Op reis met mensch en dier
Met v&ïAcud mn den da$
Het Geheim van
Sir Carew
LOTING
SPRUTOL
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Je kunt er fijn op tippelen!
Draag ROBINSONschoenen
Zomer
sproeten
DONDERDAG 15 JUNI
EIPPER VERTELT
Zijn ervaringen tijdens een reis
met een groot circus
Het leven der artisten
H.H. Collectanten en Koorzangers
DE ROODE LEEUW
Verlaging der hooge
inkomens
Rivier baant zich een
nieuwen weg
verdwijnen spoedig
door een pot
Stakende gemeenteraad
KWALITEITEN
Sprinkhanen heerschen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Paul Elpper is een van de grootste dierenken-
ners, die zijn kennis en ervaringen op
schrift heeft gesteld. Verschillende boeken
van zijn hand zijn reeds verschenen, getuigend
van een diepe kennis van het dierenrijk, een
liefde voor het dier en een behoefte over de
dieren te vertellen. Men erkent hem ook gaarne
als deskundige bij dierenfilmen en onlangs nog
werd zijn oordeel ingeroepen bij de herrie, die
ontstaan was na de vertooning van de film
„Breng ze levend mee," waarin Eipper een
sterke dosis dierenmishandeling meende te con-
stateeren. Verder is Eipper's naam verbonden
aan de film „Dieren kijken ons aan", gemaakt
naar zijn boek van dien naam.
Thans verscheen een nieuw boek van hem in
de Nederlandsche vertaling van H. J. Lijsen,
eveneens een dierenkenner en een dierenvriend.
In dit boek, dat bij Andries Blitz werd uitge
geven, vertelt de schrijver van zijn vele erva
ringen, opgeteekend gedurende dertig jaar, van
zijn negende jaar af, toen hij de liefde voor
het circus, het dier reeds goed te pakken had.
HU verdeelt zijn boek in twintig dagen na een
geestdriftige inleiding te hebben gegeven,
waarin hij hulde brengt aan het circusleven
en de artisten benijdt, die nooit tusschen huj-
zen, maar steeds onder de sterren wonen, die
de heele wereld hun vaderland noemen, die lief
en leed met hun dieren deelen, die door de
eeuwige zucht van het trekken worden gedre
ven. Op „den eersten dag" bezoekt de schrü-
ver een hem bekend circus-complex, waarin hij
een artistenwagen beschrUft. Die ziet er uit als
een meubelwagen, bont van kleur, vensters in
de lange zUde en roljalouzieën. Een trapje
aan de korte züde, dat uitkomt op een soort
balcon. De eigenlUke wagen, die achter het bal-
con ligt is 4, 6 tot 8 meter lang. Dit hangt af
van den rUkdom van den bewoner. Toch nog
een kleine ruimte, maar met die ruimte heeft
men dan ook gewoekerd. De tafel is kast en
de stoelen kunnen in elkaar geklapt worden. Al
les zit vast, berekend op horten en stooten van
landwegen, zeetransport enz.
Terwijl de bezoeker het milieu opneemt, komt
een temmer binnen, de hem bekende Rudolf
Matthies, met een half volwassen tijgerin, even
eens een oude bekende van Eipper, en terwijl
een hartelijke begroeing plaats heeft, werken
in de groote tent de Somali's, maar na afloop
is er een algemeene begroeting, een sober maar
goed souper onder de sterren, een telefoontje
van over zee. Lorenz Hagenbeek, die inlichtin
gen vraagt en daar tusschendoor een zenuw
achtige boodschap van een regisseur.... een
ongeluk bij de tUgers."
De opwinding duurt maar even. Aan het
einde der voorstelling waren enkele bezoekers
te vroeg opgestaan en verlieten nogal opgewon
den het circus, juist ,op het oogenblik toen een
Bengaalsche tUgerin 'n sprong moest doen. Het
dier werd zenuwachtig en viel van haar piëde
stal. Consternatie onder de dieren. Een Suma-
tra-tijger, die een oude ruzie heeft met een
koningstUger, maakt van de gelegenheid ge
bruik om zUn buurman aan te vallen. Maar de
temmer Matthies redt de situatie door zijn
koelbloedigheid. Het heeft maar even geduurd
en direct daarna stroomen 5000 menschen de
tent uit. Een elegante dame blijft nog even
droomverloren rondstaren. De romantiek van
het nomadenleven trekt haar een oogenblik
onweerstaanbaar.
Een volgende hoofdstuk vertelt van een oefe
ning met wilde dieren. Het is zes uur in den
morgen (de circusartisten zyn matineus) en
vUftien tUgers trekken langzaam de ronde kooi
binnen, die in het circus is gebouwd. De domp
teur staat rustig in hun midden en spreekt met
zachte stem en laat de dieren hun gang gaan.
