Het feest van den A.N.W.B. Md wtfiaal rnn den daa Het Geheim van Sir Carew BALBO-VLUCHT ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSONschoenen zijn met leeren- of met rubberzooi MAANDAG 3 JULI Mgr. dr. J. Schrijnen Huldiging door Amsterdam Aanbieding huldeblijk Fransche onderscheiding ontvangen OUD-MINISTER DONNER AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL „Ja," vlei hl] «lings in. „Ik zou u wel willen Zaterdagmorgen werd in 't Concertgebouw te Amsterdam de algemeene vergadering gehou den van den gouden A. N. W. B. De voorzitter, de heer Edo Bergsma heette Stemgerechtigden en vele anderen welkom. Vele getrouwen ziet spr. om zich heen, maar ook velen mist spr. Een eeresaluut zfj hun op dezen herdenkingsdag door ons allen gebracht. Maar, leeg zijn hun plaatsen niet gebleven. Gelukkig, zij zouden het zelf allerminst hebben gewild. Neen, geestdriftige, ijverige, toegewijde, door het Bondswerk gegrepen en in dat werk op gaande mannen, zegt spr., hebben de plaatsen ingenomen, hebben nieuwe werkkringen gescha pen en, eigenlijk wel zeldzaanj in dezen tijd, arbeiden met een altruïsme, met zelfverlooche ning dikwijls, met een geestdrift om den A. N. W. B. te maken tot een monument van Neder - landsch kunnen,, van Nederlandsche vasthou dendheid, van Nederlandsche vastberadenheid, van onbaatzuchtige toewijding aan algemeene belangeneen monument, de beste eigen schappen van den Nederlandschen stam waar dig. Het 50ste jaarverslag van den A.N.W.B., dat een boekdeeltje is geworden, wordt hierna uit gebracht. Hierna wordt uitgereikt het nieuw ingestelde A.N.W.B.-toeristenschild aan een aantal perso nen wegens hun bijzondere verdienste op toe ristisch gebied. Na deze plechtigheid is het woord aan den voorzitter, den heer Edo Bergsma tot het hou den van de herdenkingsrede, waaraan wij het volgende ontleenen: Wij mogen ons jubileum jubelend vieren, om dat de staat van dienst niet slechts zeer véél, maar ook zeer goed werk mag vermelden. Het toerisme in al zijn vormen is gediend. Het ideëel toerisme is gekoesterd, is gebracht op zeer hoog peil. Wij hebben den Nederlander zijn land leeren zien, de Nederlandsche natuur leeren kennen en dus waardeeren, wij hebben het schoon der steden en der landelijke lustwaranden aan hem opengedaan. En buiten de grenzen deden wij ons volk andere volken zien en kennen en de heerlijkheden der natuur, waar ook ter wereld en de uitingen van hooge kunst. Krachtig is er gearbeid ter wille van het ver- lieer. steeds mocht de Bond aan nieuwe eischen zich aanpassen; nieuwe toestanden prikkelden tot nieuw werk. Jong is de oude Bond gebleven, want steeds vernieuwde hij zich zelf. Recht om feest te vieren hebben wij ook, om dat, wat er ook murw is en onzeker in dezer tijd, wat er ook ziek zij en schreeuwt om ge nezing, Neerlands Toeristenbond sterk staat, met kerngezonde kas, met, trots malaise en onrust, steeds sterk uitbreidend getal der leden, met een krachtige positie in het open bare leven, nauw verbonden met wat op zijn gebied de eerste plaats in het land bekleedt en voorts met onverzwakten invloed waar 't geldt het toerisme, het verkeer, de verkeersveiligheid en 's lands schoonheid te dienen. Dus is dan het verleden zóó, dat wij er rustig en fier op kunnen terug zien. Zoo is dan het heden zoodanig, dat wij er vrede mee hebben mogen en er beloft.n in kunnen zien voor de toekomst. Ja, de tóekomst! En nu stelt spr. al weder, als vo"r tien Jaar, de vraag: wat nu? Wat nu!.... velen onzer zijn oud geworden. Maar hun hart bleef jong en de gevoelens voor hun Bond bleven jong en hun initiatief, het moge gerijpt jn, het kromp niet in en er is een wisselwerking, die inderdaad iets prach tigs is. Welnu, wij allen, oud en jong, gesteld voor de vraag: wat nu? Wij zeggen, als voor tien jaar, maar met nog meer kracht, nog meer over tuiging en nog meer geloofVooruit! De gedachte aan stilstand, aan vertraging zelfs, komt niet in ons op. Wij hebben het stil ste au verleerd! Trouwens het werk eischt ons allen op. Het nog altijd schrikbarend hoog getal verkeers ongevallen schreewt ons als het ware toe: hept toch! De wettelijke regelen van het verkeer op den weg behoeven nog altijd op breeder grondslag gebracht te worden en het toezicht op wat ge regeld is, moet noodig scherp en meer deskundig worden gemaakt. Het verkeer