Jiet vet&aal van den dag WRIGLEY et Erfdeel Stanley in het land der zwarten MARLEENTJE ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Wie stevig in zijn schoenen wil staan Hij trekke ROBINSONschoenen aan Geweldige journalistieke opdracht Alleabonné's ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen MAANDAG 29 MEI Een „Ras" sterft uit Shoulder Arms" Oorlogsfilm van Chaplin dacht den voi- belastera I Turksche opvoeding AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Joseph Hocking In het Grand-Hotel te Parijs logeerde in Oc tober 1869 James Gordon Bennett, oprichter en directeur van de „New York Herald", ver moedelijk nog altijd „Het meest gelezen dag blad" van Amerika. De naam Gordon Bennett, bekend door de heele wereld als die van een familie met macaenatische leden, is niet alleen verbonden aan prijzen voor de luchtsport, aan de uitrusting van Noordpool-expedities, doch bovenal en voor altijd aan de ontdekkingstoch ten van Stanlej in Centraal-Afrika. In 1869 dan klopte iemand aan bij James Gordon Bennett. „Binnen." De krantenkoning lag op bed. „Wie zijt gij?" „Stanley." „O, zoo, ga zitten. Ik heb U per telegram uit Madrid ontboden, om een heel belangrijke op dracht. Wat denkt ge van Livingstone?" „Ik weet er niets van, mijnheer." „Gelooft ge dat hij dood is?" „Misschien wel, misschien ook niet." „Ik geloof, dat hij niet alleen leeft, maar ook kan gevonden worden; wil je hem gaan zoeken? Ik bedoel, dat gij vertrekt, hem opspoort, waar hindert niet, ons alle mogelijke berichten zendt, hem alle mogelijke hulp biedt, dus U van alles behoort te voorzien. Doe verder wat je goed dunkt en trek voor alle kosten wissels van 1000 pond op de „New York Herald"." „Afgesproken, moet ik onmiddellijk Afrika trachten binnen te dringen?" „Neen, hier is een schema. Woon eerst de opening bij van het Suez-kanaal; vaar den Nijl op en oriënteert u over den voorgenomen tocht van Baker; kom terug om Jeruzalem aan te doen en onderzoek de geruchten over de ont dekkingen van kapitein Warren. Van Constan- tinopel, de sultan heeft ongenoegen met den khedive van Egypte, bereist ge de Krim voor de slagvelden; langs den Kaukasus naar de Kaspische zee om te luisteren of het waar is dat Rusland een expeditie naar Khiwa heeft uitgezonden. Daarna doet ge Indië aan, levert een schets over Persepolis, ook een over den spoorweg langs den Euphraat en ga dan scheep naar Afrika. Is Livingstone op weg naar Zanzi bar, dan wacht ge hem af, zoo niet, dan dringt ge het land binnen en zoekt hem. Stel u op de hoogte zijner laatste ontdekkingen, mocht hü, wat de hemel verhoede, omgekomen zijn, ver zamel dan alles over dit droeve gebeuren en lever de bewijzen, en nu, tabbé, God be hoede u." „Tabbé, wat een mensch doen kan, zal ik doen!" De werkelijkheid slaat met lengtes iedere ro mantische opdracht aan een mensch te geven en wel moest die Stanley een knappe kerel zijn, om als journalist zoo verbazend veel vertrouwen waard te zijn. Hij had zijn sporen verdiend. Van arme ouders, opgevoed in een gesticht, trekt hij op zijn 13e levensjaar als scheepsjongen, naar New-Orleans, vanuit Liverpool. Hij komt bij een koopman, Stanley, in dienst, weet zich zóó te gedragen, dat deze hem als zoon adopteert en van nu af heet John Rowlands voortaan Stan ley, onder welken naam de zwerversjongen uit Denbigh in Wales dan ook in de deftige West- minsterabdij ligt begraven, tusschen de groot sten onder de zonen van Albion. Hij maakt den burgeroorlog mee tusschen Noord en Zuid, staat op het punt gefusilleerd te worden, ontsnapt, maakt promotie, wordt kapitein en komt in 1865 als 29-jarige beroemdheid-in-wording zijn oude moeder in haar hutje opzoeken. Hij gaat in de journalistiek, toen nog een werkje met risico, maakt veldtochten mee tegen de Indi anen, levert copieën, die oogenblikkelijk den geboren scribent verraden en kan zooveel ver dienen als hij wil. In 1867 komt hij in dienst van de „New York Herald" met 10.000 salaris, toen zooveel als twee of drie onzer ministers, gaat naar Abessynië, weet het klaar te spelen om zijn directeur 24 uur vroeger over alles in te lichten, dan de Engelsche minister het ver slag van den officieelen leider in handen krijgt. Stanley maakte alles