Ieder dier heeft zijn gewoonte en de temmer
grUpt niet in. Totdat de „kinderen" lang genoeg
gespeeld hebben. Dan zwaait de zweep, meer
vermanend dan dreigend door de lucht en de
oogen van de speelmaats kUken hem aan. Mat
thies, de temmer, laat een paar tUgers samen
op een piëdestal klimmen en herhaalt de oefe
ning. Zoo gaat hU door tot 8 uur, dan komt
een nieuw gezelschap de kooi opeischen. Zoo
krUgen alle hun beurt op den voor de dieren
geschiktsten tUd: olifanten, leeuwen, tijgers,
vossen, zebra's, Italiaansche ossen, beren, luip
aarden, hyena's, poema's, panters, te veel om op
te noemen. En bij dit alles legt Eipper er den
nadruk op, dat geen enkele temmer de dieren
mishandelt. Verder dan een zweepknal in de
lucht of een scherp woord gaat de temmer niet.
HU voedt op, hij treitert niet. Als een van hen
mishandelt, gaan alle anderen naar den direc
teur. Het heeft ook geen zin de dieren te mis
handelen, want met angstige dieren is heele-
maal niets te beginnen. Zij profiteeren alleen
maar van den oorspronkelUken aanleg van de
dieren zelf.
Achter het gordijn, het mysterieuze gordUn,
dat onder het orkest hangt, krioelt het eigen
lUke circusleven. Daar zUn de stallen, de roof-
dierengalerU en die stallen beslaan nog min
stens een twintigtal kleine tenten, waar de
grootst mogelUke reinheid heerscht. De oppas
sers („koetsiers" heeten zU in circustaal) zijn
voortdurend bezig met vuil op te ruimen en
dit is ook wel noodig, want zich geneeren doen
de beesten niet. Een trouwe bezoeker van de
stallen is de veearts, die nauwkeurig contro
leert en de lUders bijstaat. Ook hieruit blijkt
weer, dat de zorg voor de dieren van het aller
grootste belang wordt geacht.
Behalve de kooien (wagens!) der roofdieren,
is daar nog een afdeeling waar de apenwagens
staan en de ruime wagens der kraanvogels,
struisvogels, pelikanen en flamingo's. Dan ko
men de woon- en werktenten van het personeel,
dat straks buiten in de zon zal dineeren, veel
prettiger dan gU, lezer, het in uw huis of uw
restaurant kunt doen. En uitgebreid is het di
ner ook, al begrijpt geen buitenstaander, waar
het allemaal vandaan komt. Maar ergens in
een hoekje van den wagen staat het kookgerei,
waarmee de vrouw des huizes woekert als met
de ruimte, beter dan met het eten zelf. Want
de circus-artisten ontzeggen zich niets van wat
zij redelijkerwUs nuttig en noodig achten.
Verder vertelt Eipper van Richard Sawade,
den meest genialen tijgertemmer van alle tij
den, die nu echter geen tijger meer temt, maar
leider is van een bedrUf. Deze Sawade heeft
zoo ongeveer de heele wereld afgereisd en heeft
in de circuswereld een geweldigen naam.
Wij behoeven niet te herhalen wat Eipper
vertelt over den bouw en de afbraak van he£
circus, over de voorstellingen, die wij allen
immers kennen. Ook is het bekend, dat de
bouw en de afbraak van een circus vaak werk
verschaft aan werkloozen. En het werk van den
propagandachef kent men ook en vindt men
meestal terug in de persartikelen, die de komst
van een circus meestal vergezellen. Want de
nomaden van het circus kennen immers geen
oponthoud. ZU trekken rond, de wereld door.
Het circus kent ook donkere dagen. In een
tent zit de zeventienjarige zoon van een clown
te huilen over een dooden neger, die zün vriend
was, hoewel hij geen woord van hem verstond.
ZU hadden elkaar nooit andere bewüzen van
vriendschap gegeven dan een handdruk, een
lach, een roep. Meer niet. De doode wordt door
de andere negers in een grooten witten doek ge
wikkeld en zoo, zonder kist, zou het in 't graf
worden gelegd. Dit geschiedde in Nederland en
de negers wilden zelf het graf graven. Maar de
leiding van het kerkhof kon dit niet toestaan.
De negers blijven dan den geheelen dag in hun
wagen weeklagen en schreien. En 's avonds rij
den zij weer op hun kameelen in het circus.
Vroeger verlangden de autoriteiten van de
reizende groepen bewijzen van goed gedrag, die
bestonden in een of ander getuigschrift van een
bepaalde autoriteit. Deze getuigenissen werden
in een „gedragboek" genoteerd en zorgvuldig
bewaard. Ziehier een voorbeeld van zulk een
getuigschrift, dat dateert van 11 Juni 1822 en
uit Weissenfels afkomstig is:
„Dat de mecanicien Goldkette op zUn
doorreis zich hier verscheidene dagen op
gehouden heeft, door zUn voorstellingen de
tevredenheid en het applaus van het pu
bliek verworven heeft en zich in ieder op
zicht met zUn geheele gezelschap goed en
correct gedragen heeft, wordt hem hierbU
volgens plicht schriftelUk bevestigd."
