Olie, hitte, zand en nog eens olie
3Ket vetfiaal van den dag
BIER
SPRUTOL
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Uw eigen winkelier verkoopt
ROBINSONschoenen
Alle abonné's3JÜS? f3000.-750.-Si«STiSS f250.- SLriK 1? SJïï! KïW f50.-ï!lT T*.-SBST T&5
DONDERDAG 1 JUNI
IN ZUID-PERZIE
Zonder de olievelden van de
Anglo-Persian zou het
land onbewoond
zijn
De vergiftigde storm
De geheimen van het
Oostereiland
Een nieuw modespel
Yo-yo is dood Leve Jig-Saw
Zomer
sproeten
verdwijnen spoedig
door een pot
blauwe auto
De neef van Rin Tin Tin
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Joseph Hocking
Het zuiden van Perzië is een gloeiend heete
landstreek, waar het slecht wonen Is. De
zon schijnt er zonder meelij en de stof
maakt de lucht dik. De menschen, die gedwon
gen zijn daar te verblijven, hebben een ietwat
andere opvatting over het zonnige Zuiden, dat
wij Noordelingen steeds als een sprookjesland
wenschen te beschouwen.
Vraag niet hoe ellendig zij zich moeten voe
len, die niet eens op vacantie zijn in Zuid-Per-
zië, maar die er moeten werken en hard wer
ken. Toch zijn er van die menschen en er zijn
zelfs geen andere, want niemand zoekt zijn
vacantie door te brengen in die hitte, die
mensch en dier het leven betwist van dag tot
dag.
El-Mohamera is de stad, die daar de streek
beheerscht. Men noemt dit een stad, maar
eigenlijk is het slechts een verzameling huizen
en menschen, die niet op stad of stedelingen
lijken. De huizen zijn van leem en bakken en
scheuren in de zon. De eenige troost dien de
menschen hebben, is het IJswater en het baden
in de rivier, die langs de „stad" stroomt. Maar
ook dat is een twijfelachtig genoegen, want de
rivier wordt onveilig gemaakt door haaien, die
vrijwel dagelijks slachtoffers maken. Niettegen
staande dat gaan de menschen toch baden,
waaruit men gelieve af te leiden, dat het leven
zonder baden eenvoudig niet vol te houden is.
Dan liever zijn leven wagen, dan zonder de
verfrissching van het rivierbad te moeten le
ven. Wij uit het Noorden vragen ons af, of het
stadsbestuur niet verstandig zou doen met een
afbakening te maken, zoodat de menschen. die
het baden niet kunnen laten, zich dit simpele
genoegen kunnen verschaffen, zonder dat zij
ieder oogenblik een moordaanslag van de haaien
hebben te vreezen. Maar dit behoort alweer tot
de geheimen van het Oosten, geheimen die tal
rijk zijn en voor ons gevoel onoplosbaar.
Zoo is het ook gesteld met het reizen. Wie
meent dat hij ergens op tijd zal aankomen, ver
gist zich. De trein komt steeds uren te laat.
Men kent niet de waarde van den tijd, die im
mers slechts een stuk van de eeuwigheid is.
Het gaat hier als in China, de tijd telt niet
mee. De treinen zijn er ook voornamelijk voor
de vreemdelingen en zij zijn het ook, die den
spoorweg aanleggen, omdat het voor de bewo
ners zelf te inspannend zou zijn en te lang
van duur. De spoorweg van Zuid-Perzië hangt
nauw samen met de olievelden, die door de
Anglo Persian Oil Company worden geëxploi
teerd. De ambtenaren van deze maatschappij
hebben dus volop gelegenheid met het verschrik
kelijke klimaat kennis te maken, alsmede met
het „comfort" der Zuid-Perzische steden. Daar
is b.v. de stad Nasrieh, dat geen kip het leven
gezellig kan maken en dat een van de heetste
steden der wereld is. Men slaapt er op de da
ken, voor zoover men dat slapen kan noemen,
want zelfs zonder deken of laken is het een
heete boel, die het slapen eer belemmert dan
bevordert. Eten doet men onder den grond en
niet in een soort kelder, maar in een soort mijn,
want men moet soms tien meter afdalen om
tot een behoorlijke koelte te geraken. En dan
nog zitten de mannen half ontkleed aan tafel,
een luxe, die zij zich kunnen permitteeren, om
dat de dames verre zijn. Aan tafel zitten is
bout gesproken. Zij liggen op matrassen en
komen er slechts met de grootste moeite af,
volgegoten met ijswater.
Maar deze verfoeilijke hitte is niet de eenige
plaag in dit verfoeilijk land. Het kan er ook
stormen en de storm is geen gewone storm,
maar wordt een vergiftigde storm genoemd,
omdat de tornado, die aan de kust ontstaat en
het land binnensuist, koorts en verderf zaait.
