Het feest van den A.N.W.B.
Md wtfiaal rnn den daa
Het Geheim van
Sir Carew
BALBO-VLUCHT
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen zijn met leeren-
of met rubberzooi
MAANDAG 3 JULI
Mgr. dr. J. Schrijnen
Huldiging door Amsterdam
Aanbieding huldeblijk
Fransche onderscheiding
ontvangen
OUD-MINISTER DONNER
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
„Ja," vlei hl] «lings in. „Ik zou u wel willen
Zaterdagmorgen werd in 't Concertgebouw te
Amsterdam de algemeene vergadering gehou
den van den gouden A. N. W. B.
De voorzitter, de heer Edo Bergsma heette
Stemgerechtigden en vele anderen welkom. Vele
getrouwen ziet spr. om zich heen, maar ook
velen mist spr. Een eeresaluut zfj hun op dezen
herdenkingsdag door ons allen gebracht. Maar,
leeg zijn hun plaatsen niet gebleven. Gelukkig,
zij zouden het zelf allerminst hebben gewild.
Neen, geestdriftige, ijverige, toegewijde, door
het Bondswerk gegrepen en in dat werk op
gaande mannen, zegt spr., hebben de plaatsen
ingenomen, hebben nieuwe werkkringen gescha
pen en, eigenlijk wel zeldzaanj in dezen tijd,
arbeiden met een altruïsme, met zelfverlooche
ning dikwijls, met een geestdrift om den A. N.
W. B. te maken tot een monument van Neder -
landsch kunnen,, van Nederlandsche vasthou
dendheid, van Nederlandsche vastberadenheid,
van onbaatzuchtige toewijding aan algemeene
belangeneen monument, de beste eigen
schappen van den Nederlandschen stam waar
dig.
Het 50ste jaarverslag van den A.N.W.B., dat
een boekdeeltje is geworden, wordt hierna uit
gebracht.
Hierna wordt uitgereikt het nieuw ingestelde
A.N.W.B.-toeristenschild aan een aantal perso
nen wegens hun bijzondere verdienste op toe
ristisch gebied.
Na deze plechtigheid is het woord aan den
voorzitter, den heer Edo Bergsma tot het hou
den van de herdenkingsrede, waaraan wij het
volgende ontleenen:
Wij mogen ons jubileum jubelend vieren, om
dat de staat van dienst niet slechts zeer véél,
maar ook zeer goed werk mag vermelden. Het
toerisme in al zijn vormen is gediend. Het
ideëel toerisme is gekoesterd, is gebracht op
zeer hoog peil.
Wij hebben den Nederlander zijn land leeren
zien, de Nederlandsche natuur leeren kennen en
dus waardeeren, wij hebben het schoon der
steden en der landelijke lustwaranden aan hem
opengedaan. En buiten de grenzen deden wij
ons volk andere volken zien en kennen en de
heerlijkheden der natuur, waar ook ter wereld
en de uitingen van hooge kunst.
Krachtig is er gearbeid ter wille van het ver-
lieer. steeds mocht de Bond aan nieuwe eischen
zich aanpassen; nieuwe toestanden prikkelden
tot nieuw werk. Jong is de oude Bond gebleven,
want steeds vernieuwde hij zich zelf.
Recht om feest te vieren hebben wij ook, om
dat, wat er ook murw is en onzeker in dezer
tijd, wat er ook ziek zij en schreeuwt om ge
nezing, Neerlands Toeristenbond sterk staat,
met kerngezonde kas, met, trots malaise en
onrust, steeds sterk uitbreidend getal der
leden, met een krachtige positie in het open
bare leven, nauw verbonden met wat op zijn
gebied de eerste plaats in het land bekleedt en
voorts met onverzwakten invloed waar 't geldt
het toerisme, het verkeer, de verkeersveiligheid
en 's lands schoonheid te dienen.
Dus is dan het verleden zóó, dat wij er rustig
en fier op kunnen terug zien. Zoo is dan het
heden zoodanig, dat wij er vrede mee hebben
mogen en er beloft.n in kunnen zien voor de
toekomst. Ja, de tóekomst! En nu stelt spr. al
weder, als vo"r tien Jaar, de vraag: wat nu?
Wat nu!.... velen onzer zijn oud geworden.
Maar hun hart bleef jong en de gevoelens voor
hun Bond bleven jong en hun initiatief, het
moge gerijpt jn, het kromp niet in en er is
een wisselwerking, die inderdaad iets prach
tigs is.
Welnu, wij allen, oud en jong, gesteld voor
de vraag: wat nu? Wij zeggen, als voor tien
jaar, maar met nog meer kracht, nog meer over
tuiging en nog meer geloofVooruit!
De gedachte aan stilstand, aan vertraging
zelfs, komt niet in ons op. Wij hebben het stil
ste au verleerd!
Trouwens het werk eischt ons allen op. Het
nog altijd schrikbarend hoog getal verkeers
ongevallen schreewt ons als het ware toe: hept
toch!
De wettelijke regelen van het verkeer op den
weg behoeven nog altijd op breeder grondslag
gebracht te worden en het toezicht op wat ge
regeld is, moet noodig scherp en meer deskundig
worden gemaakt.
