DE GULDEN MIDDENWEG De loop der werkzaamheden De financieele toestand Voor de missie? Geen stroefheid Een uiteenzetting ZATERDAG 13 MEI Het bloembollenbedrijf Over den afsluitdijk Rede mr. van Schaik Op 122 miliioen geschat Wekelijksch program LEEKEPREEKEN MM»»» Schrijven van Minister Ver schuur aan de gemeentebesturen over het saneeringsplan ERNSTIGE SCHADE AAN DE „DO X" 'jMéi&mwÊÊiÊiÊi - - - - De „Do X", tvelke zich op een Europa-rondvlucht bevindt heeft bij Passau averij aan de stuurinrichting opgeloopen TWEEDE KAMER Op 23 Mei rijdt de eerste autobus het traject Alkmaar Leeuwarden Staatkundige wijsheid en wijze staatkunde noodig, om den verkiezingsuitslag in zijn diepere beteekenis te peilen" De president spreekt Onderhoud met Minister de Geer over het tekort op den gewo nen dienst over 1934 Op 24 Juni de eerste uitzending van den K. R. O. op den Phohi-zender VIERING EEUWFEEST St. Vincentiusvereeniging H.H. PRIESTERWIJDINGEN In het diocees Haarlem Audiëntie Het heet, dat er al sinds lang bij het Va ticaan een encycliek tegen het valsche nationalisme gereed ligt, maar dat het Pauselijk rondschrijven uit tactische overwe gingen tot heden nog werd ingehouden. Uit den tijd van Benedictus XV weten wij allen nog, hoe elk woord van den Paus wordt verdraaid, ten eigen voordeele wordt uitgebuit of ten kwade wordt uitgelegd, wanneer eenmaal de nationale hartstochten hoog oplaaien. Het best bedoelde vredeswoord werd een onderwerp van scherp dispuut zelfs onder de katholieken van twee vijandig tegenover elkander staande vol keren; hoe zou het dan van invloed zijn op niet-katholieken? Zoo zou het verklaarbaar zijn, dat het Vaticaan tijdens het eerste uitbarsten van het Italiaansche fascisme het verstandiger achtte openlijke critiek voorloopig in te hou den en ook daarna besloot de wilde geestdrift voor de nationale idee in andere landen eerst wat te laten luwen, alvorens een waarschuwen de stem tegen excessen te verheffen. In ons land echter is het gelukkig nog mo gelijk over verschijnselen van den nieuwen tijd te schrijven, zonder aanstonds gesteenigd te worden. Gelukkig het volk, waar een verstandig woord ten allen tijde herberg kan vinden! Het is niet onze bedoeling vandaag over de gevaren van het nationalisme te schrijven, maar wel, om, naar aanleiding van de politieke om wentelingen, die wij de laatste jaren in het eene land na het andere zien plaats grijpen de vraag te stellen: zijn dergelijke vernieuwingen in het particuliere leven, in de verhoudingen van de menschen onderling, zoowel als in het leven van geheele volksgemeenschappen teeke nen van gezondheid of niet; zijn zulke omwen telingen gewenscht, noodzakelijk, of waren zij beter te vermijden? Wijzen dergelijke plotse linge vernieuwingen, zoowel in het private als in het openbare leven, op kracht en is het uitblijven daarvan aan zwakheid, lafheid, ka rakterloosheid toe te schrijven? Ziedaar vra gen, die in een tijd, waarin alles om herleving en vernieuwing roept, wel de overweging waard zijn. Er is hier, zooals in zoo menig opzicht, groo- te overeenkomst tusschen het particuliere leven en dat van een geheel volk. Wat hier van het individu gezegd kan worden, geldt ook voorden Staat. En nu kunnen wij drie typen onder scheiden: ten eerste het slappe, futlooze type zonder energie of initiatief. Er zijn menschen met wat men zou kunnen noemen geboren sla venzielen. Zij vegeteeren meer dan zij leven; hun belangstelling bepaalt zich voornamelijk tot de vraag, of zij genoeg hebben om het le ven te bewaren. Hoogere aspiraties hebben zij niet. Al wat hun aan beschaving en gods dienst is overgeleverd, dragen zij uit sleur, zon der innerlijke overtuiging, mee. Dat dezulken het in de wereld niet ver brengen en, wanneer zy van huis uit fortuin hebben meegekregen, het familiebezit langzamerhand doen afnemen, behoeft geen betoog. Wanneer het hier geschil derde type mensch de doorsnee burger van een bepaalden staat vormt, dan ligt het voor de hand, dat zulk een land gedoemd is een sla venstaat te worden; met andere woorden, om door aangrenzende energieke volkeren over