DE GULDEN MIDDENWEG
De loop der werkzaamheden
De financieele toestand
Voor de missie?
Geen stroefheid
Een uiteenzetting
ZATERDAG 13 MEI
Het bloembollenbedrijf
Over den afsluitdijk
Rede mr. van Schaik
Op 122 miliioen geschat
Wekelijksch program
LEEKEPREEKEN
MM»»»
Schrijven van Minister Ver schuur
aan de gemeentebesturen over
het saneeringsplan
ERNSTIGE SCHADE AAN DE „DO X"
'jMéi&mwÊÊiÊiÊi
-
- - -
De „Do X", tvelke zich op een Europa-rondvlucht bevindt
heeft bij Passau averij aan de stuurinrichting opgeloopen
TWEEDE KAMER
Op 23 Mei rijdt de eerste autobus
het traject Alkmaar
Leeuwarden
Staatkundige wijsheid en wijze
staatkunde noodig, om den
verkiezingsuitslag in zijn
diepere beteekenis
te peilen"
De president spreekt
Onderhoud met Minister de Geer
over het tekort op den gewo
nen dienst over 1934
Op 24 Juni de eerste uitzending
van den K. R. O. op den
Phohi-zender
VIERING EEUWFEEST
St. Vincentiusvereeniging
H.H. PRIESTERWIJDINGEN
In het diocees Haarlem
Audiëntie
Het heet, dat er al sinds lang bij het Va
ticaan een encycliek tegen het valsche
nationalisme gereed ligt, maar dat het
Pauselijk rondschrijven uit tactische overwe
gingen tot heden nog werd ingehouden. Uit den
tijd van Benedictus XV weten wij allen nog,
hoe elk woord van den Paus wordt verdraaid,
ten eigen voordeele wordt uitgebuit of ten
kwade wordt uitgelegd, wanneer eenmaal de
nationale hartstochten hoog oplaaien. Het best
bedoelde vredeswoord werd een onderwerp van
scherp dispuut zelfs onder de katholieken van
twee vijandig tegenover elkander staande vol
keren; hoe zou het dan van invloed zijn op
niet-katholieken? Zoo zou het verklaarbaar zijn,
dat het Vaticaan tijdens het eerste uitbarsten
van het Italiaansche fascisme het verstandiger
achtte openlijke critiek voorloopig in te hou
den en ook daarna besloot de wilde geestdrift
voor de nationale idee in andere landen eerst
wat te laten luwen, alvorens een waarschuwen
de stem tegen excessen te verheffen.
In ons land echter is het gelukkig nog mo
gelijk over verschijnselen van den nieuwen tijd
te schrijven, zonder aanstonds gesteenigd te
worden. Gelukkig het volk, waar een verstandig
woord ten allen tijde herberg kan vinden!
Het is niet onze bedoeling vandaag over de
gevaren van het nationalisme te schrijven, maar
wel, om, naar aanleiding van de politieke om
wentelingen, die wij de laatste jaren in het
eene land na het andere zien plaats grijpen de
vraag te stellen: zijn dergelijke vernieuwingen
in het particuliere leven, in de verhoudingen
van de menschen onderling, zoowel als in het
leven van geheele volksgemeenschappen teeke
nen van gezondheid of niet; zijn zulke omwen
telingen gewenscht, noodzakelijk, of waren zij
beter te vermijden? Wijzen dergelijke plotse
linge vernieuwingen, zoowel in het private als
in het openbare leven, op kracht en is het
uitblijven daarvan aan zwakheid, lafheid, ka
rakterloosheid toe te schrijven? Ziedaar vra
gen, die in een tijd, waarin alles om herleving
en vernieuwing roept, wel de overweging waard
zijn.
Er is hier, zooals in zoo menig opzicht, groo-
te overeenkomst tusschen het particuliere leven
en dat van een geheel volk. Wat hier van het
individu gezegd kan worden, geldt ook voorden
Staat. En nu kunnen wij drie typen onder
scheiden: ten eerste het slappe, futlooze type
zonder energie of initiatief. Er zijn menschen
met wat men zou kunnen noemen geboren sla
venzielen. Zij vegeteeren meer dan zij leven;
hun belangstelling bepaalt zich voornamelijk
tot de vraag, of zij genoeg hebben om het le
ven te bewaren. Hoogere aspiraties hebben zij
niet. Al wat hun aan beschaving en gods
dienst is overgeleverd, dragen zij uit sleur, zon
der innerlijke overtuiging, mee. Dat dezulken
het in de wereld niet ver brengen en, wanneer
zy van huis uit fortuin hebben meegekregen,
het familiebezit langzamerhand doen afnemen,
behoeft geen betoog. Wanneer het hier geschil
derde type mensch de doorsnee burger van een
bepaalden staat vormt, dan ligt het voor de
hand, dat zulk een land gedoemd is een sla
venstaat te worden; met andere woorden, om
door aangrenzende energieke volkeren over
vleugeld, uitgebuit en zelfs ingelijfd te worden.