te water, vooral nu het toerisme met kleine vaartuigen zoo breed zijn vleugels uitslaat, vereischt alle zorg. Onze wandelwegen en de rustige rijwielpaden moeten onze volle aandacht houden, het steeds hooger opbloeiend toerisme te water onzen krachtigen steun, het ruitertoerisme, dat wij geboren deden worden, möeten wij brengen tot grooten bloei en, al wat het toerisme geestelijke waarde en inhoud geeft, blijve houden de war me liefde van onzen Bond. Vooral zij onze zorg behoud, eerbiediging, ver rijking van het schoon der natuur gewijd; krachtig moeten wij ijveren ook, dat Neerlands stedenschoon niet geschonden worde, maar ver hoogd, dat de monumenten van kunst en natuur steeds hooger worden gesteld, steeds warmer gekoesterd door steeds breeder lagen van Neer lands volk. Want, het ideëel torisme willen wij steeds blijven dienen. Zoo blijve het belang onzer leden ons voor oogen staan, maar bovenal datgene wat onzen arbeid zoo hooge waarde geeft, het belang van ons volk. Thans nogmaals de vraag: Wat nu?.... Wij hebben moeten werken om er te komen, wij hebben moeten worstelen om ons te handhaven, wij hebben moeten strijden om vooruit te kunnen gaan en vechten moesten wij, om te komen aan de spits. Welnu, laat ons ook verder den strijd niet ontgaan, den strijd, die ons scherpt, die ons levendig en levend houdt, krachtig en jong! Voor eerlijke wapenen willen wij zorgen, het blazoen zullen wij blank laten, wij steken het vaandel, onbevlekt gehouden, fier omhoog, maar dan, zij het ook met voet en hand tot remmen gerec-d: „vol gas", steeds nader tot het doel, waakzaam en werkzaam, tot nut onzer leden tot algemeen nut vooral.... vooruit, altijd vooruit! (applaus). De vergadering besloot op voorstel van den heer Koolhoven een telegram van hulde en dank te zenden aan den heer G. A. Pas te Bla- ricum, hoofdbestuurslid en een der oprichters van den bond, die wegens ziekte niet ter ver gadering kon zijn, terwijl op voorstel van het het algemeen bestuur de heeren C. H. Bingman, cud-voorzitter, Mr. B. van Diggelen, A. E. P. M. Driebeek, .A I. C. v. d. Peen Mr. P. Gol- denberg, E. Kol, L. H. Koolhoven. Mr. H. P. Loggere en H. E. de Ruiter Zijlker benoemd werden tot leden van verdienste. Deze heeren behooren tot de oprichters van den bond of tot hen, die op de oprichtingsvergadering toetra den als lid. Onder daverend applaus der vergadering werd aan de hiervan aanwezige heeren het onder- scheidings.teeken uitgereikt. De heer Koolhoven dankte namens de overige heeren voor de verkregen onderscheiding. Aan den heer M. A. G. van der Leeuw en mevr. Van der Leeuw geb. jkvr. Meijer, die het pionierswerk verrichtten onder moeilijke omstandigheden met een eigen vliegtuig als luchttoeristen heen en terug naar de Oostkust van Afrika te vliegen, zal een voor deze gele genheid vervaardigd herinneringsschild worden uitgereikt Aan een twaalftal consuls, die hun zilveren jubileum vierden, werd voorts de gebruikelijke plaquette uitgereikt. Een schriftelijk bewijs van erkentelijkheid voor het vele wat de consuls voor den bond doen, in den vorm van een oorkonde, zal aan de consuls worden uitgereikt. De ingekomen stukken bevatten een groot aantal telegrafische en schriftelijke gelukwen- schen, waaronder een mededeeling van de Hevea-fabrieken, dat zij voor het bondsmuseum een rubbervloer aanbieden. Mededeeling werd gedaan door een algemeen directeur, dat het verlangde ledental van 100.000 bereikt is, zelfs overschreden. Het getal be draagt op het oogenblik 101407. Bij deze gelegenheid bracht de voorzitter woorden van dank aan den directeur, den heer Van Balen, en het bondspersoneel voor de ijver waarmede zij de bondsbelangen behartigen. Het Initiatief om den jubileerenden A.N.W.B. in het Stadion te huldigen is uitgegaan van het I.C.A. (Initiatief Comité Amsterdam) en de V.V.V. 