vleugeld, uitgebuit en zelfs ingelijfd te worden. Hiertegenover staat het tegengestelde type van den altijd zwoegenden, voortvarenden, ener gieken mensch, die wcekert met zijn talenten, zichzelf nooit rust gunt, altijd bedacht op meer voorspoed door meer arbeid, beter benutten van kansen; altijd op de loer om een concur rent vóór te zijn en te overvleugelen. In de practljk ziet men het echter veelal voorkomen, dat met den omvang van het arbeidsterrein ook de grenzen van het geweten worden uitgezet. Het valt moeilijk om, wanneer de fortuin lokt of de eerzucht geprikkeld wordt, het begeerde object te laten varen wanneer het met geoor loofde middelen en langs rechte wegen alleen niet te verkrijgen is. Hier moet karakterdeugd beslissen. Wanneer nu in een staat het hier geschetste type het gemiddelde vormt, dan zal men van een arbeidzaam, krachtig, opwaarts strevend Volk kunnen spreken, dat in zijn geschiedenis zeker op perioden van grooten bloei zal kunnen wijzen. Boven het gemiddelde zullen echter ve len uitgaan, die het lot van zulk een volk be palen. En de historie leert, dat gevaarlijke ex cessen in zulk een gemeenschap gewoonlijk niet uitblijven. In voorspoed, in opgaande lijn, zien Wij de geoorloofde zucht naar verbetering en vermeerdering van rijkdom overslaan naar machtswellust en in zucht om alleen te heer- schen. In tegenspoed steekt de hoogmoed den kop op; men trekt zich terug in eigenwaan; acht alles en allen, die niet van eigen stam zijn voor minderwaardig; houdt zichzelf voor onfeil baar en neemt het zoo nauw niet met de mid delen om zich uit een benarden toestand om hoog te werken. In zulk een sfeer gedijt gemak kelijk het gevaarlijke nationalisme, gevaarlijk voor den algemeenen vrede, gevaarlijk voor de welvaart van anderen, gevaarlijk vooral voor de ware beschaving en de religie, voor de mensche- lyke eigenwaarde en het geweten. Om het doel te bereiken, moet immers alles ondergeschikt worden gemaakt aan de staatsidee. De staat moet in hopfd en hart van alle burgers de eerste plaats innemen. Boven hem is niets en niemand heilig. En de geschiedenis heeft het eeuwen lang geleerd en toont het ook weer in onzen tijd, dat de massa zich gaarne eenigen tijd aan zulk een waan vergaapt en achter zulke leuzen meeloopt; totdat het individu begint te gevoelen, wat hij aldus aan persoonlijke vrijheid, aan eerbied en vriendschap van anderen, aan werkelijke le vensvreugde heeft ingeboet. Maar de gemeen schap is dan meestal door de leiders een weg opgedreven, waarvan geen teruggaan meer mo gelijk is. Rest het derde type, dat tusschen beiden in Staat. Wij bedoelen den mensch, die den gulden middenweg wil bewandelen, die den arbeid lief heeft, maar weet, dat de zevende dag een rust dag is; die zelf naar voorspoed streeft, maar ook een ander een portie geluk gunt; die materieele goederen en geestelijke waarden tpgen elkaar weet af te wegen; die uitersten vermijdt. Wan neer bij een volk dit type den toon aangeeft, dan zal men daar een vreedzamen geest aantreffen, wars van verovering van andermans bezit; ge neigd om in vrede en vriendschap met naburen te leven; met sterken zin voor onafhankelijk heid en eigenwaarde, maar vreemd van over- matigen nationalen trots. In normale tijden zal zulk een individu en zulk een volk gelukkig ge noemd kunnen worden. Toch gaat het leven van hen, die den gulden middenweg willen bewandelen niet over louter rozen en is het ook niet zonder gevaren. Daar is ten eerste de miskenning van anderen. De slappen en vreesachtigen koesteren argwaan te gen den man van den middenweg even erg als zij den overheerscher vreezen. Zij zeggen, niet te weten, wat zy te wachten hebben; zij voelen zich onzeker. En het andere type, dat zich on gebreideld uitleeft en geen grenzen kent, scheldt op den „middenman" als op een rem van den vooruitgang: vleesch noch visch; dooder van enthousiasme en initiatief; blusscher van geest drift en vernieler van idealen. Wie den gulden middenweg wil bewandelen heeft een sterken geest, veel zelfbeheersching en zelfvertrouwen, veel geduld en zelfverloochening noodig. Zonder