De grootste vrek van zijn tijd
<Ket wst&aal van den dag
Het Erfdeel
DE BABY-AUTO
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Wie stevig in zijn schoenen wil staan
Hij trekke ROBINSONschoenen aan
DONDERDAG 4 MEI
MARKIES D'ALLIGRE
8NS
De man die Parijs op stelten zette
door dertig testamenten na
te laten
Vrek en millionnair
Een Bisschop mis
handeld
De hiërarchie der Kerk
bankbiljetten,06 j Het pOtlood-
omdat hy de dief
was, zou het vierkant I
De „Royal Academy"
Rotsen van Gibraltar
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Uit het Engelsch van
Joseph Hocking
Onder de gierige menschen in de wereld
geschiedenis verdient de markies d'Alligre
een eereplaats, al moeten we hieraan toe
voegen, dat hij behalve de gierigheid ook nog
enkele andere ondeugden de zijne moest noe
men. Hij had een groot aantal vrienden, die
graag met hem te doen hadden en speelde een
voorname rol in het Napoleontisch keizerrijk.
De aristocraat, die even moedig als gierig
tvas, was de kamerheer van de schoone Pauline
Bonaparte, de zuster van Napoleon, die hem
eenmaal in de Tuilerieën liet ontbieden, om
hem mede te deelen dat hij de hand van zijn
dochter bestemd had voor zijn neef, den zoon
Van generaal Arrighi, den hertog van Padua.
De markies antwoordde den keizer en riep:
„Sire, gij hebt mij gemaakt tot wat ik ben en
myn leven behoort u; maar mijn dankbaarheid
kan niet zoover gaan, dat ik voor u het geluk
van mijn dochter zou opofferen; zij heeft den
heer van Pommereu uitverkoren en ik ben het
daarmede eens!
Uit deze anecdote spreekt niet zoozeer de
Vrek dan wel de mai. van hart en karakter, en
zoo had de markies nog enkele eigenschappen,
die buiten de gierigheid omgaan, maar zijn
haam maakte hij toch met laatstgenoemde ca
paciteit. In zijn jeugd was hij allerminst afkee-
Hg van de genoegens des levens. Hij zocht ze
eer dan dat hij ze vermeed. Maar hij was toen
reeds gierig en kwam zoodoende vaak in con
flict met anderen en op deze wijze werd zijn
arme hart heen en weer geslingerd tusschen
zijn gierigheid en zijn genotzucht Maar ten
slotte vond hy een middel om aan beide harts
tochten te voldoen.
Hij had het zich tot een gewoonte gemaakt
om slechts een bepaalde som per jaar uit te
geven, die slechts een fractie was van zijn jaar-
hjksch inkomen, maar soms kwam de verleiding
over hem om zijn eigen wetten te overtreden
en dan knielde hij voor zijn brandkast neer om
haar te vertellen, welke som hij van haar ver
langde. Nadat hij zijn speech had afgestoken
en de brandkast niet „neen" gezegd had, leen
de hij zichzelf het geld, maar niet nadat hij
een kostbaren ring van zijn vingers had getrok
ken en iri de kast gedeponeerd had. Hij nam
den ring dan weer tot zich als hij de geleende
som had teruggestort.
Behalve de brandkast had monsieur d'Al
ligre ook een dienaar tot zijn beschikking, die
hem zelfs uitstekend bediende, zonder dat de
toan nu bepaald op de juiste wijze werd be
loond, zooals we later zullen zien.
Op een goeden dag gaf hij zijn bediende een
hoed, dien hijzelf niet meer dragen kon en die
er dus allesbehalve aanlokkelijk uitzag. Maar
enkele dagen daarna zag de markies zijn be
diende met een hoed, die er nog draaglijk uit
lag.
„Waar had je dien hoed vandaan" vroeg hij
Wantrouwig. En de man vertelde, dat hij den
ouden hoed van zijn heer voor twintig sous had
laten opknappen. De markies nam hem den
hoed af, zette hem op zijn eigen hoofd en
meende, dat hij nog best voor hem geschikt en
in ieder geval te goed voor den bediende was.
Hij had zich vergist, betaalde den man zijn
twintig sous en hield den hoed.
In strijd met zyn gierigheid gaf de markies
ook diners. Aan het dessert verschenen heerlijke
fruitschotels, waarvan voora" de druiven aan
lokkelijk waren. Slechts een enkele maal echter
beging een gast, die de gewoonten van het huis
d'Alligre niet goed kende, de onhandigheid een
heeriyke peer op zfjn bord te leggen. Het be
klagenswaardige slachtoffer had er geen flauw
Vermoeden van dat deze verrukkelijk uitziende
Vrucht van was vervaardigd was en dat zij na
het diner weer bezorgd werden bij een restau
rant, waar ze geleend was. Na zoo'n voorval gaf
de markies geruimen tyd geen diner meer en
toen dit eindelijk weer eens gebeurde, was de
onvoorzichtige gast niet onder de ?enoodigden.