mee: de troebelen in Spanje waren juist in vollen gang, toen hij van zijn baas, dien hij nota bene nog nooit had ge zien het telegram kreeg: Kom naar Parijs. Grand Hotel Gordon Bennett. In Maart 1871 verliet Stanley de kust van Zanzibar, met een groote kajavaan van 192 koppen, w.o. 3 Europeanen, om den 27sten Mei 1872 terug te keeren met een volkomen succes en een nieuwen hartstocht, n.l. het grootsche, majestueuse rijk in zijn heele formidable breedte door te trekken. Livingstone werd ge vonden, de berichten overgebracht, de lotgeval len in aangrijpende kleuren aan de verbaasde wereld meegedeeld, de spanning tot hunkering opgevoerd. De wereld sprak over Stanley, dacht over Stanley, droomde over Stanley. Hoe hij deelnam aan den strijd tegen Mirambo, den ge weldigen negervorst, die hem de grootste moei lijkheden bezorgde. Hoe hij gedwongen werd van route te veranderen, last kreeg met dragers, oproeren moest dempen, om tenslotte zege vierend den „moesoengoe", den blanken man, Livingstone, te vinden aan het groote meer van Tanganjika, na een tocht van tweehonderd zes en dertig dagen, gevuld tot in iedere seconde met een spanning als slechts weinigen kunnen doorstaan. Een historisch oogenblik, twee Engelschen in het altijd ondoordringbaar geachte wereld deel der zwarten, steken elkaar de hand toe, kalm van buiten, trillend van binnen. „Doctor Livingstone, naar ik veronderstel?" „Juist." „Ik dank God, dat hij me vergunde u te ont moeten." „Ik acht me gelukkig, u te kunnen ont vangen." Livingstone was grijs, heel grijs geworden en zag er slecht uit. Eenigen tijd bleven ze bijeen, exploireerden, maakten tochten en bespraken de mogelijkheid van een tocht dwars door Afrika. Stanley luisterde naar de kostbare aan wijzingen van Livingstone, die zelf niet aan den tocht kon deelnemen, doch op zoek ging naar de bronnen van den Nijl. Stanley moest nu terug naar Zanzibar, vandaar naar Europa, naar Amerika, om overal als de wonderbare held der ontdekkingen en journalistiek te worden ge fêteerd. De eerste tocht eindigde op den 27en Mei 1872. Men weet dat Stanley daarna nog heel veel in Afrika heeft rondgezworven. Vooral zijn verdienste bü de stichting van den Kongo-staat zullen de Belgen niet spoedig vergeten. Koning Leopold II noodigde Stanley, tijdens een ver blijf bij zijn moeder, naar Brussel om de vor ming van een koloniaal rijk te overwegen. Stanley's derde reis naar Afrika had geen ander doel, dan de belangen van België aan den Kongo-stroom voor goed te vestigen. Factorijen werden aangelegd, versterkingen eveneens, handelsrelaties aangeknoopt, de on- denkbaarste moeilijkheden overwonnen. Boeiend ik de wedloop met hindernissen tus schen de expeditie van Stanley, van alles tot in het overdadige voorzien, met die van Savorg- nan de Brazza, een armen marinekapitein, die op eigen gelegenheid reist, doch met het doel zijn vaderland in het bezit te stellen van een der belangrijkste punten in het Congogebied. Als Stanley aankomt, dan verbleekt hij, de heele karavaanstaf verbleekt, van een hut waait reeds de Fransche vlag. Brazza heeft Stanley overwonnen, dit was de edele wraak van „een uitgehongerden bedelaar op bloote voeten," zoo als Stanley hem durfde noemen. Deze moest nu den overkant van den Congostroom voor België in bezit nemen en stichtte er Leopoldsville, de tegenwoordige hoofdstad van den Congo-staat. Enorme opofferingen heeft Leopold II zich ge troost en tenslotte was dan ook de erkenning van België's rechten zonder twijfel een daad van rechtvaardigheid, op het congres te Berlijn. Het moet den Franschen zeer pijnlijk zijn geval len, dat Stanley in alles en overal zoo fel tegen hen te keer ging. De rivaliteit speelde hem meermalen parten, trouwens veel wijst op Stan ley's heerschzuchtig en arrogant karakter. Zeker, het is waar, hij kon zeggen: „door mijn arbeid heb ik een koninkrijk gesticht; voortaan zal er een vorst op aarde zijn, die mij, Stanley, een zijner kronen dankt." Dat is niet heel be scheiden, te meer als men volkomen zwijgt over allen steun door trouwe medewerkers genoten, wat Stanley weinig sympathiek doet in zijn werk: Cinq années au Congo. Intusschen, Stanley werd door Europa met alle eerbewijzen overladen, Bismarck