Het verkeer te water, vooral nu het toerisme
met kleine vaartuigen zoo breed zijn vleugels
uitslaat, vereischt alle zorg.
Onze wandelwegen en de rustige rijwielpaden
moeten onze volle aandacht houden, het steeds
hooger opbloeiend toerisme te water onzen
krachtigen steun, het ruitertoerisme, dat wij
geboren deden worden, möeten wij brengen tot
grooten bloei en, al wat het toerisme geestelijke
waarde en inhoud geeft, blijve houden de war
me liefde van onzen Bond.
Vooral zij onze zorg behoud, eerbiediging, ver
rijking van het schoon der natuur gewijd;
krachtig moeten wij ijveren ook, dat Neerlands
stedenschoon niet geschonden worde, maar ver
hoogd, dat de monumenten van kunst en natuur
steeds hooger worden gesteld, steeds warmer
gekoesterd door steeds breeder lagen van Neer
lands volk.
Want, het ideëel torisme willen wij steeds
blijven dienen.
Zoo blijve het belang onzer leden ons voor
oogen staan, maar bovenal datgene wat onzen
arbeid zoo hooge waarde geeft, het belang van
ons volk.
Thans nogmaals de vraag: Wat nu?.... Wij
hebben moeten werken om er te komen, wij
hebben moeten worstelen om ons te handhaven,
wij hebben moeten strijden om vooruit te
kunnen gaan en vechten moesten wij, om
te komen aan de spits.
Welnu, laat ons ook verder den strijd niet
ontgaan, den strijd, die ons scherpt, die ons
levendig en levend houdt, krachtig en jong!
Voor eerlijke wapenen willen wij zorgen, het
blazoen zullen wij blank laten, wij steken het
vaandel, onbevlekt gehouden, fier omhoog, maar
dan, zij het ook met voet en hand tot remmen
gerec-d: „vol gas", steeds nader tot het doel,
waakzaam en werkzaam, tot nut onzer leden
tot algemeen nut vooral.... vooruit, altijd
vooruit! (applaus).
De vergadering besloot op voorstel van den
heer Koolhoven een telegram van hulde en
dank te zenden aan den heer G. A. Pas te Bla-
ricum, hoofdbestuurslid en een der oprichters
van den bond, die wegens ziekte niet ter ver
gadering kon zijn, terwijl op voorstel van het
het algemeen bestuur de heeren C. H. Bingman,
cud-voorzitter, Mr. B. van Diggelen, A. E. P.
M. Driebeek, .A I. C. v. d. Peen Mr. P. Gol-
denberg, E. Kol, L. H. Koolhoven. Mr. H. P.
Loggere en H. E. de Ruiter Zijlker benoemd
werden tot leden van verdienste. Deze heeren
behooren tot de oprichters van den bond of tot
hen, die op de oprichtingsvergadering toetra
den als lid.
Onder daverend applaus der vergadering werd
aan de hiervan aanwezige heeren het onder-
scheidings.teeken uitgereikt.
De heer Koolhoven dankte namens de overige
heeren voor de verkregen onderscheiding.
Aan den heer M. A. G. van der Leeuw en
mevr. Van der Leeuw geb. jkvr. Meijer, die
het pionierswerk verrichtten onder moeilijke
omstandigheden met een eigen vliegtuig als
luchttoeristen heen en terug naar de Oostkust
van Afrika te vliegen, zal een voor deze gele
genheid vervaardigd herinneringsschild worden
uitgereikt
Aan een twaalftal consuls, die hun zilveren
jubileum vierden, werd voorts de gebruikelijke
plaquette uitgereikt.
Een schriftelijk bewijs van erkentelijkheid
voor het vele wat de consuls voor den bond
doen, in den vorm van een oorkonde, zal aan
de consuls worden uitgereikt.
De ingekomen stukken bevatten een groot
aantal telegrafische en schriftelijke gelukwen-
schen, waaronder een mededeeling van de
Hevea-fabrieken, dat zij voor het bondsmuseum
een rubbervloer aanbieden.
Mededeeling werd gedaan door een algemeen
directeur, dat het verlangde ledental van 100.000
bereikt is, zelfs overschreden. Het getal be
draagt op het oogenblik 101407.
Bij deze gelegenheid bracht de voorzitter
woorden van dank aan den directeur, den heer
Van Balen, en het bondspersoneel voor de ijver
waarmede zij de bondsbelangen behartigen.
Het Initiatief om den jubileerenden A.N.W.B.
in het Stadion te huldigen is uitgegaan van
het I.C.A. (Initiatief Comité Amsterdam) en
de V.V.V. 't Koggeschip. Alle dames en heeren,
die voor dit huldigingsspel medewerking toe
zegden, deden dit geheel belangloos.
Op het middenveld zien wij rijwielpaden aan
gegeven var den A.N.W.B.
De vrijwillige muziekcorpsen van het le regi
ment huzaren te Amersfoort en het regiment
wielrijders te 's Hertogenbosch houden respec
tievelijk te paard en te fiets het publiek op
aangename wijze bezig.
Precies achttien minuten over twee uur kon
digt kanongebulder aan, dat de huldiging een
aanvang neemt.
