Op reis met mensch en dier Met v&ïAcud mn den da$ Het Geheim van Sir Carew LOTING SPRUTOL ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Je kunt er fijn op tippelen! Draag ROBINSONschoenen Zomer sproeten DONDERDAG 15 JUNI EIPPER VERTELT Zijn ervaringen tijdens een reis met een groot circus Het leven der artisten H.H. Collectanten en Koorzangers DE ROODE LEEUW Verlaging der hooge inkomens Rivier baant zich een nieuwen weg verdwijnen spoedig door een pot Stakende gemeenteraad KWALITEITEN Sprinkhanen heerschen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Paul Elpper is een van de grootste dierenken- ners, die zijn kennis en ervaringen op schrift heeft gesteld. Verschillende boeken van zijn hand zijn reeds verschenen, getuigend van een diepe kennis van het dierenrijk, een liefde voor het dier en een behoefte over de dieren te vertellen. Men erkent hem ook gaarne als deskundige bij dierenfilmen en onlangs nog werd zijn oordeel ingeroepen bij de herrie, die ontstaan was na de vertooning van de film „Breng ze levend mee," waarin Eipper een sterke dosis dierenmishandeling meende te con- stateeren. Verder is Eipper's naam verbonden aan de film „Dieren kijken ons aan", gemaakt naar zijn boek van dien naam. Thans verscheen een nieuw boek van hem in de Nederlandsche vertaling van H. J. Lijsen, eveneens een dierenkenner en een dierenvriend. In dit boek, dat bij Andries Blitz werd uitge geven, vertelt de schrijver van zijn vele erva ringen, opgeteekend gedurende dertig jaar, van zijn negende jaar af, toen hij de liefde voor het circus, het dier reeds goed te pakken had. HU verdeelt zijn boek in twintig dagen na een geestdriftige inleiding te hebben gegeven, waarin hij hulde brengt aan het circusleven en de artisten benijdt, die nooit tusschen huj- zen, maar steeds onder de sterren wonen, die de heele wereld hun vaderland noemen, die lief en leed met hun dieren deelen, die door de eeuwige zucht van het trekken worden gedre ven. Op „den eersten dag" bezoekt de schrü- ver een hem bekend circus-complex, waarin hij een artistenwagen beschrUft. Die ziet er uit als een meubelwagen, bont van kleur, vensters in de lange zUde en roljalouzieën. Een trapje aan de korte züde, dat uitkomt op een soort balcon. De eigenlUke wagen, die achter het bal- con ligt is 4, 6 tot 8 meter lang. Dit hangt af van den rUkdom van den bewoner. Toch nog een kleine ruimte, maar met die ruimte heeft men dan ook gewoekerd. De tafel is kast en de stoelen kunnen in elkaar geklapt worden. Al les zit vast, berekend op horten en stooten van landwegen, zeetransport enz. Terwijl de bezoeker het milieu opneemt, komt een temmer binnen, de hem bekende Rudolf Matthies, met een half volwassen tijgerin, even eens een oude bekende van Eipper, en terwijl een hartelijke begroeing plaats heeft, werken in de groote tent de Somali's, maar na afloop is er een algemeene begroeting, een sober maar goed souper onder de sterren, een telefoontje van over zee. Lorenz Hagenbeek, die inlichtin gen vraagt en daar tusschendoor een zenuw achtige boodschap van een regisseur.... een ongeluk bij de tUgers." De opwinding duurt maar even. Aan het einde der voorstelling waren enkele bezoekers te vroeg opgestaan en verlieten nogal opgewon den het circus, juist ,op het oogenblik toen een Bengaalsche tUgerin 'n sprong moest doen. Het dier werd zenuwachtig en viel van haar piëde stal. Consternatie onder de dieren. Een Suma- tra-tijger, die een oude ruzie heeft met een koningstUger, maakt van de gelegenheid ge bruik om zUn buurman aan te vallen. Maar de temmer Matthies redt de situatie door zijn koelbloedigheid. Het heeft maar even geduurd en direct daarna stroomen 5000 menschen de tent uit. Een elegante dame blijft nog even droomverloren rondstaren. De romantiek van het nomadenleven trekt haar een oogenblik onweerstaanbaar. Een volgende hoofdstuk vertelt van een oefe ning met wilde dieren. Het is zes uur in den morgen (de circusartisten zyn matineus) en vUftien tUgers trekken langzaam de ronde kooi binnen, die in het circus is gebouwd. De domp teur staat rustig in hun midden en spreekt met zachte stem en laat de dieren hun gang gaan. Ieder dier