Het meest had de markies het land aan lie
den, die hem om geld vroegen. Daar kon hij een
voudig niet tegen. En zulke lieden waren er.
Op een mooien dag trad een jonge aristocraat
op hem toe met het verzoek hem door een kleine
som gelds uit een oogenblikkelyke verlegenheid
te helpen. „Het was maar een kleinigheid voor
oen man als de markies" verklaarde de jonge
man
„Prachtig, kom maar mee" riep de weldoener
Wt en hij nam den jongeling mee naar zyn
kabinet. Daar sloeg hy een boek open by een
'eeds beschreven bladzyde, nam een pen en
maakte zich gereed den naam van den vrager
te noteeren, waarby hij al zyn titels en namen
liet spellen. De jongeman stond verbaasd over
si deze formaliteiten, maar ook verheugd, want
hy wist, dat deze plechtigheid althans een ga
rantie was voor zyn succes. Eindeiyk was de
markies klaar en sprak zyn gast als volgt toe:
„U zult me deze formaliteiten willen ver
geven, het ïykt een beetje pyniyk."
„Vergeven?" riep de jongeman uit, „maar in
Zakeiyke aangelegenheden kan men niet nauw
keurig genoeg zyn."
„Ge'Uk hebt u," antwoordde ie markies,
„treedt u nader." En voor de oogen van den
jongeling begon hü getallen op te tellen, waar
van het eindcyfer meer dan acht millioen be
droeg.
„Klopt 't?"
„Het klopt."
Toen begon de markies een gemoedeiyker toon
aan te slaan:
„Hoe vindt u dit boek? Een beetje dik, niet?
Het is nu bijna gevuld met bedragen als gij van
my verlangt. Kyk eens naar den datum op de
eerste bladzijde. Destijds was ik emigrant in
Londen. Ik was ryk en werd vaak door andere
emigranten om geld gevraagd. Toen heb ik dit
boek aangelegd, waarin ik allen inbreng no
teerde. Had ik dit niet gedaan, dan was ik nu
doodarm geweest, wantmisschien had ik
het geld gegeven en ik zou het toch niet terug
gekregen hebben. Lust om te bedelen heb ik
niet. Ik moet u dus mededeelen, dat ik u geen
sous kan geven." Met deze ontnuchtering en een
dosis verbazing kon de jongeman vertrekken
zoo arm als hij gekomen was.
Toch gebeurde het wel eens, dat de markies
geld leende aan oude emigranten-vrienden^
maar dit geschiedde dan steeds vergezeld va#
een merkwaardige plechtigheid. Eens had een
van zyn vrienden, aan wien hü moeilük iets
weigeren kon, hem om 3000 francs gevraagd.
„Nee," zei de markies, „drieduizend francs, dat
gaat niet, maar ik zal je eene winst van 1500
francs bezorgen en mezelf ook." En toen de
andere groote oogen opzette, ging hü verder:
„Het is heel eenvoudig, hier zyn 1500 francs,
steek ze by je.... Zie zoo, die 1500 francs, die
je nu in je zak steekt en die je me nooit terug
zult geven, zyn winst voor jou en de 1500 francs,
die ik je weiger, zijn winst voor my."
En zoo had de gierigaard zoo waar nog inval
len, die hem tot een geestigaard maakten. Maar,
al was hy de grootste vrek van zijn tyd, hij had
toch een concurrent in den persoon van graaf
Roy, die eveneens een beroemdheid was op hun
gebied. Reeds geruimen tyd koesterden beiden
het verlangen elkaar te leeren kennen, zy 't
om als kampioenen eikaars krachten te meten,
zü 't om als vaklui te debatteeren. Welnu, graaf
Roy, die drie jaar jonger was dan de markies,
schreef hem een brief, waarin hü verzocht hem
te mogen bezoeken. Het was een keurige brief
op een half vel geschreven. De markies prees
den styi, maar schudde het hoofd van ergernis.
„Wat een verkwisting" riep hij uit en hy ant
woordde den graaf op de achterzyde van een
huweiyksafkondiging.
Den volgenden dag verscheen de graaf by
den markies, die zyn gast ontving in een salon,
waar een lamp met twee kaarsen brandde. Toen
de graaf deze ongehoorde luxe zag, had hy byna
spyt van zijn bezoek, maar hy hield zich goed
en complimenteerde den markies over zyn gie
righeid. Hy legde er den nadruk op, dat geen
van beiden tot de lichtzinnige menschensoort
behoorden, die het over den balk gooiden. Toen
lachtte de markies, strekte zyn hand uit en
draaide de olielamp wat in en toen met een
ruk geheel uit. Een zucht van verlichting steeg
uit den boezem van den graaf op. Men keuvelde
verder over verkwisting en sparen en na enkele
minuten zei de graaf tot den markies: „Bent
u het met me eens, dat men, wanneer men el
kaar voldoende gezien heeft, het licht heelemaal
uit kan doen en dat men een gesprek even goed
in het duister kan doen?"