De standaardvlag van den A.N.W.B. wordt
geheschen en terwijl de tonen van het Wilhel
mus over het stadion schallen worden tweedui
zend postduiven opgelaten.
De groote optocht, welke nu met bazuinge
schal wordt aangekondigd en welke door de
Marathonpoort het veld op trekt, geeft een in
teressant beeld van het verkeer op den weg in
de laatste eeuwen.
De ouderwetsche tegenover de moderne vehi
kels toonen duidelijk aan het verschil in tempo
tusschen voorheen en thans en daarboven uit
spreekt de noodzakelijkheid van de vaste hand,
die het nuderne verkeer leiding moet geven.
Fier als een overwinnaar rijdt de tournooi-
ridder in A.N.W.B.-kleuren voorop. Elf pages,
de elf provinciën voorstellende, brengen hem
hulde en daarachter volgen de overwonnen rid
ders.
De eerste menschen, die zich in ons land een
weg baanden waren de Germanen. Zij gaan de
zigeuners vooraf, die door alle eeuwen heen door
Europa trokken. Marktbezoekers uit de zeven
tiende eeuw vormen een nieuwe groep. Als con
trast volgt een moderne 'circustroep.
De trotsehe Jacoba van Beieren komt met
haar ridders en jagers zoo juist van de valken
jacht. Twintig edelvrouwen en edelen uit den
Biedermeiertijd vormen een kranige ruitergroep
en dan komt Madame de Pompadour zich aan
den jubileerenden bond voorstellen, rondgedra
gen en omgeven door haar pages.
Wij komen nu aan de wagens toe.
Eerst de oude postwagens met koetsiers te
paard. Equipage, brik en mailcoach.
Dan volgt de oude Friesche sjees en daar
achter eenige boerenwagens.
De militaire politie rijdt nu een peleton cava
lerie uit de laatste eeuw het stadion binnen.
Met veel belangstelling en niet zonder de
noodige hilariteit wordt het volgende gedeelte
van den stoet gadegeslagen. Het rijwiel wordt
gepresenteerd! Eerst de draisine, de z.g.n. loop
fiets uit het jaar 1817, dan drie houten véloci-
pèdes van 1874 en zes hooge bicycles, een safe-
tyrover, een oude renmachine van Klaas Pan
der en een Kangero uit de jaren 18831890.
Twee zgn. frontdrivers van 1893 sluiten deze
groep.
Dat er nu geen belastingambtenaar op het
idee gekomen is om de rijwielplaatjes te con
troleeren!
Nu komen de wandelaars. De uitgedoste
Zondagsgaugers uit 1860 zijn uit hun graf op
gestaan. Een bepaald practisch wandelcostuum
droeg men toen niet. Het zal menig zweetdrup
peltje gekost hebben.
De moderne wandelaars vormen wel een sterk
contrast.
Ook nu komt de trekschuit achteraan om het
eerste gedeelte van den optocht te sluiten.
Wij gaan een nieuw tijdperk tegemoet. De
moderne fietsers rijden binnen, gevolgd door de
auto's. Ook in deze groep de meest „voorwereld
lijke" modellen, tot den meest modernen reis
wagen toe.
De racefietsen, quint, triplets, tandems, safe
ty's en motoren draaien nu de baan rond.
Het verkeer door alle eeuwen. Een welgeslaag
de demonstratie.
Om tegenover deze schakeering het moderne
toerisme te doen triompheeren treden nu eeni
ge deelnemers aan den stertocht aan.
Onder leiding van den heer G. van Veelen
treden de edelvrouwen en edellieden op het
middenterrein aan en voeren een keurig carous-
sel-nummer uit.
Op de verschillende soorten rijwielen werden
nu „wedstrijden" gehouden, die zeer in den
smaak vielen.
van mevr. Lili Green voerde een aantal meisjes
van mevr. Lilly Green voerde een aantal meisjes
op het middenterrein een huldigingsdans uit.
De 1500 schoolkinderen, die een tocht aoor
de stad gemaakt hebben, en daar veel belang
stelling hadden, kwamen nu het stadion bin
nen.
Deze zeer aardige attractie verhoogde de be
langstelling van het publiek weer in sterke
mate. Alle kleuren en attributen van den A.N.
W.B. waren uitgebuit om een aardig geheel te
verkrijgen, waarin men volkomen slaagde.
Nu komen ook de 1500 zangers binnen en het
geneele stadion is bijna gevuld en biedt een
kleurigen, fleurigen aanblik.
Dan is het vrij onverwacht finis.
In het stadion-restaurant recipieerde de bond.
Dr. M. de Hartogh voerde als voorzitter van
het huldigingscomité het woord. Spr. deelde
mede, dat ruim 10.000 was bijeengebracht voor
een huldeblijk in den vorm van een monument,
dat geplaatst zal worden op de Noorder Amstel-
laan en waarvoor onder een viertal kunstenaars
een prijsvraag zal worden uitgeschreven. Spr.
hoopte, dat dit monument zal getuigen van het
onbetaalbare werk, dat door den bond is ver
richt.
De voorzitter van den A.N.W.B., de heer Edo
J. Bergsma, aanvaardde met groote dankbaar
heid aan de vele gevers, die in dezen moeilijken
tijd hun penning offerden om den Toeristen
bond te eeren, het huldeblijk.