Hiertegenover staat het tegengestelde type van
den altijd zwoegenden, voortvarenden, ener
gieken mensch, die wcekert met zijn talenten,
zichzelf nooit rust gunt, altijd bedacht op meer
voorspoed door meer arbeid, beter benutten
van kansen; altijd op de loer om een concur
rent vóór te zijn en te overvleugelen. In de
practljk ziet men het echter veelal voorkomen,
dat met den omvang van het arbeidsterrein ook
de grenzen van het geweten worden uitgezet.
Het valt moeilijk om, wanneer de fortuin lokt
of de eerzucht geprikkeld wordt, het begeerde
object te laten varen wanneer het met geoor
loofde middelen en langs rechte wegen alleen
niet te verkrijgen is. Hier moet karakterdeugd
beslissen.
Wanneer nu in een staat het hier geschetste
type het gemiddelde vormt, dan zal men van
een arbeidzaam, krachtig, opwaarts strevend
Volk kunnen spreken, dat in zijn geschiedenis
zeker op perioden van grooten bloei zal kunnen
wijzen. Boven het gemiddelde zullen echter ve
len uitgaan, die het lot van zulk een volk be
palen. En de historie leert, dat gevaarlijke ex
cessen in zulk een gemeenschap gewoonlijk niet
uitblijven. In voorspoed, in opgaande lijn, zien
Wij de geoorloofde zucht naar verbetering en
vermeerdering van rijkdom overslaan naar
machtswellust en in zucht om alleen te heer-
schen. In tegenspoed steekt de hoogmoed den
kop op; men trekt zich terug in eigenwaan;
acht alles en allen, die niet van eigen stam zijn
voor minderwaardig; houdt zichzelf voor onfeil
baar en neemt het zoo nauw niet met de mid
delen om zich uit een benarden toestand om
hoog te werken. In zulk een sfeer gedijt gemak
kelijk het gevaarlijke nationalisme, gevaarlijk
voor den algemeenen vrede, gevaarlijk voor de
welvaart van anderen, gevaarlijk vooral voor de
ware beschaving en de religie, voor de mensche-
lyke eigenwaarde en het geweten. Om het doel
te bereiken, moet immers alles ondergeschikt
worden gemaakt aan de staatsidee. De staat
moet in hopfd en hart van alle burgers de eerste
plaats innemen. Boven hem is niets en niemand
heilig. En de geschiedenis heeft het eeuwen lang
geleerd en toont het ook weer in onzen tijd, dat
de massa zich gaarne eenigen tijd aan zulk een
waan vergaapt en achter zulke leuzen meeloopt;
totdat het individu begint te gevoelen, wat hij
aldus aan persoonlijke vrijheid, aan eerbied en
vriendschap van anderen, aan werkelijke le
vensvreugde heeft ingeboet. Maar de gemeen
schap is dan meestal door de leiders een weg
opgedreven, waarvan geen teruggaan meer mo
gelijk is.
Rest het derde type, dat tusschen beiden in
Staat. Wij bedoelen den mensch, die den gulden
middenweg wil bewandelen, die den arbeid lief
heeft, maar weet, dat de zevende dag een rust
dag is; die zelf naar voorspoed streeft, maar ook
een ander een portie geluk gunt; die materieele
goederen en geestelijke waarden tpgen elkaar
weet af te wegen; die uitersten vermijdt. Wan
neer bij een volk dit type den toon aangeeft, dan
zal men daar een vreedzamen geest aantreffen,
wars van verovering van andermans bezit; ge
neigd om in vrede en vriendschap met naburen
te leven; met sterken zin voor onafhankelijk
heid en eigenwaarde, maar vreemd van over-
matigen nationalen trots. In normale tijden zal
zulk een individu en zulk een volk gelukkig ge
noemd kunnen worden.
Toch gaat het leven van hen, die den gulden
middenweg willen bewandelen niet over louter
rozen en is het ook niet zonder gevaren. Daar
is ten eerste de miskenning van anderen. De
slappen en vreesachtigen koesteren argwaan te
gen den man van den middenweg even erg als
zij den overheerscher vreezen. Zij zeggen, niet
te weten, wat zy te wachten hebben; zij voelen
zich onzeker. En het andere type, dat zich on
gebreideld uitleeft en geen grenzen kent, scheldt
op den „middenman" als op een rem van den
vooruitgang: vleesch noch visch; dooder van
enthousiasme en initiatief; blusscher van geest
drift en vernieler van idealen.