't Koggeschip. Alle dames en heeren, die voor dit huldigingsspel medewerking toe zegden, deden dit geheel belangloos. Op het middenveld zien wij rijwielpaden aan gegeven var den A.N.W.B. De vrijwillige muziekcorpsen van het le regi ment huzaren te Amersfoort en het regiment wielrijders te 's Hertogenbosch houden respec tievelijk te paard en te fiets het publiek op aangename wijze bezig. Precies achttien minuten over twee uur kon digt kanongebulder aan, dat de huldiging een aanvang neemt. De standaardvlag van den A.N.W.B. wordt geheschen en terwijl de tonen van het Wilhel mus over het stadion schallen worden tweedui zend postduiven opgelaten. De groote optocht, welke nu met bazuinge schal wordt aangekondigd en welke door de Marathonpoort het veld op trekt, geeft een in teressant beeld van het verkeer op den weg in de laatste eeuwen. De ouderwetsche tegenover de moderne vehi kels toonen duidelijk aan het verschil in tempo tusschen voorheen en thans en daarboven uit spreekt de noodzakelijkheid van de vaste hand, die het nuderne verkeer leiding moet geven. Fier als een overwinnaar rijdt de tournooi- ridder in A.N.W.B.-kleuren voorop. Elf pages, de elf provinciën voorstellende, brengen hem hulde en daarachter volgen de overwonnen rid ders. De eerste menschen, die zich in ons land een weg baanden waren de Germanen. Zij gaan de zigeuners vooraf, die door alle eeuwen heen door Europa trokken. Marktbezoekers uit de zeven tiende eeuw vormen een nieuwe groep. Als con trast volgt een moderne 'circustroep. De trotsehe Jacoba van Beieren komt met haar ridders en jagers zoo juist van de valken jacht. Twintig edelvrouwen en edelen uit den Biedermeiertijd vormen een kranige ruitergroep en dan komt Madame de Pompadour zich aan den jubileerenden bond voorstellen, rondgedra gen en omgeven door haar pages. Wij komen nu aan de wagens toe. Eerst de oude postwagens met koetsiers te paard. Equipage, brik en mailcoach. Dan volgt de oude Friesche sjees en daar achter eenige boerenwagens. De militaire politie rijdt nu een peleton cava lerie uit de laatste eeuw het stadion binnen. Met veel belangstelling en niet zonder de noodige hilariteit wordt het volgende gedeelte van den stoet gadegeslagen. Het rijwiel wordt gepresenteerd! Eerst de draisine, de z.g.n. loop fiets uit het jaar 1817, dan drie houten véloci- pèdes van 1874 en zes hooge bicycles, een safe- tyrover, een oude renmachine van Klaas Pan der en een Kangero uit de jaren 18831890. Twee zgn. frontdrivers van 1893 sluiten deze groep. Dat er nu geen belastingambtenaar op het idee gekomen is om de rijwielplaatjes te con troleeren! Nu komen de wandelaars. De uitgedoste Zondagsgaugers uit 1860 zijn uit hun graf op gestaan. Een bepaald practisch wandelcostuum droeg men toen niet. Het zal menig zweetdrup peltje gekost hebben. De moderne wandelaars vormen wel een sterk contrast. Ook nu komt de trekschuit achteraan om het eerste gedeelte van den optocht te sluiten. Wij gaan een nieuw tijdperk tegemoet. De moderne fietsers rijden binnen, gevolgd door de auto's. Ook in deze groep de meest „voorwereld lijke" modellen, tot den meest modernen reis wagen toe. De racefietsen, quint, triplets, tandems, safe ty's en motoren draaien nu de baan rond. Het verkeer door alle eeuwen. Een welgeslaag de demonstratie. Om tegenover deze schakeering het moderne toerisme te doen triompheeren treden nu eeni ge deelnemers aan den stertocht aan. Onder leiding van den heer G. van Veelen treden de edelvrouwen en edellieden op het middenterrein aan en voeren een keurig carous- sel-nummer uit. Op de verschillende soorten rijwielen werden nu „wedstrijden" gehouden, die zeer in den smaak vielen. van mevr. Lili Green voerde een aantal meisjes van mevr. Lilly Green voerde een aantal meisjes op het middenterrein een huldigingsdans uit. De 1500 schoolkinderen, die een tocht aoor de stad gemaakt hebben, en daar veel belang stelling hadden, kwamen nu het stadion bin nen. Deze zeer aardige attractie verhoogde de be langstelling van het publiek weer in sterke mate. Alle kleuren en attributen van den A.N. W.B. waren uitgebuit om een aardig geheel te verkrijgen, waarin men volkomen slaagde. Nu komen ook de 1500 zangers binnen en het geneele stadion is bijna gevuld en biedt een kleurigen, fleurigen aanblik. Dan is het vrij onverwacht finis. In het stadion-restaurant recipieerde de bond. Dr. M. de Hartogh voerde als voorzitter van het huldigingscomité het woord. Spr. deelde mede, dat ruim 10.000 was bijeengebracht voor een huldeblijk in den vorm van een monument, dat geplaatst zal worden op de Noorder Amstel- laan en waarvoor onder een viertal kunstenaars een prijsvraag zal worden uitgeschreven. Spr. hoopte, dat dit monument zal getuigen van het onbetaalbare werk, dat door den bond is ver richt. De voorzitter van den A.N.W.B., de heer