Spr. huldigde Dr. den Hartogh, die ook in deze
weer de man van initiatief, van vasthoudend en
geestdirftig doorzetten geweest is.
Tot een sterken eik groeide de Bond op, die
zoo kleintjes begon en, dat die sterke eik vast-
geworteld is in het Nederlandsche volk, dat
toont wel de huldiging, die den Bond op dezen
dag gebracht werd, dat toont de samenstelling
van het wijdvertakt, uit alle deelen van ons
land en alle lagen en klassen van ons volk sa
mengesteld huldigingscomité.... dat toont ook
üuinimimi
lllllllllllll£
Uit het land van Mussolini,
1 Na de rust van weinig uren
i Binnen onze waterlinie.
In Olanda zijn de burgers
Wel niet allemaal fascisti,
Want den hang naar tucht, begrijpt u,
Bij een Hollander, dat mist-ie!
Maar wij zijn toch wel gevoelig
Voor sportieve prestazioni
En vooral, gaan die wat hooger
Dan weleer in Babyloni!
Salve popoio d'Eroi
i Luidt uw inno nazionale.
i Dit keer hoeft u 't niet te zingen,
i Daar wij zelve het herhalen.
I Wel is onze bloeddruk lager
i En bezitten wij meer flemma,
Maar dit stelt toch de waardeering
Heusch nog niet voor een dilemma!
Benvenuto en successo!
i Nu gij hooge idealen,
Met een kranig vlieg-eskader
Uit de wolken tracht te halen!
MARTIN BERDEN 1
(Nadruk verboden)
iiiiMiiiiiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiminmimiiiiiiiiimiiiiiiii!
de geldelijke bijdrage door duizenden in den
lande geschonken in een tijd, waarin zoo stern
bezuinigd wordt.
Hartelijk, zeer hartelijk dank aan allen en
hen zij de verzekering gegeven, dat de A.N.W.B.
het Nederlandsche volk met dubbelen ijver en
met woeker terug zal geven, wat hij met zoo
groote hartelijkheid van het Nederlandsche
Volk, in allerlei vorm, ontving.
Velen sprekers volgden. De heer B. van Vlij
men sprak namens het Initiatief Comité Am
sterdam en bood een herinneringsmedaille aan.
Des avonds vereenigden leden en genoodig-
den zich aan een diner in het Carlton Hotel.
Des avonds om tien uur had onder leiding
van den heer Fred. Roeske een geslaagde zang-
hulde plaats, waarna officials en genoodigden
zich per boot naar het Amstelhotel begaven,
waar men nog geruimen tijd gezellig bijeen
bleef.
Naar wij vernemen is Mgr. dr. Jos. Schrijnen,
hoogleeraar aan de R. K. Universiteit te Nij
megen, door de Fransche regeering benoemd
tot Officier der Orde van het Legioen van Eer.
„We gaan juist een mooie voorstel
ling houden met den inktvisch,"
piepte een der aardmannetjes, toen
hij Robbie en Topsy zag, die vanaf de
rots op hem neerzagen.
„We beginnen met het circusspel en
de eerste toer zal zijn, dat we door
hoepeltjes springen," riep weer een
ander aardmannetje. „Gaan Jullie ge
rust zitten en kijk maar wat er ge
beuren gaat."
En Robbie en Topsy wachtten op
hetgeen er gebeuren ging.
En toen draaide de inktvisch twee
van zijn armen tot hoepels alsof
hij het wel veel meer had gedaan.
En de aardmannetjes volgden elkaar
snel op en sprongen door de hoepels.
„Hoera!" schreeuwde Robbie. „Ik
had nooit gedacht, dat we nog zoo'n
mooie voorstelling zouden te zien krij
gen op het Artis-eiland."
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeelihg)
Ignaz Grabermann werd zoo wit als een lijk,
draaide de lamp neer en begon opgewonden
te vertellen: „Dikke duisternis hing over de
aarde, toen ik in den nacht vóór Kerstmis, nu
jaren geleden, van een nu gestorven vriend, bij
wien we een spiritistische séance hadden bijge
woond, naar huis ging. Ik woonde in Praag, in
huis bij den beambte Leichner, in een der meest
verlaten wijken der groote stad. Zwaarmoedige
gedachten 'doorwoelden, op weg naar huis, m'n
brein.
„Je leven loopt ten einde.... vannacht
Doe boete."
,Dit was de zin, dien gedurende de séance,
Spinoza wiens geest we opgeroepen hadden
tot mU gesproken had. Ik geloof niet aan
spiritisme, maar de gedachte aan den dood
brengt me altijd in een droeve stemming."
Grabermann zuchtte en nam een teugje rum
met water. Daarna ging hij voort:
„Het was koud en het regende, de wind
steunde klaaglijk en ik zag nergens een levende
ziel. Ik spoedde mij voort, maar mijn angst
verliet me niet, zelfs toen ik de vierde verdie
ping van mijn kosthuis had bereikt, de deur
open deed en de kamer binnentrad. Het was
donker en in de kachel gierde de wind.
