im&aai mn dm da$
FAVORIET
De vermaarde tocht naar Chattam
ZORGELOOSHEID VAN
KAREL II
DE FIETS
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
De voet spreekt: Geef mij maar
ROBINSONschoenen
Het Geheim van
Sir Carew
MAANDAG 10 JULI
Jan de Wit wilde de Engelschen in
hun eigen wateren aan den
tand voelen
Daad van verbluffende
stoutmoedigheid
Sacramentsprocessie
Het leven van Marconi
Door een krokodil aan
gevallen
Socialistische zege in
Finland
Twaalf zetels gewonnen
Goemboes naar
Weenen
S IDe moed van
Een goed waker
SOPLA^27y CIGARILL0S
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Hoe vredelievend iemand persoonlijk ook
gezind is, werkelijke moed, hetzij in oor
logstijd, of daarbuiten getoond, wekt be
wondering. Het lijkt tegenwoordig veelal ge-
wenscht de herinnering aan wapenfeiten, waar
eeuwen lang de geschiedenisboeken vol over
hebben gestaan, maar te laten sluimeren in de
stoffige folianten van den verleden tijd. Maar
als het gezonde nationalisme trotsch mag gaan op
prestaties in kunst en wetenschap, in mensch-
lievendheid, in sociale wetgeving, in techniek
etc., dan is er ook plaats voor bewondering van
daden door vroegere geslachten bedreven ten
dienste der nationale veiligheid. Als Vondel niet
uitgejubeld kan komen over zijn heroïsche tijd-
genooten, met hun klassieken dadendrang, dan
is het zeker betamelijk een dier schoonste da
den te gedenken, n.l. den vermaarden tocht naar
Chatham. Toen ter tijde sprak men van het
„fameus exploict", en werkelijk getuigt de heele
opzet van zeldzaam singuliere hoedanigheden
onzer vlootvoogden, van diplomatieke scherp
zinnigheid onzer staatslieden. Het was Jan de
Wit, die reeds in den winter van 1667 op '68 liep
te broeden op een plan, waardoor er in de
langdurige en slepende vredesonderhandelingen
wat schot zou komen. Het vervelende gehannes
te Breda duurde hem te lang, de Engelschen
hadden te veel noten op hun zang, de Fran-
schen speelden als meestal in de politiek, een
weinig vertrouwenwekkende rol. Jan de Wit was
bijzonder goed geïnformeerd over wat men in
Londen en Parijs wel en niet deed. Zoo kreeg
hij er de lucht van, dat Karei II van Engeland,
in het zelfbewuste gevoel zijner macht, steunend
op zijn bondgenootschap met Frankrijk, weinig
zorg aan de vloot besteedde voor den tocht van
1668. Karei gaf liever geld uit aan zijn tallooze
gunstelingen, hij overstelpte liever allerlei soort
dames van bedenkelijke zeden met juweelen en
andere geschenken, dan te zorgen voor de vloot.
Van 1664 tot '67 had het parlement hem niet
minder dan 120 millioen gulden toegestaan, al
leen voor de Zeemacht, waarvan echter min
stens 25 pCt. verdween in verkeerde zakken.
Zonder overdrijving kan men dit enorme be
drag gelijk stellen met een milliard aan koop
kracht onzer dagen.
Op deze zorgeloosheid van Karei II bouwde
Jan de Wit zijn plannen, hij wilde de Engel
schen in hun eigen water aan den tand gaan
voelen, hij wilde door een daad van verbluffende
stoutmoedigheid de diplomaten voor voldongen
feiten stellen en hen dwingen open kaart te
spelen.
Den 6en Juni liep de Ruyter met een flinke
vloot het zeegat uit, waarheen was aan slechts
enkelen bekend, nJ. de Ruyter zelf en eenige
gedelegeerden van de Generale Staten, o.a den
broer van den raadpensionaris Cornelis de
Wit. Geen der onderbevelhebbers, geen der ka
piteins, vanzelf ook geen der manschappen kon
vermoeden, wat er op het program stond. Zelfs
de Fransche gezant, de geslepen d' Estrades,
wel verrassende dingen bevroedend, kon maar
niet het werkelijke doel der opzienbarende toe-
aereidselen achterhalen. Niets bewijst beter welk
een dictatoriale macht Jan de Wit op dit tijd
stip bezat en welk een gebruik hiervan werd
gemaakt.
In het land zelf vroeg men te vergeefs aan
elkaar waarheen de admiraal ging, men giste,
veronderstelde, raadde, tot eensklaps de straat
jongens met vervaarlijke bokkesprongen en in-
dianengehuil hun mutsen de lucht in slinger
den, tot eensklaps de dienstmeiden hun glan
zende gezichten glunderen lieten van ingehou
den spanning; tot eensklaps de deftige magi
straat met hoogst verheugd gelaat zich over-
boog naar een anderen ook heel deftigen magi
straat met een verheugd gelaat, om de donder-
mare te verwerken; „de Hollanders zijn zege
vierend op de Theems en vernielen de konink
lijke schepen der Engelschen".