ging heel vertrouwelijk met hem om, de Belgen beloonden den zwerversjongen uit Denbigh koninklijk. Tragisch is Stanley's vierde en laatste tocht, z.g. om Emin Pascha te ontzetten, in werkelijk heid om de Engelsche koloniale politiek te die nen. Het schandelijk lijden door duizenden ge leden, de wreedheden op dezen tocht gepleegd, de onverantwoordelijke houding van Stanley maken van dezen tocht een afschuwelijk drama. De schim van Gordon Pascha zal zich zeker met afkeer hebben afgewend van dezen Stanley. Hij was hier de veroveraar en de deserteur! Hij of ferde een heele provincie op, Egyptisch Soedan ging voor lange tijden verloren, werd opnieuw ontoegankelijk voor de beschaving. Men is echter bij zulke ondernemingen nog al gauw genegen voor de zwarte plekken het oog te sluiten, doch als tientallen jaren achter een de missionarissen moeten kampen met de vijandige houding der negers tegen iederen blanke, dan begrijpen zij wel waar de oorzaak ligt. De haat heeft de psyche der zwarten aan getast, en Stanley is daarvoor gedeeltelijk ver antwoordelijk. Stanley leefde nog tot 1904, heeft zonder twijfel een welverdienden roem genoten, want door hem is het werk van Livingstone vol tooid. Jammer, dat hij den werkelijken kultuur- drang en het godsdienstig besef van dezen fijnen ontdekkingsreiziger miste. In bijna alle landen is het uit met de groote rijkdommen. Het is nog zeer de vraag of er binnen afzienbaren tijd nog nieuwe million- nairs komen zullen, want dé tijden hebben zich radicaal gewijzigd en vele van de methoden, met behulp waarvan de millionnairs tot voor korten tijd nog hun eigendommen ophoopten, hebben thans hoegenaamd geen beteekenis meer. Zelfs John D. Rockefeller, de rijkste man dei- wereld, heeft enorme verliezen geleden. Hij had zich in 1896 met een enorm vermogen van on geveer 40 millipen pond teruggetrokken. Dit geld wist hij zóó uitstekend te beleggen, dat het tot 200 millioen pond aangroeide. Sedert 1929 heeft het echter heel wat aan waarde verloren. De kleine millionnairs, die een of twee mil lioen bezaten, zijn tegenwoordig blij als ze nog 100.000 hebben. Een voorbeeld voor de gril ligheid van het lot is ook een der vroegere rijkste mannen van Engeland, de reeder John Ellerman. Zijn groote vloot van reusachtige handelsschepen brengt hem tegenwoordig wei nig voordeel meer, omdat de meeste schepen opgelegd zijn en niet meer in gebruik zijn. Ook bij de grondeigenaars is bijna overal een ver mogensvermindering te constateeren, evengoed als een tijdlang geheel automatisch de waarde van hun grond en eigendom steeg. Tot staving hiervan kunnen we een Engelsch voorbeeld aan voeren. Eeuwen geleden erfde een zekere Mary Davies uitgestrekte landerijen, die door hu welijk aan de familie Grosvenor kwamen en langzamerhand een geweldige waarde kregen. Ook zij zinken thans, om zoo te zeggen, ineen, zonder dat de eigenaars ook maar het minste kunnen doen, om het verval van hun vermogen tegen ta houden. aiiiiiilllilllllllll iiiiiiimmmim£ i 99 Charlie Chaplin is niet achtergebleven in de reeks der oorlogsfilms, al heeft hij de loopgra ven-tragedie een beetje anders gezien dan zijn zwaarder op de handsche collega's. Men mag zich verbazen over het feit, dat de film „Shoulder Arms" zoo lang uit Nederland werd weggehouden. Zij werd n.l. kort na den oorlog, d. w. z. ongeveer tien jaar of langer geleden, vervaardigd en wordt nu pas vertoond, al behoort deze film waarlijk niet tot de slecht ste van Chaplin. Er werden ook eenige dingen in gecoupeerd, o. a. de gevangenneming van den Duitschen keizer met niemand anders dan Charles Spencer Chaplin. Dit ging blijkbaar te ver. Dit was ietwat te pijnlijk voor de Duitsche eer en we kunnen ons dat indenken, als we de drie figuren zien, die overduidelijk Wilhelm II, den kroonprins en Hindenburg voorstellen en die zoowel door hun figuur als door hun plaats in de situatie onontkoombaar op de lachspieren werken. Charlie, die de held van het verhaal is, doet natuurlijk alles verkeerd maar redt de wereld in zyn volslagen onnoozelheid. Ieder schot dat hij vanuit de loopgraaf afvuurt kost een vijand 't leven en tot verbijstering van zijn collega's heeft hij in minder dan geen tijd een plankje vol