En een uit Grandenz van 1827:
„De eigenaar hield zich met zijn men
schen, die door hun passen gelegitimeerd
waren, gedurende het schuttersfeest hier
op en heeft zoowel balanceer-voorstellingen
gegeven als mechanische kunsten vertoond.
Daar deze niet alleen in den smaak geval
len zijn, doch ook, naar wU weten, het ge
drag van het gezelschap onberispelijk is
geweest, heeft men dit kunnen en willen
getuigen."
Eipper openbaart in dit boek, dat er in
Duitschland veertig circussen zUn met 8000 man
personeel en 3000 dieren. Deze circussen kunnen
per jaar slechts 220 dagen werken. De rest is
bestemd voor het reizen. NatuurlUk is dit na-
deelig en het gerucht gaat dat een der grootste
circussen, dat 's winters stil moest liggen, on
geveer 800.000 mark tekort had moeten boeken.
Over cUfers zou men trouwens nog andere ver
halen kunnen doen en het wordt duidelijk, als
men nagaat hoe enorm de afmetingen in het
circusleven zUn.
Denken we maar even aan „het voederen der
dieren," aan het onderhoud van tent, wagens
en stallen enz. enz.
We slaan vele indrukken en scènes over, die
Eipper met aandacht behandelt en doen hier
en daar slechts een greep. Daar zit een klein
meisje, het paardrUdstertje Elfi. Driemaal is
vandaag haar sprong mislukt. De vierde maal
lukte hU en balanceerend op den rug van het
paard rUdt het meisje verder. Dan tuimelt zU
van haar paard en komt terecht tusschen den
manége- en logerand. Nu is zij in dokters han
den en de stemming in het heele circus is ge
drukt. Na afloop komt iedereen nog even bU
de gewonde kUken. De cantine blUft leeg en
allen gaan vroeg naar bed.
Gevoelige woorden wUdt de schrUver aan de
verzorging van zieke dieren en hU merkt op
dat de verzuchtingen van sommige publicisten
over het „heimwee" van de dieren en het ster
ven in een kooi nonsens is. Hier worden immers
de dieren met liefde verzorgd, terwUl zieke en
oude dieren in de wildernis op ellendige wüze
aan hun eind komen.
Maar dit alles is slechts een korte samen
vatting van wat Eipper roerend en warm ver-
BIJ UW BEZOEK AAN AMSTERDAM
LOGEEREN' EN/OF DINEEREN IN
MATIGE PRIJZEN
CENTRALE LIGGING
telt uit den tUd, toen hU met een groot circus
een groote reis maakte en slechts met moeite
afscheid kon nemen van wat hem sinds jaren
dierbaar was geworden. Het lezen van het boek
wordt dan ook aanbevolen, omdat het een goe
den en sympathieken kijk geeft op het circus
leven gezien door de oogen van een kenner, dien
men gerust een kundig verdediger kan noemen
van de menschen en dieren in het circus.
WASHINGTON, 13 Juni. (Reuter) De Re
construction Finance Corporation, die reeds
meer dan 1% milliard dollar heeft geleend aan
banken, spoorwegen en andere zaken om deze
voor faillissement te behoeden, heeft bepaald
dat ondernemingen, die geld van de regeering
hebben geleend, de salarissen van hun per
soneel redelpk moeten verlagen.
De Corporation heeft deze nieuwe politiek
reeds toegepast bU de Southern Pacific Rail
road, waaraan een leening was verstrekt van
ruim 18 millioen dollar, op voorwaarde, dat de
salarissen boven 80.000 dollar met 60 pet. en die
tusschen de 40 en 80.000 dollar met 50 pet.
zouden worden verlaagd, terwUl de lagere sala
rissen eveneens naar verhouding moeten wor
den verminderd.
In den Senaat is een resolutie aangenomen,
waarin aan de autoriteiten wordt verzocht in
lichtingen te verstrekken over de salarissen van
die zakenlieden, die persoonlUk meer dan een
millioen dollar bezitten.
Het doel van deze resolutie is, dat de regee
ring voortaan bij het verleenen van financieele
hulp aan ondernemingen rekening kan houden
met het persoonlUk vermogen van de leiders
dezer zaken.
BELGRADO, 13 Juni. (Reuter) Een gewel
dige waterstroom dreigt in een deel van Bosnië
steden, dorpen en boerderijen met algeheele
verwoesting.
De rivier Pilva is namelijk buiten haar oevers
getreden en baant zich thans een nieuwen loop
door eeuwenoude bosschen en hooge boomen
worden door den stroom meegevoerd. De dijken,
die de rivier binnen haar loop moesten hou
den, zijn weggespoeld en de molens, die
miiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiii
iiijiiiiiiiiiimiiiiiiiiniu
i Voor de "bloem van onze natie i
i Was er heden loterij!