Hoe moeten ze zich gevoeld hebben die Ze
ventiende eeuwers bij deze tijding! Die toch
werkelijkheid was zonder meer, en waarmee,
zooals Macauly het uitdrukt, „voor het eerst
en voor het laatst" Londen werd opgeschrikt
door den dreun van het geschut, door den rook
der schepen, die lagen te branden. De geheime
instructie aan admiraal de Ruyter werd in vblle
zee bekend gemaakt en hield in: „Steven naar
de Engelsche kust, om daar de rivier van Lon
den op te zeilen, verder naar Chatham of Ro
chester door te dringen, met zooveel kleine ge
wapende vaartuigen, branders en oorlogssche
pen als mogelijk is. Daar aangekomen, onder
Gods Genade en Zegen te veroveren of te ruï
neeren zoodanige Engelsche schepen, mitsga
ders de koninklijke magazijnen, de ammunitie-
en provisieplaatsen die te Chatham worden
aangetroffen".
Achtereenvolgens werden verschillende be
lemmeringen uit den weg geruimd, opgewor
pen versterkingen veroverd, de vermaarde
ketting door gevaren, het fort Sheerness tot ca
pitulatie gedwongen, en eindelijk op den 22sten
Juni de trotsche oorlogsschepen: The Royal
Charles en The Unity op sleeptouw naar Hol
land gevoerd. Behalve deze beiden waren nog
een half dozijn oorlogschepen in brand gesto
ken, zoodat alleszins te begrijpen was, dat de
Engelschen zich onsterfelijk geblameerd voel
den door dien beschamenden tocht van de Hol
landers.
De tijding, dat de Hollanders op de Theems
waren verschenen, vooral dat Sheerness in hun
handen was gegeven, veroorzaakte een ware
paniek.
Eindelijk werd het hof uit zijn slaap gewekt,
men wreef de aristocratische oogen uit, om te
bemerken dat het te laat was en dat de Brit-
sche zeemacht voor het oogenblik met haar
vlerken lag neergeslagen. Wel werden in der
haast alle maatregelen voor tegenweer geno
men, doch de consternatie van het oogenblik
voerde tot tegenstrijdige bevelen, de prachtigste
oorlogsbodems, die men zoo gaarne redden zou,
waren ten doode opgeschreven. Monk en de
hertog van York troffen alles in de hevigste
verwarring aan, de soldaten wilden of durfden
niet vechten, de arbeiders schenen verlamd van
schrik.
Toen dan ook alles was afgeloopen, toen de
Carolus Quintus, de Matthias, The Royal Oak,
The royal London, The royal of Old James, de
Mary, The Monmouth, met een groot aantal
branders en kleinere vaartuigen een prooi der
vlammen waren geworden, toen steeg uit Enge
land uit millioenen kelen een angstkreet op.
Ontzettend was de indruk, het volk werd ra
zend, leek niet meer te houden.
Macaulay verhaalt: „Men vernam dat de ko
ning op den dag der nationale vernedering met
de dames van zijn Serail feest vierde en zich in
de feestzaal vermaakte met de jacht op een
mot. Maar het volk voelde de schande des te
dieper. Eindelijk liet men aan de nagedachte
nis van Cromwell recht wedervaren. Overal
roemde men zijn dapperheid, zijn genie, zijn
vaderlandsliefde. Overal herinnerde men zich
hoe onder zijn bestuur alle vreemde mogend
heden voor den Engelschen naam gebeefd, hoe
de thans zoo trotsche Staten Generaal zich
voor hem vernederd hadden en hoe bij de ver
spreiding der mare van zijn dood in Amsterdam
de huizen werden verlicht, de kinderen langs
de grachten liepen, het uitgilden, dat de duivel
dood was. Zelfs koningsgezinden beweerden
luid dat het land alleen kon gered worden door
de soldaten der oude republiek."
Het volk in Londen liep te hoop, men bestorm
de de banken om de spaargelden terug te
eischen, men hield demonstraties en riep dat
het land was verkocht en verraden. De regee
ring was radeloos, tegelijk dreigde de inval van
buiten en een opstand van binnen en ernstig
werd overwogen waarheen het hof en de re
geering bij eventueelen opmarsch te verplaatsen.
Drommen vluchtelingen zag men reeds Londen
met pak en zak verlaten, terwijl aan den an
deren kant evenveel plattelanders naar binnen
stroomden om „den vijand" te ontloopen, die
allen reeds als „baarlijke duivels" opschilderden".
Doch dit alles was overdrijving. Jan de Wit
had zijn doel voor 100 procent bereikt, hij kon
thans zijn diplomatieke zweep gebruiken, hij
kon de heeren in Breda laten dansen naar zijn
Haagsche pijpen.