De storm beweegt zich tergend langzaam en
gaat vergezeld van een dikke stofwolk, die over
al doordringt en waar geen karavaan of huis
veilig voor is. Alles, mensch en dier, kruipt
weg. De menschen liefst zoo diep mogelijk on
der den grond, alsof een vijandelijk vliegeska-
der gasbommen had geworpen. En als de
storm bedaard is, dan komen de menschen
voor den dag met gezwollen gezichten en be
nauwde borst. Zij hebben lust tot braken en
zijn heelemaal van streek. Oogen, ooren, neus
en mond hebben stof genomen, het haar zit
vol viezigheid en een aantal dieren houdt het
leven niet, maar stikt onder de vergiftigde stof.
Ook de menschen, die geen toevlucht hebben
kunnen zoeken onder de huizen, omdat zij
zwervers zijn en dus geen huis tot hun be
schikking hebben, bezwijken meestal. Zoo treft
men na den storm meermalen de lijken aan
van bedelaars langs den weg, of van karavanen
in de woestijn. Ja, deze storm is wel de grootste
plaag van die gezegende streek. Want het is
niet alleen de stof, die den mensch bedreigt,
maar ook de verhoogde hitte, die den storm
vergezelt en die teveel van mensch en dier
vergt, zoodat de arme slachtoffers, die zich niet
bijtijds konden dekken, stikken van de hitte.
In dit heerlijk land ligt ook de stad Disfoel
en dat is wel het toppunt van ongemak en
ellende. De stad is eigenlijk een kolonie, heel
in de steile oevers van de rivier. Die oevers
vertoonen een aantal gaten, waar de menschen
in en uit kruipen. Boven deze holen staan weer
huizen, die dus op een respectabele hoogte zijn
gebouwd. Deze stad telt zoowaar nog 50.000 in
woners. Wie in dit oord binnentreedt, krijgt het
gevoel dat hij zijn laatsten levensdag tegemoet
gaat. Drinken is er niet te krijgen. Een hotel is
er volstrekt onbekend en droge rozijnen zijn
vrijwel het eenige voedsel. Bovendien krioelt
de stad van de bedelaars, die half naakt en
bijna allen ziek rondzwerven en het den vreem
delingen lastig maken. Zij vechten op leven en
dood om een aalmoes. Deze aalmoes is dan
hoogstens een stukje vleesch of worst, dat hun
wordt toegeworpen.
Zooals men ziet, geen enkele reden kan er
voor een verstandig en niet volstrekt krank
zinnig mensch bestaan, om zich hier te vesti
gen. Als er één landstreek ter wereld is, waar
het wonen onmogelijk wordt gemaakt, dan is
het in Zuid-Perzië. En tocher is een oor
zaak voor deze bevolking. Er zijn nj. olievelden,
de olievelden van de Anglo-Persian, en die
hebben de menschen daarheen gelokt. Daarvoor
komen de menschen, belust op geld of gedwon
gen te vechten voor een schraal bestaan. Daar
voor vechten Engeland en Perzië reeds jaren.
De olievelden zijn om te zetten in kapitaal en
de millioenen die er verdiend worden, vloeien
weliswaar niet in de zakken van hen, die als
het ware hun leven laten in die smoorheete
hel, maar er valt althans iets af, waarvoor zü
eten kunnen koopen of wat er op lijkt. Levens
vreugde en geluk is er echter heelemaal niet
te koop.
Welnu, om dit ellendige land, dat olievelden
bergt, en dat nog Engelsch bezit is, strijdt Per
zië, die het best wil overnemen en beweert de
eigenlijke bezitter te zijn. De ambtenaren der
maatschappij, die in de Perzische hel moeten
leven, verdienen weer een stuiver meer en zelfs
zoo, dat zij een betrekkelijk comfort kunnen
scheppen, en zoowaar nog aan sport doen. Maar
dit alles weegt in de verste verte niet op tegen
de ellendige ontberingen, die zij moeten lijden.
Nauurlijk trachten de bezitters der olievelden
zooveel mogelijk olie in het land zelf te ver-
koopen. De reclamebiljetten zijn legio, maar de
Perzen zijn wel de kleinste afnemers van de
Anglo-Persian. Zij betrekken voornamelijk hun
olie uit Rusland, omdat die goedkooper is. De
concurrentie is dus geweldig en men vraagt zich
met verbazing af waarom de Engelschen, die
toch goedkooper kunnen zijn dan de Russen,
omdat zij in het land zelf produceeren, hun
prijzen niet verlagen. De heeren zullen daar wel
hun reden voor hebben.
Soms stijgt de prijs van de benzine ineens
en dat is dan ook een gevolg van het groote
verbruik, dat de Engelsche vloot, die in den
Indischen oceaan ligt en op manoeuvre gaat,
plotseling veroorzaakt. Op zulk een oogenblik
kan de vreemdeling nauwelijks aan benzine ko
men voor zijn auto, omdat alle garages uitver
kocht zijn. Dit duurt soms geruimen tijd en er
is niets aan te doen. Intusschen vechten de be
langhebbenden door en niemand kan voorspel
len wie het winnen zal.