En degene, die den prijs trok,
Voelde zich er gloeiend bij!
't Was geen loting van de Sweepstake
Ook geen trekking van den Staat,
Waar het om een heerlijk prijsje,
Liefst in duizendtallen gaat
Maar de loten waren gratis!
Dit keer gaf de Staat cadeau,
Desondanks bleek voor de trefkans
Allerminst veel animo!
i 't Was een soort verjaarpresentje
Voor de mannelijke schaar,
Als een zalige herdenking
Bij het feest van achttien jaar!
Toch verkeerde men in spanning, i
Want vanwaar de letter trok,
I Zag men zich den prijs gemeten
Van den koninklijken rok!
En daar thans het militaire
Weinig perspectieven biedt, f
Zat de prijs bij déze loting
Aan de zijde van de niet!
MARTIN BERDEN 1
Nadruk verboden)
5mi! ui iiiiiiiiiuiiiiii in hui ii iiiii in iiiiiniiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiii milium iü
Bij alle drogisten.
eeuwenlang door het water in beweging zUn
gebracht, liggen thans geheel stil.
De beroemde waterval bij Jajtza heeft op
gehouden te bestaan en de Pliva heeft een
nieuwe waterval veroorzaakt op een andere
plaats bU Jajtza.
Deze stad en verscheidene dorpen in de om
geving verkeeren in groot gevaar en talrijke
huizen, gelegen langs den nieuwen loop van de
Pliva, zUn reeds ingestort.
MADRID, 13 Juni. (Reuter) Het gelukkigste-
dorp in Spanje is Cabrales, nabU Asturias, waar
de bewoners al sedert acht maanden geen be
lasting meer hebben betaald. Tengevolge van
politieke geschillen zyn de leden van den ge
meenteraad acht maanden geleden in staking
gegaan en sedert dezen tUd ligt de geheele ge-
meentelUke administratie stil.
„We hebben meer cocosnoten op het
Artiseiland, dan we noodig hebben,"
zei de zeeman, „en toch hebben we
nog nooit een cocosnotenschietpartii
gehad."
„Maar dat kan ook onmogelUk als
we niets hebben om op te mikken,"
zeide Robbie.
„O," zeide de zeeman, „ik zal je
gauw laten zien, dat dat geen onover-
komelUk bezwaar is."
Freddy liet de twee lepelaars, Madge
en Muriel op hun rug liggen, en de
cocosnoten ophouden.
„Zie je nou wel, dat we een schiet-
partUtje kunnen gaan beginnen?"
zeide Freddy.
„Ja, nou en óf!" riep Robbie uit,
„kom laat mU het eerst gooien!"
„Pas maar op, dat je die arme
lepelaars niet bezeert!" zei Topsy,
(Morgenavond vervolg)
38<
(Ingezonden Mededeeling)
In den tuin bU het vriendelUk huisje aan den
dorpsweg stond een meisje met een muizen
val in de hand. Er zat een angstig muisje in
de val, dicht bij het meisje stond een emmer
water. De bedoelingen waren duidelijk, doch
telkens als het meisje de val boven den emmer
water wilde openen, aarzelde zU en scheen zich
te bedenken. Glimlachend zag over de heg voor
het tuintje een jongeman nieuwsgierig toe. Ein
delijk maakte het meisje een beslissende bewe
ging, zij opende de val, maar niet boven den
emmer water, en het muisje dat uit de val
sprong, rende met een snelle vaart weg tus
schen de bloembedden. Toen ze opkeek, zag het
meisje in het lachend gezicht van den jonge
man.
„Ik kon er niet toe besluiten." zei ze, „op
zoo'n heerlijken zomerdag voelt men beter hoe
veel het leven waard is. Maar ik geloof dat u
me uitlacht"
„Integendeel, ik ben het met uw beschouwing
over leven en vrijheid volkomen eens. Mün
beroep heeft me zelfs een sterk medegevoel voor
gevangenen gegeven, hoewel het misschien niet
verstandig is dat te zeggen."
Gaarne had het meisje gevraagd wat dan
wel zün beroep was, doch zU herinnerde zich
dat zU hem slechts zeer oppervlakkig kende als
een vriendelijken logeergast, die in het dorpje
zijn vacantie doorbracht en de streek dagelijks
doorkruiste.
De man, die haar zwügen begreep, groette en
wandelde weg; het meisje ging het huis binnen.
In de volgende dagen groeiden de korte groe
ten tusschen Robert Selby en Frances Standish
uit tot gesprekjes en gesprekken; het meisje
werd belangstellend in het geheimzinnig waas,
dat om zyn persoon hing, en Frances' moeder
kreeg bange voorgevoelens. Op een middag, toen
Selby er weer op scheen uit te trekken met
rugzak en wandelstok, vroeg Frances hem: „U
dwaalt zoo in de omstreken, mijnheer Selby,
maar heeft u ons eigen verlaten kasteel nu al
eens gezien?"