heeft zijn gewoonte en de temmer grUpt niet in. Totdat de „kinderen" lang genoeg gespeeld hebben. Dan zwaait de zweep, meer vermanend dan dreigend door de lucht en de oogen van de speelmaats kUken hem aan. Mat thies, de temmer, laat een paar tUgers samen op een piëdestal klimmen en herhaalt de oefe ning. Zoo gaat hU door tot 8 uur, dan komt een nieuw gezelschap de kooi opeischen. Zoo krUgen alle hun beurt op den voor de dieren geschiktsten tUd: olifanten, leeuwen, tijgers, vossen, zebra's, Italiaansche ossen, beren, luip aarden, hyena's, poema's, panters, te veel om op te noemen. En bij dit alles legt Eipper er den nadruk op, dat geen enkele temmer de dieren mishandelt. Verder dan een zweepknal in de lucht of een scherp woord gaat de temmer niet. HU voedt op, hij treitert niet. Als een van hen mishandelt, gaan alle anderen naar den direc teur. Het heeft ook geen zin de dieren te mis handelen, want met angstige dieren is heele- maal niets te beginnen. Zij profiteeren alleen maar van den oorspronkelUken aanleg van de dieren zelf. Achter het gordijn, het mysterieuze gordUn, dat onder het orkest hangt, krioelt het eigen lUke circusleven. Daar zUn de stallen, de roof- dierengalerU en die stallen beslaan nog min stens een twintigtal kleine tenten, waar de grootst mogelUke reinheid heerscht. De oppas sers („koetsiers" heeten zU in circustaal) zijn voortdurend bezig met vuil op te ruimen en dit is ook wel noodig, want zich geneeren doen de beesten niet. Een trouwe bezoeker van de stallen is de veearts, die nauwkeurig contro leert en de lUders bijstaat. Ook hieruit blijkt weer, dat de zorg voor de dieren van het aller grootste belang wordt geacht. Behalve de kooien (wagens!) der roofdieren, is daar nog een afdeeling waar de apenwagens staan en de ruime wagens der kraanvogels, struisvogels, pelikanen en flamingo's. Dan ko men de woon- en werktenten van het personeel, dat straks buiten in de zon zal dineeren, veel prettiger dan gU, lezer, het in uw huis of uw restaurant kunt doen. En uitgebreid is het di ner ook, al begrijpt geen buitenstaander, waar het allemaal vandaan komt. Maar ergens in een hoekje van den wagen staat het kookgerei, waarmee de vrouw des huizes woekert als met de ruimte, beter dan met het eten zelf. Want de circus-artisten ontzeggen zich niets van wat zij redelijkerwUs nuttig en noodig achten. Verder vertelt Eipper van Richard Sawade, den meest genialen tijgertemmer van alle tij den, die nu echter geen tijger meer temt, maar leider is van een bedrUf. Deze Sawade heeft zoo ongeveer de heele wereld afgereisd en heeft in de circuswereld een geweldigen naam. Wij behoeven niet te herhalen wat Eipper vertelt over den bouw en de afbraak van he£ circus, over de voorstellingen, die wij allen immers kennen. Ook is het bekend, dat de bouw en de afbraak van een circus vaak werk verschaft aan werkloozen. En het werk van den propagandachef kent men ook en vindt men meestal terug in de persartikelen, die de komst van een circus meestal vergezellen. Want de nomaden van het circus kennen immers geen oponthoud. ZU trekken rond, de wereld door. Het circus kent ook donkere dagen. In een tent zit de zeventienjarige zoon van een clown te huilen over een dooden neger, die zün vriend was, hoewel hij geen woord van hem verstond. ZU hadden elkaar nooit andere bewüzen van vriendschap gegeven dan een handdruk, een lach, een roep. Meer niet. De doode wordt door de andere negers in een grooten witten doek ge wikkeld en zoo, zonder kist, zou het in 't graf worden gelegd. Dit geschiedde in Nederland en de negers wilden zelf het graf graven. Maar de leiding van het kerkhof kon dit niet toestaan. De negers blijven dan den geheelen dag in hun wagen weeklagen en schreien. En 's avonds rij den zij weer op hun kameelen in het circus. Vroeger verlangden de autoriteiten van de reizende groepen bewijzen van goed gedrag, die bestonden in een of ander getuigschrift van een bepaalde autoriteit. Deze getuigenissen werden in een „gedragboek" genoteerd en zorgvuldig bewaard. Ziehier een voorbeeld van zulk een getuigschrift, dat dateert van 11 Juni 1822 en uit Weissenfels afkomstig is: „Dat de mecanicien