„Natuuriyk," zei de markies. „Ik wilde u dan
ook juist voorstellen ook de twee kaarsen uit
te blazen, die bovendien den salon overdreven
verwarmen
„Juist, blaast u de kaarsen maar uit," meende
de graaf.
Met de minuut werd het gesprek nu leven
diger en harteiyker. De heeren waren het roe
rend met elkaar eens, dat de algemeene ver
kwisting te wyten was aan de verwording van
het menschdom en dat iedere bedelaar, die spa
ren wilde, een millionnair kon worden....
Op deze aangename wyze bracht de markies
zun leven door. Hy stierf in 1847. Toen zyn
testament geopend werd, was heel Parijs stom
van verbazing en woede, zoowel over den styi
als over de boosaardigheid <ran het stuk. Er
kwamen zinnen in voor als deze:
„Myn eenige en zeer geliefde dochter onthoud
ik alles, wat wet my maar wil toestaan haar
te onthoudenAan mejuffrouw Falcon
schenk ik 50.000 francs voor het genoegen, dat
ik beleefde, toen ik haar voor den eenigen keer
in myn leven in de opera heb hooren zingen.
Myn vriend, baron X ontvangt een jaariyksche
rente van 25.000 francs met de verplichting aan
den heer P. C. 20.000 en aan den heer A. B.
4900 francs per jaar uit te betalenAan mijn
eenige vriendin, mevrouw X laat ik na mijn
klein Sèvrekopje waar ik zoo aan gehecht was.
Ik heb het kopje tot myn laatste oogenblik ge
bruikt."
Deze dame had de dochter van den markies
opgevoed. Het testament schetste haar als een
hoogstaande vrouw en iedereen had verwacht,
dat zy met de dochter van den markies de
eenige erfgename zou zyn. Het kwam een beetje
anders uit.
Nog een fraai besluit was dit: „Ik wensch,
dat al mijn paleizen en huizen zullen afgebro
ken en daarna geschonken worden aan de ge
meenten, waarin zy staan!
Nauweiyks had het sensationeele nieuws van
dit testament de ronde gedaan, of de notaris
dook op met nóg een testament. De voornaam
ste besluiten van het eerste testament waren
daarin teniet gedaan en door nieuwe vervan
gen, Twee dagen later verscheen weer een tes
tament en toen nog een en nog een. Toen kwam
vrijwel lederen dag een notaris op de proppen
IS VOOR VISCH,'T ALLERFIJNSTE WAT ER B.5=
met telkens een nieuw testament. Ieder nieuw
stuk was een nauwkeurige correctie van het
voorafgaande en bracht nieuwe verrassingen. En
heel Parys brandde van nieuwsgierigheid, waar
dit alles op uit zou draaien. Talryke erfgenamen
stuurden elkaar hun getuigen en een handig
impressario van onzen tyd had schatryk kun
nen worden, wanneer hy deze testamenten op
zyn tooneel had laten voorlezen. Een humoris
tisch blad bracht een teekening van den mar
kies, staande aan het venster van zyn paleis
en neerkijkend, met de handen in den zak, op
de verwarring, die hy in Parys gesticht had.
Op een goeden dag echter werd alle sensatie,
die totdusver losgebroken was, glansryk over
troffen door een tirade uit het 28ste testament.
Ziehier:
„Ik wensch, dat een maand na myn dood in
tegenwoordigheid van al myn erfgenamen een
stalen cassette geopend zal worden, die men op
een verborgen plaats in myn paleis zal vinden.
Om de geheime plaats te kunnen bereiken,
drukt men op een vergulden knop in den linker
bovenhoek van het vyfde vakje van myn biblio
theek. Dit vak draait om een spil en geeft toe
gang tot een nauwe gang, die door een muur
schynt afgesloten, maar wanneer men drukt
op de eerste roos van het behangselpapier,
springt de muur open. Daarachter vindt men
de cassette. De sleutel daarvan zal worden over
gelegd door een vertrouwensman.
De cassette werd inderdaad gevonden. Op den
35sten dag na den dood van den markies ver
schenen de erfgenamen, allen aartsvyanden van
elkaar, in het paleis. Daar kwam de notaris met
den sleutel en het kistje werd geopend. De no
taris liet al het papieren geld, de diamanten
en acten liggen en nam een vel papier met een
zegel erop. Hy vouwde het open en las:
„Dit is mün werkeiyk testament, waardoor
alle voorafgaande nietig worden verklaard...."
En verder:
„De legaten aan de heeren P. C. en A. B.
trek ik in. zy hebben my zoo vaak een vrek
genoemd, dat ik hun geen bewijs van het tegen
deel wil gevenDen heer de Boissy vermaak
ik mijn zegen om vergiffenis voor hem te ver
kregen voor alle vloeken, die hy in iedere Kamer
zitting van den kanselier te verduren krygt.