„Hébben we een kasteel?" vroeg Selby.
„Ja, een oud verlaten slot met een onder-
grondsche gevangenis," zei Frances.
„Hoe is 't mogelijk, en ik weet er niets van."
„Maar 't is toch heel interessant, 'tls onbe
woond, het wordt alleen bewaard, en als u nu
belooft dat u het griezelig zult vinden, dan zal
ik het u laten zien.'
„Uitstekend. Ik beloof dat ik zal trillen als
een espenblad, als de gevangenisdeur opengaat,"
verzekerde Selby haar.
Zoo gingen ze samen op weg en liepen de groo
te poort door en de lange oprijlaan op naar het
huisje van de bewaarders. Een vrouw opende
de deur en Frances vroeg de sleutels. Op het
zien der vrouw kwam er even een verwonderde
trek op het gelaat van Selby. Onachtzaam reik
te de vrouw het meisje de sleutels over: „Moet
u begeleid worden, of vindt u den weg door
het kasteel zelf wel?" vroeg ze.
„Gemakkelijk," antwoordde Frances, „ik ben
er al zoo dikwijls geweest."
„E«i onprettig mensch," merkte Selby op,
als ze de oprijlaan verder gingen, „is zU al
lang hier?"
Frances zag hem even scherp aan. Hij had
niet gemerkt dat zij de verrassing, welke een
oogenblik op zUn gezicht was gekomen, had
gezien en ze begreep onmiddellU'k dat hU de
vrouw zeker zoo goed kende als zij zelf.
„Niet zoo lang nog," zei ze, en dan nieuws
gierig: „Heeft u haar soms eerder gezien?"
Er was geen twUfel, dat haar vraag doel had
getroffen. Hij keek haar aan en scheen zUn
antwoord te overwegen. Ten slotte zei hU: „ZU
herinnert mU aan iemand, die ik eerder meer
malen moet gezien hebbenDit is dus het
kasteel, 't Ziet er werkelijk verlaten en onge
zellig uit"
Daarna werd haar verder vragen onmogelijk
gemaakt en Frances kreeg het gevoel bU het
ronddwalen door het kasteel, dat de geheimzin
nigheid van het gebouw en die welke om Ro
bert Selby hing, heel veel op elkander geleken.
Intusschen was het bezoek aan kasteel en
onderaardsche gevangenis niet zoo succesvol als
Frances dat had voorgesteld; Selby was wat af
getrokken en vergat zenuwachtig angstig te doen
in de onderaardsche gewelven.
Toen Frances thuis kwam, bemerkte zU dat
zU haar collier verloren had en daar zU er erg
op gesteld was en het sieraad ook wel eenige
waarde vertegenwoordigde, besloot ze terug te
gaan om te vragen of zU het collier misschien
in het kasteel verloren had.
Het was intusschen gaan schemeren en toen
Frances aan het huisje van de bewaarders was
gekomen, zag zU dat er niemand thuis was,
doch er brandde licht in een der vertrekken
van het kasteel. ZU liep dus verder en liet den
klopper op de groote deur vallen. Eerst na
eenigen tUd wachten werd deze geopend door
de vrouw, die haar ook des middags had te
woord gestaan. ZU legde het doel van haar
terugkomst uit en meende reeds dat de vrouw
haar vrU stuursch wilde wegzenden, als deze
opeens zeide: „Komt u liever zelf eens kUken,
ik ben het kasteel niet doorgegaan sedert u
hier geweest bent."
ZU liet het meisje binnen en de zware deur
sloeg dicht en hoewel Frances dapper van aard
was, kreeg ze een gevoel dat wel eenigszins op
vrees geleek. Te meer daar de vrouw haar
voortdurend en doordringend bleef aanzien.
„Waarom kijkt u mij zoo aan?" vroeg ze
eenigszins scherp, gaat u liever mee nu met
het collier te zoeken."
Vanuit het donker achter in de breede gang
naderden voetstappen; iemand, die zichzelf met
een zaklantaarn bU lichtte, kwam naar ,hen toe
en zag haar aan.
„Daar is zü alweer," zeide de vrouw, „van
middag kwam ze ook al spionneeren met
dien...."
„Een paar uur in de gevangenis beneden zal
haar die kunsten wel afleeren," antwoordde de
vreemde.
Frances voelde zich bijna onmiddellUk daarna
beetgegrepen, een hand belette haar te schreeu
wen en zij werd gedwongen de gang door te
gaan en de trap af te loopen. Daar werd een
deur geopend, ze werd binnengeduwd en alleen
in de dikste duisternis achtergelaten.
Robert Selby was na zijn uitstapje onmiddel
lijk naar het dorpspolitiebureau gegaan en had
daar lang en ernstig gesproken. Tenslotte was
de geheele politiemacht, bestaande uit een bri
gadier en twee agenten, met Selby meegegaan.