Goldkette op zUn doorreis zich hier verscheidene dagen op gehouden heeft, door zUn voorstellingen de tevredenheid en het applaus van het pu bliek verworven heeft en zich in ieder op zicht met zUn geheele gezelschap goed en correct gedragen heeft, wordt hem hierbU volgens plicht schriftelUk bevestigd." En een uit Grandenz van 1827: „De eigenaar hield zich met zijn men schen, die door hun passen gelegitimeerd waren, gedurende het schuttersfeest hier op en heeft zoowel balanceer-voorstellingen gegeven als mechanische kunsten vertoond. Daar deze niet alleen in den smaak geval len zijn, doch ook, naar wU weten, het ge drag van het gezelschap onberispelijk is geweest, heeft men dit kunnen en willen getuigen." Eipper openbaart in dit boek, dat er in Duitschland veertig circussen zUn met 8000 man personeel en 3000 dieren. Deze circussen kunnen per jaar slechts 220 dagen werken. De rest is bestemd voor het reizen. NatuurlUk is dit na- deelig en het gerucht gaat dat een der grootste circussen, dat 's winters stil moest liggen, on geveer 800.000 mark tekort had moeten boeken. Over cUfers zou men trouwens nog andere ver halen kunnen doen en het wordt duidelijk, als men nagaat hoe enorm de afmetingen in het circusleven zUn. Denken we maar even aan „het voederen der dieren," aan het onderhoud van tent, wagens en stallen enz. enz. We slaan vele indrukken en scènes over, die Eipper met aandacht behandelt en doen hier en daar slechts een greep. Daar zit een klein meisje, het paardrUdstertje Elfi. Driemaal is vandaag haar sprong mislukt. De vierde maal lukte hU en balanceerend op den rug van het paard rUdt het meisje verder. Dan tuimelt zU van haar paard en komt terecht tusschen den manége- en logerand. Nu is zij in dokters han den en de stemming in het heele circus is ge drukt. Na afloop komt iedereen nog even bU de gewonde kUken. De cantine blUft leeg en allen gaan vroeg naar bed. Gevoelige woorden wUdt de schrUver aan de verzorging van zieke dieren en hU merkt op dat de verzuchtingen van sommige publicisten over het „heimwee" van de dieren en het ster ven in een kooi nonsens is. Hier worden immers de dieren met liefde verzorgd, terwUl zieke en oude dieren in de wildernis op ellendige wüze aan hun eind komen. Maar dit alles is slechts een korte samen vatting van wat Eipper roerend en warm ver- BIJ UW BEZOEK AAN AMSTERDAM LOGEEREN' EN/OF DINEEREN IN MATIGE PRIJZEN CENTRALE LIGGING telt uit den tUd, toen hU met een groot circus een groote reis maakte en slechts met moeite afscheid kon nemen van wat hem sinds jaren dierbaar was geworden. Het lezen van het boek wordt dan ook aanbevolen, omdat het een goe den en sympathieken kijk geeft op het circus leven gezien door de oogen van een kenner, dien men gerust een kundig verdediger kan noemen van de menschen en dieren in het circus. WASHINGTON, 13 Juni. (Reuter) De Re construction Finance Corporation, die reeds meer dan 1% milliard dollar heeft geleend aan banken, spoorwegen en andere zaken om deze voor faillissement te behoeden, heeft bepaald dat ondernemingen, die geld van de regeering hebben geleend, de salarissen van hun per soneel redelpk moeten verlagen. De Corporation heeft deze nieuwe politiek reeds toegepast bU de Southern Pacific Rail road, waaraan een leening was verstrekt van ruim 18 millioen dollar, op voorwaarde, dat de salarissen boven 80.000 dollar met 60 pet. en die tusschen de 40 en 80.000 dollar met 50 pet. zouden worden verlaagd, terwUl de lagere sala rissen eveneens naar verhouding moeten wor den verminderd. In den Senaat is een resolutie aangenomen, waarin aan de autoriteiten wordt verzocht in lichtingen te verstrekken over de salarissen van die zakenlieden, die persoonlUk meer dan een millioen dollar bezitten. Het doel van deze resolutie is, dat de regee ring voortaan bij het verleenen van financieele hulp aan ondernemingen rekening kan houden met het persoonlUk vermogen van de leiders dezer zaken. BELGRADO, 13 Juni. (Reuter) Een gewel dige waterstroom dreigt in een deel van Bosnië steden, dorpen en boerderijen met algeheele verwoesting. De rivier Pilva is namelijk buiten haar oevers getreden en baant zich thans een nieuwen loop door eeuwenoude bosschen en hooge boomen worden door den stroom meegevoerd. De dijken, die de rivier binnen haar loop moesten hou den, zijn weggespoeld en de molens, die miiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiii iiijiiiiiiiiiimiiiiiiiiniu i Voor de "bloem van onze natie i i Was er heden loterij! En degene, die den prijs trok, Voelde zich er gloeiend bij! 