Misschien kan hy myn zegen op den dag des
oordeels goed gebruiken.... Myn dochter, me
vrouw de Pommereu, verplicht ik om 10.000
francs te betalen aan de slagers van Parys, ter
herinnering aan het feit, dat zij vóór de revo
lutie zooveel van het vee op myn landgoederen
goedkoop hebben gekocht.... Een rente van
20.000 francs per jaar is voor den invalide, die
voor mij in 1839 op de brug Pont des Arts de
tol betaalde, omdat hij mij voor een armen man
hield100.000 francs rente jaariyks is be
stemd voor de 50 dienstmeisjes van myn goe
deren. Zouden er geen 50 te vinden zijn, dan
moet de burgemeester van Nanterre het getal
tot vyftig aanvullen met enkele koormeisjes van
een theater.Een rente van 200.000 francs is
bestemd voor de utopisten van de groep Fou
rier, maar dan pas, wanneer zy den oceaan in
Ranja (of wat er destyds op leek) hebben ver
anderdDe heer X. zal door bemiddeling van
myn dochter zyn kleeren-rekening uitbetaald
krygen.... De geheele oogst van al myn land
goederen is voor de armen van het eerste dis
trict van ParysEn tot slot: aan myn fa
milieleden vermaak ik devergetelheid, aan
mijn vrienden de herinnering, aan God mijn
ziel en myn lichaam aan het familiegraf."
Een week na de opening van de cassette kwam
de notaris voor den dag met een boek van 350
bladzyden, door den markies zelf geschreven.
Daarin waren vele boosaardigheden uit de vo
rige testamenten weer goed gemaakt, maar niet
alle. Het geheel was een ongeloofeiyk nauw
keurige arbeid en het eenig geldige testament
van den vrek. Twintig jaar lang had hy aan dit
boek gewerkt. Het was zyn dertigste, maar dan
ook laatste testament.
By gelegenheid van de jongste gemeente,
raadsverkiezingen waren op het eiland Mi
norca drie candidateniysten ingediend, een van
de rechtsche partyen, een van de socialisten en
een van de republikeinen. In den vroegen mor
gen kwamen reeds groepen socialisten van het
vasteland om zich op Minorca met de leiding
van de verkiezingsactie te belasten. Maar de
katholieken kwamen zoo trouw naar de stem
bus dat men aan den uitslag niet zou behoeven
te twyfelen. In den loop van den dag werden
de revolutionnaireri door de groote opkomst
der katholieken nog meer geprikkeld: de pries
ters die ter stembus kwamen werden op schan
delijke wyze beleedigd en mishandeld. Maar de
woede der godsdiensthaters kende geen grenzen
meer toen de Bisschop zyn stem kwam Uit
brengen. Het hoofddeksel van den kerkvorst
werd afgeslagen, zyn mantel werd losgerukt,
terwyi de Bisschop met beschimpingen en be-
leedigingen werd overladen. Zoodra eenige
katholieken kwamen aangesneld gingen de
aanranders op de vlucht. Toen de Bisschop na
het uitbrengen van zyn stem naar zyn paleis
terugkeerde, werd hy door een joelende me
nigte gevolgd. Br. Thomas Salort, een der ka
tholieken die den Bisschop in bescherming had
genomen, werd door een steen zoodanig aan
het hoofd getroffen dat hy bewusteloos neer
viel. De vrienden die hem hulp wilden ver.
leenen werden met knuppels geslagen. De
Bisschop moest zyn heil zoeken in de vlucht.
Terzelfder tyd trok een troep gepeupel naar
het stembureau, waar alle bussen werden stuk
geslagen, behalve één bus, waarin geen enkel
katholiek zyn stembiljet had mogen deponee-
ren. By het opmaken van den uitslag der ver
kiezingen bleek dan ook dat byna alle „geldige"
stemmen op de socialistische en republikeinsche
party waren uitgebracht.
üiiimmiiiiiii
iiiiiiimmiiiü
i Dwaze dingen, die gebeuren
i Komen langzaam aan het licht,
Want degeen, wien 't mocht pas- I
i seeren,
Houdt het liefste mondje dicht.
Maar precies als vochtig waschgoed
i Lekken dwaze dingen uit,
Wat eenvoudig op de wetten
Van de aantrekkrachten duidt!
I Op de R.A.I. was ook een auto,
Maar een ding van klein model,
Voor een rijkaard of een racer,
't Spreekt van zelve, niet in tel.
Babycar of lilliputter i
En voor hoogstens één persoon.
Daarom viel hij bij de wagens,
Die er stonden, uit den toon.