Ook dit is een van de ellendige factoren, die
dit land onbewoonbaar maken. Hoevele zijn
er....?
Het tot Chili behoorende Oostereiland in den
Stillen Oceaan staat bij de archaeologen hoog
aangeschreven. Het heeft dit te danken aan
zijn oeroude, tot 20 meter hooge steenen beel
den, die in zonderlinge tegenstelling met het
kleine eiland, dat door nauwelijks 300 menschen
bewoond wordt een gigantische begraafplaats
schijnen te vormen. Bovendien werden om
streeks het midden der vorige eeuw door Fran-
sche missionarissen een aantal houttafeltjes met
onbekende schrijfteekens ontdekt, die thans in
verschillende Europeesche en Amerikaansche
museums te zien zijn. Volgens een overlevering
der inboorlingen, die tot het schoone ras der
Polynesiërs behooren zou hun stamvader, die
omstreeks 1300 op het eiland kwam, deze ta
feltjes meegebracht hebben. Tot heden is het
nog wel niet gelukt de schriftteekens, waar
in men geslachtstabellen vermoedt, te ontcij
feren, maar zij hebben nieuwe beteekenis ge
kregen door een verrassende ontdekking, welke
dezer dagen gedaan werd door den Hongaar -
schen geleerde Wilhelm v. Heversy, die momen
teel in Parijs woont.
De archaeologen van Britsch-Indië onder
leiding van Sir Joh Marsehall zijn sinds eeni-
gen tijd werkzaam langs de boorden van den
Indus. Zij hebben daar getuigenissen van een
hoogontwikkelde cultuur ontdekt die veel ouder
is dan de „Arische" (Oost-Indo-Germaansche)
immigratie waarvan men tot heden aannam,
dat zij op haar tocht slechts een cultuurlooze
oerbevolking ontmoet had. De gevonden oor
konden van die voor-Arische cultuur van het
Sundusdal zijn zooals in 't verslag van den
Hongaarschen geleerde met voorbeelden ge
staafd is in dezelfde teekens geschreven
als die van het Oostereiland, dat op 25000 ki
lometer afstand ligt. Het eenige verschil is, dat
de vereenvoudigde schrijfwijze, waarin zich de
ontwikkeling van alle schriftteekens uitdrukt,
bij de Indische verder doorgevoerd is, zoodat
deze dus jonger blijkt te zijn. Is Hevérsy's ont
dekking op zichzelf reeds interessant, zij wordt
het nog veel meer door de vragen, die zij op
werpt en die voor de navorsching van de oor
spronkelijke bakermat der menschelijke cultuur
van buitengewoon groote beteekenis worden.
Heversy zelf (die eenigen tijd geleden een werk
over de voor-Arische cultuur in Indië, wier spo
ren hij heden nog in de taal en zekere plaats
namen in Hongarije meent te vinden gepubli
ceerd heeft) is tot de veronderstelling gekomen,
dat de tafeltjes van 't Oostereiland, beschouwd
in het licht der verwante Indusvondsten, de
oudste getuigen van een schrift zijn, dat wellicht
in Mesopotamië gebruikt werd en dus veel ouder
is dan het Sumerische, Egyptische, Cretische,
kortom alle, die thans als het oudste gelden.
Ongeveer een jaar geleden begon het Yo-Yo-
spel van Amerika uit z'n triomftocht over de
geheele wereld. Als een besmettelijke ziekte ver
overde het zoowel de nieuwe als de oude we
reld. Yo-Yo-spelers kwamen uit het verre Oos
ten naar Europa, om een weetgierig volk in
deze moeilijke kunst te onderrichten. Er waren
menschen, die in 't geheel niet gebrand waren
op deze nieuwe mode, en anderen, die haar een
nieuw bestaan te danken hadden; men herin
nert zich, dat het opkomen der Yo-Yo een kwij
nende industrie nieuwe arbeidsmogelijkheden
verschafte.
Yo Yo is thans dood, haast geen mensch
spreekt er meer van. Maar er staat reeds 'n
opvolger gereed, die, wanneer niet alle voor
teekenen bedriegen, hetzelfde wereldsucces zal
boeken. Voorloopig triomfeert de Jig Saw nog
uitsluitend in Amerika.
Maar ook deze mode zal naar ons komen.
De verspreiding van het nieuwe spel in de Ver-
eenigde Staten kent geen grenzen. Experts be
rekenen de spelen, die wekelijks verkocht wor
den op millioen stuks, ongeacht de hon
derdduizend, die terzelfdertijd naar Canada uit-
"gevoerd werden. Wanneer men bedenkt, dat
ieder spel verschillende personen vermaken kan,
bereikt het getal Jig Saw-spelers in Amerika
een aanzienlijke hoogte. Het Jig Saw is 'n spel
als geknipt voor slechte tijden. Menschen, die
geen geld hebben om uit te gaan, vinden
daarin afleiding en gezelligheid.