Edo J. Bergsma, aanvaardde met groote dankbaar heid aan de vele gevers, die in dezen moeilijken tijd hun penning offerden om den Toeristen bond te eeren, het huldeblijk. Spr. huldigde Dr. den Hartogh, die ook in deze weer de man van initiatief, van vasthoudend en geestdirftig doorzetten geweest is. Tot een sterken eik groeide de Bond op, die zoo kleintjes begon en, dat die sterke eik vast- geworteld is in het Nederlandsche volk, dat toont wel de huldiging, die den Bond op dezen dag gebracht werd, dat toont de samenstelling van het wijdvertakt, uit alle deelen van ons land en alle lagen en klassen van ons volk sa mengesteld huldigingscomité.... dat toont ook üuinimimi lllllllllllll£ Uit het land van Mussolini, 1 Na de rust van weinig uren i Binnen onze waterlinie. In Olanda zijn de burgers Wel niet allemaal fascisti, Want den hang naar tucht, begrijpt u, Bij een Hollander, dat mist-ie! Maar wij zijn toch wel gevoelig Voor sportieve prestazioni En vooral, gaan die wat hooger Dan weleer in Babyloni! Salve popoio d'Eroi i Luidt uw inno nazionale. i Dit keer hoeft u 't niet te zingen, i Daar wij zelve het herhalen. I Wel is onze bloeddruk lager i En bezitten wij meer flemma, Maar dit stelt toch de waardeering Heusch nog niet voor een dilemma! Benvenuto en successo! i Nu gij hooge idealen, Met een kranig vlieg-eskader Uit de wolken tracht te halen! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) iiiiMiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiminmimiiiiiiiiimiiiiiiii! de geldelijke bijdrage door duizenden in den lande geschonken in een tijd, waarin zoo stern bezuinigd wordt. Hartelijk, zeer hartelijk dank aan allen en hen zij de verzekering gegeven, dat de A.N.W.B. het Nederlandsche volk met dubbelen ijver en met woeker terug zal geven, wat hij met zoo groote hartelijkheid van het Nederlandsche Volk, in allerlei vorm, ontving. Velen sprekers volgden. De heer B. van Vlij men sprak namens het Initiatief Comité Am sterdam en bood een herinneringsmedaille aan. Des avonds vereenigden leden en genoodig- den zich aan een diner in het Carlton Hotel. Des avonds om tien uur had onder leiding van den heer Fred. Roeske een geslaagde zang- hulde plaats, waarna officials en genoodigden zich per boot naar het Amstelhotel begaven, waar men nog geruimen tijd gezellig bijeen bleef. Naar wij vernemen is Mgr. dr. Jos. Schrijnen, hoogleeraar aan de R. K. Universiteit te Nij megen, door de Fransche regeering benoemd tot Officier der Orde van het Legioen van Eer. „We gaan juist een mooie voorstel ling houden met den inktvisch," piepte een der aardmannetjes, toen hij Robbie en Topsy zag, die vanaf de rots op hem neerzagen. „We beginnen met het circusspel en de eerste toer zal zijn, dat we door hoepeltjes springen," riep weer een ander aardmannetje. „Gaan Jullie ge rust zitten en kijk maar wat er ge beuren gaat." En Robbie en Topsy wachtten op hetgeen er gebeuren ging. En toen draaide de inktvisch twee van zijn armen tot hoepels alsof hij het wel veel meer had gedaan. En de aardmannetjes volgden elkaar snel op en sprongen door de hoepels. „Hoera!" schreeuwde Robbie. „Ik had nooit gedacht, dat we nog zoo'n mooie voorstelling zouden te zien krij gen op het Artis-eiland." (Morgenavond vervolg) (Ingezonden Mededeelihg) Ignaz Grabermann werd zoo wit als een lijk, draaide de lamp neer en begon opgewonden te vertellen: „Dikke duisternis hing over de aarde, toen ik in den nacht vóór Kerstmis, nu jaren geleden, van een nu gestorven vriend, bij wien we een spiritistische séance hadden bijge woond, naar huis ging. Ik woonde in Praag, in huis bij den beambte Leichner, in een der meest verlaten wijken der groote stad. Zwaarmoedige gedachten 'doorwoelden, op weg naar huis, m'n brein. „Je leven loopt ten einde.... vannacht Doe boete." ,Dit was de zin, dien gedurende de séance, Spinoza wiens geest we opgeroepen hadden tot mU gesproken had. Ik geloof niet aan spiritisme, maar de gedachte aan den dood brengt me altijd in een droeve stemming." Grabermann zuchtte en nam een teugje rum met water. Daarna ging hij voort: „Het was koud en het regende, de wind steunde klaaglijk en ik zag nergens een levende ziel. Ik spoedde mij voort, maar mijn angst verliet me niet, zelfs toen ik de vierde verdie ping van mijn kosthuis had bereikt, de deur open deed en de kamer