't Was geen loting van de Sweepstake Ook geen trekking van den Staat, Waar het om een heerlijk prijsje, Liefst in duizendtallen gaat Maar de loten waren gratis! Dit keer gaf de Staat cadeau, Desondanks bleek voor de trefkans Allerminst veel animo! i 't Was een soort verjaarpresentje Voor de mannelijke schaar, Als een zalige herdenking Bij het feest van achttien jaar! Toch verkeerde men in spanning, i Want vanwaar de letter trok, I Zag men zich den prijs gemeten Van den koninklijken rok! En daar thans het militaire Weinig perspectieven biedt, f Zat de prijs bij déze loting Aan de zijde van de niet! MARTIN BERDEN 1 Nadruk verboden) 5mi! ui iiiiiiiiiuiiiiii in hui ii iiiii in iiiiiniiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiii milium iü Bij alle drogisten. eeuwenlang door het water in beweging zUn gebracht, liggen thans geheel stil. De beroemde waterval bij Jajtza heeft op gehouden te bestaan en de Pliva heeft een nieuwe waterval veroorzaakt op een andere plaats bU Jajtza. Deze stad en verscheidene dorpen in de om geving verkeeren in groot gevaar en talrijke huizen, gelegen langs den nieuwen loop van de Pliva, zUn reeds ingestort. MADRID, 13 Juni. (Reuter) Het gelukkigste- dorp in Spanje is Cabrales, nabU Asturias, waar de bewoners al sedert acht maanden geen be lasting meer hebben betaald. Tengevolge van politieke geschillen zyn de leden van den ge meenteraad acht maanden geleden in staking gegaan en sedert dezen tUd ligt de geheele ge- meentelUke administratie stil. „We hebben meer cocosnoten op het Artiseiland, dan we noodig hebben," zei de zeeman, „en toch hebben we nog nooit een cocosnotenschietpartii gehad." „Maar dat kan ook onmogelUk als we niets hebben om op te mikken," zeide Robbie. „O," zeide de zeeman, „ik zal je gauw laten zien, dat dat geen onover- komelUk bezwaar is." Freddy liet de twee lepelaars, Madge en Muriel op hun rug liggen, en de cocosnoten ophouden. „Zie je nou wel, dat we een schiet- partUtje kunnen gaan beginnen?" zeide Freddy. „Ja, nou en óf!" riep Robbie uit, „kom laat mU het eerst gooien!" „Pas maar op, dat je die arme lepelaars niet bezeert!" zei Topsy, (Morgenavond vervolg) 38< (Ingezonden Mededeeling) In den tuin bU het vriendelUk huisje aan den dorpsweg stond een meisje met een muizen val in de hand. Er zat een angstig muisje in de val, dicht bij het meisje stond een emmer water. De bedoelingen waren duidelijk, doch telkens als het meisje de val boven den emmer water wilde openen, aarzelde zU en scheen zich te bedenken. Glimlachend zag over de heg voor het tuintje een jongeman nieuwsgierig toe. Ein delijk maakte het meisje een beslissende bewe ging, zij opende de val, maar niet boven den emmer water, en het muisje dat uit de val sprong, rende met een snelle vaart weg tus schen de bloembedden. Toen ze opkeek, zag het meisje in het lachend gezicht van den jonge man. „Ik kon er niet toe besluiten." zei ze, „op zoo'n heerlijken zomerdag voelt men beter hoe veel het leven waard is. Maar ik geloof dat u me uitlacht" „Integendeel, ik ben het met uw beschouwing over leven en vrijheid volkomen eens. Mün beroep heeft me zelfs een sterk medegevoel voor gevangenen gegeven, hoewel het misschien niet verstandig is dat te zeggen." Gaarne had het meisje gevraagd wat dan wel zün beroep was, doch zU herinnerde zich dat zU hem slechts zeer oppervlakkig kende als een vriendelijken logeergast, die in het dorpje zijn vacantie doorbracht en de streek dagelijks doorkruiste. De man, die haar zwügen begreep, groette en wandelde weg; het meisje ging het huis binnen. In de volgende dagen groeiden de korte groe ten tusschen Robert Selby en Frances Standish uit tot gesprekjes en gesprekken; het meisje werd belangstellend in het geheimzinnig waas, dat om zyn persoon hing, en