Wie den gulden middenweg wil bewandelen
heeft een sterken geest, veel zelfbeheersching en
zelfvertrouwen, veel geduld en zelfverloochening
noodig. Zonder al deze eigenschappen gaat hij
gemakkelijk scheef. Niet voor niets is het zeilen
tusschen de klippen door steeds aangemerkt als
bewijs van zeemanskunst. En het is juist deze
kunst, welke in den „gulden middenweg" wordt
.vereischt. Wie gezag uitoefent moet de gave
hebben respect af te dwingen en zich te laten
gehoorzamen als vanzelf sprekend. Wie echter
uitgelachen wordt, en zich belachelijk maakt is
een slappeling; wie steeds een ijzeren vuist moet
laten zien regeert door uiterlijkheden maar mist
de innerlijke sterkte. Het ware gezag ligt in het
midden.
Zoo is het met alles. In een wereld van ver
leiding voelt de preutsche zijn zielerust weg-
knagen en de levensgenieter teert zijn beste
krachten op in wellust. De gulden middenweg
ligt tusschen beide in: al wat God geschapen
heeft is goed, maar de mensch moet er op rede
lijke wijze gebruik van maken.
Het is een groote fout om het houden van
den middenweg als een teeken van zwakheid aan
te zien. Vooral in onzen tijd van uitersten zijn
velen daartoe licht geneigd. Toch zal er mees
tentijds veel meer zelfbeheersching voor dien
gulden middenweg" gevraagd worden dan voor
het doorslaan naar een of ander uiterste.
Een prachtig Evangelisch voorbeeld heeft ons
Sint Faulus gegeven. Wij vinden hem geschil
derd als een vurigen, jongen man, fanatiek,
doordrijvend, doorjagend naar zijn doel. Dit doel
was zijn ras, zijn godsdienst te beschermen te
gen de nieuwe secte van het opkomend christen
dom. Daarvoor schuwde hij geen middelen: te
vuur en te zwaard moesten de christenhonden
worden uitgeroeid. En wij vinden hem dan ook
als leider bij het steenigen van Stephanus. Tot
hem het licht van Christus zelf verschijnt en hij
van Saulus Paulus wordt. Op eens is alle fanatis
me verdwenen. De groote apostel zwoegt en
werkt, niets is hem te veel voor zijn verheven
taak; maar nergens zien wij hem in een of an
der uiterste vallen. Integendeel; hij, de strijd
bare, zingt het loflied der liefde en der onder
linge verdraagzaamheid; hij leert den mensch
zichzelf in te toornen, allen haat en afgunst te
vermijden. Hij predikt eensgezindheid; hij maant
tot onderworpenheid en geeft zelf in alles het
voorbeeld.
Voor de meesten onzer is de gulden midden
weg de beste weg, ook en zelfs in de deugdbe
oefening. Zij, van wie heldendaden worden ge
vraagd, zijn er maar zeer weinigen. En dan gaat
het niet aan te zeggen: „een heilige worden is
niets voor mij" en zich dan maar aan het mini
mum te houden. Neen, ook het pad der deugd
heeft een gulden middenweg en deze is voor
de meesten bestemd; het is de moeilijke weg van
dagelijksche plichtsvervulling, zonder vertraging.
Hier wordt inspanning, geduld, zelfbeheersching
en zelfverloochening vereischt. Maar het eind
doel wacht dan ook zeker.
Zoowel individu als gemeenschap kan in deze
onevenwichtige tijden niet genoeg worden voor
gehouden, dat het vallen in uitersten altijd zijn
gevaren meebrengt. Revolutie, in welken vorm
ook, hetzij ze in privaat leven, in persoonlijke
verhoudingen of in een Staat uitbreekt, is al
tijd een teeken van ziekte. Op 'n best kan ze een
veiligheidsklep zijn of een crisis, die tot beter
schap voert; altijd levert zij het bewijs, dat er
te veel spanning was, dat er ongezonde kiemen
in het organisme woekerden. En waar voorkomen
altijd beter is dan genezen, zorge men, dat er
geen spanning, geen crisis intreedt. De beste
weg daarvoor is de gulden middenweg.
HOMO SAPIENS.
De studio van de P.H.O.H.I., van waaruit
wekelijks het contact met onze missiona
rissen zal worden tot stand gébracht
Naar wij vernemen heeft de Minister van
Economische Zaken en Arbeid een schrijven
gericht tot de gemeentebesturen, waarin Zijne
Excellentie te kennen geeft, dat het in zijn
voornemen ligt op grond van de Landbouw-
crisiswet 1933 aan Hare Majesteit de Koningin
maatregelen voor te dragen ter saneering van
het bloembollenbedrijf. Ter voorbereiding van
de uitvoering dier maatregelen acht Z. Exc. het
noodzakelijk de beschikking te krijgen over ver
schillende gegevens betreffende de met hyacin
ten, tulpen en narcissen beteelde oppervlakte
enz. Daartoe zullen den gemeentebesturen zoo
spoedig mogelijk lijsten worden toegezon
den van kweekers van hyacinten, tulpen
en narcissen, woonachtig in de gemeente, en
ook van die kweekers, die niet woonachtig zijn in
de gemeenten, maar in een andere gemeente
beteelde gronden bezitten, waarop boven
genoemde bollen groeien. Tenslotte verzoekt de
Minister spoedig een opgave te verstrekken
van het aantal kweekers.