binnentrad. Het was donker en in de kachel gierde de wind. Ik stak een lucifer aan. Een felle windstoot woei over het dak. Ergens beneden klepperde een half open raam. Bij het licht van mijn lu cifers wierp ik een vluchtigen blik door m'n kamer en zag daar.... iets onverwachts en vreeselijks. Ik schreeuwde, deed een schrede naar de deur en sloot van schrik en ontzetting m'n oogen. Midden in de kamer stond een doodkist. De lucifer had niet lang gebrand, maar ik had toch tijd gehad de omtrekken van de kist duidelijk waar te nemen. Slechts één seconde had ik haar gezien, maar nog op dit oogenblik herinner ik mij haar tot in de kleinste bijzon derheden. Het was een kist voor iemand van middelbare grootte en, naar de kleur te oor- deelen, voor een jong meisje. De dure, glanzen de stof, waarmee de kist omkleed was, het kostbare voetstuk, de bronzen handgrepen, alles duidde er op, dat de overledende rijk was ge weest. Hals over kop liep ik m'n kamer uit en Ijlde door een onuitsprekelijken angst gedreven, de trap af, het huis uit en de straat op. Daar leunde ik tegen een natten lantaarnpaal en trachtte tot bezinning te komen. Hoe was die doodkist in m'n kamer geko men? vroeg ik me af, en waar was ze van daan gekomen? Een dure kist, klaarblijkelijk gemaakt voor een jong, vrouwelijk wezen uit de aristocratie; hoe heeft die in de armelijke ka mer kunnen komen van een kleinen beambte? Was ze leeg of lag er een *lijk in? Ineens dacht ik: als het geen wonder is, dan is het een misdaad. Ik putte m'n brein uit in veronderstellingen. De deur was in mijn afwe zigheid gesloten geweest; slechts m'n naaste vrienden wisten waar de sleutel was. Maar vrienden konden me toch geen doodkist thuis sturen. Het was ook mogelijk dat de kist door de knechts van een doodkistenfabrikant bij ver gissing me gebracht was. Ze konden zich in de étage of in de deur vergist hebben en de kist op een verkeerde plaats hebben gebracht. Maar zulke lieden gaan niet uit ed kamer voor zij ten minste een drinkgeld gekregen hebben. „De geesten hebben mij den dood voor|peld!" dacht ik, „hebben ze mij misschien al vast een doodkist in huis gestuurd?" „Maar dat is allemaal maar onzin en ik ben" zoo bang als een kleine jongen," zei ik tenslotte tot mij zelf. „Het is gezichtsbedrog geweest, an ders niets." Ik was droefgeestig gestemd, en het is dus geen wonder, dat m'n zieke zenuwen mij een doodkist deden zien. Gezichtsbedrog dus! Zou ik naar huis terug gaan? Daarmee zou ik me aan 't gevaar blootstellen de kist nog eens te zien, en dat zou m'n krachten te boven gaan. Als er een Hjk in lag, zou ik mijn verstand verliezen. Maar op de straat te blijven, in den stroomenden regen en in de kou, dat ging ook niet. Ik besloot naar mijn vriend Jacob Todt te gaan en bij hem te overnachten. Hij is, zooals jullie weten, nu al lang ter ziele, maar toen woonde hij op een gemeubileerde kamer bij Schadler in de Leichengasse. Grabermann wischte zich het klamme zweet van z'n bleeke gezicht af, dronk eens van z'n rum-groc, zuchtte en ging verder: „Ik trof mijn vriend niet thuis. Ik zocht, met mijn hand over den drempel voelend, den sleu tel, deed de deur open en ging naar binnen. Ik trok m'n natte jas uit en liet ze op den grond vallen. Het was donker in de kamer. Door het ventilatie-venster floot melancholisch de wind. In de kachel sjirpte een huiskrekel zijn eentonig lied. Ik haastte mij een lucifer aan te steken en keek rond. Een ontzettende schrik greep me opnieuw aan. Ik gilde, stond duizelend op en rende, bijna bewusteloos, de kamer uit. In de kamer van mijn collega had ik hetzelfde gezien als in de mijne: een dood kist. De kist van m'n collega was bijna eens zoo groot als de mijne; ze was bruin bekleed. Hoe was ze hier gekomen? Natuurlijk was het gezichtsbedrog. Het was een zenuwziekte, een hallucinatie, die me had aangegrepen. Ik was bezig m'n verstand te verliezen; ik leed aan een soort doodkisten-manie en naar de oorzaak van m'n geestesstoornis behoefde ik niet te zoeken: de spiritistische séance en de woorden van Spinoza Ik greep naar m'n hoofd! Mijn God, wat zal ik beginnen? Ik dacht dat m'n hoofd zou bar sten; m'n knieën knikten. Ik stond op straat. De regen stroomde als met bakken naar bene den, de wind sneed bijna door me heen en ik had noch m'n jas aan noch m'n muts op. Terug naar de