Olie, hitte, zand en nog eens olie 3Ket vetfiaal van den dag BIER SPRUTOL ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Uw eigen winkelier verkoopt ROBINSONschoenen Alle abonné's3JÜS? f3000.-750.-Si«STiSS f250.- SLriK 1? SJïï! KïW f50.-ï!lT T*.-SBST T&5 DONDERDAG 1 JUNI IN ZUID-PERZIE Zonder de olievelden van de Anglo-Persian zou het land onbewoond zijn De vergiftigde storm De geheimen van het Oostereiland Een nieuw modespel Yo-yo is dood Leve Jig-Saw Zomer sproeten verdwijnen spoedig door een pot blauwe auto De neef van Rin Tin Tin AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Joseph Hocking Het zuiden van Perzië is een gloeiend heete landstreek, waar het slecht wonen Is. De zon schijnt er zonder meelij en de stof maakt de lucht dik. De menschen, die gedwon gen zijn daar te verblijven, hebben een ietwat andere opvatting over het zonnige Zuiden, dat wij Noordelingen steeds als een sprookjesland wenschen te beschouwen. Vraag niet hoe ellendig zij zich moeten voe len, die niet eens op vacantie zijn in Zuid-Per- zië, maar die er moeten werken en hard wer ken. Toch zijn er van die menschen en er zijn zelfs geen andere, want niemand zoekt zijn vacantie door te brengen in die hitte, die mensch en dier het leven betwist van dag tot dag. El-Mohamera is de stad, die daar de streek beheerscht. Men noemt dit een stad, maar eigenlijk is het slechts een verzameling huizen en menschen, die niet op stad of stedelingen lijken. De huizen zijn van leem en bakken en scheuren in de zon. De eenige troost dien de menschen hebben, is het IJswater en het baden in de rivier, die langs de „stad" stroomt. Maar ook dat is een twijfelachtig genoegen, want de rivier wordt onveilig gemaakt door haaien, die vrijwel dagelijks slachtoffers maken. Niettegen staande dat gaan de menschen toch baden, waaruit men gelieve af te leiden, dat het leven zonder baden eenvoudig niet vol te houden is. Dan liever zijn leven wagen, dan zonder de verfrissching van het rivierbad te moeten le ven. Wij uit het Noorden vragen ons af, of het stadsbestuur niet verstandig zou doen met een afbakening te maken, zoodat de menschen. die het baden niet kunnen laten, zich dit simpele genoegen kunnen verschaffen, zonder dat zij ieder oogenblik een moordaanslag van de haaien hebben te vreezen. Maar dit behoort alweer tot de geheimen van het Oosten, geheimen die tal rijk zijn en voor ons gevoel onoplosbaar. Zoo is het ook gesteld met het reizen. Wie meent dat hij ergens op tijd zal aankomen, ver gist zich. De trein komt steeds uren te laat. Men kent niet de waarde van den tijd, die im mers slechts een stuk van de eeuwigheid is. Het gaat hier als in China, de tijd telt niet mee. De treinen zijn er ook voornamelijk voor de vreemdelingen en zij zijn het ook, die den spoorweg aanleggen, omdat het voor de bewo ners zelf te inspannend zou zijn en te lang van duur. De spoorweg van Zuid-Perzië hangt nauw samen met de olievelden, die door de Anglo Persian Oil Company worden geëxploi teerd. De ambtenaren van deze maatschappij hebben dus volop gelegenheid met het verschrik kelijke klimaat kennis te maken, alsmede met het „comfort" der Zuid-Perzische steden. Daar is b.v. de stad Nasrieh, dat geen kip het leven gezellig kan maken en dat een van de heetste steden der wereld is. Men slaapt er op de da ken, voor zoover men dat slapen kan noemen, want zelfs zonder deken of laken is het een heete boel, die het slapen eer belemmert dan bevordert. Eten doet men onder den grond en niet in een soort kelder, maar in een soort mijn, want men moet soms tien meter afdalen om tot een behoorlijke koelte te geraken. En dan nog zitten de mannen half ontkleed aan tafel, een luxe, die zij zich kunnen permitteeren, om dat de dames verre zijn. Aan tafel zitten is bout gesproken. Zij liggen op matrassen en komen er slechts met de grootste moeite af, volgegoten met ijswater. Maar deze verfoeilijke hitte is niet de eenige plaag in dit verfoeilijk land. Het kan er ook stormen en de storm is geen gewone storm, maar wordt een vergiftigde storm