Ik stak een lucifer aan. Een felle windstoot
woei over het dak. Ergens beneden klepperde
een half open raam. Bij het licht van mijn lu
cifers wierp ik een vluchtigen blik door m'n
kamer en zag daar.... iets onverwachts en
vreeselijks.
Ik schreeuwde, deed een schrede naar de deur
en sloot van schrik en ontzetting m'n oogen.
Midden in de kamer stond een doodkist.
De lucifer had niet lang gebrand, maar ik
had toch tijd gehad de omtrekken van de kist
duidelijk waar te nemen. Slechts één seconde
had ik haar gezien, maar nog op dit oogenblik
herinner ik mij haar tot in de kleinste bijzon
derheden. Het was een kist voor iemand van
middelbare grootte en, naar de kleur te oor-
deelen, voor een jong meisje. De dure, glanzen
de stof, waarmee de kist omkleed was, het
kostbare voetstuk, de bronzen handgrepen, alles
duidde er op, dat de overledende rijk was ge
weest.
Hals over kop liep ik m'n kamer uit en Ijlde
door een onuitsprekelijken angst gedreven, de
trap af, het huis uit en de straat op. Daar
leunde ik tegen een natten lantaarnpaal en
trachtte tot bezinning te komen.
Hoe was die doodkist in m'n kamer geko
men? vroeg ik me af, en waar was ze van
daan gekomen? Een dure kist, klaarblijkelijk
gemaakt voor een jong, vrouwelijk wezen uit de
aristocratie; hoe heeft die in de armelijke ka
mer kunnen komen van een kleinen beambte?
Was ze leeg of lag er een *lijk in?
Ineens dacht ik: als het geen wonder is, dan
is het een misdaad. Ik putte m'n brein uit in
veronderstellingen. De deur was in mijn afwe
zigheid gesloten geweest; slechts m'n naaste
vrienden wisten waar de sleutel was. Maar
vrienden konden me toch geen doodkist thuis
sturen. Het was ook mogelijk dat de kist door
de knechts van een doodkistenfabrikant bij ver
gissing me gebracht was. Ze konden zich in de
étage of in de deur vergist hebben en de kist
op een verkeerde plaats hebben gebracht. Maar
zulke lieden gaan niet uit ed kamer voor zij ten
minste een drinkgeld gekregen hebben.
„De geesten hebben mij den dood voor|peld!"
dacht ik, „hebben ze mij misschien al vast een
doodkist in huis gestuurd?"
„Maar dat is allemaal maar onzin en ik ben"
zoo bang als een kleine jongen," zei ik tenslotte
tot mij zelf. „Het is gezichtsbedrog geweest, an
ders niets." Ik was droefgeestig gestemd, en
het is dus geen wonder, dat m'n zieke zenuwen
mij een doodkist deden zien. Gezichtsbedrog
dus!
Zou ik naar huis terug gaan? Daarmee zou ik
me aan 't gevaar blootstellen de kist nog eens
te zien, en dat zou m'n krachten te boven gaan.
Als er een Hjk in lag, zou ik mijn verstand
verliezen. Maar op de straat te blijven, in den
stroomenden regen en in de kou, dat ging ook
niet.
Ik besloot naar mijn vriend Jacob Todt te
gaan en bij hem te overnachten. Hij is, zooals
jullie weten, nu al lang ter ziele, maar toen
woonde hij op een gemeubileerde kamer bij
Schadler in de Leichengasse.
Grabermann wischte zich het klamme zweet
van z'n bleeke gezicht af, dronk eens van z'n
rum-groc, zuchtte en ging verder:
„Ik trof mijn vriend niet thuis. Ik zocht, met
mijn hand over den drempel voelend, den sleu
tel, deed de deur open en ging naar binnen.
Ik trok m'n natte jas uit en liet ze op den
grond vallen. Het was donker in de kamer.
Door het ventilatie-venster floot melancholisch
de wind. In de kachel sjirpte een huiskrekel
zijn eentonig lied. Ik haastte mij een lucifer
aan te steken en keek rond. Een ontzettende
schrik greep me opnieuw aan. Ik gilde, stond
duizelend op en rende, bijna bewusteloos, de
kamer uit. In de kamer van mijn collega had
ik hetzelfde gezien als in de mijne: een dood
kist. De kist van m'n collega was bijna eens
zoo groot als de mijne; ze was bruin bekleed.
Hoe was ze hier gekomen? Natuurlijk was het
gezichtsbedrog. Het was een zenuwziekte, een
hallucinatie, die me had aangegrepen. Ik was
bezig m'n verstand te verliezen; ik leed aan een
soort doodkisten-manie en naar de oorzaak van
m'n geestesstoornis behoefde ik niet te zoeken:
de spiritistische séance en de woorden van
Spinoza
Ik greep naar m'n hoofd! Mijn God, wat zal
ik beginnen? Ik dacht dat m'n hoofd zou bar
sten; m'n knieën knikten. Ik stond op straat.
De regen stroomde als met bakken naar bene
den, de wind sneed bijna door me heen en ik
had noch m'n jas aan noch m'n muts op. Terug
naar de kamer van m'n vriend om ze te halen?
Geen denken aan. De vrees hield me stijf in
haar koude armen gesloten. Het koude angst
zweet stroomde langs m'n gezicht.