Frances' moeder kreeg bange voorgevoelens. Op een middag, toen Selby er weer op scheen uit te trekken met rugzak en wandelstok, vroeg Frances hem: „U dwaalt zoo in de omstreken, mijnheer Selby, maar heeft u ons eigen verlaten kasteel nu al eens gezien?" „Hébben we een kasteel?" vroeg Selby. „Ja, een oud verlaten slot met een onder- grondsche gevangenis," zei Frances. „Hoe is 't mogelijk, en ik weet er niets van." „Maar 't is toch heel interessant, 'tls onbe woond, het wordt alleen bewaard, en als u nu belooft dat u het griezelig zult vinden, dan zal ik het u laten zien.' „Uitstekend. Ik beloof dat ik zal trillen als een espenblad, als de gevangenisdeur opengaat," verzekerde Selby haar. Zoo gingen ze samen op weg en liepen de groo te poort door en de lange oprijlaan op naar het huisje van de bewaarders. Een vrouw opende de deur en Frances vroeg de sleutels. Op het zien der vrouw kwam er even een verwonderde trek op het gelaat van Selby. Onachtzaam reik te de vrouw het meisje de sleutels over: „Moet u begeleid worden, of vindt u den weg door het kasteel zelf wel?" vroeg ze. „Gemakkelijk," antwoordde Frances, „ik ben er al zoo dikwijls geweest." „E«i onprettig mensch," merkte Selby op, als ze de oprijlaan verder gingen, „is zU al lang hier?" Frances zag hem even scherp aan. Hij had niet gemerkt dat zij de verrassing, welke een oogenblik op zUn gezicht was gekomen, had gezien en ze begreep onmiddellU'k dat hU de vrouw zeker zoo goed kende als zij zelf. „Niet zoo lang nog," zei ze, en dan nieuws gierig: „Heeft u haar soms eerder gezien?" Er was geen twUfel, dat haar vraag doel had getroffen. Hij keek haar aan en scheen zUn antwoord te overwegen. Ten slotte zei hU: „ZU herinnert mU aan iemand, die ik eerder meer malen moet gezien hebbenDit is dus het kasteel, 't Ziet er werkelijk verlaten en onge zellig uit" Daarna werd haar verder vragen onmogelijk gemaakt en Frances kreeg het gevoel bU het ronddwalen door het kasteel, dat de geheimzin nigheid van het gebouw en die welke om Ro bert Selby hing, heel veel op elkander geleken. Intusschen was het bezoek aan kasteel en onderaardsche gevangenis niet zoo succesvol als Frances dat had voorgesteld; Selby was wat af getrokken en vergat zenuwachtig angstig te doen in de onderaardsche gewelven. Toen Frances thuis kwam, bemerkte zU dat zU haar collier verloren had en daar zU er erg op gesteld was en het sieraad ook wel eenige waarde vertegenwoordigde, besloot ze terug te gaan om te vragen of zU het collier misschien in het kasteel verloren had. Het was intusschen gaan schemeren en toen Frances aan het huisje van de bewaarders was gekomen, zag zU dat er niemand thuis was, doch er brandde licht in een der vertrekken van het kasteel. ZU liep dus verder en liet den klopper op de groote deur vallen. Eerst na eenigen tUd wachten werd deze geopend door de vrouw, die haar ook des middags had te woord gestaan. ZU legde het doel van haar terugkomst uit en meende reeds dat de vrouw haar vrU stuursch wilde wegzenden, als deze opeens zeide: „Komt u liever zelf eens kUken, ik ben het kasteel niet doorgegaan sedert u hier geweest bent." ZU liet het meisje binnen en de zware deur sloeg dicht en hoewel Frances dapper van aard was, kreeg ze een gevoel dat wel eenigszins op vrees geleek. Te meer daar de vrouw haar voortdurend en doordringend bleef aanzien. „Waarom kijkt u mij zoo aan?" vroeg ze eenigszins scherp, gaat u liever mee nu met het collier te zoeken." Vanuit het donker achter in de breede gang naderden voetstappen; iemand, die zichzelf met een zaklantaarn bU lichtte, kwam naar ,hen toe en zag haar aan. „Daar is zü alweer," zeide de vrouw, „van middag kwam ze ook al spionneeren met dien...." „Een paar uur in de gevangenis beneden zal haar die kunsten wel afleeren," antwoordde de vreemde. Frances voelde zich bijna onmiddellUk daarna beetgegrepen, een hand belette haar te schreeu wen en zij werd gedwongen de gang door te gaan en de trap af te loopen. Daar werd een deur geopend, ze werd binnengeduwd en alleen in de dikste duisternis achtergelaten. Robert Selby was na zijn uitstapje onmiddel lijk naar het dorpspolitiebureau gegaan en had daar lang en