genoemd, omdat de tornado, die aan de kust ontstaat en het land binnensuist, koorts en verderf zaait. De storm beweegt zich tergend langzaam en gaat vergezeld van een dikke stofwolk, die over al doordringt en waar geen karavaan of huis veilig voor is. Alles, mensch en dier, kruipt weg. De menschen liefst zoo diep mogelijk on der den grond, alsof een vijandelijk vliegeska- der gasbommen had geworpen. En als de storm bedaard is, dan komen de menschen voor den dag met gezwollen gezichten en be nauwde borst. Zij hebben lust tot braken en zijn heelemaal van streek. Oogen, ooren, neus en mond hebben stof genomen, het haar zit vol viezigheid en een aantal dieren houdt het leven niet, maar stikt onder de vergiftigde stof. Ook de menschen, die geen toevlucht hebben kunnen zoeken onder de huizen, omdat zij zwervers zijn en dus geen huis tot hun be schikking hebben, bezwijken meestal. Zoo treft men na den storm meermalen de lijken aan van bedelaars langs den weg, of van karavanen in de woestijn. Ja, deze storm is wel de grootste plaag van die gezegende streek. Want het is niet alleen de stof, die den mensch bedreigt, maar ook de verhoogde hitte, die den storm vergezelt en die teveel van mensch en dier vergt, zoodat de arme slachtoffers, die zich niet bijtijds konden dekken, stikken van de hitte. In dit heerlijk land ligt ook de stad Disfoel en dat is wel het toppunt van ongemak en ellende. De stad is eigenlijk een kolonie, heel in de steile oevers van de rivier. Die oevers vertoonen een aantal gaten, waar de menschen in en uit kruipen. Boven deze holen staan weer huizen, die dus op een respectabele hoogte zijn gebouwd. Deze stad telt zoowaar nog 50.000 in woners. Wie in dit oord binnentreedt, krijgt het gevoel dat hij zijn laatsten levensdag tegemoet gaat. Drinken is er niet te krijgen. Een hotel is er volstrekt onbekend en droge rozijnen zijn vrijwel het eenige voedsel. Bovendien krioelt de stad van de bedelaars, die half naakt en bijna allen ziek rondzwerven en het den vreem delingen lastig maken. Zij vechten op leven en dood om een aalmoes. Deze aalmoes is dan hoogstens een stukje vleesch of worst, dat hun wordt toegeworpen. Zooals men ziet, geen enkele reden kan er voor een verstandig en niet volstrekt krank zinnig mensch bestaan, om zich hier te vesti gen. Als er één landstreek ter wereld is, waar het wonen onmogelijk wordt gemaakt, dan is het in Zuid-Perzië. En tocher is een oor zaak voor deze bevolking. Er zijn nj. olievelden, de olievelden van de Anglo-Persian, en die hebben de menschen daarheen gelokt. Daarvoor komen de menschen, belust op geld of gedwon gen te vechten voor een schraal bestaan. Daar voor vechten Engeland en Perzië reeds jaren. De olievelden zijn om te zetten in kapitaal en de millioenen die er verdiend worden, vloeien weliswaar niet in de zakken van hen, die als het ware hun leven laten in die smoorheete hel, maar er valt althans iets af, waarvoor zü eten kunnen koopen of wat er op lijkt. Levens vreugde en geluk is er echter heelemaal niet te koop. Welnu, om dit ellendige land, dat olievelden bergt, en dat nog Engelsch bezit is, strijdt Per zië, die het best wil overnemen en beweert de eigenlijke bezitter te zijn. De ambtenaren der maatschappij, die in de Perzische hel moeten leven, verdienen weer een stuiver meer en zelfs zoo, dat zij een betrekkelijk comfort kunnen scheppen, en zoowaar nog aan sport doen. Maar dit alles weegt in de verste verte niet op tegen de ellendige ontberingen, die zij moeten lijden. Nauurlijk trachten de bezitters der olievelden zooveel mogelijk olie in het land zelf te ver- koopen. De reclamebiljetten zijn legio, maar de Perzen zijn wel de kleinste afnemers van de Anglo-Persian. Zij betrekken voornamelijk hun olie uit Rusland, omdat die goedkooper is. De concurrentie is dus geweldig en men vraagt zich met verbazing af waarom de Engelschen, die toch goedkooper kunnen zijn dan de Russen, omdat zij in het land zelf produceeren, hun prijzen niet verlagen. De heeren zullen daar wel hun reden voor hebben. Soms stijgt de