„Wat moest ik doen?" ging Grabermann ver
der. „Tot mijn geluk viel me in, dat in de
buurt een goede vriend van mij woonde, een
dokter hij is nu al lang dood hij heette
Kirchhoff en was dien nacht met mij op de
spiritistische séance geweest. Ik ijlde naar hem
toe. Hij woonde toen in een gemeubileerde flat
op de vijfde verdieping, dat aan den staatsraad
Stérbhausen toebehoorde.
Toen ik naar de t
vijfde verdieping j'
ging, hoorde ik JJet verJiaal van
een verschnkke.
lijk leven. Boven
mij liep iemand (jI'dOCrTtlCinn
hard en sloeg
met de deuren.
Toen klonk een dordringende kreet: „Help!
Heip!"
Een oogenblik later stormde een donkere ge
stalte in een regenjas en met een gedeukten
hoogen hoed de trap af, mij tegemoet.
„Kirchoffriep ik, toen ik hem herkende.
„Ben jij het? Wat scheelt je?"
Kirchhoff greep krampachtig mijn arm. Hij
was bleek en beefde, z'n oogen rolden woest
heen en weer, z'n borst piepte
„Ben je het, Grabermann?" vroeg hij met
holle stem, „ben jij het werkelijk? Je ziet er
uit als iemand die uit het graf komt; mijn God,
je ziet er zoo verschrikkelijk uit!"
„Maar wat is er met jou? Je lijkt wel een
geest."
„Och, laat me even op adem komen; ik ben
blij dat ik je zie, als jij het tenminste werkelijk
bent en het geen gezichtsbedrog is. Die vervl
spiritistische séancedie heeft m'n zenuwen
zóó geschokt, dat ikjuist toen ik thuis
kwam.... in m' kamer.... een..., een dood
kist heb gezien."
Ik vertrouwde m'n ooren niet en vroeg hem
het nog eens te zeggen.
.„Een doodkist, een werkelijke doodkist," zei
de dokter, en ging uitgeput op een trede van de
trap zitten.
Verward en stotterend vertelde ik van de
kisten, die ik zelf gezien had. Met groote oogen
en open mond zagen we elkaar een minuut lang
aan. Daarop begonnen we, om ons te overtui
gen, dat we niet fantaseerden, elkaar in de
armen en beenen te knijpen.
„We voelen allebei pijn," zei de dokter, „dus
we slapen niet en droomen ook niet. Alles is
echt. Wat zullen we nu doen?"
Nadat we een heel uur op de koude trap ge
zeten hadden en ons in alle mogelijke vermoe
dens hadden verdiept, kregen we het zóó kwaad,
dat we besloten onze vrees af te schudden, den
kellner te wekken en met hem in de kamer
van den dokter te gaan. Toen we de kamer bin
nen gingen, staken we een kaars aan en zagen
werkelijk een doodskist, met witte stof bekleed
en met gouden franje en kwasten. De kellner
maakte een kruis.
„Nu kunnen we zien," sprak de dokter, over
al z'n leven bevend, „„of deze kist leeg is of
een bewoner herbergt."
Na lang aarzelen bukte hij zich en rukte, de
tanden op elkaar geklemd, den deksel van de
kist. We keken er in ende kist was leeg.
In de plaats van een doode, vonden we een
brief van den volgenden inhoud:
„Beste Kirchhoff! Je weet dat m'n schoonva
der in vreeselijke benarde financieele omstandig
heden verkeert. Hij steekt tot over z'n ooren in
schulden. Morgen of overmorgen worden z'n be
zittingen in beslag genomen, en dit zal z'n fa
milie, evenals de mijne geheel ten gronde rich
ten. Daar de bezittingen van mijn schoonvader
uit doodkisten bestaan, hij is zooals je weet
een der grootste doodkisten-fabrikanten van de
stad hebben we in den familieraad besloten,
de kostbaarste kisten te verbergen. Ik wend me
tot jou als tot mijn vriend. Help en red ons ver
mogen! In de hoop, dat je ons behulpzaam wilt
zijn om onze eigendommen te behouden, stuur
ik je een doodkist, die ik je verzoek in je wo
ning te verbergen tot we ze terug vragen. Zon
der de hulp van onze vrienden zijn we geruï
neerd. Allen, die ik voor onze vrienden houd.
heb ik een doodkist gezonden en ik stel al mijn
hoop op je edele denkwijze. Je vriend: Achim
Mousol."
Ik bleef drie maanden lang onder behandeling
van een zenuwarts. Onze vriend echter, de
schoonzoon van den doodkistenfabrikant, had
het vermogen van de familie gered. Hij heeft nu
een begrafenisonderneming en handelt in zer
ken en grafmonumenten. Z'n zaken gaan in
dezen tijd niet te best en iederen avond als ik
thuis kom, vrees ik, naast m'n bed een zerk of
een grafmonument te zien.
De Hooge Raad heeft bij de Tweede Kamer
ingediend de navolgende lijst van aanbeveling
van zes candidaten voor de vacature van een
Raadsheersplaats, ontstaan door de benoeming
van den Raadsheer Dr. J. Kosters tot vice-
president van dien Raad.
lo. dr. J. Donner, oud-minister van Justitie,
te 'sGravenhage; 2o. dr. J. E. van der Meulen,
vice-president van de arr. rechtbank te Utrecht;
3o. dr. P. van Regteren Altena. Raadsheer in
het Gerechtshof te Amsterdam; 4o. dr. J. H.