kamer van m'n vriend om ze te halen? Geen denken aan. De vrees hield me stijf in haar koude armen gesloten. Het koude angst zweet stroomde langs m'n gezicht. „Wat moest ik doen?" ging Grabermann ver der. „Tot mijn geluk viel me in, dat in de buurt een goede vriend van mij woonde, een dokter hij is nu al lang dood hij heette Kirchhoff en was dien nacht met mij op de spiritistische séance geweest. Ik ijlde naar hem toe. Hij woonde toen in een gemeubileerde flat op de vijfde verdieping, dat aan den staatsraad Stérbhausen toebehoorde. Toen ik naar de t vijfde verdieping j' ging, hoorde ik JJet verJiaal van een verschnkke. lijk leven. Boven mij liep iemand (jI'dOCrTtlCinn hard en sloeg met de deuren. Toen klonk een dordringende kreet: „Help! Heip!" Een oogenblik later stormde een donkere ge stalte in een regenjas en met een gedeukten hoogen hoed de trap af, mij tegemoet. „Kirchoffriep ik, toen ik hem herkende. „Ben jij het? Wat scheelt je?" Kirchhoff greep krampachtig mijn arm. Hij was bleek en beefde, z'n oogen rolden woest heen en weer, z'n borst piepte „Ben je het, Grabermann?" vroeg hij met holle stem, „ben jij het werkelijk? Je ziet er uit als iemand die uit het graf komt; mijn God, je ziet er zoo verschrikkelijk uit!" „Maar wat is er met jou? Je lijkt wel een geest." „Och, laat me even op adem komen; ik ben blij dat ik je zie, als jij het tenminste werkelijk bent en het geen gezichtsbedrog is. Die vervl spiritistische séancedie heeft m'n zenuwen zóó geschokt, dat ikjuist toen ik thuis kwam.... in m' kamer.... een..., een dood kist heb gezien." Ik vertrouwde m'n ooren niet en vroeg hem het nog eens te zeggen. .„Een doodkist, een werkelijke doodkist," zei de dokter, en ging uitgeput op een trede van de trap zitten. Verward en stotterend vertelde ik van de kisten, die ik zelf gezien had. Met groote oogen en open mond zagen we elkaar een minuut lang aan. Daarop begonnen we, om ons te overtui gen, dat we niet fantaseerden, elkaar in de armen en beenen te knijpen. „We voelen allebei pijn," zei de dokter, „dus we slapen niet en droomen ook niet. Alles is echt. Wat zullen we nu doen?" Nadat we een heel uur op de koude trap ge zeten hadden en ons in alle mogelijke vermoe dens hadden verdiept, kregen we het zóó kwaad, dat we besloten onze vrees af te schudden, den kellner te wekken en met hem in de kamer van den dokter te gaan. Toen we de kamer bin nen gingen, staken we een kaars aan en zagen werkelijk een doodskist, met witte stof bekleed en met gouden franje en kwasten. De kellner maakte een kruis. „Nu kunnen we zien," sprak de dokter, over al z'n leven bevend, „„of deze kist leeg is of een bewoner herbergt." Na lang aarzelen bukte hij zich en rukte, de tanden op elkaar geklemd, den deksel van de kist. We keken er in ende kist was leeg. In de plaats van een doode, vonden we een brief van den volgenden inhoud: „Beste Kirchhoff! Je weet dat m'n schoonva der in vreeselijke benarde financieele omstandig heden verkeert. Hij steekt tot over z'n ooren in schulden. Morgen of overmorgen worden z'n be zittingen in beslag genomen, en dit zal z'n fa milie, evenals de mijne geheel ten gronde rich ten. Daar de bezittingen van mijn schoonvader uit doodkisten bestaan, hij is zooals je weet een der grootste doodkisten-fabrikanten van de stad hebben we in den familieraad besloten, de kostbaarste kisten te verbergen. Ik wend me tot jou als tot mijn vriend. Help en red ons ver mogen! In de hoop, dat je ons behulpzaam wilt zijn om onze eigendommen te behouden, stuur ik je een doodkist, die ik je verzoek in je wo ning te verbergen tot we ze terug vragen. Zon der de hulp van onze vrienden zijn we geruï neerd. Allen, die ik voor onze vrienden houd. heb ik een doodkist gezonden en ik stel al mijn hoop op je edele denkwijze. Je vriend: Achim Mousol." Ik bleef drie maanden lang onder behandeling van een zenuwarts. Onze vriend echter, de schoonzoon van den doodkistenfabrikant, had het vermogen van de familie gered. Hij heeft nu een begrafenisonderneming en handelt in zer ken en grafmonumenten. Z'n zaken gaan in dezen tijd niet te best en iederen avond als ik thuis kom, vrees ik, naast m'n bed een zerk of een grafmonument te zien. De Hooge Raad heeft bij de Tweede Kamer ingediend de navolgende lijst van aanbeveling van zes candidaten voor de vacature van een Raadsheersplaats, ontstaan door de benoeming van den Raadsheer Dr. J. Kosters tot vice- president van dien Raad. lo. dr. J. Donner, oud-minister van Justitie, te 'sGravenhage; 2o. dr. J. E. van der Meulen, vice-president van de arr. rechtbank te Utrecht; 3o. dr. P. van Regteren Altena. Raadsheer in het Gerechtshof te Amsterdam; 4o. dr. J. H. R. Sinninghe Damsté, directeur-generaal der belastingen te 'sGravenhage; 5o. dr. F. J. A. Hijink, rechter in de arr. rechtbank te 's Gra- venhage; 6o. dr. F. G. Scheltema, hoogleeraar aan de gem. universiteit en rechter-pl.Verv. in de arr.