prijs van de benzine ineens en dat is dan ook een gevolg van het groote verbruik, dat de Engelsche vloot, die in den Indischen oceaan ligt en op manoeuvre gaat, plotseling veroorzaakt. Op zulk een oogenblik kan de vreemdeling nauwelijks aan benzine ko men voor zijn auto, omdat alle garages uitver kocht zijn. Dit duurt soms geruimen tijd en er is niets aan te doen. Intusschen vechten de be langhebbenden door en niemand kan voorspel len wie het winnen zal. Ook dit is een van de ellendige factoren, die dit land onbewoonbaar maken. Hoevele zijn er....? Het tot Chili behoorende Oostereiland in den Stillen Oceaan staat bij de archaeologen hoog aangeschreven. Het heeft dit te danken aan zijn oeroude, tot 20 meter hooge steenen beel den, die in zonderlinge tegenstelling met het kleine eiland, dat door nauwelijks 300 menschen bewoond wordt een gigantische begraafplaats schijnen te vormen. Bovendien werden om streeks het midden der vorige eeuw door Fran- sche missionarissen een aantal houttafeltjes met onbekende schrijfteekens ontdekt, die thans in verschillende Europeesche en Amerikaansche museums te zien zijn. Volgens een overlevering der inboorlingen, die tot het schoone ras der Polynesiërs behooren zou hun stamvader, die omstreeks 1300 op het eiland kwam, deze ta feltjes meegebracht hebben. Tot heden is het nog wel niet gelukt de schriftteekens, waar in men geslachtstabellen vermoedt, te ontcij feren, maar zij hebben nieuwe beteekenis ge kregen door een verrassende ontdekking, welke dezer dagen gedaan werd door den Hongaar - schen geleerde Wilhelm v. Heversy, die momen teel in Parijs woont. De archaeologen van Britsch-Indië onder leiding van Sir Joh Marsehall zijn sinds eeni- gen tijd werkzaam langs de boorden van den Indus. Zij hebben daar getuigenissen van een hoogontwikkelde cultuur ontdekt die veel ouder is dan de „Arische" (Oost-Indo-Germaansche) immigratie waarvan men tot heden aannam, dat zij op haar tocht slechts een cultuurlooze oerbevolking ontmoet had. De gevonden oor konden van die voor-Arische cultuur van het Sundusdal zijn zooals in 't verslag van den Hongaarschen geleerde met voorbeelden ge staafd is in dezelfde teekens geschreven als die van het Oostereiland, dat op 25000 ki lometer afstand ligt. Het eenige verschil is, dat de vereenvoudigde schrijfwijze, waarin zich de ontwikkeling van alle schriftteekens uitdrukt, bij de Indische verder doorgevoerd is, zoodat deze dus jonger blijkt te zijn. Is Hevérsy's ont dekking op zichzelf reeds interessant, zij wordt het nog veel meer door de vragen, die zij op werpt en die voor de navorsching van de oor spronkelijke bakermat der menschelijke cultuur van buitengewoon groote beteekenis worden. Heversy zelf (die eenigen tijd geleden een werk over de voor-Arische cultuur in Indië, wier spo ren hij heden nog in de taal en zekere plaats namen in Hongarije meent te vinden gepubli ceerd heeft) is tot de veronderstelling gekomen, dat de tafeltjes van 't Oostereiland, beschouwd in het licht der verwante Indusvondsten, de oudste getuigen van een schrift zijn, dat wellicht in Mesopotamië gebruikt werd en dus veel ouder is dan het Sumerische, Egyptische, Cretische, kortom alle, die thans als het oudste gelden. Ongeveer een jaar geleden begon het Yo-Yo- spel van Amerika uit z'n triomftocht over de geheele wereld. Als een besmettelijke ziekte ver overde het zoowel de nieuwe als de oude we reld. Yo-Yo-spelers kwamen uit het verre Oos ten naar Europa, om een weetgierig volk in deze moeilijke kunst te onderrichten. Er waren menschen, die in 't geheel niet gebrand waren op deze nieuwe mode, en anderen, die haar een nieuw bestaan te danken hadden; men herin nert zich, dat het opkomen der Yo-Yo een kwij nende industrie nieuwe arbeidsmogelijkheden verschafte. Yo Yo is thans dood, haast geen mensch spreekt er meer van. Maar er staat reeds 'n opvolger gereed, die, wanneer niet alle voor teekenen bedriegen, hetzelfde wereldsucces zal boeken. Voorloopig triomfeert de Jig Saw nog uitsluitend in Amerika. Maar ook deze mode zal naar