R. Sinninghe Damsté, directeur-generaal der
belastingen te 'sGravenhage; 5o. dr. F. J. A.
Hijink, rechter in de arr. rechtbank te 's Gra-
venhage; 6o. dr. F. G. Scheltema, hoogleeraar
aan de gem. universiteit en rechter-pl.Verv.
in de arr.-rechtbank te Amsterdam.
geheele ongeschiktheid tot werken door f f7Cfk bij een ongeval met f Of/1 bij verlies van een hand f 1OC Dij
'verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen 4 tJC/»-doodelijken afloop# d een voet of een oog du
bij levens:
verlies van een
düim of wijsvinger
f Cfk bij een breuk van
Ol/«"been of arm
A Ff Iop dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfif)
Alle aoonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen OUUU»
f Aft bij verlies van 'n
T Tl/." anderen vinger
25
„Neen, hij ziet er juist zoo zacht uit. Maar:
„schijn bedriegt," heet het immers niet ten on
rechte. Dat hij mooi is, daar zal ieder het wel
over eens zijn".
„Ja. Alleen zou hij nog mooier zijn, als hij
niet zoo'n meisjesachtig gezicht had!"
Eer een van beiden nog verder gelegenheid
had, iets te zeggen, keek Lady Carew op van
de krant met den verheugden uitroep:
„Hè, waarom heb je mij dat niet eens ver
teld, George? Je hebt het toch zeker wel ge
zien: de zittingen van het Parlement zijn ge
sloten."
„Och ja, dat zal wezen in verband met de
opening van de jacht."
„Ja natuurlijk. Zeg, Pat, heb Je t gehoord,
kindje?En wie komt er dan over?"
„O, hij! Nu, als hij dan komen moét, dan
moét het maar! Eén ding is zeker: ik heb hem
niet gevraagd te komen!"
„Hij hoeft ook niet gevraagd te worden,
PatsKijk eens, wat die Vashti een oogen
opzet! Zij vraagt zich zeker af, wat dit voor
een raadsel is. Zal ik het haar vertellen?"
„Neen, zeker niet moes. Ik wil er geen woord
van gezegd hebben; geen sylable! Maar ik zal
het haar zelve vertellen." Dit zeggende, liep
zij naar miss Dugarre, ging achter haar stoel
staan en zei met van ondeugd tintelende oogen
naar miss Gunn: „De zaak is, Vash, dat ik een
heel aardig lid van het Parlement ken, een heel
vooraanstaand persoon, die eerlang Viscount
zal wezen en die nu binnen een paar dagen
hier zal zijn, omdat.... hij radeloos en rede
loos en reddeloos verliefd is op Luclnda!"
HOOFDSTUK XVII
Honourable Neil Brabazon deed in opgewekte
stemming zijn intrede op Capheaton. Zijn aan
zoek had hij handig ingekleed en hij wist, dat
Lady Carew althans hem zeer gunstig gezind
was. Wat Sir George betreft, van hem was hij
nu niet zoo zeker.
Lady Carew ontving hem en toen zoo onwil
lekeurig het onderwerp van zijn aanzoek werd
aangeroerd, gaf zij hem duidelijk te verstaan,
dat hij Patty niet dringen moest om haar ant
woord.
„Ze is nog zoo'n kind in verreweg de meeste
opzichten en zoo onervaren en ik vrees, dat zij
de laatste veertien dagen aan weinig anders
heeft gedacht dan aan haar nichtje. Weet u al,
dat de dochter van de zuster van Sir George op
Capheaton woont? Neen?..,. Nu, maar sinds
die jonge dame er is, heeft zij er ieder ander
om verzuimd. Daarom moet ik u nog eens aan
raden, Mr. Brabazon, dringt u nog niet op een
antwoord aan. U heeft immers toch beloofd,
dat u geruimen tijd zult komen logeeren? Dus
zullen wij dan zoo afspreken, dat u in de eerste
week nog geen beslissing vraagt. U moet dan
weten, dat mijn dochter mij, wat betreft deze
belangrijke zaak, niet in haar vertrouwen ge
nomen heeft, maar dat ik u in uw eigen be
lang raad, nog wat geduld te oefenen. U is im
mers overtuigd van mijn beste wenschen voor
uw slagen?"
„Ik zal uw raad opvolgen, waarde Lady Ca
rew." Ridderlijk kuste hij haar blanke hand.
„Ik kan u niet zeggen, hoezeer ik uw vriende
lijkheid en uw goeden raad op prijs stel. Dui
zendmaal dank voor beide!"
Dit was zeer hoffelijk gezegd en toch had de
lady graag wat meer vurigheid gezien in den
aanstaanden verloofde van haar dochter.
Omtrent vier uur was Mr. Brabazon op Ca-
oheaton aangekomen en het werd een goed uur
later, eer hij Patty zag; zij en Charley waren
een ritje gaan maken over de helde.
Hij was zich in zijn kamer aan het kleeden,
toen hij vroolijk gelach en gepraat hoorde en
de stemmen van de jongelui herkende.