Ged. Staten van Noord-Holland hebben nu
eveneens hun goedkeuring gehecht aan de ta
rieven- en dienstregeling voor den A. T. O.-
dienst over den afsluitdijk.
Op Dinsdag 23 Mei zal op eenigszins feeste
lijke wijze de dienst worden geopend.
Den Haag, 12 Mei.
President VAN SCHAIK, opnieuw door Hare
Majesteit met de leiding van de Volksvertegen
woordiging belast, heeft zijn ambt aanvaard
met een van die kernachtige speeches, waarin
hij een meester is. Wat hij over de taak van
den afgevaardigde op het Binnenhof zeide en
over den invloed, die van de wijze, waarop die
taak wordt opgevat, uitgaat op de waardeering
van het Parlement door het volk, moge door
degenen, die het meer speciaal aangaat, ter
harte worden genomen.
De toespraken van den president worden in
deze kolom altijd woordelijk afgedrukt. Zoo
zij het ook ditmaal.
Mr. van Schaik dan nam zijn reeds jaren
met eere bekleed ambt weder op met de vol
gende woorden:
Geachte medeleden,
Andermaal werd mij krachtens uw voordracht
het voorzitterschap der Kamer toevertrouwd.
Bij de aanvaarding van mijn betrekking staan
mijn gedachten even stil by de offers die de
verkiezingen van ons college hebben gevraagd.
Deels uit eigen beweging, deels door de on
gunst van de stembus zijn verscheidene onzer
vroegere medeleden niet in ons midden terug
gekeerd. Het heengaan van meer dan een hun
ner beteekent een gevoelig verlies voor de Ka
mer. Ik wil geen namen noemen. Een ieder
staat levendig voor den geest, welke sieraden
van kennis en vernuft, van deskundigheid en
ervaring, van werkkracht en toewijding er wa
ren onder hen, die uit de Kamer verdwenen.
Het aantal vrouwelijke afgevaardigden is tot
de helft geslonken. Laten wij haar, die ons
resten, in eere houden.
De Kamer mag zich gelukkig prijzen, dat
velen van hen, die thans als nieuwe vertrou
wensmannen hun intrede hebben gedaan, ook
in de practische politiek geen vreemdelingen
zijn.
Onnoodig te zeggen, hoe zeer wij ons verheu
gen over den terugkeer van hen, die reeds
vroeger in dit parlement hun sporen hebben
verdiend.
Intusschen is het niet louter een persoons
verwisseling, die heeft plaats gegrepen. Er heb
ben ook niet onbelangrijke verschuivingen
plaats gehad in de overtuigingen en gevoe-
Daar men den laatsten tijd meermalen een
tekort hoort ramen voor de begrooting van
1934 heeft de „N. R. Ct." zich tot den minister
van financiën gewend met de vraag, of te dien
aanzien reeds met eenige waarschijnlijkheid 'n
cijfer kan genoemd worden.
De minister had geen bezwaar, ten dezen
eenige inlichtingen te geven.
Hij begon met er aan te herinneren, dat op
de begrooting van 1933, wegens de daling der
inkomsten, aanvankelijk een tekort moest wor
den geraamd van 147.6 miliioen.
Dit tekort werd blijkens de millioenennota
voor 125.5 miliioen gedekt. Voor 53.5 mil
iioen door besparing; voor 54 miliioen door
belastingverhooging, en voor 18 miliioen uit
het reservefonds. Rond 22 miliioen on
geveer het bedrag van het spoorwegtekort
bleef dus ongedekt.
Daar zoowel de besparing als de belasting
verhooging tijdens de behandeling in de Kamer
met 3 miliioen werd verminderd, steeg het
tekort van 22 miliioen met 6 miliioen
28 miliioen.
Dekking voor dit resteerend tekort werd ge
vonden door de indiening van het ontwerp op
de omzetbelasting. Dit ontwerp zou een jaar
opbrengst leveren van 60 miliioen. De in
werkingtreding werd gesteld op 1 Juli a.s.,
zoodat een bate van 30 miliioen zou ver
kregen worden in 1933.
Evenwel is dit ontwerp door de oude Kamer
niet meer behandeld, ook niet in de secties,
zoodat tijdige totstandkoming vrijwel uitgeslo
ten schijnt.