In Holland maakte het „fameus exploict"
natuurlijk een tegenovergestelden indruk. Het
volk was als dronken en waanzinnig van pret,
over de eigen overwinning en de vernedering
van den erfvijand. Men zag in den gunstigen
wind, waarvan de heele onderneming afhan
kelijk was, een vriendelijkheid des hemels, den
algemeenen dankdag van de Staten-Generaal
viel de grootste toeloop ten deel. Vreugde
vuren laaiden op, klokken beierden door de
lucht, kanonnen donderden over het land, om
de uiting te vertolken eener nationale vreugde.
In Hellevoetsluis liep het storm om de aan
komst bij te wonen van het buitgemaakte schip,
het zeldzaam-schoone sieraad der Engelsche
vloot: The Royal Charles.
Vondel zingt van „de Zeeleeuw op de
Theems" en: „de Zegevier der vrije Nederlan
den", schilders leggen het gebeuren vast in
trotsche lijnen. De deelnemers werden rijkelijk
beloond, Jan van Brakel kreeg met zijn beman
ning, voor het doorvaren der ketting een dou
ceurtje van 12 mille, mét een gouden ketting.
Verder regende het gedenkpenningen en dank
betuigingen, waarbij vanzelf de Ruyter en diens
rechterhand van Gendt niet werden vergeten,
evenmin als Cornelis de Wit. Maar het meest
verheugd was toch wel de stille man in Den
Haag, de Raadpensionaris. Zwaar moet hem
de verantwoordelijkheid hebben gedrukt over
de onderneming, die bij mislukking geheel voor
zijn rekening zou komen, die bij welslagen aan
anderen de eer en roem zou bezorgen. Maar de
Wit was een sterke natuur, zijn bedoelingen
waren altijd als kristal, het algemeen belang
overwoog alles en daarom vond hij dan ook de
energie om plannen te vormen, te ontwikke
len en te doen uitvoeren. Ja,n de Wit, de auc
tor intellectualis van Chatham, de man achter
de schermen, heeft zijn vaderland door dien
tocht enorme diensten bewezen. De vrede, die
er eerst voor ons zeer donker dreigde uit te
gaan zien, kreeg nog een gunstige wending en
werd in Breda den laatsten Juli 1668 definitief
geteekend. Wel verloren we onze Amerikaan-
sche bezitting: Nieuw-Nederland, we kregen
echter terug Suriname, en wisten eenige ver
zachtingen te bewerken in de acte van navi
gatie, het doodvonnis van onzen zeehandel.
Maar de tijden waren aan 't keeren, de krach
ten der kleine republiek lagen nu eenmaal niet
op het oorlogsterrein, daarvoor waren we te
weinig in getal. We moesten vrede hebben, ten
koste van alles, ook van de gevoelige noodza
kelijkheid, om de vlag te strijken, want vrede
beteekende leven en voorspoed, oorlog daaren
tegen dood en ellende. Dit begreep Jan de Wit
en daarom kon hij uit Chatham niet meer ha
len dan hij heeft gedaan. De Engelschen zou
den het ons echter nooit vergeven, wat kort
daarna (in 1672) zou blijken.
F. d. K.
In de groote Mohammedaansche stad Assioet,
heeft in dit Heilig Jaar een merkwaardige ge
beurtenis plaats gehad. Pater Bastiani, de over
ste van de daar gevestigde Missionarissen be
sloot een processie met het H. Sacrament te
houden en had hiervoor verlof bekomen van
den Moder (Burgemeester) der stad.
Bovendien beloofde deze de processie te zul
len beschermen, waarvoor een officier met 20
soldaten werd aangewezen. Vier andere sol
daten op witte paarden reden aan de andere
zijde van het baldakijn, waaronder het Aller
heiligste werd rondgedragen.
De processie werd geopend door twee ruiters
te paard, gevolgd door het stedelijk muziek
korps.
De soldaten en de muzikanten waren allen
Mohammedanen.
De „Messagero" verneemt, dat onder de tal
rijke vrijwilligers, die zich aanboden om de
vlucht van Generaal Balbo mede te maken,
zich ook de beroemde uitvinder Marconi be
vond. Zijn verzoek om als radio-telegrafist de
trans-atlantische vlucht te mogen meemaken,
werd evenwel afgewezen, wijl men zijn kost
baar leven niet in de waagschaal wilde stellen.
Een meisje, dat te Calcutta in een rivier met
vriendinnen aan het zwemmen was, werd door
een krokodil gegrepen en naar het midden
van den stroom gesleurd.
Haar vriendinnen zwommen haar achterna.
Zij grepen een van haar uitgestrekte han
den, sloegen op het water en schreeuwden zoo
lang, tot de krokodil angstig was gemaakt en
zijn prooi losliet.