ernstig gesproken. Tenslotte was de geheele politiemacht, bestaande uit een bri gadier en twee agenten, met Selby meegegaan. In de nabijheid van het kasteel had het gezel- i rr f -,pr]ntpn schap zich ver- VVTlUlfZTl deeld, twee agen- rr i\ ten zouden het i\.CLStCCl kasteel van ach- r ter naderen. Sel- by ging met den brigadier den gewonen weg ver der. Juist bü de oprülaan kwamen daar twee mannen uit te voorschün. Selby liet het licht uit zijn zaklantaarn op hen schUnen en beval hen te blüven staan. Terstond daarop riep hU uit: „Pas op, brigadier, zij zün gewapend!" Maar ook de brigadier, een geweldige kerel, had zün oogen den kost gegeven, hü sprong vooruit en gaf één der mannen een enormen, onverwach- ten kaakstoot. Een revolver viel op den grond en duizelend zakte de man ineen. Selby viel terstond den ander aan, en met behulp van den brigadier, hadden beiden spoedig de hand boeien aan. „En nu eens küken bü de huisbe waarders,'» zei Selby. Dezen hadden niets van het korte gevecht gehoord en waren druk bezig hun koffers te pakken. De vrouw huilde: „Als je me zacht behandelt, zal ik je wat vertellen". Doch Selby beloofde niets, hü zei alleen: „Als je iets te zeggen hebt, doe het dan. Nu ik weet, dat er nog iets bijzonders is, kan zwügen je niet anders dan heel nadeelig zün." De vrouw aarzelde: „Kük eens in de gevangenis van het kasteel. Misschien hebben de ratten haar al beet!" Toen Selby vernam, wat met Frances gebeurd was, rukte hij de sleutels van het kas teel van den spijker bü de deur en snelde weg. In minder dan geen tUd had hü het meisje be vrijd. Tot zijn groote voldoening was Frances slechts hevig verschrikt, maar volkomen on gedeerd. De politie nam het viertal gevangenene mede naar het bureau, waar spoedig een politie-auto uit de naburige stad hen overnam, en Selby begeleidde Frances naar huis om haar moeder verklaring van het gebeurde te geven. Deze was ernstig ongerust, doch herstelde zich spoe dig toen ze haar dochter veilig thuis zag en het gebeurde had vernemen. Tenslotte zeide Selby: „Ik ben u nu wel een verklaring schuldig na al deze lotgevallen. Ik ben inspecteur en detective van Scotland Yard en verbleef hier eigenlijk om te trachten een bende op het spoor te komen, die deze streken reeds geruimen tijd ernstig onveilig maakte. Maar mijn onderzoek vorderde niets, tot ik van middag door uw dochter op een direct spoor werd gebracht. De bewaakster van het kasteel herkende ik onmiddellijk als een oude bekende der politie. Ik was overtuigd, dat waar zü zich bevond, ook een centrum van misdaden was. Het bezoek aan het kasteel overtuigde mij, dat die verlaten bezitting een ideaal oord voor een bende was en de meest geschikte bergplaats tevens voor allerlei goederen. U weet, dat het ons gelukte een goeden slag te slaan, maar de vrouw moet ook mij herkend hebben en daar van werd Frances het slachtoffer, toen ze naar haar collier kwam vragen. Ze werd natuurlijk verdacht van spionnage, en opgesloten om een snelle vlucht mogelijk te maken". Alle geheimzinnigheid viel nu om Robert Selby weg, hij werd een normaal, vriendelijk man en ze zaten büeen en praatten gezellig. „Weet u nog", vroeg Frances, „dat u eens naar me stond te kijken toen ik een muis in een val had?" „Of ik me dat herinner?" zei Selby. „Wel, ik heb sinds dien morgen aan u niet anders meer gedacht, dan als het meisje met de mui zenval. En ik vond het buitengewoon sympa thiek zooals u toen het diertje behandelde." Ze glimlachte. „Ik was er zelf ook heel blfl mee, dat ik het deed. Want eigenaardig, in die gevangenis moest ik steeds aan dat muisje denken. En het was vreemd, maar ik gevoelde, ja, het stond bij me vast, dat ik net, als ikzelf het muisje vrijliet, ook beslist zou worden vrij gelaten!" „Ja, en dan nog wel door iemand wiens be roep het is vrüe menschen vast te grijpen!", zeide Selby. ALGIERS, 13 Juni. (Reuter) Het district Laghouat in Zuidehjk Algiers is zwaar geteis terd door enorme zwermen sprinkhanen, die nagenoeg het geheele land hebben kaalgevre ten. De bevolking is uit haar woonplaatsen ver dreven en de straten en wegen zün bedekt met sprinkhanen. Uitgestrekte landerüen en prachtige tuinen