Evenmin is nog in openbare behandeling ge
komen de reeds vroeger ingediende en in Sep
tember 1932 opnieuw door de regeering aan
de orde gestelde weeldeverteringsbelasting. De
opbrengst daarvan is geraamd op 10 miliioen.
(Deze 10 miliioen maken deel uit van de bo
vengenoemde 54 miliioen belastingverhoo
ging).
Indien de Kamer vóór 1 Januari 1934 alsnog
de gelegenheid mocht vinden, de omzetbelas
ting en de weeldeverteringsbelasting te behan
delen, en indien tevens de tijdelijke opcenten
op de invoerrechten en den bier- en suiker
accijns, benevens de tijdelijke opcenten op de
gemeentefondsbelasting en vermogensbelas
ting met 1 jaar worden verlengd de eerst
genoemde tijdelijke opcenten eventueel te ver
vangen door de in voorbereiding zijnde tech
nische herziening van de tariefwet dan is
voor 1934 de volgende rekening op te maken:
De opcenten op de gemeentefondsbelasting
en de vermogensbelasting brengen, doordat zij
in 1933 pas van 1 Mei af werkten en daaren
tegen in 1934 gedurende het geheele jaar zullen
gelden 9 miliioen méér op. De omzetbelasting
geeft een bate van 60 miliioen. Tezamen een
vooruitgang van 69 miliioen. Het bovenge
noemde tekort van 28 milloen (waarin de
totstandkoming der weeldeverteringsbelasting
reeds is verdisconteerd) werkt, bij gelijkblijven
de uitgave, ook in 1934 door. Blijft dus een
voordeelig saldo van 69 min 28 41 miliioen.
Hiertegenover staat echter zooals in de
Memorie van Toelichting op vóórmeid ont-
werp-omzetbelasting is uiteengezet dat voor
1934 vooreerst zullen wegvallen de 18 mil
iioen, welke in 1933 voor het laatst uit het
Reservefonds konden worden geput, en dat
bovendien rekening zal zijn te houden zoowel
met een verdere daling der middelen als met
een verhoogde uitgaaf voor de Staatsschuld
tot de noodzakelijke consolidatie.
De verhoogde uitgaaf voor de staats
schuld wordt thans door het departement
geraamd op 10 miliioen, de verdere daling
der middelen op 25 miliioen. Indien dit laat
ste cijfer veiligheidshalve op 30 miliioen
wordt gesteld, en bovendien een post van 10
miliioen wordt opgenomen ter gedeeltelijke dek
king van het vermoedelijk tekort over 1932, "zaj
het budget van 1934 derhalve bezwaard wor
den met 18 en 10 en 30 en 10 miliioen is
68 miliioen.
Inplaats van een voordeelig saldo van f_ 41
miliioen zal er dus een tekort zijn van 27
miliioen.
Dit tekort betreft intusschen slechts den ge
wonen dienst.
Daarnaast bestaat de dienst van het Lee-
ningfonds 1914. Dit fonds kon tot voor enkele
jaren zich zelf bedruipen en zelfs allengs een
groot saldo vormen. Die toestand is geheel ver
anderd. Vooreerst door het terugloopen van de
inkomsten ook daar. Maar in veel sterkere
mate doordat de crisisuitgaven (voor werkloos
heid en steun aan bedrijven) ten laste van het
Leeningfonds 1914 zijn gebracht. Wél stonden
daar eenige nieuwe crisismiddelen tegenover,
maar deze bleven bij de uitgaven vèr ten
achter. -
De groote omvang van de crisisuitgaver.
heeft er dan ook toe geleid, dat het saldo van
het Leeningfonds op 1 Januari 1931 nog
235 miliioen in den loop van 1933 geheel
zal zijn verbruikt.
Dit heeft tweeërlei gevolg. Vooreerst, dat de
crisisuitg^en van 1934 niet meer uit het saldo
zullen kunnen worden gefinancierd. En in de
tweede plaats, dat ook voor den oorspronkelij-
ken dienst van het Leeningfonds (financiering
van rente en aflossing der oorlogsleeningen)
niet meer uit het saldo zal kunnen worden ge
put.
Ook dit laatste verdient de aandacht. Het sal
do immers was normaal bestemd om tot 1943
jaarlijks tot een bepaald bedrag te worden aan
gesproken ter overbrugging van een tekort in
den oorspronkelijken dienst van het Leening
fonds. Na 1943 zou dit niet meer noodig zijn
en konden zelfs de heffingen worden verlaagd,
terwijl in 1959 de laatste oorlogsleening zou zijn
afgelost.
Deze normale bestemming van het saldo heeft
het nog kunnen volgen in de jaren 1931 en
1932. In die beide jaren immers is het saldo
toereikend geweest om naast de dekking van
het crisistekort, te voorzien in de overbrugging
van het tekort op den oorspronkelijken dienst
van het Leeningfonds. In 1931 is voor dit laatste
doel noodig geweest ruim 35 miliioen, in 1932
ruim ƒ33 miliioen.