De meisjes brachten het slachtoffer naar
den oever van de rivier, waar zij in onmacht
geraakte.
In deerniswekkenden toestand werd zij naar
het ziekenhuis te Calcutta vervoerd, waar zij
sooedig na opneming is overleden.
mimiiiiiimiiiiiiii
iiiimiiiiiiiiiiiiiiiu
De fiets is wel
In dezen tijd f
Het wiel, dat men f
Het liefst berijdt. f
Want als men nu
Vacantie heeft
En om natuur
En schoonheid geeft,
Dan gaat de fiets
Waarheen men wil
En waar het lokt,
E Daar houdt men stil. g
I Het tempo maakt,
g Dat men iets ziet
g Maar daardoor ook, g
Dat men geniet! g
g Zij maakt ons van g
De steden los g
En brengt ons naar
g De zee, het bosch
En dorpjes, die
g Van speelgoed zijn,
Laat zij ons zien
E In kleur en lijn! g
De fiets voert ons;
i Maar óók brengt zij
i Natuur tot ons g
Meer naderbij!
MARTIN DERDEN
(Nadruk verboden) I
ïiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^
HELSINGFORS, 8 Juli. (W.B.) De verkiezin
gen voor den Finschen Rijksdag hebben een
onverwachte versterking gebracht van de soc.-
dem. gelederen, die volgens den voorloopigen
uitslag van 66 tot 78 zetels zijn gestegen.
De nat. arbeiderspartij, die een verkiezings
bondgenootschap roet de Lappobeweging sloot,
liep terug van 42 tot 32 zetels.
WEENEN, 8 Juli. (V. D.) De Hongaarsche
minister-president Goemboes komt morgen te
Weenen aan. Deze reis vindt plaats op uitnoo-
diging van den Oostenrijkschen bondskanselier.
„Wij hebben nog nooit zoo'n lange
wandeling gedaan", zeide Topsy, „en
we zijn erg vermoeid."
„Ik denk, dat jullie wel een oogenblik
wilt gaan zitten," zeide Willie Woens
dag. „Het is vandaag veel te warm om
te wandelen. Wil jullie niet op dien
gevallen boomstam gaan zitten? Ik heb
er een handdoek op gelegd, dan is er
ook geen kans, dat jullie je kleeren
vuil maakt."
„Is dat niet aardig van Willie" riep
Topsy, „laat ons hier een beetje gaan
uitrusten, Robbie."
IV-
Ta« Vi.KT
Robbie en Topsy gingen op de zit
plaats zitten, welke Willie voor hen had
gemaakt, maar nauwelijks waren ze
gezeten, of ze voelden, dat ze in de
lucht werden geheven.
„O, wat is dat nou, lieve Robbie,"
vroeg Topsy, zich aan Robbie vasthou
dende.
„We hebben op Edwin's rug geze
ten", zeide Robbie. „Willie Woensdag
heeft een loopje met ons genomen."
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling)
In de weldadige koelte van den zomernacht
was de vrouw in haar heerlijk frissche
slaapkamer reeds ingesluimerd en droomde
van naderend geluk en groote liefde.
In het aangrenzend vertrek, haar zitkamer,
werd onhoorbaar zacht het raam opgeschoven.
Een man klom naar binnen en schoof de gor
dijnen opzij. Bij het licht van een zaklantaarn
onderzocht hij het vertrek en kwam eenige stap
pen naar voren. Dan stond hij stil en scheen
zijn plan te overwegen. Hij scheen spoedig be
sloten, nam een stoel op en zette die met een
zwaren bons weer neer. Hij behoefde niet lang
op de uitwerking van het geluid te wachten; in
het slaapvertrek klonk gerucht, even later werd
de kamerdeur geopend, een kort klinkend ge
luid en de kamer werd plotseling helder ver
licht. In de deuropening stond een jonge vrouw
met één hand aan den knop van het electrisch
licht, en met de andere een ochtendjapon om
zich gesloten houdende. Zij stond daar vol
komen kalm en zelfbewust en haar lippen
openden zich als om te spreken. Maar toen haar
oogen op den indringer rustten, kwam er een
plotselinge verrassing en schrik op haar gezicht.
De man bemerkte het, en met een brutalen
lach vroeg hij: „Herken je me?"
Bleek en ontdaan, ontsnapte haar: „George!"
„Juist, lieveling, George!" grijnsde hij terug.
„Maar dat is onmogelijk! Georgeis dood!"
riep zij uit.
„Jammer, Margaret, maar je man staat
levend voor je."
Zij onderdrukte een snik en zonk op een stoel
aan tafel neer, de man ging tegenover haar
zitten: „Ja ziet er niet uit, of je verheugd bent
me weer te zien, is het wel?" ging hij verder.
„Wat wil je van me?" riep zij uit.