krijtstrepen, die het aantal slachtoffers aan duiden. Hij speelt overigens fair play, want als hem de helm van het hoofd wordt geschoten, veegt hij als hulde aan den vijand één streepje uit. Bij een oproep om vrijwilligers springt de held naar voren, doch nauwelijks verneemt hij dat een stormaanval onherroepelijk den dood van de vrijwilligers zal beteekenen, of hij gunt liever een collega de eer. Het is echter te laat en hij moet het laddertje op. Hij doet dit met een heldhaftigheid die haar weerga niet vindt en even later keert hij terug met een handje vol gevangenen, die hij als honden voor zich uit drijft. Niets kan hem nu meer deren en temidden van het granaatvuur zit hij met ko ninklijke gebaren zijn lunch te verwerken. Hij laaf zich hierbij bedienen door het geweervuur van den vijand, houdt zijn fleschje even over den rand van de loopgraaf en laat den nek eraf schieten. Ook zijn sigaret laat hij door een ko geltje aansteken, want sinds zijn overwinning zijn z'n vijanden voor zijn vermaak op de we reld. Volgt dan een tweede uitval, die den held in de frontlinie van den vijand brengt. Hij zwerft rond in een bosch en heeft zich vermomd als boom. Als zoodanig is hij volstrekt onher- Ha! nu brengt Marleentje Dietrich Aan Europa een bezoek! In een allerleukst colbertje En een dito mannenbroek! f Sterren, die het doek verluchten f In een liefdesfilm, die pakt, Hebben schijnbaar óók behoefte Aan wat meer publiek contact! Dus Marleentje laat zich kijken Op het kijkgraag continent, En zij geeft met sterren-gratie Haar bijzonderheid present Mannenkleeding is haar hobby, Maar toch blijft zij daarbij vrouw. Kijkt u even naar haar foto's, Dan bemerkt u dit al gauw! Want als heerlijk laatste snufje. Uiting van modaine gril, Draagt zij voor haar schoone oogjes Bovendien een zwarten bril! Ach, die broek is nog tot daartoe, 1 Maar die bril, die staat haar niet, Daar ze zóó, als ster, de wereld I Veel te zwart en somber ziet! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) aiiimiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiimiiil kenbaar tusschen de andere boomen en we zien een dikken Beier boom voor boom aanvallen ln de hoop den onverlaat te treffen. Maar Charlie ontsnapt telkens en weet zelfs enkele vijanden te vellen. Eindelijk komt hij bij een stukge schoten huis, waarvan alleen de deur, de trap, de zoldering en een stuk muur is overgebleven. Hoewel twintig Charlie's gemakkelijk door den stukgeslagen muur zouden kunnen, verkiest Charlie den officieelen weg te bewandelen en treedt plechtig de deur binnen. Hij begeeft zich argeloos te bed en heeft er geen notie van, dat de heele wereld hem kan zien. Een meisje verschijnt, de bewoonster van het huis en de ridderlijke held ziet direct in haar een bescher melinge wanneer een Duitsch peleton het huis omsingelt. Hij velt wederom een vijand en steekt zich in diens uniform. In deze gedaante heeft hij een ontmoeting met den Keizer, den Kroon prins en Hindenburg, redt tenslotte het meisje, een gevangen collega en zichzelf en komt in een haastig Fordje bij zijn makkers terug, luide als triomfator gevierd. Maar op dat oogenblik wordt Charlie uit den slaap geschudhet is alles een droom geweest. Ziedaar weer een film van Chaplin, die zijn oude genre alle eer aandoet. Men dient deze film te rangschikken bij die dwaze, verrukkelijk naïeve serie, die den overgang vormen naar zijn „groote" films als „The Kid", „The Pilgrim", „Goldrush" enz. Hij is kwistig met zijn humor, zijn heldhaftigheid, zijn onschuldige kinderlijk heid. Bij dit alles is deze film een persiflage op den oorlog, doodelijker dan alle ernstige paci fistische films. Een kostelijke Chaplin van de goede, oude soort. Er was maar één deken op het Ar- tis-eiland en Freddy had haar in de hut van den kapitein van het vergane schip gevonden. Het was de gewoonte van den zeeman om de deken naar het strand te brengen. Op zekeren dag zag hü, dat de kat de deken uit rolde. „Die deken is veel te mooi voor kat ten", riep de zeeman kwaad uit. „Nee," zei Ivy, „Polly rolt haar juist op. En dat had jij moeten doen." Polly rolde de deken om haar li chaam en liep er mee naar de Artis- keuken. „Wel heb ik van mijn leven,' riep Freddy Vrijdag