Voor 1933 wordt het crisistekort geraamd op
95 miliioen en het tekort op den oorspronke
lijken dienst van het Leeningfonds op ƒ41 mil
iioen. Daar het saldo op 1 Januari 1933 nog be
droeg ƒ82.6 miliioen, zal het niet voldoende
zijn om het crisistekort geheel te dekken en
zal het bovendien zijn normale bestemming in
1933 niet meer kunnen volgen, zoodat het te
kort op den oorspronkelijken dienst van het
Leeningfonds dit jaar ongedekt blijft.
Voor 1934 beteekent een en ander het vol
gende.
lens van ons volk zelf. Indien wij dit ver
schijnsel niet enkel in oppervlakkige cijfers
zien, doch ook beproeven het in zijn diepere
en wezenlijke beteekenis te peilen, zal dit de
staatkundige wijsheid en wijze staatkunde in
ons bevorderen.
Het aantal in de Kamer vertegenwoordigde
partijen is van 11 tot 14 gestegen. Moet dit
noodzakelijkerwijze leiden tot stroefheid inden
loop onzer werkzaamheden? Die vraag behoeft
niet bevestigend te worden beantwoord. Mits
men een juiste opvatting hebbe van den aard
van ons parlementair werk zelf. Het kan onze
taak niet zijn, ik moge dit zeggen, tot hen,
die voor de eerste maal tot de functie van volks
vertegenwoordiger werden geroepen, het kan
onze taak niet zijn louter een echo te wezen
van wat buiten onze muren reeds klaar en
duidelijk tot ons allen en tot de Regeering ge
richt is geweest. Laten wij, hetzij voor onze be
ginselen getuigend, hetzij meer practischen ar
beid verrichtend, in onze instemming en in
onze critiek, in onze verlangens en in onze aan
bevelingen, een eigen klank laten hooren, be
slist, maar sober.
Spaarzaamheid in woorden behoeft geen ar
moede van gedachten te beteekenen.» Een goed
amendement kan zijn verwerping te wijten heb
ben aan een te uitvoerige toelichting.
Geachte medeleden, veler oogen zijn op ons
gericht. Door een juiste opvatting omtrent de
plaats der Kamer in ons Staatsbestel, door
inhoud en vorm van ons parlementaire werk,
hebben wij het in de hand, dat de volksverte
genwoordiging zal blijven wortelen in het volks
vertrouwen.
In dit licht onze verantwoordelijkheid ziende
hoop ik, zij het niet alleen op eigen krachten
steunend, wederom uwe beraadslagingen te
mogen leiden.
Evenals de stemming, die in het begin van
de week den heer Van Schaik als nummer é6n
op de voordracht voor het presidium der Ka
mer plaatste, werd ook zijn intreerede met een
krachtig applaus begroet. Mogen, als het wet
gevend werk in de Kamer weer op gang komt,
de leden nogmaals en steeds opnieuw ook met
terdaad hun instemming met de woorden van
den voorzitter toonen door zijn vriendelijke
wenken op te volgen. „Spaarzaamheid in woor
den behoeft geen armoede van gedachten te
beteekenen." Inderdaad. President Van Schaik
zelf bewijst in zijn toespraakjes aanhoudend de
waarheid van dit woord. Ook de manier, waar
op hij later in een sober, maar met enkele lij
nen den overledene teekenend woord het deze
week gestorven oud-lid der Kamer en oud-mi
nister prof. van Gijn herdacht, getuigde er
weer van.
De Kamer heeft vervolgens haar diverse
commissies samengesteld. De wijze, waarop dat
geschiedt, verschilt sterk van de plechtstatig
heid, waarmee de Eerste Kamer dit werk ver
richt, en geeft blijk van zin voor moderne ef
ficiency. Voor de meeste commissies laat men
de aanwijzing der leden aan den voorzitter
over. We mogen onzen lezers de opsomming
van al die namen besparen en alleen relevee-
ren, dat aan den pas gekozen anti-revolution-
nair mr. Dobben de Bruyn de onderscheiding
te beurt viel, al onmiddellijk te worden be
noemd in de commissie voor de Waterstaats-
aangelegenheden. Ook de afdeelingen werden
getrokken. Zij benoemden tot haar voorzitters
de heeren DR. COLIJN, SNOECK HENKE-
Het crisis-tekort, weder te ramen op 95 mil
iioen, zal naar den gewonen dienst moeten wor
den overgebracht, indien men althans niet de
sedert 1919 afgesloten reeks der crisisleenin-
gen wil heropenen, waartegen groote bezwaren
bestaan. Die overbrenging naar den gewonen
dienst zou trouwens ook om wettelijke redenen
noodig zijn. Immers de wet, waarbij de crisis
uitgaven ten laste van het Leeningfonds wer
den gebracht, expireert met 1 Januari 1934. Zij
had slechts rechtskracht voor de jaren 1931,
1932 en 1933. Zonder wetswijziging zou dus
reeds op formeelen grond, de overbrenging naar
den gewonen dienst geboden zijn.