ons komen. De verspreiding van het nieuwe spel in de Ver- eenigde Staten kent geen grenzen. Experts be rekenen de spelen, die wekelijks verkocht wor den op millioen stuks, ongeacht de hon derdduizend, die terzelfdertijd naar Canada uit- "gevoerd werden. Wanneer men bedenkt, dat ieder spel verschillende personen vermaken kan, bereikt het getal Jig Saw-spelers in Amerika een aanzienlijke hoogte. Het Jig Saw is 'n spel als geknipt voor slechte tijden. Menschen, die geen geld hebben om uit te gaan, vinden daarin afleiding en gezelligheid. Wat is de oorzaak, dat dit spel zoo buitenge woon gewild is? Waarin ligt dan toch de beko ring van dit spel, dat slechts daarin bestaat, om tallooze onderdeeltjes van onregelmatigen vorm tot een aaneengesloten geheel te voe gen? Wanneer men een enthousiast Jig-Sawspeler vraagt, antwoordt hij, dat hij van spel houdt, omdat het hun kalmeert en afleiding bezorgde. Enthousiasten noemen het spel zelfs een geestelijk voedsel. De psycholoog zal van mee- illllllllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!IIIIIL= Wij drinken graag en drinken veel Voor dorst en voor plezier. En wat er dan het best in glijdt I Was steeds het glaasje bier. Doch alles mindert met den tijd, i Ook schijnbaar onze dorst. f i Want er is in het laatste jaar Veel minder bier gemorst. De biertjes loopen achteruit, f Wij doen niet meer zoo mee, En drinken limonade, kwast Of water, koffie, thee! Wat in het vat is blijft er in, Ook in de flesch of kan. En op die wijze hapert nooit De wijsheid in den man! Geen mensch, die ook op zoo'n manier Zijn bier te boven komt. Zoodat de vraag naar bedsermoen Tenslotte is verstomd! De bierkaai laat men meer met rust, Men redeneert niet los, 1 Want nuchterheid verschaft den mensch De slimheid van een vos! Wij worden niet, maar leggen ons Thans meer vrijwillig droog, En houden zoo, wel niet het glas, 1 Maar wel de natie hoog! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) 5iiiiiiimiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir; Bij alle drogisten. ning zijn, dat het Jig-Saw voldoet aan den drang naar scheppende werkzaamheid, die den mensch aangeboren is. Want het levert den speler het ruw-materiaal, hij moet de onregel matige onderdeelen tot een nieuwe constructie samenvoegen. Een echte speler heeft geen mo del noodig. Hij gaat te werk zonder te weten waar hij uitkomt, hij begeeft zich op weg naar het onbekende. Jig-Saw wordt door ieder apart gespeeld: er kunnen zich ook partner-groepen vormen. Zoo speelt b. v. een groep van 4 personen te- samen tegen een even sterke spelgroep. De voorwaarden moeten hetzelfde, d. w. z. de spe len precies even groot zijn. Dit systeem beant woordt ten volle aan de speelwoede welke velen menschen eigen is. Het gaat er maar om, wie het eerst klaar is en dan moeten alle onder deelen aangewend zijn. ,,Ik wil graag zoo'n doos hebben, maar de kat ligt erop te slapen!" zei Willy Woensdag .„Die middelste waar biscuitjes inztten wil ik hebben". „Kim je niet wachten tot we gaan thee drinken?" vroeg Topsy. „Nee, maar toch kan ik die biscuitjes wel krijgen zonder dat ik de kat stoor", zei Willy. Zoo schoof hij heel stilletjes de mid delste doos opzij en haalde er eenige biscuitjes uit, terwijl hij een oogje op de kat hield. „Je ziet, dat Polly in een vasten slaap is. Neen, daar is veel meer voor noodig om de kat wakker te krijgen dan dit, hoor!" Topsy keek met groote oogen naar de kat. „ik geloof dat zij zich zoo houdt", zei Topsy. „En ik geloof dat zij net zoo hard bleef doorslapen, al nam ik ook de andere doozen weg!" zei Willy. „Ja, maar doe het maar niet", zei Topsy. (Morgenavond vervolg). (Ingezonden Mededeeling) Over den landweg suisde een mooie, don- ketblauwe auto. Een two-seater, waarin een jonge man met licht-gebruind gezicht en aangename trekken aan het stuurrad en naast hem een frisch, allerliefst, donkerblond meisje. Even later stopte de wagen kalm voor een van die prettige, goedingerichte landher- bergen uit Oud-Engeland, en zeide de jonge man tot het meisje: „Hier