al deze eigenschappen gaat hij gemakkelijk scheef. Niet voor niets is het zeilen tusschen de klippen door steeds aangemerkt als bewijs van zeemanskunst. En het is juist deze kunst, welke in den „gulden middenweg" wordt .vereischt. Wie gezag uitoefent moet de gave hebben respect af te dwingen en zich te laten gehoorzamen als vanzelf sprekend. Wie echter uitgelachen wordt, en zich belachelijk maakt is een slappeling; wie steeds een ijzeren vuist moet laten zien regeert door uiterlijkheden maar mist de innerlijke sterkte. Het ware gezag ligt in het midden. Zoo is het met alles. In een wereld van ver leiding voelt de preutsche zijn zielerust weg- knagen en de levensgenieter teert zijn beste krachten op in wellust. De gulden middenweg ligt tusschen beide in: al wat God geschapen heeft is goed, maar de mensch moet er op rede lijke wijze gebruik van maken. Het is een groote fout om het houden van den middenweg als een teeken van zwakheid aan te zien. Vooral in onzen tijd van uitersten zijn velen daartoe licht geneigd. Toch zal er mees tentijds veel meer zelfbeheersching voor dien gulden middenweg" gevraagd worden dan voor het doorslaan naar een of ander uiterste. Een prachtig Evangelisch voorbeeld heeft ons Sint Faulus gegeven. Wij vinden hem geschil derd als een vurigen, jongen man, fanatiek, doordrijvend, doorjagend naar zijn doel. Dit doel was zijn ras, zijn godsdienst te beschermen te gen de nieuwe secte van het opkomend christen dom. Daarvoor schuwde hij geen middelen: te vuur en te zwaard moesten de christenhonden worden uitgeroeid. En wij vinden hem dan ook als leider bij het steenigen van Stephanus. Tot hem het licht van Christus zelf verschijnt en hij van Saulus Paulus wordt. Op eens is alle fanatis me verdwenen. De groote apostel zwoegt en werkt, niets is hem te veel voor zijn verheven taak; maar nergens zien wij hem in een of an der uiterste vallen. Integendeel; hij, de strijd bare, zingt het loflied der liefde en der onder linge verdraagzaamheid; hij leert den mensch zichzelf in te toornen, allen haat en afgunst te vermijden. Hij predikt eensgezindheid; hij maant tot onderworpenheid en geeft zelf in alles het voorbeeld. Voor de meesten onzer is de gulden midden weg de beste weg, ook en zelfs in de deugdbe oefening. Zij, van wie heldendaden worden ge vraagd, zijn er maar zeer weinigen. En dan gaat het niet aan te zeggen: „een heilige worden is niets voor mij" en zich dan maar aan het mini mum te houden. Neen, ook het pad der deugd heeft een gulden middenweg en deze is voor de meesten bestemd; het is de moeilijke weg van dagelijksche plichtsvervulling, zonder vertraging. Hier wordt inspanning, geduld, zelfbeheersching en zelfverloochening vereischt. Maar het eind doel wacht dan ook zeker. Zoowel individu als gemeenschap kan in deze onevenwichtige tijden niet genoeg worden voor gehouden, dat het vallen in uitersten altijd zijn gevaren meebrengt. Revolutie, in welken vorm ook, hetzij ze in privaat leven, in persoonlijke verhoudingen of in een Staat uitbreekt, is al tijd een teeken van ziekte. Op 'n best kan ze een veiligheidsklep zijn of een crisis, die tot beter schap voert; altijd levert zij het bewijs, dat er te veel spanning was, dat er ongezonde kiemen in het organisme woekerden. En waar voorkomen altijd beter is dan genezen, zorge men, dat er geen spanning, geen crisis intreedt. De beste weg daarvoor is de gulden middenweg. HOMO SAPIENS. De studio van de P.H.O.H.I., van waaruit wekelijks het contact met onze missiona rissen zal worden tot stand gébracht Naar wij vernemen heeft de Minister van Economische Zaken en Arbeid een schrijven gericht tot de gemeentebesturen, waarin Zijne Excellentie te kennen geeft, dat het in zijn voornemen ligt op grond van de Landbouw- crisiswet 1933 aan Hare Majesteit de Koningin maatregelen voor te dragen ter saneering van het bloembollenbedrijf. Ter voorbereiding van de uitvoering dier maatregelen acht Z. Exc. het noodzakelijk de beschikking te krijgen over ver schillende gegevens betreffende de met hyacin ten, tulpen en narcissen beteelde oppervlakte enz. Daartoe zullen den gemeentebesturen zoo spoedig mogelijk lijsten worden toegezon den van kweekers van hyacinten, tulpen en narcissen, woonachtig in de gemeente, en ook van die kweekers, die niet woonachtig zijn in de gemeenten, maar in een andere gemeente beteelde gronden bezitten, waarop boven genoemde bollen groeien. Tenslotte verzoekt de Minister spoedig een opgave te verstrekken van het aantal kweekers. Ged. Staten van Noord-Holland hebben nu eveneens hun goedkeuring gehecht aan de ta rieven- en dienstregeling voor den A. T. O.