Wat is de oorzaak, dat dit spel zoo buitenge
woon gewild is? Waarin ligt dan toch de beko
ring van dit spel, dat slechts daarin bestaat,
om tallooze onderdeeltjes van onregelmatigen
vorm tot een aaneengesloten geheel te voe
gen?
Wanneer men een enthousiast Jig-Sawspeler
vraagt, antwoordt hij, dat hij van spel houdt,
omdat het hun kalmeert en afleiding bezorgde.
Enthousiasten noemen het spel zelfs een
geestelijk voedsel. De psycholoog zal van mee-
illllllllllllllllllllllllllllllll
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII!IIIIIL=
Wij drinken graag en drinken veel
Voor dorst en voor plezier.
En wat er dan het best in glijdt I
Was steeds het glaasje bier.
Doch alles mindert met den tijd, i
Ook schijnbaar onze dorst. f
i Want er is in het laatste jaar
Veel minder bier gemorst.
De biertjes loopen achteruit, f
Wij doen niet meer zoo mee,
En drinken limonade, kwast
Of water, koffie, thee!
Wat in het vat is blijft er in,
Ook in de flesch of kan.
En op die wijze hapert nooit
De wijsheid in den man!
Geen mensch, die ook op zoo'n manier
Zijn bier te boven komt.
Zoodat de vraag naar bedsermoen
Tenslotte is verstomd!
De bierkaai laat men meer met rust,
Men redeneert niet los,
1 Want nuchterheid verschaft den
mensch
De slimheid van een vos!
Wij worden niet, maar leggen ons
Thans meer vrijwillig droog,
En houden zoo, wel niet het glas,
1 Maar wel de natie hoog!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
5iiiiiiimiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir;
Bij alle drogisten.
ning zijn, dat het Jig-Saw voldoet aan den
drang naar scheppende werkzaamheid, die den
mensch aangeboren is. Want het levert den
speler het ruw-materiaal, hij moet de onregel
matige onderdeelen tot een nieuwe constructie
samenvoegen. Een echte speler heeft geen mo
del noodig. Hij gaat te werk zonder te weten
waar hij uitkomt, hij begeeft zich op weg naar
het onbekende.
Jig-Saw wordt door ieder apart gespeeld:
er kunnen zich ook partner-groepen vormen.
Zoo speelt b. v. een groep van 4 personen te-
samen tegen een even sterke spelgroep. De
voorwaarden moeten hetzelfde, d. w. z. de spe
len precies even groot zijn. Dit systeem beant
woordt ten volle aan de speelwoede welke velen
menschen eigen is. Het gaat er maar om, wie
het eerst klaar is en dan moeten alle onder
deelen aangewend zijn.
,,Ik wil graag zoo'n doos hebben,
maar de kat ligt erop te slapen!" zei
Willy Woensdag .„Die middelste waar
biscuitjes inztten wil ik hebben".
„Kim je niet wachten tot we gaan
thee drinken?" vroeg Topsy.
„Nee, maar toch kan ik die biscuitjes
wel krijgen zonder dat ik de kat stoor",
zei Willy.
Zoo schoof hij heel stilletjes de mid
delste doos opzij en haalde er eenige
biscuitjes uit, terwijl hij een oogje op
de kat hield.
„Je ziet, dat Polly in een vasten
slaap is. Neen, daar is veel meer voor
noodig om de kat wakker te krijgen
dan dit, hoor!"
Topsy keek met groote oogen naar
de kat. „ik geloof dat zij zich zoo
houdt", zei Topsy.
„En ik geloof dat zij net zoo hard
bleef doorslapen, al nam ik ook de
andere doozen weg!" zei Willy.
„Ja, maar doe het maar niet", zei
Topsy.
(Morgenavond vervolg).
(Ingezonden Mededeeling)
Over den landweg suisde een mooie, don-
ketblauwe auto. Een two-seater, waarin
een jonge man met licht-gebruind gezicht
en aangename trekken aan het stuurrad en
naast hem een frisch, allerliefst, donkerblond
meisje. Even later stopte de wagen kalm voor
een van die prettige, goedingerichte landher-
bergen uit Oud-Engeland, en zeide de jonge
man tot het meisje: „Hier ziet het echt gezel
lig uit, 't is half zeven, dus tijd, dat we iets
eten, nietwaar?"
„Gelukkig," antwoordde het meisje, „ik be
gon al te denken, dat je me van honger wilde
laten omkomen." Ze sprong tegelijk met hem,
vlug en lenig, uit den wagen, en in haar char
mant reiscostuum zou niemand vermoed heb
ben, dat zij weinige uren tevoren, deftig in
het wit gekleed haar naam, Constance André,
had verwisseld voor mevrouw Gerald Oliver.