„Zacht wat! Je hebt je man in geen.... wel
in geen acht jaar gezien, en inplaats van een
welkom, roep je: wat wil je van me?"
Margaret sprong op: „Een welkom? Mijn
leven is een hel geweest/ met jou. Ik heb geen
geluk gekend door de gedachte alleen, dat je
kon terug keeren, tot zes jaar geleden het be
richt kwam, dat je verdronken was."
„Bij de schipbreuk van de „California", niet
waar?"
„Ja."
Hij lachte schor* „Een vreeselijke ramp.
Slechts een enkeling werd gered. Prettig om
tot een van die romantische overblijvenden te
behcc-ren, vind je niet?"
Zij rilde even en wendde haar oogen af. Maar
hij boog zich naar haar toe. „Luister en ga
zitten," beval hij. „Jij vertelde, wat je over mij
vernam, ik zal je vertellen, wat ik over jou
hoorde."
„Dat is slechts weinig," antwoordde zij.
„Dat hangt er vanaf. Zoo bijvoorbeeld, weet
ik alles over een zekeren mijnheer Thomas
Aubrey."
Zij zag snel op en tegelijkertijd voelde zij al
haar koelbloedigheid en zelfbeheersching terug-
keeren: „Wat weet je van hem?" vroeg zij.
„Vooreerst, dat hij heel rijk is. Dan, dat hij
een zeer rechtschapen en onbesproken mensch
is met hoogstaande begrippen en verder, dat
hij met je trouwen gaat."
„Hou op," riep Margaret uit, „hoe durf je
daarover spreken, nu je weet dat dit huwelijk
onmogelijk is."
„Volstrekt niet. Alleen je weet, dat ik nog
leef. Je zult het program afwerken en hem
trouwen."
„Nooit!"
Snel bracht hij een revolver te voorschijn en
richtte die op haar: „Je kunt beter toestem
men, andersHij hief het wapen dreigend
vooruit. „Wel wat zeg je nu?"
„Ik zegschiet maar!" zei ze kort.
Hij lachte en liet het wapen zakken. „Je bent
moedig, maar ik kan beter niet schieten, het
zou mijn plan 'in de war sturen. Ik geloof, dat
ik beter hèm kan neerleggen. Als je weigert te
doen wat ik zeg, zal hij het ontgelden!"
„Spaar hem, George, hij heeft je niets mis
daan. En wat zou jij eigenlijk bij dat huwelijk
winnen?"
Hij zag haar verwijtend aan: „Arme Margaret!
Je bent er niet op vooruit gegaan. Vroeger was
je zoo verstandig. Je moet me gemist hebben.
Maar ik zal het je edelmoedig uitleggen. Zoodra
je getrouwd bent, kom ik eens aanloopen, Maar
hij zal een hekel hebben aan schandaal en het
zal hem wat waard zijn me te Jaten verdwij
nen."
„Chantage dus!"
„Geen mooi woord, vind je?" vroeg hij scham
per,/terwijl hij de revolver in zijn zak stak en
een sigaret nam. Margaret zag de greep van
het wapen uit zijn zak steken.... Dat was de
oplossing! Ze overzag alles onmiddellijk. Ze
stond op en ging op hem toe.
„George," zei ze met zachte, half smeekende
stem, terwijl ze zich voorover boog en een arm
om hem been sloeg, „geef je nu niets meer om
me?"
„Me dunkt!" antwoordde hij, „als ik je laat
trouwen met den man, dien je lief hebt!"
„Stii George," ging ze verder, „jij hield toch
eens van me. Herinner je je nog onze huwe
lijksreis naar Schotland?"
„Natuurlijk! Wat zou dat?"
„Toen was je heel lief voor me. Je kon soms
echt goed voor me zijn. Weet je nogher
inner je je dien nacht nog, dat wij onze baby
verloren? Je hield zoo heel veel van de kleine."
„Wat heeft het voor zin die dingen op te
rakelen? Zeker, ik hield van het kind, en toen
het stierfach wat, hou op, laten we niet
sentimenteel worden."
Maar toen hij haar armen van zich wegduw
de, zag hij plotseling in den loop van zijn
eigen revolver.
„Zooals je zegt," antwoordde Margaret op be
slisten toon, „geen sentimentaliteiten!"
Hij overwoog even zijn kansen om haar het
wapen afhandig te maken, maar ze stond onbe
weeglijk, haar hand was even onbewogen als
de blik in haar oogen.
„Wat ga je nu doen?" vroeg hij.
„Je vertellen, wat jij gaat doen," antwoord
de zij. „Neem van het bureautje daar, papier,
inkt en een pen en schrijf op wat ik je dicteer."
Hij aarzelde even en deed een stap in haar
richting.
„Laat ik je aanraden voorzichtig te zijn," waar
schuwde zij, „je weet hoe gemakkelijk zoo'n
ding afgaat. En ik zal niet weifelen, als je
weigert."