't Leek wel speelgoed, maar 't was
een auto i
En zij, die hem zagen staan,
1 Stootten, wijzend op dat dingske,
Voor de grap elkander aan. I
Maar er kwam toch ook een kööper, i
Zelfs een kerel als een boom! i
De verkooper keek getroffen
Als door électrischen stroom. i
Doch hij snapte gauw het leuke,
Boog beleefd en zeide toen: i
1 „Als u dezen wagen meeneemt
1 Zal 'k er een papier om doen?"
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
vïiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiH
Het Pauselyk jaarboek van 1933 geeft over de
hiërarchie de volgende getallen: Pius XI is de
261ste opvolger van St. Petrus. Het HL College
telt 58 leden; 6 Kardinaal-bisschoppen, 49 Kar
dinaal-priesters en 3 Kardinaal-diakens. Van
dezen zyn er 37 gecreëerd door Pius XI, 13 door
Benedictus XV, 7 door Pius X en 1 door Leo
XIII. De hiërarchie telt verder 7 suburbicaire
bisdommen, 10 resideerende en 4 titulair-patri-
archen, 207 metropolieten en 27 Aartsbisschop
pen; verder 900 Bisschoppen en 665 Titulair-
bisschoppen, 45 Prelaturen en Abdyen „nul-
lius"; 253 Apostolische Vicariaten, 105 Apostoli
sche Prefecturen en 32 zelfstandige Missiege
bieden. Sedert de keuze van Pius XI werden 84
nieuwe Bisdommen, 34 Apostolische Vicariaten,
70 Apostolische Prefecturen en 24 Missiegebie
den opgericht. De H. Stoel onderhoudt 36 Nun
tiaturen en 22 Apostolische Delegaties. By den
H. Stoel zyn 35 Staten vertegenwoordigd. (Eccl.)
(Naar het Engelsch van Edward Cheltenham)
Het was omstreeks middernacht, zoo ver
telde de detective Case van Scotland
Yard, het hoofdbureau van politie te
Londen, dat ons bureau werd opgebeld met de
mededeeling, dat in een der groote hotels een
gast voor een groot bedrag aan bankpapier was
bestolen, zyn koffer was opengebroken en het
geldkistje, dat zich daarin bevond, ontvreemd.
Ik spoedde mij, in opdracht van myn chef,
erheen en ondervroeg den bestolen gast, een
aanzieniyken vreemdeling, die sinds den vori-
gen dag zyn intrek in het hotel had genomen.
Het gestolen bedrag was ruim drieduizend pond
aan bankpapier, waarvan hem de nummers niet
bekend waren.
Ik ondervroeg vervolgens den directeur van
het hotel, die zeer verlegen was met het geval.
Hij verdacht niemand. Ik nam nu, heel vluch
tig, het personeel een verhoo- af, evenwel zon
der resultaat. Het stond vrywel by my vast,
dat een van het personeel de dader moest zyn;
ik kon allen verdenken, maar, voorlooplg, niet
een bepaald persoon. Ik onderzocht niemand
aan den ïyve, omdat ik veronderstellen mocht
dat de dief het gestolen geld reeds had ver
borgen en het zeker niet by zich zou dragen, uit
vrees voor ontdekking.
Welke truc moest ik bedenken, om den dief
te vinden? Ik verzocht den directeur my be
hulpzaam te zijn, wat hy graag deed, omdat de
renommée van zyn zaak zou worden geschaad,
als het gestolen geld niet werd teruggevonden.
Hy stond mij een kamer af, waar ik de be
dienden, een voor een, zou kunnen ondervragen
Het duurde wel lang, voor ik den dief te
pakken had, maar ik kreeg hem toch. Ik had
reeds vyf en dertig bedienden ondervraagd, vóór
ik den zes en dertigste ondervroeg en hem wist
te bewegen te bekennen en de plaats aan te
wyzen waar hfj het geld had verborgen. Ge zult
vragen op welke manier dit geschiedde? Wel,
met een eenvoudige misschien nog niet toege
pasts truc.
Ik had een eenvoudig notitieboekje genomen
en het schynbaar nonchalant op een tafeltje
gelegd en vóór ik de ondervraging begon, er
een potloodstreep omheen getrokken.
Ik noodigde daarop het personeel uit een
voor een by my te komen en ik ondervroeg
hen opnieuw. By die ondervraging deed ik dui-
delyk uitkomen, dat het beter was het ggstolene
geld terug te geven, omdat in het boekje, dat op
tafel lag, toch de nummers van de gestolen
bankbiljetten stonden genoteerd, welke num
mers by de verschillende banken en wisselkan
toren bekend waren en in de ochtendbladen
zouden worden vermeld, zoodat de dief ze toch
niet kon uitgeven. Gaf men de biljetten terug,
dan zou geen haan ernaar kraaien, want de
vreemdeling zou zich tevreden stellen met de
teruggave van het gestolen geld, omdat hij,
door den last, welke een en ander veroorzaakte,
geen vervolging wenschte.
Robbie had een tros bananen ge
plukt, om ze op te eten, maar hy
vond. dat hy er meer had dan hij
noodig had.
Toen hy een troep aardmannetjes
zag, legde hy de rest van de bana
nen over een tak en zeide den aard
mannetjes, dat zy de vruchten moes
ten zien te grypen.
Doch Robbie had de bananen zoo
hoog gelegd, dat Topsy zei: „Ze zul
len nooit zoo hoog kunnen reiken".