Een uur later, na het diner alle eer te
hebben aangedaan, vertrokken ze naar Ips
wich, waar ze zouden overnachten. Hun wagen
was wat naar voren gezet, daar een touringcar
was aangekomen, die anders het verkeer op
den landweg zou belemmerd hebben.
„Tegen negen uur kunnen we er zijn," merk
te Gerald op, „dat is een mooie tijd."
Terwijl het jonge echtpaar nauwelijks een
kwartier was vertrokken, stapte uit dezelfde
restauratie een andere jongeman in de frissche
avondlucht. Hij riep den portier: „Hallo, waar
is mijn wagen? Ik liet hem hier voor den in
gang staan, 't Is een donkerblauwe two-sea
ter."
„O, die is wat achteruit gezet om die tou
ring-car wat meer ruimte te geven. U vindt
uw wagen daar pal achter."
„Dank je," antwoordde de jongeman en ver
dween achter de touring-car in de scheme
ring.
Het was tegen half tien als Constance en
Gerald Oliver zich naar hun gezellig ingerich
te hotelkamer begaven. Gerald wachtte tot de
koffers waren bovengebracht: „Als jij nu een
en ander uitpakt, Constance, zal ik even naar
den auto gaan, en hem in de garage brengen."
Hij wilde juist de kamer uitgaan, toen een ver
baasde uitroep van Constance hem deed om
zien. „Maar dat zijn onze koffers heelemaal
niet!" riep ze uit. Gerald zag toe:
„Waarachtig, dat zijn oude, versleten din
gen!" bevestigde hij. „Dat moet een vergis
sing zijn. Ik zal eens even gaan zien."
Hij bleef bijna een half uur weg. Constance
werd bezorgd, en half angstig, half nieuws
gierig, keek ze hem vragend aan, toen hij te
rugkwam.
„Daar hebben we onszelf een mooie poets
gebakken!" zei hij. „We zijn in den verkeer
den wagen weggereden. Iemand moet na ons
zijn gekomen in precies eenzelfden wagen. En
door het verplaatsen der auto's voor die
touring-car, hebben wij in het halfduister den
anderen wagen genomen. Ik merkte wel iets
vreemd, maar ik heb er verder niet opgelet,
't Is niets om te lachen, maar ik zou het ge
zicht wel willen zien van dien ander als hij
de vergissing ontdekt."
Constance zag hem sprakeloos aan. Dan
merkte ze op: „Maar onze kleeren, mijn reis-
uitzet!"
„Misschien vinden we een sleutel," schertste
Gerald, „ik heb den wagen nauwkeurig onder
zocht en vond in de tasch naast de stuurplaats
een brief. We zullen eens lezen. Luister:
„Beste Romford. Zorg Vrijdagavond tegen
negen uur 's avonds hier in Clacton in de To
wers te zijn met de miniaturen. Ik kan ze
waarschijnlijk uitstekend verkoopen. Rogers
vertrekt morgen reeds naar Holland; 't is dus
de beste kans. Met groeten, Coverdale."
Nu dat brengt ons tenminste het adres. Ik
moet wel een heel eind terug en dan naar
Clacton, doch ik weet tenminste waar ik den
wagen kan inwisselen."
„Maar ik ga met je mee," besliste Constance.
„Ik zou hier niet alleen kunnen achterblijven.
En bovendien, ik hoor nu toch immers voor
altijd bij je. En zoo'n avontuurlijken tocht wil
ik niet missen."
Intusschen had John Romford, privé-secre-
taris van Sir Edward H. Coverdale, een zeer
bekend handelaar in kostbare oude schilde
rijen, op den aangegeven tijd het oude kastee1,
de Towers, bereikt. Hij wist, dat de heer Co
verdale op zijn zomerverblijf den heer Rogers
en drie leden van diens firma zou ontvangen.
De heer Coverdale had deze ensceneering be
dacht, omdat de miniaturen, waarin Rogers
zooveel belang stelde, heel zeldzaam, maar
vooral uiterst kostbaar waren. Wanneer Co
verdale zijn prijs zou noemen in een zakelijke
conferentie in de nuchtere sfeer van een mo
dem kantoor, zou die prijs de uitwerking van
een bom kunnen hebben. Hier echter in de
romantische omgeving van een oud kasteel, bij
een glas uitgezochten wijn, wanneer de minia
turen nog eens bezien konden worden by een
romantischer belichting en geheel in de eigen
sfeer, zou het noemen van zijn pry's veel aan
nemelijker klinken. Romford wist ook, dat
Coverdale zich veel van dezen verkoop voor
stelde; immers Coverdale had maanden ge
werkt om tenslotte de verlangde twaalf minia
turen byeen te brengen, wat hem des te moei-
ïyker was geweest, daar deze miniaturen eenig
waren in haar soort en er absoluut geen meer
dan deze twaalf van bestonden.