- dienst over den afsluitdijk. Op Dinsdag 23 Mei zal op eenigszins feeste lijke wijze de dienst worden geopend. Den Haag, 12 Mei. President VAN SCHAIK, opnieuw door Hare Majesteit met de leiding van de Volksvertegen woordiging belast, heeft zijn ambt aanvaard met een van die kernachtige speeches, waarin hij een meester is. Wat hij over de taak van den afgevaardigde op het Binnenhof zeide en over den invloed, die van de wijze, waarop die taak wordt opgevat, uitgaat op de waardeering van het Parlement door het volk, moge door degenen, die het meer speciaal aangaat, ter harte worden genomen. De toespraken van den president worden in deze kolom altijd woordelijk afgedrukt. Zoo zij het ook ditmaal. Mr. van Schaik dan nam zijn reeds jaren met eere bekleed ambt weder op met de vol gende woorden: Geachte medeleden, Andermaal werd mij krachtens uw voordracht het voorzitterschap der Kamer toevertrouwd. Bij de aanvaarding van mijn betrekking staan mijn gedachten even stil by de offers die de verkiezingen van ons college hebben gevraagd. Deels uit eigen beweging, deels door de on gunst van de stembus zijn verscheidene onzer vroegere medeleden niet in ons midden terug gekeerd. Het heengaan van meer dan een hun ner beteekent een gevoelig verlies voor de Ka mer. Ik wil geen namen noemen. Een ieder staat levendig voor den geest, welke sieraden van kennis en vernuft, van deskundigheid en ervaring, van werkkracht en toewijding er wa ren onder hen, die uit de Kamer verdwenen. Het aantal vrouwelijke afgevaardigden is tot de helft geslonken. Laten wij haar, die ons resten, in eere houden. De Kamer mag zich gelukkig prijzen, dat velen van hen, die thans als nieuwe vertrou wensmannen hun intrede hebben gedaan, ook in de practische politiek geen vreemdelingen zijn. Onnoodig te zeggen, hoe zeer wij ons verheu gen over den terugkeer van hen, die reeds vroeger in dit parlement hun sporen hebben verdiend. Intusschen is het niet louter een persoons verwisseling, die heeft plaats gegrepen. Er heb ben ook niet onbelangrijke verschuivingen plaats gehad in de overtuigingen en gevoe- Daar men den laatsten tijd meermalen een tekort hoort ramen voor de begrooting van 1934 heeft de „N. R. Ct." zich tot den minister van financiën gewend met de vraag, of te dien aanzien reeds met eenige waarschijnlijkheid 'n cijfer kan genoemd worden. De minister had geen bezwaar, ten dezen eenige inlichtingen te geven. Hij begon met er aan te herinneren, dat op de begrooting van 1933, wegens de daling der inkomsten, aanvankelijk een tekort moest wor den geraamd van 147.6 miliioen. Dit tekort werd blijkens de millioenennota voor 125.5 miliioen gedekt. Voor 53.5 mil iioen door besparing; voor 54 miliioen door belastingverhooging, en voor 18 miliioen uit het reservefonds. Rond 22 miliioen on geveer het bedrag van het spoorwegtekort bleef dus ongedekt. Daar zoowel de besparing als de belasting verhooging tijdens de behandeling in de Kamer met 3 miliioen werd verminderd, steeg het tekort van 22 miliioen met 6 miliioen 28 miliioen. Dekking voor dit resteerend tekort werd ge vonden door de indiening van het ontwerp op de omzetbelasting. Dit ontwerp zou een jaar opbrengst leveren van 60 miliioen. De in werkingtreding werd gesteld op 1 Juli a.s., zoodat een bate van 30 miliioen zou ver kregen worden in 1933. Evenwel is dit ontwerp door de oude Kamer niet meer behandeld, ook niet in de secties, zoodat tijdige totstandkoming vrijwel uitgeslo ten schijnt. Evenmin is nog in openbare behandeling ge komen de reeds vroeger ingediende en in Sep tember 