Hij gehoorzaamde.
„Schrijf op: Ik verklaar binnengedrongen te
zijn in het huis van Margaret Rombeach met
misdadige bedoelingen. Ik heb haar overleden
echtgenoot gekend en mijn sprekende gelijkenis
met hem pogen
uit te buiten,
ven en indien
het mij gelukt CCTl WOUW
was,
had
ik i
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiii
llllllllllll
haar gedwongen
tot een huwelijk om daarna chantage te kunnen
plegen. Juist zoo! En nu onderteeken je dat."
„Met welken naam, liefje?"
„Het verstandigste zal zijn met je eigen naam
te teekenen," merkte zij op. Hij gehoorzaamde
gewillig en reikte haar het papier over. Marga
ret nam het aan en zag naar de onderteeke-
ning. op dat oogenblik sprong hij op, maakte
van de gelegenheid gebruik en greep naar de
revolver. Maar zij was hem te vlug en ontweek
hem handig.
„Dat dacht ik wel," riep zij uït. „Ik waar
schuw je voor het laatst, blijf op behoorlijken
afstand, dat is de eenige veiligheid voor je."
Hij lachte ruw en hard: „Accoord. Ik ben oud
genoeg om te weten of een kans verkeken is.
Je wilt zeker nog bijzonderheden? 't Was heel
eenvoudig. Ik was met je man passagier op de
California. Net als hem kwam het mij nood
zakelijk voor een poosje te verdwijnen. Hij was
een verschrikkelijk drinker. En dronken vertelde
hij allerlei bijzonderheden uit zijn leven. Na
tuurlijk bemerkten we, dat we dubbelgangers
waren en toen de schuit vastliep en zonk, en
hij bij de ramp om kwam, besloot ik daar ge
bruik van te maken. Toen ik hier aankwam
waren een paar informaties voldoende om inge
licht te worden over je aanstaanden echtgenoot.
Dat is alles."
Zij glimlachte; „Aardig bedacht. Het zal je
wel spijten, dat je plan mislukt is."
„Inderdaad," gromde hij, „en wat nu verder?"
Zij hield de revolver nog steeds op hem ge
richt en wees met de hand naar het venster:
„Ik zal je de kans geven, daardoor weer te
verdwijnen."
Langzaam stond hij op en liep naar het raam,
hij legde één been over de vensterbank. Toen
bleef hij kruiselings zitten en vroeg:
„Hoe wist je eigenlijk, dat ik je man niet
was?"
„Iedere vrouw herkent onmiddellijk haar
eigen man, al stond hij tusschen honderd dub
belgangers. Maar ik werd overrompeld en het
was acht jaar ruim geleden, dat ik hem het
laatst zag, dus hield 'ik met de mogelijkheid
rekening, dat ik me in je vergiste. En om zeker
van mezelf te zijn, nam ik een proef. George
kon je wel veel verteld hebben, maar toch niet
alles. Bijvoorbeeld die huwelijksreis. Ik ben
nooit in Schotland geweest. Doch een man als
hij kon zoo'iets misschien vergeten, maar zeker
niet de herinnering aan een baby. Die baby is
er nooit geweest. Je ziet, mijn plan was min
stens zoo eenvoudig. Goeden nacht."
Zonder verder te spreken, sloeg hij het an
dere been over de vensterbank en stapte in den
tuin. HU trok het raam dicht en liep weg. Mar
garet deed enkele stappen naar voren en sloot
het venster. ZU zag de schaduw verglijden van
den man, die voorgoed uit haar leven trad.
Een te Port Elizabeth wonend 70-jarig man
beweert in bijna 45 jaar niet meer geslapen
te hebben. Ofschoon in goede gezondheid ver-
keerend, zegt hij niet te weten, wat het be-
teekent in slaap te vallen of ongesteld te zijn.
Des avonds ga ik naar bed, zegt hij, doch
het eenige wat ik doe, is stil liggen en wach
ten tot het ochtend wordt.
Toen de doktoren bemerkten, dat ik niet kon
slapen, gaven zij mü nog zes weken te leven.
Hij zegt een volkomen normaal kind geweest
te zyn en een normaal gezond leven geleid te
hebben, doch vanaf zijn 28e jaar heeft hij niet
meer kunnen slapen.
De doctoren schrUven zijn slapeloosheid toe
aan hartzwakte, doch hij is nog altUd even
gezond en als recept voor een goede gezond
heid en een lang leven geeft hij op: een zorg
vuldige levenswijze en veel wandelen.
A list 1 °p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflflfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/) bij een ongeval met f O CV) bij verlies van een hand 1 9C bij verlies van een f Efï bij een breuk van dfi bij verlies van 'n
/li It? QUOTUM: O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUlfm" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I t OU»" doodelijken afloop een voet of een oog duim of wijsvinger been of arm Tl/«" anderen vinger
31
„U is nog stoutmoediger, dan ik dit gedacht
had."