Charley stapte met zijn rijlaarzen langs de
logeerkamerdeur, maar Patty stond zeker stil
bij het venster op den corridor, dat zulk een
mooi uitzicht bood. Na een een oogenblik be
raad trad Mr. Brabazon te voorschijn en wend
de Patty zich om, om op hem toe te treden,
terwijl zij zeer onbevangen zei:
„O, is u daar, Mr. Brabazon? Dan heeft
Charley toch gelijk gehad. Hij zei wel, dat u
Woensdag zoudt komen, en ik meende van
Donderdag. U zult wel een heel warme reis
hebben gehad. En de wind maakt je zoo stof
fig. Ik zal er ook wel verschrikkelijk uitzien!"
Die ontvangst was waarlijk niet aanmoedi
gend. Maar Neil Brabazon liet zich nu een
maal niet licht uit het veld slaan. In waarheid
teleurgesteld was hij ook niet, want hij voelde
geen liefde voor dit kind; zij was Juist de ge
schikte vrouw voor hem, omdat hij van hooge
geboorte was en allereerst, omdat zf) geld be
zat; dat zoo onmisbaar was voor hem, om het
zoover te brengen in de wereld, als hij zich dft
eenmaal tot taak gesteld had.
Alsof hij in haar wijze van optreden een
soort er-zlch-van-afmaken zag, sprak hij met
vriendelljken nadruk:
„Geef mij nog maar geen antwoord. Ik, zou
u allerminst daartoe willen dwingen en ik hen
niet zoo IJdel om onmiddellijk een gunstig ant
woord te verwachten. Ik zal nog geduld oefe
nen, een week of meer. Hóe groot mijn ver
langen ook is, om mijn lot beslist te zien, zal
ik die spanning met opgewektheid dragen, om
dat ik weet, dat u dit wenscht."
Zij trad even terug en stamelde:
„Ikikzou maar lieverde zaak
geregeld hebben. Maar als u er nu zoozeer op
gesteld is....*
verzoeken, mij uw antwoord later te geven."
„Dan kan ik niet anders doen."
Dit zeggende trad zij nog eenige schreden
terug, blijkbaar verlicht, en riep:
„O, daar is de gong! Nu moet ik waarlijk
gaan. Ik had geen idéé, dat het zoo laat was!"
Zelve was zij verbazend vlug met toillet ma
ken en toen ging zij regelrecht naar de kamer
van miss Dugarra, wie zij in den regel nog de
behulpzame hand bood. Zij klopte en trad bin
nen:
„Zeg, Vashti, je hebt toch wel de gong ge
hoord?"
„O, neen. Maar als je ml) wat helpt, zal ik
nog niet te laat zijn."
De gordijnen waren gezakt en miss Dugarre
lag op de sofa, terwijl haar goudblond haar in
bevallige wanorde over het kussen golfde. Die
gewoonte, om telkens hier of drar in slaap te
vallen, was een ergernis in het oog van de le
vendige miss Gunn. Patty had haar nichtje
eens lachende verdedigd met de bewering, dat
Vashti immers nooit mooier was dan wanneer
zij rustte.
In een vertrouwelijke bui had miss Dugarre
zelve gezegd, dat ze te lang bij het tooneel was
geweest, om niet te weten, wat het meeste in
haar stijl paste.
„Wat zie je er verhit uit, Patty! Maar dat is
ook geen wonder, als je den heelen middag
hebt rondgedraafd met dien wildzang van een
Charley."
„Ieder zlin smaak Vashti! Ik zou er weer in
het geheel niet van houden om zoo te liggen
met de gordijnen dicht. Wij hebben zoo'n heer
lijk ritje gemaakt, tot aan de forellenrivier,
langs Ryecroft, en op den terugweg zijn we
toen bij den majoor aangegaan. Maar dat had
den wij wel kunnen laten; want de kleine man
was er niet. Waarschijnlijk was hij naar Bas-
senthwaite."
„Mogelijk is hij ook hier op bezoek. Ik geloof,
dat ik zoowat een urn: geleden iemand hoorde
komen."
„O maar dat was de majoor niet!.... Neen,
dat was iemand anders!.... Maar toe haast je
nu eens wat, Vashti. Je moet er vanavond bij
zonder mooi uitzien!"
„Waarvoor eigenlijk? Als er hier toch nie
mand is, om naar mij te kijken? Of blijft die
geheimzinnige „iemand anders" hier dinee-
ren?"
„Juist. Jammer dat Je nog in den rouw bent;
nu kan je niets anders dragen dan wit. Maar,
enfin, moeder zegt, dat dit je ook het beste
staat en zij heeft verbazend veel smaak. Kom
maar eens gauw, kindje, dat witte zijdje zal 't
wezen!"
Patty had haar keuze gedaan uit een volle
kleerkast, want sinds Vashti op Capheaton
woonde was haar garderobe even goed voorzien
als die van de beide andere dames.
„Maar is deze japon niet wat al te gekleed?"
„Geen kwestie van! Déze moet je dragen. Hij
weet niet, dat je er bent en ik wilde juist, dat
je ineens, als een schitterend visioen, vóór hem
staat.
(Wordt vervolgd).