ziet het echt gezel lig uit, 't is half zeven, dus tijd, dat we iets eten, nietwaar?" „Gelukkig," antwoordde het meisje, „ik be gon al te denken, dat je me van honger wilde laten omkomen." Ze sprong tegelijk met hem, vlug en lenig, uit den wagen, en in haar char mant reiscostuum zou niemand vermoed heb ben, dat zij weinige uren tevoren, deftig in het wit gekleed haar naam, Constance André, had verwisseld voor mevrouw Gerald Oliver. Een uur later, na het diner alle eer te hebben aangedaan, vertrokken ze naar Ips wich, waar ze zouden overnachten. Hun wagen was wat naar voren gezet, daar een touringcar was aangekomen, die anders het verkeer op den landweg zou belemmerd hebben. „Tegen negen uur kunnen we er zijn," merk te Gerald op, „dat is een mooie tijd." Terwijl het jonge echtpaar nauwelijks een kwartier was vertrokken, stapte uit dezelfde restauratie een andere jongeman in de frissche avondlucht. Hij riep den portier: „Hallo, waar is mijn wagen? Ik liet hem hier voor den in gang staan, 't Is een donkerblauwe two-sea ter." „O, die is wat achteruit gezet om die tou ring-car wat meer ruimte te geven. U vindt uw wagen daar pal achter." „Dank je," antwoordde de jongeman en ver dween achter de touring-car in de scheme ring. Het was tegen half tien als Constance en Gerald Oliver zich naar hun gezellig ingerich te hotelkamer begaven. Gerald wachtte tot de koffers waren bovengebracht: „Als jij nu een en ander uitpakt, Constance, zal ik even naar den auto gaan, en hem in de garage brengen." Hij wilde juist de kamer uitgaan, toen een ver baasde uitroep van Constance hem deed om zien. „Maar dat zijn onze koffers heelemaal niet!" riep ze uit. Gerald zag toe: „Waarachtig, dat zijn oude, versleten din gen!" bevestigde hij. „Dat moet een vergis sing zijn. Ik zal eens even gaan zien." Hij bleef bijna een half uur weg. Constance werd bezorgd, en half angstig, half nieuws gierig, keek ze hem vragend aan, toen hij te rugkwam. „Daar hebben we onszelf een mooie poets gebakken!" zei hij. „We zijn in den verkeer den wagen weggereden. Iemand moet na ons zijn gekomen in precies eenzelfden wagen. En door het verplaatsen der auto's voor die touring-car, hebben wij in het halfduister den anderen wagen genomen. Ik merkte wel iets vreemd, maar ik heb er verder niet opgelet, 't Is niets om te lachen, maar ik zou het ge zicht wel willen zien van dien ander als hij de vergissing ontdekt." Constance zag hem sprakeloos aan. Dan merkte ze op: „Maar onze kleeren, mijn reis- uitzet!" „Misschien vinden we een sleutel," schertste Gerald, „ik heb den wagen nauwkeurig onder zocht en vond in de tasch naast de stuurplaats een brief. We zullen eens lezen. Luister: „Beste Romford. Zorg Vrijdagavond tegen negen uur 's avonds hier in Clacton in de To wers te zijn met de miniaturen. Ik kan ze waarschijnlijk uitstekend verkoopen. Rogers vertrekt morgen reeds naar Holland; 't is dus de beste kans. Met groeten, Coverdale." Nu dat brengt ons tenminste het adres. Ik moet wel een heel eind terug en dan naar Clacton, doch ik weet tenminste waar ik den wagen kan inwisselen." „Maar ik ga met je mee," besliste Constance. „Ik zou hier niet alleen kunnen achterblijven. En bovendien, ik hoor nu toch immers voor altijd bij je. En zoo'n avontuurlijken tocht wil ik niet missen." Intusschen had John Romford, privé-secre- taris van Sir Edward H. Coverdale, een zeer bekend handelaar in kostbare oude schilde rijen, op den aangegeven tijd het oude kastee1, de Towers, bereikt. Hij wist, dat de heer Co verdale op zijn zomerverblijf den heer Rogers en drie leden van diens firma zou ontvangen. De heer Coverdale had deze ensceneering be dacht, omdat de miniaturen, waarin Rogers zooveel belang stelde, heel zeldzaam, maar vooral uiterst kostbaar waren. Wanneer Co verdale zijn prijs zou noemen in een zakelijke conferentie in de nuchtere sfeer van een mo dem kantoor, zou die prijs de uitwerking van een bom kunnen hebben. Hier echter in de romantische omgeving van een oud kasteel, bij een glas uitgezochten wijn, wanneer de minia turen