„Het verheugt mij dit te hooren: stoutmoe
digheid is een waardevolle deugd, vooral voor
een armen man."
„Misschien heeft u al uw plan opgemaakt,
om het door u gestelde doel te bereiken?"
„Tot mijn spijt ben ik nog niet zoo ver. Mag
ik enkel eens met een veronderstelling voor den
dag komen? Als het fortuin van miss Carew nu
u behoorde dan zou het bezwaar tegen uw hu
welijk zeker uit den weg geruimd zUn?"
Vol ontsteltenis keek miss Dugarre op in zijn
door het grillige maanlicht beschenen gelaat en
vroeg:
„Wat beduidt dit nu?"
„Pardon. Ik kan slechts herhalen, wat ik
zooeven zei, namelijk, dat wij meer kans van
slagen hebben als bondgenooten dan als vijan
den. Ik meen, dat er sinds gisteren wel eenige
verstandhouding tusschen ons bestaat. Hoe
denkt u er over? Zullen wij die voortzetten?
Wilt u mij daarop de hand geven?"
Den onderzoekenden blik steeds op hem ge
richt houdend, gaf zij hem ook de hand. Hij
nam die aan, boog er zich over en zonder ver
der een woord te spreken, keerde hij zich om
en ging. Zij riep hem echter terug.
„Ik vrees, dat u één moeilijkheid totaal over
het hoofd gezien heeft, Mr. Wyckam. Ik ben
het geheel met u eens, dat of miss Carew haar
fortuin nu behoudt of verliest, u weinig te
vreezen heeft van Mr. Brabazon, voor wien zij
niets voelt. Maar u heeft verzuimd, rekening te
houden met den man, dien zU lief heeft; dien
moet u niet buiten beschouwing laten, dat ver
zeker ik u."
HOOFDSTUK XXI
Ofschoon Patty gewoon was, altijd even vóór
het diner naar de kamer van haar nichtje te
gaan, om haar te helpen kleeden, verscheen zU
daar dien volgenden ochtend al vóór het ont
bijt. Miss Dugarre vertoonde zich maar heel
zelden in den familiekring aan het ontbijt;
deze maaltyd werd haar boven gebracht. Haar
eerste kopje koffie had zij dan ook al gretig
gedronken, want zü was dorstig na den half
doorwaakten nacht en zU begon juist aan haar
tweede, toen er geklopt werd. Op haar: „bin
nen!" keek zij verbaasd op, toen het haar
nichtje was.
„JU hier, Patty! Zoo vróég? Je hebt toch al
niet ontbeten?"
„Neen; ik ben nog niet beneden geweest."
„Wat kijk je ongewoon ernstig, kind. Wat
scheelt er aan?"
„Ik ben gekomen, om je te vertellen,
maar ik weet eigenlijk niet, hoe ik beginnen
moetAls ik met je kibbelen wilde, zou ik
misschien beter weten, wat ik zeggen zou, maar
nu is het juist zoo moeibjkVashti, hoor
eens: ik houd niet van misleiding. Ik mag dan
als eens plagen, maar misleiden niet. En als ik
tot de ontdekking kom, dat iemand mfj misleid
heeft, dan kan ik nooit meer zooveel houden
van zoo iemand als te voren, of ook nooit meer
vertrouwen voelen. Ik hoop, dat dit tegenover
jou niet het geval zal zijn. Maar wèl vind ik,
dat je mU eens kon verteld hebben, hoe je Mr.
Brabazon kende, zoo al niet, dat er iets tus
schen jullie bestaan had."
Vashti Dugarre bloosde niet licht, maar nu
werd zij toch vuurrood. Aan ontkennen viel
niet te denken, dus dit probeerde zü dan ook
maar niet. Ze vroeg enkel:
„Heb je mij gezien?"
„Ja, ik begreep niet, waar je was en ging je
zoeken. Ik liep op het pad naast de tennisbaan.
Je sprak luide, dus moest ik het wel verstaan.
Maar ik zal niet ontkennen, dat ik luisterde;
ik meende, dat ik het recht had daartoe." Na
een korte pauze ging zij voort: „Ik heb giste
renavond en vanmorgen nog lang met mUzelve
overlegd of ik het je zeggen zou of niet. Maar
ik wist dat ik niet meer tegen je zou kunnen
zijn zooals ik altijd geweest ben, en dacht, dat,
als ik je de reden daarvan niet had gezegd, het
je dan bevreemden zou; bovendien vind ik het
niet eerlijk, het je niet te vertellen. Voor mij
maakt het geen verschil: ik zou Mr. Brabazon
in ieder geval afgewezen hebben, want ik voel
in het geheel niet voor hem, zooals je weet.
