid vereerd hebben, zijn zy meestal minder uitvoerig in het vermelden van de verdiensten en niet- verdiensten der tentoongestelde kunst. Natuur iyk zyn er velen die het aan hun stand en rang verplicht zyn naar de „private show" te gaan, maar die, aangezien zy werkeiyk belangstellen in schilderyen, later heimelijk op een gewonen kijkdag Burlington House bezoeken. (Ingezonden Mededeeling). Volgens de legende zal Gibraltar zoolang in het bezit van Engeland blyven als er apen op de oninneembare vesting huizen. Dit by geloof is zoo diep ingeworteld, dat er een officier en een onderofficier speciaal belast zyn met de verzorging van de acht apen die er zyn overgebleven van de honderden die er leefden toen in 1704 de Engelschen te zamen met de Hollanders dit gebied op den Spaar,- schen koning veroverden. Over de voortdurende vermindering van het aantal apen begon men zich eerst te verontrusten, toen enkele jaren geleden bleek, dat er nog slechts enkele wfjf jes_ apen over waren. De gouverneur van Gibraltar importeerde enkele apen uit Afrika, maar ze werden door de kwaadaardige wyfjes-apen ge dood. Later liet men een halve kolonie uit Ma rokko komen en thans is de familie weer dus danig uitgebreid dat Engeland voorlooplg niet bevreesd behoeft te zyn. A op dit blad zijn ingevolge de verzekerings voorwaard en tegen f Ofifkfk by levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f by een ongeval met f Of/1 bij verlies van een hand f 1 Of DlJ verlies van een f Cfl bij een breuk van f AR by verlies van 'n AxllC QOOJITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende Ultkeerlngen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I doodeiyken atloop een voet of een oog A duim of wijsvinger */t/»"been of arm f 7V," anderen vinger 32 Het leek Nancy een oneindigheid, ze voelde, °f ze het niet langer kon uithouden. Duizend bedachten woelden door haar geest. Het was haar of ze stemmen hoorde. Wat is dat? Wat? Ik hoor voetstappen. Er staat iemand buiten. Onzin. Iedereen in Leeds is naar bed, zei Wary. Nog twee minuten. Goddank, de tyd was voorby. Die twee en eh een half uur zouden voor altijd in Nancy's Eeheugen gegrift staan. Zelfs een fiasco was beter dan dit eindelooze wachten. Ik zal den stroom uitschakelen. En de vrouw voegde de daad by het woord. En eenige minuten later tilden beiden het *^are deksel op. Nancy kon eerst niets zien. Een zware walm sloeg haar tegemoet en een biinuut later zag ze een donkere stof voor zich. Is het gelukt? vroeg ze koortsachtig. Ik zal het direct onderzoeken. Maar Nancy kon niet wachten. Met den stok waarmee Mary de ingrediënten had gemengd, voelde ze in de pan. Het was niet langer vloei baar. Daarvan was ze zeker. Iets anders was er voor in de plaats gekomen. Mary Judson nam den stok uit Nancy's han den en voelde ook. Het is rubber! riep ze opgewonden; het is rubber! Nancy was zoo opgewonden, dat ze met haar handen wilde voelen, maar Mary hield haar terug. Pas op! schreeuwde ze dit is witgloei end! We moeten wachten tot het afgekoeld is. Het was dus mogelyk. De vloeistof in den oven was veranderd in een vaste massa. Of die goed was, was een tweede vraag, maar in ieder geval was er al vast een resultaat. Ik ga in huis om een kop thee te zetten, zei Nancy. Graag. Je kunt het gastoestel gebruiken als het vuur uit is. Nancy deed de deur open en verdween in de duisternis. Maar een oogenblik was ze er zeker van, dat ze iets hoorde, dat op het ritselen van kleeren geleek en op zich verwyderende voet stappen. Het moest verbeelding zyn geweest. Mary Judson had beweerd dat iedereen al lang naar bed was en toch meende ze de voetstap pen te herkennen. Maar toen ze het huis bin nenkwam, was alles er doodstil en donker. Ze moest zich hebben vergist. In haar opwinding dacht ze natuuriyk dingen te hooren die er niet waren. Eenige minuten later was het wa ter aan de kook gebracht en Nancy maakte voor haar vriendin en zichzelf thee. Ze voelde zich wonderiyk biymoedig gestemd; ze was ervan overtuigd, dat de proefneming was ge lukt. Mary Judson opende de deur van het labo ratorium, toen ze Nancy met het theeblad hoor de komen. Is het al afgekoeld? vroeg Nancy. Dat duurt nog minstens een uur. En zou de proef geslaagd zyn? Ik geloof het wel, maar ik kan het niet zeker zeggen voor het is afgekoeld. De thee smaakt heeriyk. Een uur later hadden de beide vrouwen den inhoud van