In de nabijheid
van het kasteel
had het gezel- i rr f -,pr]ntpn
schap zich ver- VVTlUlfZTl
deeld, twee agen- rr i\
ten zouden het i\.CLStCCl
kasteel van ach- r
ter naderen. Sel-
by ging met den brigadier den gewonen weg ver
der. Juist bü de oprülaan kwamen daar twee
mannen uit te voorschün. Selby liet het licht uit
zijn zaklantaarn op hen schUnen en beval hen te
blüven staan. Terstond daarop riep hU uit:
„Pas op, brigadier, zij zün gewapend!" Maar
ook de brigadier, een geweldige kerel, had zün
oogen den kost gegeven, hü sprong vooruit en
gaf één der mannen een enormen, onverwach-
ten kaakstoot. Een revolver viel op den grond
en duizelend zakte de man ineen. Selby viel
terstond den ander aan, en met behulp van den
brigadier, hadden beiden spoedig de hand
boeien aan. „En nu eens küken bü de huisbe
waarders,'» zei Selby. Dezen hadden niets van
het korte gevecht gehoord en waren druk bezig
hun koffers te pakken. De vrouw huilde: „Als
je me zacht behandelt, zal ik je wat vertellen".
Doch Selby beloofde niets, hü zei alleen: „Als
je iets te zeggen hebt, doe het dan. Nu ik weet,
dat er nog iets bijzonders is, kan zwügen je
niet anders dan heel nadeelig zün." De vrouw
aarzelde: „Kük eens in de gevangenis van het
kasteel. Misschien hebben de ratten haar al
beet!" Toen Selby vernam, wat met Frances
gebeurd was, rukte hij de sleutels van het kas
teel van den spijker bü de deur en snelde weg.
In minder dan geen tUd had hü het meisje be
vrijd. Tot zijn groote voldoening was Frances
slechts hevig verschrikt, maar volkomen on
gedeerd.
De politie nam het viertal gevangenene mede
naar het bureau, waar spoedig een politie-auto
uit de naburige stad hen overnam, en Selby
begeleidde Frances naar huis om haar moeder
verklaring van het gebeurde te geven. Deze
was ernstig ongerust, doch herstelde zich spoe
dig toen ze haar dochter veilig thuis zag en
het gebeurde had vernemen.
Tenslotte zeide Selby: „Ik ben u nu wel een
verklaring schuldig na al deze lotgevallen. Ik
ben inspecteur en detective van Scotland Yard
en verbleef hier eigenlijk om te trachten een
bende op het spoor te komen, die deze streken
reeds geruimen tijd ernstig onveilig maakte.
Maar mijn onderzoek vorderde niets, tot ik van
middag door uw dochter op een direct spoor
werd gebracht. De bewaakster van het kasteel
herkende ik onmiddellijk als een oude bekende
der politie. Ik was overtuigd, dat waar zü zich
bevond, ook een centrum van misdaden was.
Het bezoek aan het kasteel overtuigde mij, dat
die verlaten bezitting een ideaal oord voor een
bende was en de meest geschikte bergplaats
tevens voor allerlei goederen. U weet, dat het
ons gelukte een goeden slag te slaan, maar de
vrouw moet ook mij herkend hebben en daar
van werd Frances het slachtoffer, toen ze naar
haar collier kwam vragen. Ze werd natuurlijk
verdacht van spionnage, en opgesloten om een
snelle vlucht mogelijk te maken".
Alle geheimzinnigheid viel nu om Robert
Selby weg, hij werd een normaal, vriendelijk
man en ze zaten büeen en praatten gezellig.
„Weet u nog", vroeg Frances, „dat u eens
naar me stond te kijken toen ik een muis in
een val had?"
„Of ik me dat herinner?" zei Selby. „Wel, ik
heb sinds dien morgen aan u niet anders
meer gedacht, dan als het meisje met de mui
zenval. En ik vond het buitengewoon sympa
thiek zooals u toen het diertje behandelde."
Ze glimlachte. „Ik was er zelf ook heel blfl
mee, dat ik het deed. Want eigenaardig, in die
gevangenis moest ik steeds aan dat muisje
denken. En het was vreemd, maar ik gevoelde,
ja, het stond bij me vast, dat ik net, als ikzelf
het muisje vrijliet, ook beslist zou worden vrij
gelaten!"
„Ja, en dan nog wel door iemand wiens be
roep het is vrüe menschen vast te grijpen!",
zeide Selby.
ALGIERS, 13 Juni. (Reuter) Het district
Laghouat in Zuidehjk Algiers is zwaar geteis
terd door enorme zwermen sprinkhanen, die
nagenoeg het geheele land hebben kaalgevre
ten.
De bevolking is uit haar woonplaatsen ver
dreven en de straten en wegen zün bedekt met
sprinkhanen.
Uitgestrekte landerüen en prachtige tuinen
zün thans geheel kaal. Boomen, gisteren nog in
vollen bloesem, zün thans geheel ontbladerd.