nog eens bezien konden worden by een romantischer belichting en geheel in de eigen sfeer, zou het noemen van zijn pry's veel aan nemelijker klinken. Romford wist ook, dat Coverdale zich veel van dezen verkoop voor stelde; immers Coverdale had maanden ge werkt om tenslotte de verlangde twaalf minia turen byeen te brengen, wat hem des te moei- ïyker was geweest, daar deze miniaturen eenig waren in haar soort en er absoluut geen meer dan deze twaalf van bestonden. Toen Romford zich aan het kasteel meldde, opende hem Coverdale zelf de groote deur. Het kasteel was in het najaar onbewoond, en het was te donker reeds voor Romford om alleen den weg door de breede gangen te vinden. Toen zy de groote ridderzaal binnenkwamen, waar de vier aanstaande koopers aan tafel zaten, belicht door den schijn van vele bran dende kaarsen, kreeg Romford den indruk, dat hij nog nimmer vier zoo groote, sterk gebouw de mannen had bijeen gezien. ,j\iyn secretaris heeft hier de miniaturen by zich, mnne heeren," zeide Coverdale, ter- wijl Romford twee koffers by den open haard plaatste, „wat dunkt, zullen we ze eerst eens bezien?Romford wil jy even uit dien hoek daar een groote kandelaber nemen en de kaar sen aansteken?" Doch Romford bereikte den hoek der zaal niet; vóór hij daar was heengeloopen, voelde hy plotseling een hevigen, doffen slag op het achterhoofd; hij zakte ineen, bewusteloos. Toen hij tot bewustzijn kwam, zat hij vast gebonden op een stoel. NatuurUjk, Rogers en zijn compagnons waren een stel doortrapte bedriegers „Hoe is het met jou, Romford?" hoorde hij een vrtj zwakke stem uit den anderen hoek der zaal, welke hy terstond als die van zijn patroon herkende. „Ik leef nog, en dat is tenminste iets," ant woordde hij. „Je bent zeker, net als ik, gebonden?' vroeg Coverdale na mmiiiiiififiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii een pauze, „ik geloof nooit, dat l T\p dnnkpr- 'l men ons hooren UUUKCl zal, als we roe- pen. De opzich- ter woont in het andere deel van het kasteel. Het zal al wel nacht zyn en hy zal reeds lang te bed zijn." „We kunnen het in ieder geval probeeren met schreeuwen. Ik geloof, dat de terrasdeuren openstaan." Ze schreeuwden zoo hard ze konden, maar tevergeefs. Plotseling na enkele nieuwe pogin gen hoorde ze voetstappen op het grint; een vrouwenstem riep: „Wat was dat, Gerald? Toch geen spoken?" Daarop volgde een hartelijke schaterlach: „Maar Constance! Spoken kunnen toch be zwaarlijk over zooveel geluid beschikken!" „Juist", schreeuwde Romford uit alle macht, „maar als u ons niet gauw bevrijdt, zullen we spoedig lijken zijn!" Dan hoorden ze zeggen: „Het komt achter die open deuren vandaan. We zullen eens zien", waarop de vrouwenstem antwoordde„Maar wees vooral voorzichtig, Gerald, je kunt nooit weten." Toen hoorden ze twee menschen binnen komen. „Als u lucifers heeft, en de kaarsen op de tafel in het midden van deze zaal aansteekt, zult u ons vinden" begon sir Coverdale. Gerald stak een aantal kaarsen aan en zag de belde mannen, ieder in een hoek der zaal, gebon den op een stoel zitten. „Wat is hier gebeurd?" vroeg hij, waarop Romford het voorgevallene in het kort ver haalde en Gerald hen van hun touwen be vrijdde. „Het lykt een roovers-roman uit vroeger eeuwen", lachte Gerald Oliver, „maar ik geloof, dat u toch nog aan het langste eind trekt! Wacht een oogenblik!" en hy snelde naar bui ten. Toen hy terugkwam had Constance nog meer kaarsen aangestoken, en zette Gerald twee koffers op tafel, welke Romford onmid- dellyk als de zyne herkende. Spoedig was vast gesteld, dat de miniaturen daar inderdaad in gepakt waren, en vertelde Gerald zijn geschie denis. „En," eindigde hij zijn verhaal, „het ziet er naar uit, dat Rogers nog met een dames- reis-uitzet in Holland zal aankomen!" „Uitzet?" echode de oude heer Coverdale, „Ik ben een ezel geweest, hoe geraffineerd deze op lichterij ook in elkaar is gezet. Ik heb vyf-en- dertig jaar lang niets gekocht dan oude din gen en ik geloof, dat mijn hoofd er door met spinnewebben is komen te zitten. Het