Robbie wilde de bananen wat lager
leggen, toen hij zag, hoe de aardman
netjes een soort pyramide vormden,
zoodat een van hen by de bananen
kon komen.
,Kyk eens, Robbie," riep Topsy, „ze
zullen je bananen wegnemen."
„Dat verdienen ze ook met hun
mooien toer", zei Robbie.
(Morgenavond vervolg).
Als ik dat alles had beweerd, liet ik my, vol
gens afspraak, door den directeur uit het ver
trek roepen met de mededeeling dat men my
een telefonische inlichting had te geven. Ik liet
den bediende, dien ik ondervroeg, alleen in het
vertrek. Ik bleef een minuut weg en keerde dan
terug. Ik zag dan dadelyk of de bediende, al
leen gebleven, het boekje had opgenomen om
te zien of zich daarin de nummers der gestolen
bankbiljetten bevonden.
Want degene, zoo was mijn redeneering ge
weest, die belang
had by de num- j
boekje opnemen
en het weer
neerleggen, zonder te letten op het bijna on
zichtbare potlood-vierkant, door my om het
boekje getrokken.
Ik had reeds vyf en dertig bedienden onder
vraagd, toen ik, terugkeerende, by de onder
vraging van nummer zes en dertig, zag, dat het
notitieboekje niet meer in het potlood-vierkant
lag. Ik wist nu zeker dat nummero zes en der
tig het boekje had opgenomen, om te zien of
de nummers erin stonden en om desnoods het
velletje eruit te scheuren, waarop ze stonden.
„Brave ziel," zeide ik rustig, „gij zijt de
dief."
„Ikik," stotterde hy.
„Ja, gfj. Gy hadt belang by de nummers en
gy hebt het boekje opgenomen. Beken nu maar
en zeg me waar het geld verborgen is. In uw
belang, in het belang van het hotel zullen wij
het geval in den doofpot stoppen. Maar wan
neer gy niet bekent, zal ik u arresteeren, want
ik weet zeker dat gy de dief zyt."
Hy bekende en wees de plek aan waar het
nog ongeopende geldkistje was -erborgen. De
vreemdeling kreeg het ongeschonden terug.
In de annalen der Londensche politie komt
het geval niet voor, zooals zoovele gevallen,
welke om allerlei motieven niet openbaar wor
den gemaakt.
De Londensche Season is „ingeluid" met
de „private show" in Burlington House,
het gebouw van de Koninklyke Academie
voor Beeldende Kunsten.
Er zijn meer schilderijen en beelden tentoon
gesteld dan op één der voorgaande jaarlijksche
exposities, en indien de be teekenis eener natio-i*
nale kunstperiode afgemeten moet worden
naar haar vruchtbaarheid, dan maken de beel
dende kunsten in Engeland thans ongetwyfeld
een weergaloos bloeitydperk door. Maar volgens
onbarmhartige critici is er by de verzameling
ternauwernood één meesterstuk dat over vyftig
jaren veel meer zal waard zyn dan de lyst
waarin het vervat is. Erkend moet evenwel wor
den dat verscheidene lysten er nogal duur uit
zien.
De „private show", die gehouden wordt enkele
dagen vóór de tentoonstelling voor het publiek
toegankeiyk gesteld wordt, is uitgevonden ten
einde de élite, die aangeboren of verworven
verstand van kunst heeft, in de gelegenheid te
stellen op haar gemak kennis te nemen van de
vorderingen Welke sinds het vorige jaar gemaakt
zyn. Maar zóó talryk is tegenwoordig de élite,
dat er op een „private show" een gedrang
heerscht als aan een Londensch station op
Pinkster-Maandag. Of men cm dien dag één
schildery ziet (en de kans hierop is zeer gering)
is van veel minder belang dan dat men zelf
gezien wordt. De meest-besproken schilderstuk
ken zyn die, welke anonieme kameniers gemaakt
hebben van haar gebiedsters. In sommige bla
den maar natuuriyk alleen in de voorname
wordt meer verteld van de toiletten dan van
de schilderyen, en terwijl zy een opsomming
geven van de allemotabelste notabelen, die
Burlington House met hun tegenwoordigheid
vereerd hebben, zijn zy meestal minder uitvoerig
in het vermelden van de verdiensten en niet-
verdiensten der tentoongestelde kunst. Natuur
iyk zyn er velen die het aan hun stand en rang
verplicht zyn naar de „private show" te gaan,
maar die, aangezien zy werkeiyk belangstellen
in schilderyen, later heimelijk op een gewonen
kijkdag Burlington House bezoeken.
(Ingezonden Mededeeling).
Volgens de legende zal Gibraltar zoolang in
het bezit van Engeland blyven als er apen op
de oninneembare vesting huizen.