uit. „Ik weet zeker dat ik haar dat nooit geleerd heb." „Nee, dat heb ik haar geleerd, want dat moest ik wel. Jij vergeet immers zoo vaak de deken behoorlijk weg te brengen," zei Ivy. (Morgenavond vervolg). \\TO\m )ac* (Ingezonden Mededeeling) De leeraar in het schoonschrijven Sergeï Achinejew in Charkof gaf een bruiloft ter gelegenheid van het huwelijk zijner dochter Natalia met den leeraar in de geschie denis Iwan Petrowitsch. De bruiloft had een geregeld verloop. In de zaal werd gezongen, gespeeld en gedanst. Door de kamers liepen de uit de Sociëteit geAniurde kellners in zwarte jassen en vuile witte boorden als bezetenen heen en weer. Overal werd druk gepraat. De leeraar in de letterkunde, de Franschman Pas- dequoi, en de onderchef van het station, zaten naast elkander op de sofa en vertelden opge wonden en elkaar voortdurend in de reden vallend, aan de gasten gevallen van levend- begraven-worden en droegen hun meeningen over het spiritisme voor. Ze geloofden niet aan spiritisme, maar gaven wel toe, dat er tusschen hemel en aarde heel wat dingen waren, die het menschelijk verstand nooit begrijpen zou. In een andere kamer zette een der gasten uit een, in welke gevallen een schildwacht bevoegd is op voorbijgangers te schieten. Het waren wel gruwelijke onderwerpen, die behandeld wer den, maar toch vond men ze genoeglijk. Dooi de ramen keken van buiten af menschen toe, die door hun maatschappelijke positie niet ge rechtigd waren binnen te komen. Precies om twaalf uur ging de gastheer naar de keuken, om te zien of alles voor het souper klaar was. In de keuken hing van den vloer tot den zolder een dichte walm, die bestond uit de bak- en braadlucht van de vele gerech ten. Op twee tafels waren de koude vóórge rechten en de geestrijke dranken in schilder achtige wanorde opgesteld. Bij de tafels was de keukenmeid Marsa ijverig bezig. Het was een vrouw met een rood, pokdalig gezicht en zware handen. „Laat me toch den steur eens kijken, Marsa!" zei Achinejew, die zich in z'n handen wreef en z'n lippen aflikte. „Wat een fijne geur is het hier, wat een fijne lucht! Men zou de heele keuken wel willen opeten. Nou, laat me den steur eens zien!!" Marsa ging naar een bank en trok voor zichtig een vettig stuk van een krant in de hoogte. Onder het papier rustte op een gewel digen schotel een groote steur, bont gegarneerd met kroten, uitjes, augurken, enz. Achinejew bekeek den steur en slaakte uitroepen van ver rukking. Z'n gezicht straalde. Hij verdraaide z'n oogen van pleizier. Terwijl hij zich voor over boog, maakte hij met z'n lippen een ge luid als een ongesmeerd wiel van een wagen. Zoo stond hij een poosje; dan klotste hij van verrukking met z'n vingers en snakte nog eens met z'n lippen. „Wie kus je toch, Marsa?" klonk een stem uit de aangrenzende kamer, en in het gat van de deur verscheen het kort geknipte hoofd van den hulpleeraar Wanikin. „Wie is daar dan? Hahadat is aardig! Ben je het Sergeï Achinejew! Dat is mooi hoor! Om de keuken meid te kussen!" „Ik heb heelemaal niet gekust," antwoordde Achinejew verontwaardigd. „Wie heeft je dat gezegd? Ik heb alleen maarhm, met m'n lippen gesmakt in het vooruitzicht op het etenbij het zien van de visch." „Maak dat nu een ander wijs!!" Wanikin lachte over z'n heele gezicht en verdween weer achter de deur. Achinejew kleurde. „Wat duivel," dacht hij. „Nu gaat die kerel overal praatjes rondstrooien. Hij blameert me in de heele stad, die ezel." Met een beklemd gemoed trad Achinejew weer de kamer binnen en keek waar Wanikin was. Deze stond bij de piano, boog zich over naar de schoonzuster van den schoolopziener en fluisterde haar iets toe, waarover ze lachte. „Hij heeft het over mij!" dacht Achinejew. „Over mij; wat een gemeene kerel! En zij ge looft het en lacht er om. Neen, daar moet ik een stokje voor steken!Ik moet voorkomen dat ze hem geloovenIk zal het aan alle maal vertellen; dan zal hij als een lage las teraar bekend worden." Hij krabde zich het hoofd en ging naar Pasdequoi toe. „Daar net was ik in de keuken; ik had iets in orde te maken voor het souper," zei hij tegen den Franschman. „U houdt van visch, dat weet ik, en ik heb me daar een steur neen maar, een reuze-beest. Ha, haja tusschen