1932 opnieuw door de regeering aan de orde gestelde weeldeverteringsbelasting. De opbrengst daarvan is geraamd op 10 miliioen. (Deze 10 miliioen maken deel uit van de bo vengenoemde 54 miliioen belastingverhoo ging). Indien de Kamer vóór 1 Januari 1934 alsnog de gelegenheid mocht vinden, de omzetbelas ting en de weeldeverteringsbelasting te behan delen, en indien tevens de tijdelijke opcenten op de invoerrechten en den bier- en suiker accijns, benevens de tijdelijke opcenten op de gemeentefondsbelasting en vermogensbelas ting met 1 jaar worden verlengd de eerst genoemde tijdelijke opcenten eventueel te ver vangen door de in voorbereiding zijnde tech nische herziening van de tariefwet dan is voor 1934 de volgende rekening op te maken: De opcenten op de gemeentefondsbelasting en de vermogensbelasting brengen, doordat zij in 1933 pas van 1 Mei af werkten en daaren tegen in 1934 gedurende het geheele jaar zullen gelden 9 miliioen méér op. De omzetbelasting geeft een bate van 60 miliioen. Tezamen een vooruitgang van 69 miliioen. Het bovenge noemde tekort van 28 milloen (waarin de totstandkoming der weeldeverteringsbelasting reeds is verdisconteerd) werkt, bij gelijkblijven de uitgave, ook in 1934 door. Blijft dus een voordeelig saldo van 69 min 28 41 miliioen. Hiertegenover staat echter zooals in de Memorie van Toelichting op vóórmeid ont- werp-omzetbelasting is uiteengezet dat voor 1934 vooreerst zullen wegvallen de 18 mil iioen, welke in 1933 voor het laatst uit het Reservefonds konden worden geput, en dat bovendien rekening zal zijn te houden zoowel met een verdere daling der middelen als met een verhoogde uitgaaf voor de Staatsschuld tot de noodzakelijke consolidatie. De verhoogde uitgaaf voor de staats schuld wordt thans door het departement geraamd op 10 miliioen, de verdere daling der middelen op 25 miliioen. Indien dit laat ste cijfer veiligheidshalve op 30 miliioen wordt gesteld, en bovendien een post van 10 miliioen wordt opgenomen ter gedeeltelijke dek king van het vermoedelijk tekort over 1932, "zaj het budget van 1934 derhalve bezwaard wor den met 18 en 10 en 30 en 10 miliioen is 68 miliioen. Inplaats van een voordeelig saldo van f_ 41 miliioen zal er dus een tekort zijn van 27 miliioen. Dit tekort betreft intusschen slechts den ge wonen dienst. Daarnaast bestaat de dienst van het Lee- ningfonds 1914. Dit fonds kon tot voor enkele jaren zich zelf bedruipen en zelfs allengs een groot saldo vormen. Die toestand is geheel ver anderd. Vooreerst door het terugloopen van de inkomsten ook daar. Maar in veel sterkere mate doordat de crisisuitgaven (voor werkloos heid en steun aan bedrijven) ten laste van het Leeningfonds 1914 zijn gebracht. Wél stonden daar eenige nieuwe crisismiddelen tegenover, maar deze bleven bij de uitgaven vèr ten achter. - De groote omvang van de crisisuitgaver. heeft er dan ook toe geleid, dat het saldo van het Leeningfonds op 1 Januari 1931 nog 235 miliioen in den loop van 1933 geheel zal zijn verbruikt. Dit heeft tweeërlei gevolg. Vooreerst, dat de crisisuitg^en van 1934 niet meer uit het saldo zullen kunnen worden gefinancierd. En in de tweede plaats, dat ook voor den oorspronkelij- ken dienst van het Leeningfonds (financiering van rente en aflossing der oorlogsleeningen) niet meer uit het saldo zal kunnen worden ge put. Ook dit laatste verdient de aandacht. Het sal do immers was normaal bestemd om tot 1943 jaarlijks tot een bepaald bedrag te worden aan gesproken ter overbrugging van een tekort in den oorspronkelijken dienst van het Leening fonds. Na 1943 zou dit niet meer noodig zijn en konden zelfs de heffingen worden verlaagd, terwijl in 1959 de laatste oorlogsleening zou zijn afgelost. Deze normale bestemming van het saldo heeft het nog kunnen volgen in de jaren 1931 en 1932. In die beide jaren immers is het saldo toereikend geweest om naast de dekking van het crisistekort, te voorzien in de overbrugging van het tekort op den oorspronkelijken dienst van het Leeningfonds. In 1931 is voor dit laatste doel noodig geweest ruim 35 miliioen, in 1932 ruim ƒ33 miliioen. Voor 1933 