wordt tijd, dat ik me bekeer, en iets moderns koop. Wilt u mij toestaan, mevrouw, dat ik u een nieuwen uitzet koop als schadeloosstelling, of veel liever nog, als een buitengewoon genoegen voor een ouden man, die nu eerst begrijpt, dit men nooit eenzijdig behoort te worden!" Daarop zaten ze in de groote ridderzaal en dronken een glas heerlyken wijn met hun ou- verwachten nieuwen vriend. Een paar uur later startten ze, in hun eieren wagen nu, naar Ipswich. Enkele jaren geleden vertrok een Nederland- sche familie naar China om zich voorgoed in dit land te vestigen. Zy nam met zich mee hun trouwen hond, die zich zeer verheugd toonde over de veranderingen in zijn saai bestaan. Vaak ging het dier mét mevrouw uit wandelen en op een kwaden dag kwamen geen van beiden terug. Het gevolg was, dat de heer des huizes begon te vreezen, dat vrouw en hond door de bandieten gevangen genomen waren. Want aan wie anders dan aan de bandieten denkt men, wanneer iemand zoek is? Maar kort nadien kwam de hond doodver moeid bij zyn baas aan. Hy had een briefje in zijn halsband, geschreven door de vrouw en de plaats aanduidend waarheen de bandieten haar hadden vervoerd. Een sterke politiemacht ver trok naar de plaats, die de vrouw had aange- gegeven. Het was meer dan honderd kilometer ver, waarby nog de omstandigheid komt, dat de bandieten de vrouw en haar hond in een auto hadden meegenomen, zoodat het dier te grooter moeilijkheden had om den weg terug te vinden. Dit krasse staaltje bleef niet onopgemerkt. Behalve de vreugde voor de redding van de vrouw, beleefde men nog bewondering voor de prestatie van den hond. Hy kwam natuurlyk in de krant, werd gefilmd en was de held van den dag. Uit het Engelsch van 53 Dan weet ik wat! zei hy lachend. Iets buitengewoon dramatisch, Nancy. Laten we meteen gaan trouwen! Het zou heeriyk zyn, John, zei ze stralend. Maar het kan niet. Als ik trouw, moet dat van Trevanlon Court uit gebeuren. Ik wil in de oude kerk trouwen en samen met jou naar het oude huis terug gaan. Maar je bent een schat dat Je op het idee bent gekomen! HOOFDSTUK XXVIII HET OUDE HUIS De oude Jack Beel zat met zyn zoon onde* het portiek van Trevanlon Court. Het was Sep tember en de zon begon al vroeg te dalen. De oude rookte behaaglyk zyn pijp en keek uit over het prachtige landschap. Je hebt een goeden oogst gehad, nietwaar vader? Prachtig jong. Het land Is rijk en de vel den brengen het meeste op uit de heele buurt. En toch, bromde de oude, ben ik niet te vreden. Ik had gewild dat je Nancy had gekre gen, jong. Ik zal haar krygen, klonk het verachte- ïyk. De oude man keek zyn zoon vol bewonde ring aan. Arm en trotsch is ze. zei hy. Wy bennen de eigenaars van de Court en zy heeft een baantje op een fabriek. En toch heeft ze de hoop nog niet opge geven om het huis terug te koopen. Hoe weet je dat? Heb geïnformeerd. Is ze nog altyd op dat febriek? Voor een maand was ze er nog. Die tienduizend pond krijgt ze immers nooit bij mekaar, nooit van zyn leven zal ze het huis terug krijgen. Neen nooit, zei Jack Sr. Maar ik zal haar wel krijgen. Ze zwegen allebei een poosje. Toen begon de oude weer: Je kunt d'r maar met vergeten, hè jong? Vergeten? Ik zal altyd verliefd op haar blijven. Maar als ik haar kryg, zal ik dat trot- sche ding wel klein krygen. Het zal me benieuwen wat ze hier weer komt doen, zei de oude man nadenkend. Komt ze hier? De jonge Jack sprong over eind. Ja, heb ik je dat niet verteld? Ze heeft me geschreven. Heeft Nancy je geschreven? De oude knikte bevestigend. Waarom heb je er niks van gezegd? Ik wou ereis kyken hoe je het zou opne men. Hier heb je den brief. Het briefje luidde als volgt: „Geachte Heer, Daar ik toevallig in Cornwall ben, kom ik Woensdagmiddag op Trevanion Court. Het zal me aangenaam zyn u daar te ont moeten. Hoogachtend, NANCY TREVANION".. De jonge Jack keek op zyn horloge. Als ik dat geweten had Had-ie een ander kostuum aangetrokken, vulde de oude lakoniek aan. Waarom zou je je mooi maken voor die meid? Als ik me niet vergis, komt ze net de op- rylaan