-rechtbank te Amsterdam. geheele ongeschiktheid tot werken door f f7Cfk bij een ongeval met f Of/1 bij verlies van een hand f 1OC Dij 'verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen 4 tJC/»-doodelijken afloop# d een voet of een oog du bij levens: verlies van een düim of wijsvinger f Cfk bij een breuk van Ol/«"been of arm A Ff Iop dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfif) Alle aoonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen OUUU» f Aft bij verlies van 'n T Tl/." anderen vinger 25 „Neen, hij ziet er juist zoo zacht uit. Maar: „schijn bedriegt," heet het immers niet ten on rechte. Dat hij mooi is, daar zal ieder het wel over eens zijn". „Ja. Alleen zou hij nog mooier zijn, als hij niet zoo'n meisjesachtig gezicht had!" Eer een van beiden nog verder gelegenheid had, iets te zeggen, keek Lady Carew op van de krant met den verheugden uitroep: „Hè, waarom heb je mij dat niet eens ver teld, George? Je hebt het toch zeker wel ge zien: de zittingen van het Parlement zijn ge sloten." „Och ja, dat zal wezen in verband met de opening van de jacht." „Ja natuurlijk. Zeg, Pat, heb Je t gehoord, kindje?En wie komt er dan over?" „O, hij! Nu, als hij dan komen moét, dan moét het maar! Eén ding is zeker: ik heb hem niet gevraagd te komen!" „Hij hoeft ook niet gevraagd te worden, PatsKijk eens, wat die Vashti een oogen opzet! Zij vraagt zich zeker af, wat dit voor een raadsel is. Zal ik het haar vertellen?" „Neen, zeker niet moes. Ik wil er geen woord van gezegd hebben; geen sylable! Maar ik zal het haar zelve vertellen." Dit zeggende, liep zij naar miss Dugarre, ging achter haar stoel staan en zei met van ondeugd tintelende oogen naar miss Gunn: „De zaak is, Vash, dat ik een heel aardig lid van het Parlement ken, een heel vooraanstaand persoon, die eerlang Viscount zal wezen en die nu binnen een paar dagen hier zal zijn, omdat.... hij radeloos en rede loos en reddeloos verliefd is op Luclnda!" HOOFDSTUK XVII Honourable Neil Brabazon deed in opgewekte stemming zijn intrede op Capheaton. Zijn aan zoek had hij handig ingekleed en hij wist, dat Lady Carew althans hem zeer gunstig gezind was. Wat Sir George betreft, van hem was hij nu niet zoo zeker. Lady Carew ontving hem en toen zoo onwil lekeurig het onderwerp van zijn aanzoek werd aangeroerd, gaf zij hem duidelijk te verstaan, dat hij Patty niet dringen moest om haar ant woord. „Ze is nog zoo'n kind in verreweg de meeste opzichten en zoo onervaren en ik vrees, dat zij de laatste veertien dagen aan weinig anders heeft gedacht dan aan haar nichtje. Weet u al, dat de dochter van de zuster van Sir George op Capheaton woont? Neen?..,. Nu, maar sinds die jonge dame er is, heeft zij er ieder ander om verzuimd. Daarom moet ik u nog eens aan raden, Mr. Brabazon, dringt u nog niet op een antwoord aan. U heeft immers toch beloofd, dat u geruimen tijd zult komen logeeren? Dus zullen wij dan zoo afspreken, dat u in de eerste week nog geen beslissing vraagt. U moet dan weten, dat mijn dochter mij, wat betreft deze belangrijke zaak, niet in haar vertrouwen ge nomen heeft, maar dat ik u in uw eigen be lang raad, nog wat geduld te oefenen. U is im mers overtuigd van mijn beste wenschen voor uw slagen?" „Ik zal uw raad opvolgen, waarde Lady Ca rew." Ridderlijk kuste hij haar blanke hand. „Ik kan u niet zeggen, hoezeer ik uw vriende lijkheid en uw goeden raad op prijs stel. Dui zendmaal dank voor beide!" Dit was zeer hoffelijk gezegd en toch had de lady graag wat meer vurigheid gezien in den aanstaanden verloofde van haar dochter. Omtrent vier uur was Mr. Brabazon op Ca- oheaton aangekomen en het werd een goed uur later, eer hij Patty zag; zij en Charley waren een ritje gaan maken over de helde. Hij was zich