wordt het crisistekort geraamd op 95 miliioen en het tekort op den oorspronke lijken dienst van het Leeningfonds op ƒ41 mil iioen. Daar het saldo op 1 Januari 1933 nog be droeg ƒ82.6 miliioen, zal het niet voldoende zijn om het crisistekort geheel te dekken en zal het bovendien zijn normale bestemming in 1933 niet meer kunnen volgen, zoodat het te kort op den oorspronkelijken dienst van het Leeningfonds dit jaar ongedekt blijft. Voor 1934 beteekent een en ander het vol gende. lens van ons volk zelf. Indien wij dit ver schijnsel niet enkel in oppervlakkige cijfers zien, doch ook beproeven het in zijn diepere en wezenlijke beteekenis te peilen, zal dit de staatkundige wijsheid en wijze staatkunde in ons bevorderen. Het aantal in de Kamer vertegenwoordigde partijen is van 11 tot 14 gestegen. Moet dit noodzakelijkerwijze leiden tot stroefheid inden loop onzer werkzaamheden? Die vraag behoeft niet bevestigend te worden beantwoord. Mits men een juiste opvatting hebbe van den aard van ons parlementair werk zelf. Het kan onze taak niet zijn, ik moge dit zeggen, tot hen, die voor de eerste maal tot de functie van volks vertegenwoordiger werden geroepen, het kan onze taak niet zijn louter een echo te wezen van wat buiten onze muren reeds klaar en duidelijk tot ons allen en tot de Regeering ge richt is geweest. Laten wij, hetzij voor onze be ginselen getuigend, hetzij meer practischen ar beid verrichtend, in onze instemming en in onze critiek, in onze verlangens en in onze aan bevelingen, een eigen klank laten hooren, be slist, maar sober. Spaarzaamheid in woorden behoeft geen ar moede van gedachten te beteekenen.» Een goed amendement kan zijn verwerping te wijten heb ben aan een te uitvoerige toelichting. Geachte medeleden, veler oogen zijn op ons gericht. Door een juiste opvatting omtrent de plaats der Kamer in ons Staatsbestel, door inhoud en vorm van ons parlementaire werk, hebben wij het in de hand, dat de volksverte genwoordiging zal blijven wortelen in het volks vertrouwen. In dit licht onze verantwoordelijkheid ziende hoop ik, zij het niet alleen op eigen krachten steunend, wederom uwe beraadslagingen te mogen leiden. Evenals de stemming, die in het begin van de week den heer Van Schaik als nummer é6n op de voordracht voor het presidium der Ka mer plaatste, werd ook zijn intreerede met een krachtig applaus begroet. Mogen, als het wet gevend werk in de Kamer weer op gang komt, de leden nogmaals en steeds opnieuw ook met terdaad hun instemming met de woorden van den voorzitter toonen door zijn vriendelijke wenken op te volgen. „Spaarzaamheid in woor den behoeft geen armoede van gedachten te beteekenen." Inderdaad. President Van Schaik zelf bewijst in zijn toespraakjes aanhoudend de waarheid van dit woord. Ook de manier, waar op hij later in een sober, maar met enkele lij nen den overledene teekenend woord het deze week gestorven oud-lid der Kamer en oud-mi nister prof. van Gijn herdacht, getuigde er weer van. De Kamer heeft vervolgens haar diverse commissies samengesteld. De wijze, waarop dat geschiedt, verschilt sterk van de plechtstatig heid, waarmee de Eerste Kamer dit werk ver richt, en geeft blijk van zin voor moderne ef ficiency. Voor de meeste commissies laat men de aanwijzing der leden aan den voorzitter over. We mogen onzen lezers de opsomming van al die namen besparen en alleen relevee- ren, dat aan den pas gekozen anti-revolution- nair mr. Dobben de Bruyn de onderscheiding te beurt viel, al onmiddellijk te worden be noemd in de commissie voor de Waterstaats- aangelegenheden. Ook de afdeelingen werden getrokken. Zij benoemden tot haar voorzitters de heeren DR. COLIJN, SNOECK HENKE- Het crisis-tekort, weder te ramen op 95 mil iioen, zal naar den gewonen dienst moeten wor den overgebracht, indien men althans niet de sedert 1919 afgesloten reeks der crisisleenin- gen wil heropenen, waartegen groote bezwaren bestaan. Die overbrenging naar den gewonen dienst zou trouwens ook om wettelijke redenen noodig zijn. Immers de wet, waarbij de crisis uitgaven ten laste van het Leeningfonds wer den gebracht, expireert