Jaren van noesten arbeid door Europeanen
en inboorlingen zün in een uur te niet gedaan.
De autoriteiten staan volkomen machteloos
tegenover deze ontzettende sprinkhanen-inva
sie en alle beschermingsmaatregelen bleven
zonder resultaat.
i 11 1 'f op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Qbij levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7C/) bij een ongeval met f O Cf) bij verlies van een hand f 1 OC S'Jverlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) kUy®Hiesyan
AllC Q. b OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerir.gen t oUlfUmm verlies van beide armen, Deide beenen of beide oogen f dU»m doodelijken afloop# &DU» een voet of een oog 1 luim of wijsvmger been of arm# Tl/i anderen vinger
10
„Ik geloof niet, dat het heel best zou wezen,
Sir George, dank u wel".
„Nu, dan gaan we met ons drieën. Haal maar
gauw je hoed, kindje!"
Met sportenden blik over haar schouder zei
Patty:
„Ik geloof, dat Charley zün Zondagsch oor
tje versnoept heeft. Kijk eens naar hem moe
der"
Charley had zich in een stoel geworpen en
zag er ook waarlük verstoord uit.
„Wat scheelt er aan, jongen?" vroeg lady
Carew deelnemend.
„Och, niets", klonk het ongeduldig.
„Denk tegen wie je spreekt, Charley", ver
maande Sir George en met een blik naar zijn
vrouw ging hü toen voort: „Kük, Alice, we wa
ren het niet zoo geheel eens omtrent die
invitatie van een gouverneur voor hem. Char
ley ziet er het nut niet van in".
„Neen, natuurlijk niet", zei deze met een el
lenlang gezicht. „Denkt u, dat ik nu plezier
heb, om na een jaar rust steeds weer iemand
achter mü aan te hebben loopen?"
„Dat jaar rust, zooals jü zegt, Charley, is ook
juist een fout geweest! Want in dat jaar heb
je er niets bij geleerd, maar wél veel vergeten.
We hadden er, onmiddellUk nadat je van de
kostschool kwam, al toe moeten overgaan. Wil
je dan over een jaar of zoo nog eens college
loopen, dan ben je althans klaar. Zooals het
nu is, achten we je opvoeding niet voltooid".
„Neen", viel lady Carew in, „dat scheelt nog
veel. In dien brief, dien we laatst van je kre
gen, waren negen fouten in spelling en stijl.
Een aanstaand baronet moet toch op z'n minst
een goeden brief kunnen schrijven: Later zou
je het ons zelf kwalük nemen, als we je op
voeding zoozeer verwaarloosd hadden."
Als tante Alice met zoo'n grooten nadruk
sprak, begreep Charley wel, dat er niets te
veranderen viel aan haar besluit; dus teekende
het slachtoffer dan ook niet langer protest aan,
ofschoon zijn gezicht nog allesbehalve opge
wekt stond, toen Patty weer binnenkwam. Haar
stralend gezichtje betrok onmiddellUk, teen zU
de laatste woorden hoorde. Lady Carew ging
intusschen voort:
„Mr. Brabazon, zooals je weet, George, heeft
heel nadrukkelijk een gouverneur aanbevolen.
Nu is de naam mij ontschoten, maar ik weet
nog wel, dat hU de beide jongens Linklater
voor College heeft klaar gemaakt. Dus als Mr.
Brabazon zün adres niet heeft, dan zullen de
Linkïaters dit toch zeker weten",
Sir George gaf zijn echtgenoote den raad,
zich wegens haar hoofdpün nu niet verder druk
te maken over de zaak, wenschte Miss Gunn
goeden dag en aanvaardde de wandeling over
de heide met de beide verstoorde jongelui.
„Weer echt iets voor Brabazon, om daar zUn
neus in te steken", mompelde Charley voor zich
heen.
„Voor mün part verdwaalt hü op de heide,
als hü ons dat „beloofde" bezoek brengt" zei
Patty.
Zóó heerlUk was het echter op de heide, dat
de jongelui heel gauw hun verstoordheid ver
gaten en ronddartelden als een paar kinderen.
Eindelük was Patty zóó buiten adem, dat ze
zich neervUjde op een heuveltje en even moest
uitblazen. Dit duurde echter niet lang, en, ter
wUl zU even stilhield om het haar wat glad te
strijken, zei ze:
„Kük eens, is dat rook daar ginds, paps?"
„Wel ja, kind, daar zal een huis staan na-
tuurlük", viel Charley in.
„O, maar, wat ben ik toch ook dom! Dat is
immers Ryecroft; dat kan niet anders!
Weet u wat: laten wU daar eens naar toe gaan,
dan kunt u Mr. Rutland meteen het bezoek
brengen, dat u hem altijd nog schuldig bent.
Toe nu, we hebben immers nog een overvloed
van tijd! Dan ziet u die oude hall eens met
den reuzenhaard en die enorm-groote eiken
houten meubelen!"