zün thans geheel kaal. Boomen, gisteren nog in vollen bloesem, zün thans geheel ontbladerd. Jaren van noesten arbeid door Europeanen en inboorlingen zün in een uur te niet gedaan. De autoriteiten staan volkomen machteloos tegenover deze ontzettende sprinkhanen-inva sie en alle beschermingsmaatregelen bleven zonder resultaat. i 11 1 'f op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Qbij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7C/) bij een ongeval met f O Cf) bij verlies van een hand f 1 OC S'Jverlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) kUy®Hiesyan AllC Q. b OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerir.gen t oUlfUmm verlies van beide armen, Deide beenen of beide oogen f dU»m doodelijken afloop# &DU» een voet of een oog 1 luim of wijsvmger been of arm# Tl/i anderen vinger 10 „Ik geloof niet, dat het heel best zou wezen, Sir George, dank u wel". „Nu, dan gaan we met ons drieën. Haal maar gauw je hoed, kindje!" Met sportenden blik over haar schouder zei Patty: „Ik geloof, dat Charley zün Zondagsch oor tje versnoept heeft. Kijk eens naar hem moe der" Charley had zich in een stoel geworpen en zag er ook waarlük verstoord uit. „Wat scheelt er aan, jongen?" vroeg lady Carew deelnemend. „Och, niets", klonk het ongeduldig. „Denk tegen wie je spreekt, Charley", ver maande Sir George en met een blik naar zijn vrouw ging hü toen voort: „Kük, Alice, we wa ren het niet zoo geheel eens omtrent die invitatie van een gouverneur voor hem. Char ley ziet er het nut niet van in". „Neen, natuurlijk niet", zei deze met een el lenlang gezicht. „Denkt u, dat ik nu plezier heb, om na een jaar rust steeds weer iemand achter mü aan te hebben loopen?" „Dat jaar rust, zooals jü zegt, Charley, is ook juist een fout geweest! Want in dat jaar heb je er niets bij geleerd, maar wél veel vergeten. We hadden er, onmiddellUk nadat je van de kostschool kwam, al toe moeten overgaan. Wil je dan over een jaar of zoo nog eens college loopen, dan ben je althans klaar. Zooals het nu is, achten we je opvoeding niet voltooid". „Neen", viel lady Carew in, „dat scheelt nog veel. In dien brief, dien we laatst van je kre gen, waren negen fouten in spelling en stijl. Een aanstaand baronet moet toch op z'n minst een goeden brief kunnen schrijven: Later zou je het ons zelf kwalük nemen, als we je op voeding zoozeer verwaarloosd hadden." Als tante Alice met zoo'n grooten nadruk sprak, begreep Charley wel, dat er niets te veranderen viel aan haar besluit; dus teekende het slachtoffer dan ook niet langer protest aan, ofschoon zijn gezicht nog allesbehalve opge wekt stond, toen Patty weer binnenkwam. Haar stralend gezichtje betrok onmiddellUk, teen zU de laatste woorden hoorde. Lady Carew ging intusschen voort: „Mr. Brabazon, zooals je weet, George, heeft heel nadrukkelijk een gouverneur aanbevolen. Nu is de naam mij ontschoten, maar ik weet nog wel, dat hU de beide jongens Linklater voor College heeft klaar gemaakt. Dus als Mr. Brabazon zün adres niet heeft, dan zullen de Linkïaters dit toch zeker weten", Sir George gaf zijn echtgenoote den raad, zich wegens haar hoofdpün nu niet verder druk te maken over de zaak, wenschte Miss Gunn goeden dag en aanvaardde de wandeling over de heide met de beide verstoorde jongelui. „Weer echt iets voor Brabazon, om daar zUn neus in te steken", mompelde Charley voor zich heen. „Voor mün part verdwaalt hü op de heide, als hü ons dat „beloofde" bezoek brengt" zei Patty. Zóó heerlUk was het echter op de heide, dat de jongelui heel gauw hun verstoordheid ver gaten en ronddartelden als een paar kinderen. Eindelük was Patty zóó buiten adem, dat ze zich neervUjde op een heuveltje en even moest uitblazen. Dit duurde echter niet lang, en, ter wUl zU even stilhield om het haar wat glad te strijken, zei ze: „Kük eens, is dat rook daar ginds, paps?" „Wel ja, kind, daar zal een huis staan na- tuurlük", viel Charley in. „O, maar, wat ben ik toch ook dom! Dat is immers Ryecroft; dat kan niet anders! Weet u wat: laten wU daar eens naar toe gaan, dan kunt u Mr. Rutland meteen het bezoek brengen, dat u hem altijd nog schuldig bent. Toe nu, we hebben immers nog