twee haakjesdat had ik bijna vergetenDaar gebeurde iets in de keu kenmet dien steureen fameuze ge schiedenis! Ik kom juist in de keuken en wil eens kijken naar de gerechtenik kijk naar dien steuren van pleizierals proefde ik hem alsmak ik met m'n lippen. Op hetzelfde oogenblik komt daar die domme kerel, die Wanikin, binnen en zegt: ha, ha jullie kussen mekaar! Ja, ik zal die Marsa kussen! Hoe komt die vent er bij? Ze lijkt wel een baviaan; en die zal ik een kus geven! Wat een gek!" „Wie is een gek?" vroeg de naderbij ko mende Tarantulow. „Ach, die kerel daar, die Wanikin! Ik kom in de keukenen nu vertelde hij nog eens wat Wanikin voor een dwaasheid had ver kocht! „Belachelijk! Wat een dwaas! En dan moest je weten dat ik liever een knolraap zou zoenen dan die Masa," voegde Achinejew aan het slot er aan toe. Op hetzelfde oogenblik keek hü om en zag Kiessilof achter zich staan. „We hebben het juist over Wanikin," zei hij tegen Koessilof, „wat een dwaas. Hij komt me daar in de keuken, ziet me naast Marsa staan en denkt daar nu allerlei dolle dingen van. „Wat? Jullie kussen elkaar?" riep hij. Hij was zeker nu al dronken. Ik heb hem ge zegd: „Ik zou liever ik weet niet wat kussen dan Marsa. Zoo'n stommerd!" „Je maakt je belachelijk, heb ik hem gezegd!" „Wie maakt zich belachelijk?" vroeg een ander, die bij het groepje gekomen was. „Wanikin. Ik sta me daar in de keuken, moet je weten, en daar bekijk ik den steur Een half uur later kenden al de gasten reeds de geschiedenis van den steur en Wanikin. i,Nu kan hij het voor mijn part vertellen," dacht Achinejew, en wreef zich in z'n handen. „HÜ kan nu zijn gang gaan. Als hij begint te vertellen, zullen ze hem direct antwoorden: „Hou op met je kletspraatjes! We kennen de heele geschiedenis aL" Sergeï Achinejew voelde zich nu zóó gerust gesteld, dat hij van louter vreugde een paar glaasjes extra dronk. Na het souper, toen de gasten weg wa- ren, begaf hij 1 zich te ruste, r _7 c sliep als een on- AJICIIZBLJ schuldig kind en i i genden dag hee- lemaal niet meer aan de geschiedenis met den steur. Maar o wee! De booze praatjes deden hun werk. Wat hielp den armen Achinejew nu al z'n slimheid? Precies een week later het was Woensdag na het derde lesuur en Achi nejew stond juist in de leeraarskamer en sprak met z'n collega's over de slechte neigingen van den leerling Nikitin kwam de directeur naar hem toe en riep hem in z'n prive-vertrek. „Ik moet je even spreken Sergeï Achinejew," begon de directeur. „Neem me niet kwalijk Het gaat me eigenlijk niet aan, maar toch moet ik er met je over rspreken.... Het is mijn plicht als directeurKijk eens, er zijn ge ruchten in omloop dat jeje keukenmeid hebt gekustVoor mijn part kus je haar als je er idee in hebtmaar doe het alsje blieft niet zoo openlijk. Ik verzoek het je drin gend! Vergeet niet dat je opvoeder der jeugd bent." Achinejew kreeg een koude rilling over al z'n leden; hij was een onmacht nabij. Met een gevoel, alsof hem een heele bijenzwerm had gestoken, ging hij naar huis. Op straat dacht hij, dat alle menschen hem aankeken, alsof nij met teer bestreken was. Thuis wachtte hem een nieuwe verrassing,. „Waarom eet je niet?" vroeg z'n vrouw hem aan tafel. „Wat maakt je zoo zwaarmoedig? Denk je misschien aan je liefje? Verlang je misschien naar je lieve Marsa? Jou schurk! Ik weet alles; brave menschen hebben mij de oogen geopend! Jou.... barrr.... barrr!" En klatsch! Daar had hij een klap in z'n gezicht te pakken!Hij stond op van tafel en ging zonder hoed en jas naar Wanikin. Hij voelde geen grond meer onder z'n voeten. Hij trof Wanikin thuis. „Ellendeling!" riep Achinejew hem toe. „Waarom heb je voor de heele wereld mijn goeden naam te grabbel gegooid? Waarom heb je mij zoo belasterd?" „Watwat bedoel je? Hoe kom je daar bij?" „Wie heeft dan het praatje uitgestrooid, dat ik Marsa gekust heb? Ben jij dat niet ge weest?" Al de spieren in Wanikin's gezicht vertrok ken krampachtig; hij keek Sergeï vast in de oogen en zei plechtig: „Ik zweer, dat ik niets van dien aard gezegd heb. Ik hoop, dat God me straffen zal, als ik onwaarheid spreek!" Wanikin sprak de waarheid; het was dui delijk, dat hij het praatje niet in omloop ge bracht had. „Maar 'wie is het