op. En inderdaad kwam Nancy met een vrien- delyken glimlach op het gezicht op het huis aanstappen. Ze zag de beide mannen niet. Ze had alleen oogen voor het huis en het land schap. Kijk es goed naar d'r, fluisterde de oude, ze is zoo trotsch als een pauw. De jonge Jack gaf geen antwoord. Al zyn gevoelens voor het meisje waren opgevlamd toen hy haar weer zag. Denk er om, jong, je geeft niks niemen dal toe, waarschuwde Beel Sr, De oude verschoof zyn stoel, Nancy hoorde het geluid, keek op en zag het tweetal zitten. De oude man stond op om haar te begroeten. Goeden dag, mr. Beel, zei Nancy. Hebt u myn brief ontvangen? Ja, en ik ben benieuwd waar u me over wilt spreken. De oude voelde zich niet op zyn gemak. Het deerntje daar bracht hem van de wijs. Hoewel ze eenvoudig gekleed was had ze zooiets on miskenbaar lady-likes dat hy onwillekeurig aan de oude tyden moest terug denken. Hier hebt u ons allebei tegelijk. Uw be zoek heeft toch niets met die optie te maken, vroeg de oude met onmiskenbaren hoon in zyn stem. Daar kwam ik u juist over spreken, was het kalme antwoord. Ik heb alle stukken hier. Er zyn nog maar een paar maanden over.... Dat weet ik en ik vroeg me af.... Wat vroeg je je af? vroeg de oude man nieuwsgierig. Of u me een uitstel zou willen toestaan. De oude Jack grinnikte. Dat beviel hem, dat ze een gunst kwam vragen. Tien duizend pond is veel geld, zei het meisje. Maar zaken zyn zaken. Ja, ik weet wel dat u wettig gerechtigd bent.... Juist, wettelijk, viel de oude haar in de re<je, en we moeten ons aan de wet houden, juffertje. Dus u bedoelt dat u zich precies aan de overeenkomst wil houden? Ja. Ui heb zwart op wit dat de optie vyf jaar zou duren en als u met de 10.000 pond niet vcor half Juni kimt betalen, dan Zoudt u me werkelyk geen uitstel willen geven? pleitte ze. Uitstel geven? Nooit.... Tien duizend pond is veel geld, hield ze aan. Stel u voor dat ik u contant 50000 gaf en verder byvoorbeeld vyf jaar lang 1000 per jaar Zou dat kunnen? vroeg de oude snel. Kun jij aan 5000 pond komen tegen aanstaan den Juni? Er lag verwondering en ontsteltenis in de oogen van de beide Beels. Dan zouden we over den rentevoet kun nen praten, zei Nancy bloemzoet. Op dat oogenblik mengde zich de jonge Jack in het gesprek. Miss Nancy, ik ben bang dat ik me den laatsten keer onhebbelyk heb gedragen Praat u daar alstublieft niet over, klonk het uit de hoogte. De oude merkte den klank in haar stem en hy nam het voor zyn zoon op. Denk er aan, Jack, wij zyn hier de baas, en zich tot het meisje wendend: En dacht je dat ik tevreden zou zijn met die 5000 pond? Neen juffie, dat zal niet gaan.. Ik geef je nog geen minuut uitstel. Als je den 15en Juni om één minuut over twaalven komt, dan is de optie vervallen, begryp je? Ik begrijp het beter dan u lief zal zyn, zei Nancy uit de hoogte; want ik had gedacht dat als u een beetje toeschietelyk en mensche- lijk was geweest, dan zou ik het ook zyn. Jy toeschietelyk? Wat heb jy om toe schietelyk te wezen? Kyk eens. Ik heb de verkoopvoorwaarden nog eens nagezien en daar staat in dat het huis en de bijgebouwen in goeden staat moe ten worden gehouden. Ik heb eens rondgeke ken en ik heb gezien dat het me handen vol geld zal kosten om alles weer in den staat te krygen waarop het op den dag van den ver koop verkeerde. Verder staat in de koopacte dat ik u direct uit het huis kan laten zetten zoodra ik 10.000 pond heb betaald en Wat bedoel je, stotterde de oude. Wil je zeggen dat je het geld hebt? Inderdaad, zei Nancy, met een allerliefsten glimlach. Waar heb je het dan? vroeg de oude man ademloos. Je loopt in den regel niet met 10.000 pond in je taschje, nietwaar? Ik geloof er niks van. Hoe kom je er aan? Staat er in de acte iets van dat u de her komst van het geld moet weten? klonk het spottend-triomfantelijk. Neen, neen, er is niks van aan. Ik wil dat je me hier niet komt bespotten. Maar toch was de oude bang geworden. Hij vond haar te rus tig en te zeker van haar zaak. (Slot volgt).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10