een overvloed van tijd! Dan ziet u die oude hall eens met den reuzenhaard en die enorm-groote eiken houten meubelen!" Sir George aarzelde maar toen Patty er nog büvoegde dat ze zoo'n vreeselüken dorst had, was het pleidooi gewonnen. Zooals Ryecroft daar nu in het volle zon licht lag, leek het haast nog massiever dan in de avondschemering. Er was niemand ie zien, maar de groote deur, diep in den Ingang, stond weer open en er boven uitgehouwen in het graniet, prijkten de letters, die, uitgespeld, den naam vormden: Garth Rutland, waaronder dan het jaartal 1349 stond. TerwUl Patty het nog aanwees, ging de deur open en vertoonde de eigenaar zich op den drempel, ten zeerste verbaasd bü het zien van het drietal. De volgende minuut had Patty haar hand in de zijne gelegd en stelde zU hem haar vader en neef voor, en zoo duurde het niet lang, of ze stonden alle vier in de groote hall, waar Sir George, al genietend rondkeek. Reeds had hü een stevigen handdruk gewis seld met zün gastheer en hem met enkele woorden zün dank betuigd voor de wüze, waar op hy zorg had gedragen voor zijn „klein meisje". Op een uitnoodigend gebaar had hü daarna plaats genomen in een van de eiken houten reuzen, waarin hij een beter figuur sloeg dan Patty. „Wilt u wel gelooven, Mr. Rutland, dat ik heel blü zou zün geweest als mün dochtertje laatst in dit huis het echte Capheaton had ge vonden. Ik zou u Ryecroft kunnen benüden". Iets beters had Sir George niet kunnen zeg gen, om zün gastheer aan het praten te krij gen en hü luisterde toe met de grootste be langstelling, terwijl Patty haar dorst leschte aan een heerhjk glas Uskoude melk, haar door de vlasharige Lydia geboden. Charley scheen zich niet erg te amuseeren. „Zeg, oom, moeten wü nu niet weg? Wie weet, hoe zenuwachtig tante Alice zich mis schien maakt. Ze zal zeker denken, dat wU weer verdwaald zijn". Het enkel noemen van den naam van zün echtgenoote was al voldoende, om Sir George uit zün stoel te doen opstaan met de veront schuldiging: „Het is later dan ik dacht, Mr. Rutland. Op een anderen keer hoop ik met genoegen nog eens op Ryecroft aan te komen. Zoudt u ons dan nu ook misschien t genoegen willen aan doen, om mee terug te wandelen naar Caphea ton opdat ik u aan mün vrouw zou kunnen voorstellen? ZU zal blii wezen, kennis met u te maken en in de gelegenheid te zün, u dank te zeggen voor onze Miss Patty hier en Miss Gunn. Kom," voegde hij er bij, daar hü eenige terughoudendheid meende op te merken in zyn jongen gastheer, „we moeten goede vrienden worden, niet alleen omdat we zoo „na"-bu- ren zün, niet waar, Pat? maar omdat er haast eenige verwantschap tusschen ons be staat, ofschoon ik, tótdat mijn kleine meid het mU vertelde, er nooit van had gehoord, dat oom Batchford een petekind zou hebben gehad". „U is zeer vriendelijk, Sir George, maar ik kan toch moeilijk een beroep doen op uw gast vrijheid, naar aanleiding daarvan". ZUn toon van spreken was gemaakt. Patty bloosde even pünlijk, als toén, na haar nood lottig gezegde: „En toch is u arm". „Nu, dit dan buiten rekening gelaten", viel Sir George weer in, „maar in ieder geval kun nen wy toch goede vrienden en buren zyn, naar ik hoop. En u gaat nu dus met ons mee? Mooi zoo! Myn vrcuw zal daar zeer mee ingenomen zyn. Een dezer dagen moet u haar eens vragen, of ze u hier ook eens opzoekt. Ze houdt veel van dat oude, als byvoorbeeld dien gebeeld- houwden schoorsteenmantel. Nu, Pat, ben je reisvaardig? Wij mogen moeder niet laten wachten". HOOFDSTUK VIII Toch had Lady Carew wel tien minuten bij het venster van de eetkamer staan wachten, eer ze stemmen hoorde en vier personen zag naderby komen. „Sir George brengt iemand mee: d&ó.rom zyn ze zeker zoo laat Lucinda. Wie zou het zün? Kijk eens even". Miss Gunn, met haar kraaloogjes, keek over den schouder van mylady en antwoordde droog: „Ja, dat kan ik u wel zeggen, Lady Carew, dat is Mr. Rutland". Naar de uitdrukking van haar gelaat te oor- deelen was Lady Carew toch niet zoo ingeno men met het bezoek, als haar echtgenoot het wel voorspeld had. Toch keek ze het volgend oogenblik weer vriendelUk en zei: .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9