Voor het tekort op den oorspronkelijken
dienst van het Leeningfonds geldt deze formeele
overweging niet. Naar de bestaande wetgeving
blijft dit tekort dat trouwens in 1934 en vol
gende jaren wegens tot stand gekomen aflos
singen zal dalen (voor 1934 wordt het geraamd
op ƒ31.8 miliioen) ten laste van het fonds.
Ook materieel is een overbrenging van het te
kort naar den gewonen dienst hier niet in die
mate noodzakelijk. Indien het ten laste van het
fonds blijft, zal dit hierop neerkomen, dat de
liquidatie der oorlogsleeningen iets minder snel
zal gaan dan aanvankelijk bedoeld was. De hef
fingen, die na 1943 aanmerkelijk hadden kun
nen worden verlaagd, zullen dan na dat jaar
nog eenigen tijd op het bestaande peil moeten
worden gehandhaafd. Dit is te betreuren, maar
bij het vrij vlugge tempo, waarin de liquidatie
der oorlogslasten in ons land is opgezet, des
noods te aanvaarden.
Met de crisislasten, die aan de eigenlijke func
tie van het Leeningfonds 1914 geheel vreemd
zijn, staat de zaak geheel anders. Zij zijn tijde
lijk bij het fonds ondergebracht wegens het
daarin aanwezige saldo, dat grooter was dan
ter overbrugging van het tekort op den oor
spronkelijken dienst van het fonds tot 1943 noo
dig was. Nu deze crisislasten echter *- door om
vang en duur het saldo overwoekerd heb
ben, zal hun tijdelijke onderbrenging bij het
fonds niet kunnen worden verlengd en zullen
zy dus naar den gewonen dienst moeten wor
den overgebracht.
De conclusie uit het voorafgaande is, dat het
tekort op den gewonen dienst voor 1934, naar
de thans beschikbare gegevens, en in de onder
stelling dat de voormelde belastingmaatregelen
tot stand komen, kan geraamd worden op ƒ27
95 x 122 miliioen.
Hierbij is verwaarloosd eenerzijds het natuur
lijk accres der uitgaven, anderzijds de automa
tische daling van de uitgaven ten gevolge van
de doorwerking der reeds te voren genomen be
sparingsmaatregelen, voor zoover deze om de
bekende redenen (wachtgelden enz.) niet ter
stond hun volledig effect- konden hebben.
Den 24en Juni a.s. zal de K. R. O. via den
Phohi-kortegolfzender zijn eerste programma
geven, speciaal bestemd voor de Nederlandsche
Missionarissen in de Missiegebeden over de ge
heele wereld. En het ligt in het voornemen, om
daarna elke week een dergelijk programma te
verzorgen, zoodat de Nederlandsche Priesters
en Religieuzen in de gelegenheid worden ge
steld om voortaan één uur per week het con
tact met het Moederland te onderhouden. Want
de samenstelling van deze uitzendingen wordt
zóó gekozen, dat behalve actueele mededeelingen
van belang voor de Missionarissen, een samen
vatting zal worden geboden van de voornaam
ste gebeurtenissen op godsdienstig en maat
schappelijk gebied in Nederland en daarbuiten,
terwijl ter afwisseling een met zorg gekozen
muzikaal programma zal woorden ingeiascht.
Vanzelfsprekend, zoo schrijft ons pater J. Dito
O.P., is dit nog slechts een onvolledige omschrij
ving van het karakter der uitzendingen aan
den vooravond van den eersten; immers de toe
komstmogelijkheden, welke hier - liggen opge
stapeld zouden slechts vergelijkenderwijze kun
nen worden afgemeten naar de geschiedenis
van den K. R. O. in Nederland, sedert de
zevenjarige periode van zijn bestaan.
Men kan over de waarde van radio-uitzen
dingen, bestemd voor de verre Janden, waarin
de Missiegebieden gelegen zijn, verschillend oor-
deelen, maar, wanneer er voor de Moscou-zen-
ders alles aan gelegen is, om de stem van Rus
land in die landen te laten weerklinken, dan
moge daaruit toch reeds worden afgeleid dat
de waardeering veel minder problematisch is,
dan wellicht velen vermoeden. Immers door dit
directe en herhaalde contact met het Moeder
land zal ook de Missionaris op de hoogte kun
nen blijven van de „histoire contemporaine",
waardoor hij gemakkelijker in de gelegenheid is
zijn kennis, op andere wijze door bestuur en
correspondentie aangevuld, te stellen als een
krachtig tegenwicht o.m. tegen de verkeerde
invloeden, welke uitgaan van de zenders der
Sovjet-Unie.