Maar nu je toch wist, waarom hij hier kwam,
had je mij van je verhouding tot hem moeten
spreken."
„Heb je het aan Sir George en Lady Carew
verteld?" viel Vashti snel in.
„Niemand heb ik het verteld en dat zal ik
ook niet doen: het is jouw geheim. Vandaag zal
ik Mr. Brabazon afwijzen. Het was zijn eigen
schuld, dat ik het al niet dadelijk gedaan heb,
toen hU kwam. Dus daarmee is het dan uit,
wat mij betreft." En terwijl zij naar de deur
trad, zei ze: „We hoeven er niet weer over te
spreken, Vashti. Ik zal mijn best doen, om het
zoo gauw mogelUk te vergeten en de oude voor
je te wezen. In ieder geval kan je er zeker van
zUn, dat ik er niemand over spreken zal."
„Wacht even!" Vashti vloog op, toen Patty
de hand al op de kruk van de deur had en hield
haar terug. „Je kunt gisterenavond toch niet
veel gehoord hebben en als je meer afwist van
het heele geval, Patrice, dan zou je het mij
minder kwalijk nemen, dan je het nu doet. En
wat je daar zegt van: „dat ik het niet verteld
heb," dat zou ik wèl gedaan hebben en ik zou
het ook aan je vader verteld hebben, als ik niet
zeer goed gezien had, dat je Mr. Brabazon
toch afwijzen zoudt. Daar ik hiervan zekerheid
bezat, kon het tegenover jou toch niet veel ver
schil maken."
Dit klonk aannemelUk en bevatte althans
ook voor een deel waarheid.
„Ik ben niet boos, Vashti," zei miss Carew,
terwijl zU met ongewonen ernst opkeek in het
schoone gelaat met de schitterende oogen. „Je
moet denken: ik geef niets om Brabazon! Ik
was enkel teleurgesteld, dat je mij behandelde
op een manier, zooals ik jou niet zou behan
deld hebben. Toen je hier kwam, was ik zoo
blij, en ik had mij zoo vast voorgenomen, dat
ik een zuster voor je zou zünNa eenige
aarzeling voegde ze er toen vlug bij; „Ik hoop
dat alles goed voor je zal afloopen, Vashti. Ik
moest gisterenavond wel zien, dat Je veel hield
van Mr. Brabazon en ook heb ik wel degelijk
gemerkt, dat hij je groote bewondering toe
draagt. Ik hoop dus," en zij wist niet, hoe
deze laatste wensch de ander door de ziel sneed
„dat je eerlang zyn vrouw zult zijn."
Honourable Neil Brabazon had niet verwacht,
dat zijn aanzoek afgeslagen zou worden, want
Vashti Dugarre had hem met geen enkel woord
gewaarschuwd. Toch had dit een uur later
plaats en zonder dat hijzelve over het onder
werp begonnen was. Nu was hij gewoon aan
Vele lastige gevallen; toch had hij zich nog nooit
zoo onaangenaam gevoeld, als toen hij op Ca-
pheaton stond tusschen de vrouw, die hij ge
vraagd had, en haar, die met hem trouwen
wilde.
Toen zij waren opgestaan van de ontbüttafel,
was hij Patty gevolgd, naar de ruime oranje
rie, die uitkwam op de eetkamer. Zij stond in
den versten hoek en trok verstrooid eenige dorre
bladeren af. Haar schitterende blos, toen zij
hem zag naderen, leek hem een goed teeken en
juist wilde hy het voor hem zoo belangrijk ge
sprek openen, toen zij begon:
„Ik dacht wel, dat u mü volgen zoudt Mr.
Brabazon, en daar ben ik blij om, want ik wilde
wel een oogenblik met u spreken."
„Zeer vereerd," antwoordde hij hoffelijk. Toch
voelde hij zich al minder gerust op hetgeen ko
men zou en ging zich al afvragen: zou Vashti
soms haar woord gebroken hebben en haar
nichtje toch hebben verteldHet was im
mers onberekenbaar, waar de jalouzie een
vrouw niet toe leiden kon.
„Ik geloof, dat ik wachten moest, tot u tot
mij sprak," zei Patty, „maar ik wilde u nu de
vraag beantwoorden, die u mij deed, toen u
op Capheaton kwam."
Nu twUfelde hij niet langer: het geld van
Christopher Batchford zou nooit van hem we
zen; dit zou hem niet kunnen dienen, om het
doel van zijn eerzuchtig streven te bereiken. Of
er iets gebeurd was, dat Patrice Carew van op
vatting had doen veranderen of dat hij zich
daar van den beginne af al in vergist had,
in ieder geval leek zü niet zoo meegaande, als
hij wel had verwacht; althans nu was zij de
vastberadenheid in persoon en ging voort op
emstig-nadrukkelijken toon:
(Wordt vervolgd).