de pan overgeschud op de tafel, terwyi Mary de stof nauwkeurig bestudeerde. Ik geloof dat het mislukt is, zei ze ten slotte dof. Mislukt! Onmogeiyk; het is toch rubber. Ja, het is rubber, maar het is niet zoo goed als wat ik straks gemaakt heb. Het heeft niet dezelfde substantie, dezelfde kwaliteit. Ik dacht, dat ik het ontdekt had, maar ik geef den moed op. Hoe kun je dat zeggen! ik weet zeker dat het rubber is en dat het zich zal laten vulcani- ceeren. De vrouw gaf geen antwoord en staarde eeni ge oogenblikken voor zich uit. Ik ben doodmoe, ik kan niet meer. zei ze eindeiyk. Of ik geiyk heb of niet, éérst moet ik wat rusten. We zullen de deur sluiten en naar bed gaan. Het was byna middag, toen Nancy wakker werd. Het duurde eenige minuten voor ze tot bezinning kwam; de kamer was even donker als den vorigen nacht, want de mist was nog dichter geworden. Langzamerhand herinnerde ze zich weer alles. Het bezoek aan Elyah Briggs, den autorit met Ben, de experimenten in het laboratorium. Waar is Mary Judson? vroeg ze zich ver wonderd af, en hoe zou ze zich vannacht ge voeld hebben? Ze kleedde zich haastig aan en liep Sarah Ellen tegen het ïyf, toen ze naar beneden ging. Ik hoorde u komen en maakte het ontbyt klaar, zei deze. Ik heb een lekker vuurtje in de kamer aangemaakt. Wat een mist is er buiten, hè? Dit was een lang gesprek voor Sarah Ellen's doen en Nancy merkte op. hoe goed ze in haar humeur was. Meestal was ze erg zwygzaam en antwoordde alleen met enkele lettergrepen. Nancy maakte hieruit op, dat Sarah Ellen ze ker aangenaam nieuws had gehoord. Is miss Judson al beneden? Ja, al een uur geleden. Het was even over tieDen, toen ze opstond. Ze is direct naar het laboratorium gegaan. Ik heb miss Mary nog nooit zoo gezien. Heeft ze ontbeten. Neen, ze wilde op u wachten. Hebt u goed geslapen? Ja, dank je. En jy? Ik ook. Ik ben om tien uur precies naar bed gegaan en heb tot 8 uur geslapen. Wat was het buiten donker, hè? Zal ik wat toast voor u klaar maken? Sarah Ellen is in een buitengewoon hu meur, dacht Nancy. Ik heb haar nog nooit zoo spraakzaam gezien. Toen kwam Mary Judson de kamer binnen en Nancy zag met één oogopslag, dat, hoe goed Sarah Ellen ook gebuid mocht zyn, Mary diep veldslagen was. Het is niet gelukt, bekende ze, Hebben we geen rubber gemaakt? vroeg Nancy fluisterend. Jawel, maar van heel slechte kwaliteit. Dan komt het wel in orde. Het komt niet in orde, antwoordde de ander. Als we het niet in goede kwaliteit produceeren, heeft het geen waarde. Het is altyd dezelfde geschiedenis net als in va- der's dagen. Er ontbreekt een kleinigheid aan. maar wat? wat? Ik wil er naar gaan kyken, zei Nancy. Neen, nu niet. Sarah Ellen mag geen ver moedens krygen: niemand mag er iets van weten. Je geeft het toch niet op, Mary? Geen sprake van. Den eersten keer is het goed gelukt, er hapert alleen een kleinigheid aan: ik moét vinden wat dat is. Ik ben ervan overtuigd, dat we zullen slagen! riep Nancy uit. Nu ze eenmaal had gezien, hoe Mary Judson rubber maakte, had ze een onbegrensd ver trouwen gekregen in het welslagen van het ex periment. Na het ontbyt zullen we het opnieuw pro- beeren, verklaarde ze; en misschien ontdekken we dan, waar die kleine fout in schuilt. Op dat oogenblik kwam Sarah Ellen binnen met de ham-en-eieren. Ik hoop dat het lekker zal smaken, zei re, ik weet, dat u het graag warm lust, en daar om heb ik het nu pas uit de pan genomen. Terwyi ze sprak, keek ze de vriendinnen on derzoekend aan en verliet daama snel de ka mer. Sarah Ellen is vandaag in een goed hu meur, zi Nancy, ik heb haar nog nooit zoo spraakzaam gezien. Maar Mary Judson nam er geen notitie van; ze was heelemaal verdiept in haar gedachten. Direct na het ontbijt ging ze naar het labo ratorium terug. En vier uren later kwamen ze teleurgesteld thuis. Mary barstte in snikken uit. Het geeft allemaal niets, Nancy, huilde ze. Neen! riep Nancy. In een maand we ten we waaraan het ligt, daar ben ik zeker van. Dit laatste experiment is wel niet gelukt, maar ik voél dat we het op een keer zullen vinden. We moeten geduld hebben: in ieder geval ben je al een eind verder gekomen. Als ik daar maar zeker van was! Leefde vader nog maar! Hij zou het direct gevonden hebben, het is vreeselyk je zoo hulpeloos en eenzaam te voelen ik ben zoo blij dat ik jou gevonden heb. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9