Dit by geloof is zoo diep ingeworteld, dat er
een officier en een onderofficier speciaal belast
zyn met de verzorging van de acht apen die er
zyn overgebleven van de honderden die er
leefden toen in 1704 de Engelschen te zamen
met de Hollanders dit gebied op den Spaar,-
schen koning veroverden. Over de voortdurende
vermindering van het aantal apen begon men
zich eerst te verontrusten, toen enkele jaren
geleden bleek, dat er nog slechts enkele wfjf jes_
apen over waren. De gouverneur van Gibraltar
importeerde enkele apen uit Afrika, maar ze
werden door de kwaadaardige wyfjes-apen ge
dood. Later liet men een halve kolonie uit Ma
rokko komen en thans is de familie weer dus
danig uitgebreid dat Engeland voorlooplg niet
bevreesd behoeft te zyn.
A op dit blad zijn ingevolge de verzekerings voorwaard en tegen f Ofifkfk by levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f by een ongeval met f Of/1 bij verlies van een hand f 1 Of DlJ verlies van een f Cfl bij een breuk van f AR by verlies van 'n
AxllC QOOJITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende Ultkeerlngen verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I doodeiyken atloop een voet of een oog A duim of wijsvinger */t/»"been of arm f 7V," anderen vinger
32
Het leek Nancy een oneindigheid, ze voelde,
°f ze het niet langer kon uithouden. Duizend
bedachten woelden door haar geest. Het was
haar of ze stemmen hoorde.
Wat is dat?
Wat?
Ik hoor voetstappen. Er staat iemand
buiten.
Onzin. Iedereen in Leeds is naar bed, zei
Wary.
Nog twee minuten.
Goddank, de tyd was voorby. Die twee en
eh een half uur zouden voor altijd in Nancy's
Eeheugen gegrift staan. Zelfs een fiasco was
beter dan dit eindelooze wachten.
Ik zal den stroom uitschakelen.
En de vrouw voegde de daad by het woord.
En eenige minuten later tilden beiden het
*^are deksel op. Nancy kon eerst niets zien.
Een zware walm sloeg haar tegemoet en een
biinuut later zag ze een donkere stof voor zich.
Is het gelukt? vroeg ze koortsachtig.
Ik zal het direct onderzoeken.
Maar Nancy kon niet wachten. Met den stok
waarmee Mary de ingrediënten had gemengd,
voelde ze in de pan. Het was niet langer vloei
baar. Daarvan was ze zeker. Iets anders was er
voor in de plaats gekomen.
Mary Judson nam den stok uit Nancy's han
den en voelde ook.
Het is rubber! riep ze opgewonden; het
is rubber!
Nancy was zoo opgewonden, dat ze met haar
handen wilde voelen, maar Mary hield haar
terug.
Pas op! schreeuwde ze dit is witgloei
end! We moeten wachten tot het afgekoeld is.
Het was dus mogelyk. De vloeistof in den
oven was veranderd in een vaste massa. Of die
goed was, was een tweede vraag, maar in ieder
geval was er al vast een resultaat.
Ik ga in huis om een kop thee te zetten,
zei Nancy.
Graag. Je kunt het gastoestel gebruiken
als het vuur uit is.
Nancy deed de deur open en verdween in de
duisternis. Maar een oogenblik was ze er zeker
van, dat ze iets hoorde, dat op het ritselen van
kleeren geleek en op zich verwyderende voet
stappen. Het moest verbeelding zyn geweest.
Mary Judson had beweerd dat iedereen al lang
naar bed was en toch meende ze de voetstap
pen te herkennen. Maar toen ze het huis bin
nenkwam, was alles er doodstil en donker. Ze
moest zich hebben vergist. In haar opwinding
dacht ze natuuriyk dingen te hooren die er
niet waren. Eenige minuten later was het wa
ter aan de kook gebracht en Nancy maakte
voor haar vriendin en zichzelf thee. Ze voelde
zich wonderiyk biymoedig gestemd; ze was
ervan overtuigd, dat de proefneming was ge
lukt.
Mary Judson opende de deur van het labo
ratorium, toen ze Nancy met het theeblad hoor
de komen.
Is het al afgekoeld? vroeg Nancy.
Dat duurt nog minstens een uur.
En zou de proef geslaagd zyn?
Ik geloof het wel, maar ik kan het niet
zeker zeggen voor het is afgekoeld. De thee
smaakt heeriyk.
Een uur later hadden de beide vrouwen den
inhoud van de pan overgeschud op de tafel,
terwyi Mary de stof nauwkeurig bestudeerde.
Ik geloof dat het mislukt is, zei ze ten
slotte dof.
Mislukt! Onmogeiyk; het is toch rubber.
Ja, het is rubber, maar het is niet zoo
goed als wat ik straks gemaakt heb. Het heeft
niet dezelfde substantie, dezelfde kwaliteit. Ik
dacht, dat ik het ontdekt had, maar ik geef
den moed op.
Hoe kun je dat zeggen! ik weet zeker dat
het rubber is en dat het zich zal laten vulcani-
ceeren.