Toen Romford zich aan het kasteel meldde,
opende hem Coverdale zelf de groote deur. Het
kasteel was in het najaar onbewoond, en het
was te donker reeds voor Romford om alleen
den weg door de breede gangen te vinden.
Toen zy de groote ridderzaal binnenkwamen,
waar de vier aanstaande koopers aan tafel
zaten, belicht door den schijn van vele bran
dende kaarsen, kreeg Romford den indruk, dat
hij nog nimmer vier zoo groote, sterk gebouw
de mannen had bijeen gezien.
,j\iyn secretaris heeft hier de miniaturen
by zich, mnne heeren," zeide Coverdale, ter-
wijl Romford twee koffers by den open haard
plaatste, „wat dunkt, zullen we ze eerst eens
bezien?Romford wil jy even uit dien hoek
daar een groote kandelaber nemen en de kaar
sen aansteken?"
Doch Romford bereikte den hoek der zaal
niet; vóór hij daar was heengeloopen, voelde
hy plotseling een hevigen, doffen slag op het
achterhoofd; hij zakte ineen, bewusteloos.
Toen hij tot bewustzijn kwam, zat hij vast
gebonden op een stoel. NatuurUjk, Rogers en
zijn compagnons waren een stel doortrapte
bedriegers
„Hoe is het met jou, Romford?" hoorde hij
een vrtj zwakke stem uit den anderen hoek
der zaal, welke hy terstond als die van zijn
patroon herkende.
„Ik leef nog, en dat is tenminste iets," ant
woordde hij.
„Je bent zeker, net als ik, gebonden?' vroeg
Coverdale na
mmiiiiiififiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii
een pauze, „ik
geloof nooit, dat l T\p dnnkpr- 'l
men ons hooren UUUKCl
zal, als we roe-
pen. De opzich-
ter woont in het
andere deel van
het kasteel. Het zal al wel nacht zyn en hy
zal reeds lang te bed zijn."
„We kunnen het in ieder geval probeeren
met schreeuwen. Ik geloof, dat de terrasdeuren
openstaan."
Ze schreeuwden zoo hard ze konden, maar
tevergeefs. Plotseling na enkele nieuwe pogin
gen hoorde ze voetstappen op het grint; een
vrouwenstem riep: „Wat was dat, Gerald?
Toch geen spoken?"
Daarop volgde een hartelijke schaterlach:
„Maar Constance! Spoken kunnen toch be
zwaarlijk over zooveel geluid beschikken!"
„Juist", schreeuwde Romford uit alle macht,
„maar als u ons niet gauw bevrijdt, zullen we
spoedig lijken zijn!"
Dan hoorden ze zeggen: „Het komt achter
die open deuren vandaan. We zullen eens zien",
waarop de vrouwenstem antwoordde„Maar
wees vooral voorzichtig, Gerald, je kunt nooit
weten."
Toen hoorden ze twee menschen binnen
komen.
„Als u lucifers heeft, en de kaarsen op de
tafel in het midden van deze zaal aansteekt,
zult u ons vinden" begon sir Coverdale. Gerald
stak een aantal kaarsen aan en zag de belde
mannen, ieder in een hoek der zaal, gebon
den op een stoel zitten.
„Wat is hier gebeurd?" vroeg hij, waarop
Romford het voorgevallene in het kort ver
haalde en Gerald hen van hun touwen be
vrijdde.
„Het lykt een roovers-roman uit vroeger
eeuwen", lachte Gerald Oliver, „maar ik geloof,
dat u toch nog aan het langste eind trekt!
Wacht een oogenblik!" en hy snelde naar bui
ten. Toen hy terugkwam had Constance nog
meer kaarsen aangestoken, en zette Gerald
twee koffers op tafel, welke Romford onmid-
dellyk als de zyne herkende. Spoedig was vast
gesteld, dat de miniaturen daar inderdaad in
gepakt waren, en vertelde Gerald zijn geschie
denis. „En," eindigde hij zijn verhaal, „het ziet
er naar uit, dat Rogers nog met een dames-
reis-uitzet in Holland zal aankomen!"
„Uitzet?" echode de oude heer Coverdale, „Ik
ben een ezel geweest, hoe geraffineerd deze op
lichterij ook in elkaar is gezet. Ik heb vyf-en-
dertig jaar lang niets gekocht dan oude din
gen en ik geloof, dat mijn hoofd er door met
spinnewebben is komen te zitten. Het wordt
tijd, dat ik me bekeer, en iets moderns koop.
Wilt u mij toestaan, mevrouw, dat ik u een
nieuwen uitzet koop als schadeloosstelling, of
veel liever nog, als een buitengewoon genoegen
voor een ouden man, die nu eerst begrijpt, dit
men nooit eenzijdig behoort te worden!"