dan geweest?" vroeg Achi nejew zich af en sloeg zich nadenkend op z'n voorhoofd; „wie kan het toch geweest zijn?" Ja, Wie? De Turksche minister van Onderwijs heeft, naar Reuter meldt, gelast dat in alle scholen van Turkije des morgens vóór het aanvangen der lessen, de leerlingen allen hardop het vol gende moeten zeggen: „Ik ben een Turk, eerlijk en een harde wer ker. Het is mijn plicht de zwakkeren te be schermen, mijn ouders te eerbiedigen en mijn land lief te hebben. Het is mijn verlangen mij zelf vooruit te brengen en me te ontwikkelen. Ik geef mijn heele persoon aan mijn vader land." WRIGIEYS KAUWGOM IN DE MOND IS LEKKER EN GEZOND! VIER STUKS PER PAKJE op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofkfliï bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor OCfl bij een ongeval met OCH bij -"olgende uitkeerlngen verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen i UI/." doodelijken afloop I ee: verlies van een hand IOC eén voet of een oog 2 O» oij verlies van een Cf) by een breuk van bij verlies van 'n t/l/.~been of arm/ Tl/<* duim of wijsvinger anderen vinger Ui) bet Engelsch van 52 HOOFDSTUK XXVI MISLUKT Gedurende de volgende weken bracht Nancy het grootste gedeelte van haar tijd door in het laboratorium. Doordat de formule in haar be zit was gekomen, wist ze het experiment uitge breider en volmaakter te herhalen en ze was vel hoop. Het was een veelbewogen tijd. Aan één kant was ze angstig, dat het haar niet zou gelukken, aan den anderen kant vreesde ze, dat Ben Briggs wraak zou hemen. Ze had nie mand wien ze raad en hulp kon vragen. Ze vroeg zichzelf af of Ben een afschrift van de formule had gemaakt. Zou er geen andere scheikundige op het oogenblik aan het werk zijn met de gegevens van Amos' uitvinding? Avond aan avond werkte ze in het laborato rium, tot ze, tegen het eind van Februari, zeker was eenige vorderingen te. hebben gemaakt. Wat Mary Judson niet was gelukt, gelukte haar nu wel; ze kreeg constant goede resulta ten, terwijl Mary Judson nooit zeker was, dat het den eenen dag even goed zou uitvallen als den anderen. Maar Nancy had deze fout ont dekt. Toch was ze niet tevreden. Voortdurend vergeleek ze de synthetische rubber met de echte en telkens weer kwam ze tot de conclu sie, dat er een verschil bleef. Wélk verschil wist ze niet, maar een verschil was er. Het ergste was, dat ze er met geen schenkundige over wilde spreken. Weliswaar vond haar ach terdocht tegen Ben Briggs geen voedsel, maar toch was ze bang. Ze liet nieuwe sloten maken op de deur van het laboratorium; ze waar schuwde Sarah Ellen om niet in de nabijheid te komen. Och, miss Nancy, kon ik u toch maar hel pen, zuchtte de vrouw, die nu aanhankelijk en trouw was geworden.... Maar Nancy wist dat niemand haar helpen kon. Tegen het eind van Februari stond de zaak er beter voor. Ze maak te herhaaldelijk rubber en die bleef van de zelfde kwaliteit. Ik zal mijn doel bereiken, dacht ze, ik ben nu verder gekomen dan Mary en ik zal het oude huis terugkoopen. Want ze kon nu rubber maken voor een vierde deel van den marktprijs, het kon in elke hoe veelheid gemaakt worden. Maar hoe moest ze haar uitvinding productief maken? Haar on ervarenheid in financieele aangelegenheden maakte haar wanhopig. Welken zakenman kon ze het geheim toevertrouwen? Een was er: Ely ah Briggs. gü was een goed zakenman, eer lijk als goud, die haar graag vooruit wilde hel pen. Ze noodigde hem uit om haar op te zoe ken en ze vertelde hem alles. Je bent een kranige meid, Nancy! riep hij uit. Het is reusachtig, wat je hebt gedaan. Waar is die rubber van je? Hier, Mr. Briggs. Luister nu goed: en uit een lade haalde ze twee stukken rubber die ze voor hem neerlegde: kunt u hier een verschil in zien? Elyah Briggs zweeg. Hij nam het blad in zijn handen, woog het, onderzocht het. Er is een verschil, zei hij eindelijk, maar ik weet niet wat het is. Rubber is mijn vak niet; als het wol was, zou ik geen seconde aarzelen. Waarom vraag je me dat? Een stuk maakte ik: een heb ik gekocht, was het antwoord. Een is de beste Para rubber, die achttien pence kost, het andere kan ik produceeren in elk kwantum voor minder dan sixpence het pond. Maar als dat waar is, zijn er milioenen mee