Sir George aarzelde maar toen Patty er nog
büvoegde dat ze zoo'n vreeselüken dorst had,
was het pleidooi gewonnen.
Zooals Ryecroft daar nu in het volle zon
licht lag, leek het haast nog massiever dan in
de avondschemering. Er was niemand ie zien,
maar de groote deur, diep in den Ingang, stond
weer open en er boven uitgehouwen in het
graniet, prijkten de letters, die, uitgespeld, den
naam vormden: Garth Rutland, waaronder
dan het jaartal 1349 stond.
TerwUl Patty het nog aanwees, ging de deur
open en vertoonde de eigenaar zich op den
drempel, ten zeerste verbaasd bü het zien van
het drietal. De volgende minuut had Patty
haar hand in de zijne gelegd en stelde zU hem
haar vader en neef voor, en zoo duurde het
niet lang, of ze stonden alle vier in de groote
hall, waar Sir George, al genietend rondkeek.
Reeds had hü een stevigen handdruk gewis
seld met zün gastheer en hem met enkele
woorden zün dank betuigd voor de wüze, waar
op hy zorg had gedragen voor zijn „klein
meisje". Op een uitnoodigend gebaar had hü
daarna plaats genomen in een van de eiken
houten reuzen, waarin hij een beter figuur
sloeg dan Patty.
„Wilt u wel gelooven, Mr. Rutland, dat ik
heel blü zou zün geweest als mün dochtertje
laatst in dit huis het echte Capheaton had ge
vonden. Ik zou u Ryecroft kunnen benüden".
Iets beters had Sir George niet kunnen zeg
gen, om zün gastheer aan het praten te krij
gen en hü luisterde toe met de grootste be
langstelling, terwijl Patty haar dorst leschte
aan een heerhjk glas Uskoude melk, haar door
de vlasharige Lydia geboden. Charley scheen
zich niet erg te amuseeren.
„Zeg, oom, moeten wü nu niet weg? Wie
weet, hoe zenuwachtig tante Alice zich mis
schien maakt. Ze zal zeker denken, dat wU
weer verdwaald zijn".
Het enkel noemen van den naam van zün
echtgenoote was al voldoende, om Sir George
uit zün stoel te doen opstaan met de veront
schuldiging:
„Het is later dan ik dacht, Mr. Rutland. Op
een anderen keer hoop ik met genoegen nog
eens op Ryecroft aan te komen. Zoudt u ons
dan nu ook misschien t genoegen willen aan
doen, om mee terug te wandelen naar Caphea
ton opdat ik u aan mün vrouw zou kunnen
voorstellen? ZU zal blii wezen, kennis met u te
maken en in de gelegenheid te zün, u dank te
zeggen voor onze Miss Patty hier en Miss
Gunn. Kom," voegde hij er bij, daar hü eenige
terughoudendheid meende op te merken in zyn
jongen gastheer, „we moeten goede vrienden
worden, niet alleen omdat we zoo „na"-bu-
ren zün, niet waar, Pat? maar omdat er
haast eenige verwantschap tusschen ons be
staat, ofschoon ik, tótdat mijn kleine meid het
mU vertelde, er nooit van had gehoord, dat oom
Batchford een petekind zou hebben gehad".
„U is zeer vriendelijk, Sir George, maar ik
kan toch moeilijk een beroep doen op uw gast
vrijheid, naar aanleiding daarvan".
ZUn toon van spreken was gemaakt. Patty
bloosde even pünlijk, als toén, na haar nood
lottig gezegde: „En toch is u arm".
„Nu, dit dan buiten rekening gelaten", viel
Sir George weer in, „maar in ieder geval kun
nen wy toch goede vrienden en buren zyn, naar
ik hoop. En u gaat nu dus met ons mee? Mooi
zoo! Myn vrcuw zal daar zeer mee ingenomen
zyn. Een dezer dagen moet u haar eens vragen,
of ze u hier ook eens opzoekt. Ze houdt veel
van dat oude, als byvoorbeeld dien gebeeld-
houwden schoorsteenmantel. Nu, Pat, ben je
reisvaardig? Wij mogen moeder niet laten
wachten".
HOOFDSTUK VIII
Toch had Lady Carew wel tien minuten bij
het venster van de eetkamer staan wachten,
eer ze stemmen hoorde en vier personen zag
naderby komen.
„Sir George brengt iemand mee: d&ó.rom zyn
ze zeker zoo laat Lucinda. Wie zou het zün?
Kijk eens even".
Miss Gunn, met haar kraaloogjes, keek over
den schouder van mylady en antwoordde
droog:
„Ja, dat kan ik u wel zeggen, Lady Carew,
dat is Mr. Rutland".
Naar de uitdrukking van haar gelaat te oor-
deelen was Lady Carew toch niet zoo ingeno
men met het bezoek, als haar echtgenoot het
wel voorspeld had. Toch keek ze het volgend
oogenblik weer vriendelUk en zei:
.(Wordt vervolgd)