Daarop zaten ze in de groote ridderzaal en
dronken een glas heerlyken wijn met hun ou-
verwachten nieuwen vriend.
Een paar uur later startten ze, in hun eieren
wagen nu, naar Ipswich.
Enkele jaren geleden vertrok een Nederland-
sche familie naar China om zich voorgoed in dit
land te vestigen. Zy nam met zich mee hun
trouwen hond, die zich zeer verheugd toonde
over de veranderingen in zijn saai bestaan.
Vaak ging het dier mét mevrouw uit wandelen
en op een kwaden dag kwamen geen van beiden
terug. Het gevolg was, dat de heer des huizes
begon te vreezen, dat vrouw en hond door de
bandieten gevangen genomen waren. Want aan
wie anders dan aan de bandieten denkt men,
wanneer iemand zoek is?
Maar kort nadien kwam de hond doodver
moeid bij zyn baas aan. Hy had een briefje in
zijn halsband, geschreven door de vrouw en de
plaats aanduidend waarheen de bandieten haar
hadden vervoerd. Een sterke politiemacht ver
trok naar de plaats, die de vrouw had aange-
gegeven. Het was meer dan honderd kilometer
ver, waarby nog de omstandigheid komt, dat
de bandieten de vrouw en haar hond in een
auto hadden meegenomen, zoodat het dier te
grooter moeilijkheden had om den weg terug te
vinden.
Dit krasse staaltje bleef niet onopgemerkt.
Behalve de vreugde voor de redding van de
vrouw, beleefde men nog bewondering voor
de prestatie van den hond. Hy kwam natuurlyk
in de krant, werd gefilmd en was de held van
den dag.
Uit het Engelsch van
53
Dan weet ik wat! zei hy lachend. Iets
buitengewoon dramatisch, Nancy. Laten we
meteen gaan trouwen!
Het zou heeriyk zyn, John, zei ze stralend.
Maar het kan niet. Als ik trouw, moet dat
van Trevanlon Court uit gebeuren. Ik wil in de
oude kerk trouwen en samen met jou naar het
oude huis terug gaan. Maar je bent een schat
dat Je op het idee bent gekomen!
HOOFDSTUK XXVIII
HET OUDE HUIS
De oude Jack Beel zat met zyn zoon onde*
het portiek van Trevanlon Court. Het was Sep
tember en de zon begon al vroeg te dalen. De
oude rookte behaaglyk zyn pijp en keek uit
over het prachtige landschap.
Je hebt een goeden oogst gehad, nietwaar
vader?
Prachtig jong. Het land Is rijk en de vel
den brengen het meeste op uit de heele buurt.
En toch, bromde de oude, ben ik niet te
vreden. Ik had gewild dat je Nancy had gekre
gen, jong.
Ik zal haar krygen, klonk het verachte-
ïyk.
De oude man keek zyn zoon vol bewonde
ring aan. Arm en trotsch is ze. zei hy.
Wy bennen de eigenaars van de Court en zy
heeft een baantje op een fabriek.
En toch heeft ze de hoop nog niet opge
geven om het huis terug te koopen.
Hoe weet je dat?
Heb geïnformeerd.
Is ze nog altyd op dat febriek?
Voor een maand was ze er nog.
Die tienduizend pond krijgt ze immers
nooit bij mekaar, nooit van zyn leven zal ze
het huis terug krijgen.
Neen nooit, zei Jack Sr. Maar ik zal
haar wel krijgen.
Ze zwegen allebei een poosje. Toen begon de
oude weer: Je kunt d'r maar met vergeten,
hè jong?
Vergeten? Ik zal altyd verliefd op haar
blijven. Maar als ik haar kryg, zal ik dat trot-
sche ding wel klein krygen.
Het zal me benieuwen wat ze hier weer
komt doen, zei de oude man nadenkend.
Komt ze hier? De jonge Jack sprong over
eind.
Ja, heb ik je dat niet verteld? Ze heeft
me geschreven.
Heeft Nancy je geschreven?
De oude knikte bevestigend.
Waarom heb je er niks van gezegd?
Ik wou ereis kyken hoe je het zou opne
men. Hier heb je den brief.
Het briefje luidde als volgt:
„Geachte Heer,
Daar ik toevallig in Cornwall ben, kom ik
Woensdagmiddag op Trevanion Court. Het
zal me aangenaam zyn u daar te ont
moeten.
Hoogachtend,
NANCY TREVANION"..
De jonge Jack keek op zyn horloge. Als
ik dat geweten had
Had-ie een ander kostuum aangetrokken,
vulde de oude lakoniek aan.
Waarom zou je je mooi maken voor die
meid? Als ik me niet vergis, komt ze net de op-
rylaan op.
En inderdaad kwam Nancy met een vrien-
delyken glimlach op het gezicht op het huis
aanstappen. Ze zag de beide mannen niet. Ze
had alleen oogen voor het huis en het land
schap.