met 1 Januari 1934. Zij had slechts rechtskracht voor de jaren 1931, 1932 en 1933. Zonder wetswijziging zou dus reeds op formeelen grond, de overbrenging naar den gewonen dienst geboden zijn. Voor het tekort op den oorspronkelijken dienst van het Leeningfonds geldt deze formeele overweging niet. Naar de bestaande wetgeving blijft dit tekort dat trouwens in 1934 en vol gende jaren wegens tot stand gekomen aflos singen zal dalen (voor 1934 wordt het geraamd op ƒ31.8 miliioen) ten laste van het fonds. Ook materieel is een overbrenging van het te kort naar den gewonen dienst hier niet in die mate noodzakelijk. Indien het ten laste van het fonds blijft, zal dit hierop neerkomen, dat de liquidatie der oorlogsleeningen iets minder snel zal gaan dan aanvankelijk bedoeld was. De hef fingen, die na 1943 aanmerkelijk hadden kun nen worden verlaagd, zullen dan na dat jaar nog eenigen tijd op het bestaande peil moeten worden gehandhaafd. Dit is te betreuren, maar bij het vrij vlugge tempo, waarin de liquidatie der oorlogslasten in ons land is opgezet, des noods te aanvaarden. Met de crisislasten, die aan de eigenlijke func tie van het Leeningfonds 1914 geheel vreemd zijn, staat de zaak geheel anders. Zij zijn tijde lijk bij het fonds ondergebracht wegens het daarin aanwezige saldo, dat grooter was dan ter overbrugging van het tekort op den oor spronkelijken dienst van het fonds tot 1943 noo dig was. Nu deze crisislasten echter *- door om vang en duur het saldo overwoekerd heb ben, zal hun tijdelijke onderbrenging bij het fonds niet kunnen worden verlengd en zullen zy dus naar den gewonen dienst moeten wor den overgebracht. De conclusie uit het voorafgaande is, dat het tekort op den gewonen dienst voor 1934, naar de thans beschikbare gegevens, en in de onder stelling dat de voormelde belastingmaatregelen tot stand komen, kan geraamd worden op ƒ27 95 x 122 miliioen. Hierbij is verwaarloosd eenerzijds het natuur lijk accres der uitgaven, anderzijds de automa tische daling van de uitgaven ten gevolge van de doorwerking der reeds te voren genomen be sparingsmaatregelen, voor zoover deze om de bekende redenen (wachtgelden enz.) niet ter stond hun volledig effect- konden hebben. Den 24en Juni a.s. zal de K. R. O. via den Phohi-kortegolfzender zijn eerste programma geven, speciaal bestemd voor de Nederlandsche Missionarissen in de Missiegebeden over de ge heele wereld. En het ligt in het voornemen, om daarna elke week een dergelijk programma te verzorgen, zoodat de Nederlandsche Priesters en Religieuzen in de gelegenheid worden ge steld om voortaan één uur per week het con tact met het Moederland te onderhouden. Want de samenstelling van deze uitzendingen wordt zóó gekozen, dat behalve actueele mededeelingen van belang voor de Missionarissen, een samen vatting zal worden geboden van de voornaam ste gebeurtenissen op godsdienstig en maat schappelijk gebied in Nederland en daarbuiten, terwijl ter afwisseling een met zorg gekozen muzikaal programma zal woorden ingeiascht. Vanzelfsprekend, zoo schrijft ons pater J. Dito O.P., is dit nog slechts een onvolledige omschrij ving van het karakter der uitzendingen aan den vooravond van den eersten; immers de toe komstmogelijkheden, welke hier - liggen opge stapeld zouden slechts vergelijkenderwijze kun nen worden afgemeten naar de geschiedenis van den K. R. O. in Nederland, sedert de zevenjarige periode van zijn bestaan. Men kan over de waarde van radio-uitzen dingen, bestemd voor de verre Janden, waarin de Missiegebieden gelegen zijn, verschillend oor- deelen, maar, wanneer er voor de Moscou-zen- ders alles aan gelegen is, om de stem van Rus land in die landen te laten weerklinken, dan moge daaruit toch reeds worden afgeleid dat de waardeering veel minder problematisch is, dan wellicht velen vermoeden. Immers door dit directe en herhaalde contact met het Moeder land zal ook de Missionaris op de hoogte kun nen blijven van de „histoire contemporaine", waardoor hij gemakkelijker in de gelegenheid is zijn kennis, op andere wijze door bestuur en correspondentie aangevuld, te stellen