In elk geval moet het een onwaardeerbare
goedheid van de Voorzienigheid worden geacht,
dat het land, hetwelk de meeste Missionarissen
levert aan de wereld, dat ook als eenige onder
de staten beschikt over een eigen Katholieken
Radio-Omroep, thans het eerste zijn zal om ook
de modernste aller pubhcatie-middelen in
dienst te mogen stellen van de Missie, van de
bevordering der Missie-actie en van den Mis
sionaris zelf, die aldus uit zyn isolement wordt
verlost.
Uiteraard kan nog niet aan alles worden ge
dacht, ofschoon veel reeds onder de aandacht
is gekomen. Zoo o.m. het feit, dat nog niet elke
Missionaris de beschikking heeft over een ge
schikt radio-ontvangtoestel. Maar ook hier hoopt
de K. R. O. binnen niet al te langen tijd zijn
bemiddeling te kunnen verleenen en van voor
lichting te dienen, om in het bestaande tekort
te helpen voorzien.
De lezer is thans reeds eenigszins in staat te
begrijpen, van welk een beteekenis het is, dat
op den Nederlandschen wereldzender te Huizen
een katholiek program kan worden geboden,
geheel ten dienste van de dappersten en onbaat-
zuchtigsten onder ons, de Missionarissen.
De groei van het plan en de verwezenlijking
der gestelde idealen zullen uiteraard afhanke
lijk zijn van den financieelen steun, welke deze
in Katholiek Nederland zullen ontmoeten.
De moreele steun is er reeds, want niemand
minder dan Z. H. Exc. Mgr. Jansen verleende
zijn hooge goedkeuring aan deze nieuwe on
derneming.
Dit plan zal onder Gods Zegen slagen, omdat
het moet. En het moet slagen, omdat het kan.
Want ten laatste hebben de pioniers van de
Katholieke cultuur in de over den aardbol ver
spreide Missiegebieden er recht op, dat wij hen
met alle mogelijke middelen tegemoet treden,
om hun Missiearbeid meer vruchtdragend te
doen zijn. t
MANS, MARCHANT, VLIEGEN en AAL-
BERSE.
Geïnstalleerd zijn heden nog de Christelijk
Historische afgevaardigden KRIJGER en BAK
KER en de Katholiek Baron VAN VOORST,
die den eed, en de sociaal-democraat KUPERS,
die de belofte aflegde. Vier gekozenen wachten
nog op hun installatie. De Katholieke afge
vaardigde VAN DE BILT kon in verband met
familie-omstandigheden nog niet naar Den
Haag komen, terwijl de twee Indische com
munisten en de in de gevangenis vertoevende
revolutionnair-socialist Sneevliet voorloopig
nog wel zullen ontbreken.
Het duo DE VISSERWIJNKOOP zit in
tusschen niet stil. Toen de president mede
deelde, dat van de Communistische Partij Hol
land een adres was binnengekomen, om de tus-
schenkomst der Kamer in te roepen, opdat de
drie genoemde oproerkraaiers zoo spoedig mo
gelijk zitting kunnen nemen, had de heer de
Visser, beleefder en volgzamer dan ooit, al
drie moties klaar. Sardjono en Sneevliet moes
ten in vrijheid en aan den eerste moest de
regeering allerlei faciliteiten verleenen, om hem
in staat te stellen, zijn stukken nog op tijd in
te zenden. De president legde terecht de mo
ties naast zich neer. Want eerst dient het adres
de commissie voor de verzoekschriften te pas-
seeren. Deze adviseert dan de Kamer, wat zij
moet doen.
Het voorstel-de Visser tot wijziging van de
Kieswet, ook al ingediend in verband met de
hindemissen, die de Indische communisten op
hun weg naar de Kamer ontmoeten, komt de
volgende week in de afdeelingen.
De heer WIJNKOOP vroeg een interpella
tie aan over de houding, door de regjeering aan
genomen tegenover den Surinamer de Kom,
die de aanstoker was van de bekende relletjes
te Paramaribo. In haar volgende vergadering
zal de Kamer over dit verzoek beslissen.
Den 25en Mei viert de St. Vincentiusvereeni
ging haar honderd-jarig bestaan. Te dier ge
legenheid zal Z. H. Exc. Mgr. Aengenent een
Pontificale Hoogmis opdragen in de St. Jaco-
buskerk te Den Haag.
De H.H. Wijdingen zullen dit jaar worden
toegediend op Zaterdag 10 Juni in de kathe
drale kerk te Haarlem.
Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal de
volgende week Maandag en Woensdag geen
audiëntie verleenen.