Kijk es goed naar d'r, fluisterde de oude,
ze is zoo trotsch als een pauw.
De jonge Jack gaf geen antwoord. Al zyn
gevoelens voor het meisje waren opgevlamd
toen hy haar weer zag.
Denk er om, jong, je geeft niks niemen
dal toe, waarschuwde Beel Sr,
De oude verschoof zyn stoel, Nancy hoorde
het geluid, keek op en zag het tweetal zitten.
De oude man stond op om haar te begroeten.
Goeden dag, mr. Beel, zei Nancy. Hebt u
myn brief ontvangen?
Ja, en ik ben benieuwd waar u me over
wilt spreken.
De oude voelde zich niet op zyn gemak. Het
deerntje daar bracht hem van de wijs. Hoewel
ze eenvoudig gekleed was had ze zooiets on
miskenbaar lady-likes dat hy onwillekeurig
aan de oude tyden moest terug denken.
Hier hebt u ons allebei tegelijk. Uw be
zoek heeft toch niets met die optie te maken,
vroeg de oude met onmiskenbaren hoon in zyn
stem.
Daar kwam ik u juist over spreken, was
het kalme antwoord.
Ik heb alle stukken hier. Er zyn nog maar
een paar maanden over....
Dat weet ik en ik vroeg me af....
Wat vroeg je je af? vroeg de oude man
nieuwsgierig.
Of u me een uitstel zou willen toestaan.
De oude Jack grinnikte. Dat beviel hem, dat
ze een gunst kwam vragen.
Tien duizend pond is veel geld, zei het
meisje.
Maar zaken zyn zaken.
Ja, ik weet wel dat u wettig gerechtigd
bent....
Juist, wettelijk, viel de oude haar in de
re<je, en we moeten ons aan de wet houden,
juffertje.
Dus u bedoelt dat u zich precies aan de
overeenkomst wil houden?
Ja. Ui heb zwart op wit dat de optie vyf
jaar zou duren en als u met de 10.000 pond
niet vcor half Juni kimt betalen, dan
Zoudt u me werkelyk geen uitstel willen
geven? pleitte ze.
Uitstel geven? Nooit....
Tien duizend pond is veel geld, hield ze
aan. Stel u voor dat ik u contant 50000 gaf en
verder byvoorbeeld vyf jaar lang 1000 per
jaar
Zou dat kunnen? vroeg de oude snel.
Kun jij aan 5000 pond komen tegen aanstaan
den Juni?
Er lag verwondering en ontsteltenis in de
oogen van de beide Beels.
Dan zouden we over den rentevoet kun
nen praten, zei Nancy bloemzoet.
Op dat oogenblik mengde zich de jonge Jack
in het gesprek.
Miss Nancy, ik ben bang dat ik me den
laatsten keer onhebbelyk heb gedragen
Praat u daar alstublieft niet over, klonk
het uit de hoogte.
De oude merkte den klank in haar stem en
hy nam het voor zyn zoon op.
Denk er aan, Jack, wij zyn hier de baas,
en zich tot het meisje wendend:
En dacht je dat ik tevreden zou zijn met
die 5000 pond? Neen juffie, dat zal niet gaan..
Ik geef je nog geen minuut uitstel. Als je den
15en Juni om één minuut over twaalven komt,
dan is de optie vervallen, begryp je?
Ik begrijp het beter dan u lief zal zyn, zei
Nancy uit de hoogte; want ik had gedacht
dat als u een beetje toeschietelyk en mensche-
lijk was geweest, dan zou ik het ook zyn.
Jy toeschietelyk? Wat heb jy om toe
schietelyk te wezen?
Kyk eens. Ik heb de verkoopvoorwaarden
nog eens nagezien en daar staat in dat het
huis en de bijgebouwen in goeden staat moe
ten worden gehouden. Ik heb eens rondgeke
ken en ik heb gezien dat het me handen vol
geld zal kosten om alles weer in den staat te
krygen waarop het op den dag van den ver
koop verkeerde. Verder staat in de koopacte
dat ik u direct uit het huis kan laten zetten
zoodra ik 10.000 pond heb betaald en
Wat bedoel je, stotterde de oude. Wil
je zeggen dat je het geld hebt?
Inderdaad, zei Nancy, met een allerliefsten
glimlach.
Waar heb je het dan? vroeg de oude man
ademloos.
Je loopt in den regel niet met 10.000 pond
in je taschje, nietwaar?
Ik geloof er niks van. Hoe kom je er aan?
Staat er in de acte iets van dat u de her
komst van het geld moet weten? klonk het
spottend-triomfantelijk.
Neen, neen, er is niks van aan. Ik wil dat
je me hier niet komt bespotten. Maar toch was
de oude bang geworden. Hij vond haar te rus
tig en te zeker van haar zaak.
(Slot volgt).