De vrouw gaf geen antwoord en staarde eeni
ge oogenblikken voor zich uit.
Ik ben doodmoe, ik kan niet meer. zei ze
eindeiyk. Of ik geiyk heb of niet, éérst moet
ik wat rusten. We zullen de deur sluiten en
naar bed gaan.
Het was byna middag, toen Nancy wakker
werd. Het duurde eenige minuten voor ze tot
bezinning kwam; de kamer was even donker
als den vorigen nacht, want de mist was nog
dichter geworden. Langzamerhand herinnerde
ze zich weer alles. Het bezoek aan Elyah Briggs,
den autorit met Ben, de experimenten in het
laboratorium.
Waar is Mary Judson? vroeg ze zich ver
wonderd af, en hoe zou ze zich vannacht ge
voeld hebben?
Ze kleedde zich haastig aan en liep Sarah
Ellen tegen het ïyf, toen ze naar beneden ging.
Ik hoorde u komen en maakte het ontbyt
klaar, zei deze. Ik heb een lekker vuurtje
in de kamer aangemaakt. Wat een mist is er
buiten, hè?
Dit was een lang gesprek voor Sarah Ellen's
doen en Nancy merkte op. hoe goed ze in haar
humeur was. Meestal was ze erg zwygzaam en
antwoordde alleen met enkele lettergrepen.
Nancy maakte hieruit op, dat Sarah Ellen ze
ker aangenaam nieuws had gehoord.
Is miss Judson al beneden?
Ja, al een uur geleden. Het was even over
tieDen, toen ze opstond. Ze is direct naar het
laboratorium gegaan. Ik heb miss Mary nog
nooit zoo gezien.
Heeft ze ontbeten.
Neen, ze wilde op u wachten. Hebt u goed
geslapen?
Ja, dank je. En jy?
Ik ook. Ik ben om tien uur precies naar
bed gegaan en heb tot 8 uur geslapen. Wat
was het buiten donker, hè? Zal ik wat toast
voor u klaar maken?
Sarah Ellen is in een buitengewoon hu
meur, dacht Nancy. Ik heb haar nog nooit
zoo spraakzaam gezien.
Toen kwam Mary Judson de kamer binnen
en Nancy zag met één oogopslag, dat, hoe goed
Sarah Ellen ook gebuid mocht zyn, Mary diep
veldslagen was.
Het is niet gelukt, bekende ze,
Hebben we geen rubber gemaakt? vroeg
Nancy fluisterend.
Jawel, maar van heel slechte kwaliteit.
Dan komt het wel in orde.
Het komt niet in orde, antwoordde de
ander. Als we het niet in goede kwaliteit
produceeren, heeft het geen waarde. Het is
altyd dezelfde geschiedenis net als in va-
der's dagen. Er ontbreekt een kleinigheid aan.
maar wat? wat?
Ik wil er naar gaan kyken, zei Nancy.
Neen, nu niet. Sarah Ellen mag geen ver
moedens krygen: niemand mag er iets van
weten.
Je geeft het toch niet op, Mary?
Geen sprake van. Den eersten keer is het
goed gelukt, er hapert alleen een kleinigheid
aan: ik moét vinden wat dat is.
Ik ben ervan overtuigd, dat we zullen
slagen! riep Nancy uit.
Nu ze eenmaal had gezien, hoe Mary Judson
rubber maakte, had ze een onbegrensd ver
trouwen gekregen in het welslagen van het ex
periment.
Na het ontbyt zullen we het opnieuw pro-
beeren, verklaarde ze; en misschien ontdekken
we dan, waar die kleine fout in schuilt.
Op dat oogenblik kwam Sarah Ellen binnen
met de ham-en-eieren.
Ik hoop dat het lekker zal smaken, zei re,
ik weet, dat u het graag warm lust, en daar
om heb ik het nu pas uit de pan genomen.
Terwyi ze sprak, keek ze de vriendinnen on
derzoekend aan en verliet daama snel de ka
mer.
Sarah Ellen is vandaag in een goed hu
meur, zi Nancy, ik heb haar nog nooit zoo
spraakzaam gezien.
Maar Mary Judson nam er geen notitie van;
ze was heelemaal verdiept in haar gedachten.
Direct na het ontbijt ging ze naar het labo
ratorium terug.
En vier uren later kwamen ze teleurgesteld
thuis. Mary barstte in snikken uit.
Het geeft allemaal niets, Nancy, huilde ze.
Neen! riep Nancy. In een maand we
ten we waaraan het ligt, daar ben ik zeker van.
Dit laatste experiment is wel niet gelukt, maar
ik voél dat we het op een keer zullen vinden.
We moeten geduld hebben: in ieder geval ben
je al een eind verder gekomen.
Als ik daar maar zeker van was! Leefde
vader nog maar! Hij zou het direct gevonden
hebben, het is vreeselyk je zoo hulpeloos en
eenzaam te voelen ik ben zoo blij dat ik jou
gevonden heb.
(Wordt vervolgd).