te verdienen! riep de man uit. Is er al practisch gebruik van gemaakt? Bestaat er een drijfriem van of een paar gum mi-zolen desnoods? Nancy schudde het hoofd. Ik ben bang van niet, zuchtte ze. Maar dèt moet eerst geprobeerd worden, zei de Yorkshirer. Ja, maar op welke manier? Elyah toonde een buitengewone belangstel ling. Hü zag als een echte zakenman, dat er miliioenen te verdienen waren. Hij liet Nancy alles opnieuw vertellen. Hü wist van de fantas tische droomen van den ouden Amos, hü wist, dat hü in zün soort een genie was geweest. Maar hij wist eigenlük niets precies. Nancy vertelde hem alles zorgvuldig; een ding, het avontuur van Ben, verzweeg ze hem. Ik zal je zeggen, wat je moet doen, zei Elyah eindehjk, je moet naar Jack Crow- ther gaan. Wie is dat? Hij heeft meer verstand van rubber dan heel Leeds bij elkaar. Is hü een knap chemicus? Ja. Maar hü weet alles uit de praktijk, hij heeft er nooit in gestudeerd. En dat is eigenlük niet voldoende. Je moet het een professor aan een Universiteit voorleggen, die een erkende specialiteit is op het gebied van scheikunde. Kent u zoo iemand? Ja. Professor Sheepshianks. Als die zegt dat dit werkelük rubber is, is Je fortuin ge maakt. Luister kindje, mij kun je vertrouwen, nietwaar? Natuurlük! riep het meisje uit. Luister, ging hij voort, als Jack Crow- ther en Professor Sheepshranks verzekeren, dat die rubber deugt, zal ik het zakelüke ge deelte voor je in orde maken. U bent te goed voor me, Mr. Briggs, riep Nancy uit. terwül ze tot de deur met hem mee ging. Maar plotseling legde Elyah Briggs zyn handen op haar schouder. Nancy, lieve kind, je weet dat ik een ou- derwetsch man ben. En ik geloof in de woorden van den Bijbel. Dat weet ik, Mr. Briggs. Ik zeg je, dat je vader alles weet wat je voor hem gedaan hebt en dat ook Mary Judson niet ver van ons af is. Ik weet het niet of je zult slagen, maar je vader moet trotsch op je zijn, meisje. En ik wou, dat je mijn dochter worden kon. Ik weet wel, dat er weinig kans is, maar ik zou er zoo gelukkig mee zün. Goeden nacht, kindje, en de Hemel moge je büstaan. Nancy leefde de volgende dagen in een voort durende opwinding. Eerst ging ze naar Lon den, waar ze een lang onderhoud met den professor had, en daarna volgde een tijd van afwachten. Wat zou hü er van zeggen? Zou haar wensch vervuld worden, of zou alles als rook vervliegen? Het eerste nieuws kwam van Elyah Briggs. Hij kwam op een avond laat nog naar Laburnum Cottage om Nancy te spreken. Ze sprong op van haar stoel, toen hij de kamer binnenkwam. Heeft u nieuws? vroeg ze ademloos. Ja. Ik kom juist van den ouden Crowther. Haar beenen trilden zoo, dat ze opnieuw moest gaan zitten. Vertel me alles. Het is geen goed nieuws, kindje, zei Elyah. Het is geen rubber? Ik vroeg Jack mee hierheen te gaan, maar hü wilde niet. Dus het is een mislukking? Elyah keek eenige seconden zwügend voor zich uit. Neen, dat beweerde hü niet. Hü zei, dat het practisch uitvoerbaar is. Dus het is geen werkelijke rubber? Ja en neen. Hü zei dat het rubber was, dat het gevulcaniseerd kon worden en dat het toch niet heelemaal deugde. Niet heelemaal deugde? herhaalde Nancy langzaam. Meer kon ik niet uit hem krijgen, ging Elyah voort. Hü stond er zelf versteld van. Hü zei me, dat hy eerst dacht, dat het goede rub ber was en toen hij het wilde gebruiken, deug de het niet meer. Zal ik hem vragen om hier te komen? Neen, zuchtte het meisje, ik zou het niet kunnen hebben. Arm meisje, arm meisje, zei de vriende- Ujke Yorkshirer meewarig. Maar geef den moed niet op! Jack zei al leen, dat er iets aan haperde, een kleinig heid. Een kleinigheid haperde, herhaalde Nan cy. Het waren de woorden van Mary Judson. Ik walde, dat ik beter nieuws had, besloot Elyah. maar misschien kan professor Sheepshranks je meer vertellen. Zoo was het dus mislukt. Alles had ze er voor op het spel gezet en ze was niet geslaagd. Want ze had niet de minste hoop, dat het oordeel van den professor gunstiger zou zijn. Den volgenden dag was er een brief van hem. Gedekt met. den mantel van wetenschappelijke en technischè termen kwam zün opinie onge veer overeen met die van Jack Crowther. (Wordt vervold).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 13