in zijn kamer aan het kleeden, toen hij vroolijk gelach en gepraat hoorde en de stemmen van de jongelui herkende. Charley stapte met zijn rijlaarzen langs de logeerkamerdeur, maar Patty stond zeker stil bij het venster op den corridor, dat zulk een mooi uitzicht bood. Na een een oogenblik be raad trad Mr. Brabazon te voorschijn en wend de Patty zich om, om op hem toe te treden, terwijl zij zeer onbevangen zei: „O, is u daar, Mr. Brabazon? Dan heeft Charley toch gelijk gehad. Hij zei wel, dat u Woensdag zoudt komen, en ik meende van Donderdag. U zult wel een heel warme reis hebben gehad. En de wind maakt je zoo stof fig. Ik zal er ook wel verschrikkelijk uitzien!" Die ontvangst was waarlijk niet aanmoedi gend. Maar Neil Brabazon liet zich nu een maal niet licht uit het veld slaan. In waarheid teleurgesteld was hij ook niet, want hij voelde geen liefde voor dit kind; zij was Juist de ge schikte vrouw voor hem, omdat hij van hooge geboorte was en allereerst, omdat zf) geld be zat; dat zoo onmisbaar was voor hem, om het zoover te brengen in de wereld, als hij zich dft eenmaal tot taak gesteld had. Alsof hij in haar wijze van optreden een soort er-zlch-van-afmaken zag, sprak hij met vriendelljken nadruk: „Geef mij nog maar geen antwoord. Ik, zou u allerminst daartoe willen dwingen en ik hen niet zoo IJdel om onmiddellijk een gunstig ant woord te verwachten. Ik zal nog geduld oefe nen, een week of meer. Hóe groot mijn ver langen ook is, om mijn lot beslist te zien, zal ik die spanning met opgewektheid dragen, om dat ik weet, dat u dit wenscht." Zij trad even terug en stamelde: „Ikikzou maar lieverde zaak geregeld hebben. Maar als u er nu zoozeer op gesteld is....* verzoeken, mij uw antwoord later te geven." „Dan kan ik niet anders doen." Dit zeggende trad zij nog eenige schreden terug, blijkbaar verlicht, en riep: „O, daar is de gong! Nu moet ik waarlijk gaan. Ik had geen idéé, dat het zoo laat was!" Zelve was zij verbazend vlug met toillet ma ken en toen ging zij regelrecht naar de kamer van miss Dugarra, wie zij in den regel nog de behulpzame hand bood. Zij klopte en trad bin nen: „Zeg, Vashti, je hebt toch wel de gong ge hoord?" „O, neen. Maar als je ml) wat helpt, zal ik nog niet te laat zijn." De gordijnen waren gezakt en miss Dugarre lag op de sofa, terwijl haar goudblond haar in bevallige wanorde over het kussen golfde. Die gewoonte, om telkens hier of drar in slaap te vallen, was een ergernis in het oog van de le vendige miss Gunn. Patty had haar nichtje eens lachende verdedigd met de bewering, dat Vashti immers nooit mooier was dan wanneer zij rustte. In een vertrouwelijke bui had miss Dugarre zelve gezegd, dat ze te lang bij het tooneel was geweest, om niet te weten, wat het meeste in haar stijl paste. „Wat zie je er verhit uit, Patty! Maar dat is ook geen wonder, als je den heelen middag hebt rondgedraafd met dien wildzang van een Charley." „Ieder zlin smaak Vashti! Ik zou er weer in het geheel niet van houden om zoo te liggen met de gordijnen dicht. Wij hebben zoo'n heer lijk ritje gemaakt, tot aan de forellenrivier, langs Ryecroft, en op den terugweg zijn we toen bij den majoor aangegaan. Maar dat had den wij wel kunnen laten; want de kleine man was er niet. Waarschijnlijk was hij naar Bas- senthwaite." „Mogelijk is hij ook hier op bezoek. Ik geloof, dat ik zoowat een urn: geleden iemand hoorde komen." „O maar dat was de majoor niet!.... Neen, dat was iemand anders!.... Maar toe haast je nu eens wat, Vashti. Je moet er vanavond bij zonder mooi uitzien!" „Waarvoor eigenlijk? Als er hier toch nie mand is, om naar mij te kijken? Of blijft die geheimzinnige „iemand anders" hier dinee- ren?" „Juist. Jammer dat Je nog in den rouw bent; nu kan je niets anders dragen dan wit. Maar, enfin, moeder zegt, dat dit je ook het beste staat en zij heeft verbazend veel smaak. Kom maar eens gauw, kindje, dat witte zijdje zal 't wezen!" Patty had haar keuze gedaan uit een volle kleerkast, want sinds Vashti op Capheaton woonde was haar garderobe even goed voorzien als die van de beide andere dames. „Maar is deze japon niet wat al te gekleed?" „Geen kwestie van! Déze moet je dragen. Hij weet niet, dat je er bent en ik wilde juist, dat je ineens, als een schitterend visioen, vóór hem staat. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7