als een krachtig tegenwicht o.m. tegen de verkeerde invloeden, welke uitgaan van de zenders der Sovjet-Unie. In elk geval moet het een onwaardeerbare goedheid van de Voorzienigheid worden geacht, dat het land, hetwelk de meeste Missionarissen levert aan de wereld, dat ook als eenige onder de staten beschikt over een eigen Katholieken Radio-Omroep, thans het eerste zijn zal om ook de modernste aller pubhcatie-middelen in dienst te mogen stellen van de Missie, van de bevordering der Missie-actie en van den Mis sionaris zelf, die aldus uit zyn isolement wordt verlost. Uiteraard kan nog niet aan alles worden ge dacht, ofschoon veel reeds onder de aandacht is gekomen. Zoo o.m. het feit, dat nog niet elke Missionaris de beschikking heeft over een ge schikt radio-ontvangtoestel. Maar ook hier hoopt de K. R. O. binnen niet al te langen tijd zijn bemiddeling te kunnen verleenen en van voor lichting te dienen, om in het bestaande tekort te helpen voorzien. De lezer is thans reeds eenigszins in staat te begrijpen, van welk een beteekenis het is, dat op den Nederlandschen wereldzender te Huizen een katholiek program kan worden geboden, geheel ten dienste van de dappersten en onbaat- zuchtigsten onder ons, de Missionarissen. De groei van het plan en de verwezenlijking der gestelde idealen zullen uiteraard afhanke lijk zijn van den financieelen steun, welke deze in Katholiek Nederland zullen ontmoeten. De moreele steun is er reeds, want niemand minder dan Z. H. Exc. Mgr. Jansen verleende zijn hooge goedkeuring aan deze nieuwe on derneming. Dit plan zal onder Gods Zegen slagen, omdat het moet. En het moet slagen, omdat het kan. Want ten laatste hebben de pioniers van de Katholieke cultuur in de over den aardbol ver spreide Missiegebieden er recht op, dat wij hen met alle mogelijke middelen tegemoet treden, om hun Missiearbeid meer vruchtdragend te doen zijn. t MANS, MARCHANT, VLIEGEN en AAL- BERSE. Geïnstalleerd zijn heden nog de Christelijk Historische afgevaardigden KRIJGER en BAK KER en de Katholiek Baron VAN VOORST, die den eed, en de sociaal-democraat KUPERS, die de belofte aflegde. Vier gekozenen wachten nog op hun installatie. De Katholieke afge vaardigde VAN DE BILT kon in verband met familie-omstandigheden nog niet naar Den Haag komen, terwijl de twee Indische com munisten en de in de gevangenis vertoevende revolutionnair-socialist Sneevliet voorloopig nog wel zullen ontbreken. Het duo DE VISSERWIJNKOOP zit in tusschen niet stil. Toen de president mede deelde, dat van de Communistische Partij Hol land een adres was binnengekomen, om de tus- schenkomst der Kamer in te roepen, opdat de drie genoemde oproerkraaiers zoo spoedig mo gelijk zitting kunnen nemen, had de heer de Visser, beleefder en volgzamer dan ooit, al drie moties klaar. Sardjono en Sneevliet moes ten in vrijheid en aan den eerste moest de regeering allerlei faciliteiten verleenen, om hem in staat te stellen, zijn stukken nog op tijd in te zenden. De president legde terecht de mo ties naast zich neer. Want eerst dient het adres de commissie voor de verzoekschriften te pas- seeren. Deze adviseert dan de Kamer, wat zij moet doen. Het voorstel-de Visser tot wijziging van de Kieswet, ook al ingediend in verband met de hindemissen, die de Indische communisten op hun weg naar de Kamer ontmoeten, komt de volgende week in de afdeelingen. De heer WIJNKOOP vroeg een interpella tie aan over de houding, door de regjeering aan genomen tegenover den Surinamer de Kom, die de aanstoker was van de bekende relletjes te Paramaribo. In haar volgende vergadering zal de Kamer over dit verzoek beslissen. Den 25en Mei viert de St. Vincentiusvereeni ging haar honderd-jarig bestaan. Te dier ge legenheid zal Z. H. Exc. Mgr. Aengenent een Pontificale Hoogmis opdragen in de St. Jaco- buskerk te Den Haag. De H.H. Wijdingen zullen dit jaar worden toegediend op Zaterdag 10 Juni in de kathe drale kerk te Haarlem. Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal de volgende week Maandag en Woensdag geen audiëntie verleenen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 5