im&aai mn dm da$ FAVORIET De vermaarde tocht naar Chattam ZORGELOOSHEID VAN KAREL II DE FIETS ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN De voet spreekt: Geef mij maar ROBINSONschoenen Het Geheim van Sir Carew MAANDAG 10 JULI Jan de Wit wilde de Engelschen in hun eigen wateren aan den tand voelen Daad van verbluffende stoutmoedigheid Sacramentsprocessie Het leven van Marconi Door een krokodil aan gevallen Socialistische zege in Finland Twaalf zetels gewonnen Goemboes naar Weenen S IDe moed van Een goed waker SOPLA^27y CIGARILL0S AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Hoe vredelievend iemand persoonlijk ook gezind is, werkelijke moed, hetzij in oor logstijd, of daarbuiten getoond, wekt be wondering. Het lijkt tegenwoordig veelal ge- wenscht de herinnering aan wapenfeiten, waar eeuwen lang de geschiedenisboeken vol over hebben gestaan, maar te laten sluimeren in de stoffige folianten van den verleden tijd. Maar als het gezonde nationalisme trotsch mag gaan op prestaties in kunst en wetenschap, in mensch- lievendheid, in sociale wetgeving, in techniek etc., dan is er ook plaats voor bewondering van daden door vroegere geslachten bedreven ten dienste der nationale veiligheid. Als Vondel niet uitgejubeld kan komen over zijn heroïsche tijd- genooten, met hun klassieken dadendrang, dan is het zeker betamelijk een dier schoonste da den te gedenken, n.l. den vermaarden tocht naar Chatham. Toen ter tijde sprak men van het „fameus exploict", en werkelijk getuigt de heele opzet van zeldzaam singuliere hoedanigheden onzer vlootvoogden, van diplomatieke scherp zinnigheid onzer staatslieden. Het was Jan de Wit, die reeds in den winter van 1667 op '68 liep te broeden op een plan, waardoor er in de langdurige en slepende vredesonderhandelingen wat schot zou komen. Het vervelende gehannes te Breda duurde hem te lang, de Engelschen hadden te veel noten op hun zang, de Fran- schen speelden als meestal in de politiek, een weinig vertrouwenwekkende rol. Jan de Wit was bijzonder goed geïnformeerd over wat men in Londen en Parijs wel en niet deed. Zoo kreeg hij er de lucht van, dat Karei II van Engeland, in het zelfbewuste gevoel zijner macht, steunend op zijn bondgenootschap met Frankrijk, weinig zorg aan de vloot besteedde voor den tocht van 1668. Karei gaf liever geld uit aan zijn tallooze gunstelingen, hij overstelpte liever allerlei soort dames van bedenkelijke zeden met juweelen en andere geschenken, dan te zorgen voor de vloot. Van 1664 tot '67 had het parlement hem niet minder dan 120 millioen gulden toegestaan, al leen voor de Zeemacht, waarvan echter min stens 25 pCt. verdween in verkeerde zakken. Zonder overdrijving kan men dit enorme be drag gelijk stellen met een milliard aan koop kracht onzer dagen. Op deze zorgeloosheid van Karei II bouwde Jan de Wit zijn plannen, hij wilde de Engel schen in hun eigen water aan den tand gaan voelen, hij wilde door een daad van verbluffende stoutmoedigheid de diplomaten voor voldongen feiten stellen en hen dwingen open kaart te spelen. Den 6en Juni liep de Ruyter met een flinke vloot het zeegat uit, waarheen was aan slechts enkelen bekend, nJ. de Ruyter zelf en eenige gedelegeerden van de Generale Staten, o.a den broer van den raadpensionaris Cornelis de Wit. Geen der onderbevelhebbers, geen der ka piteins, vanzelf ook geen der manschappen kon vermoeden, wat er op het program stond. Zelfs de Fransche gezant, de geslepen d' Estrades, wel verrassende dingen bevroedend, kon maar niet het werkelijke doel der opzienbarende toe- aereidselen achterhalen. Niets bewijst beter welk een dictatoriale macht Jan de Wit op dit tijd stip bezat en welk een gebruik hiervan werd gemaakt. In het land zelf vroeg men te vergeefs aan elkaar waarheen de admiraal ging, men giste, veronderstelde, raadde, tot eensklaps de straat jongens met vervaarlijke bokkesprongen en in- dianengehuil hun mutsen de lucht in slinger den, tot eensklaps de dienstmeiden hun glan zende gezichten glunderen lieten van ingehou den spanning; tot eensklaps de deftige magi straat met hoogst verheugd gelaat zich over- boog naar een anderen ook heel deftigen magi straat met een verheugd gelaat, om de donder- mare te verwerken; „de Hollanders zijn zege vierend op de Theems en vernielen de konink lijke schepen der Engelschen". Hoe moeten ze zich gevoeld hebben die Ze ventiende eeuwers bij deze tijding! Die toch werkelijkheid was zonder meer, en waarmee, zooals Macauly het uitdrukt, „voor het eerst en voor het laatst" Londen werd opgeschrikt door den dreun van het geschut, door den rook der schepen, die lagen te branden. De geheime instructie aan admiraal de Ruyter werd in vblle zee bekend gemaakt en hield in: „Steven naar de Engelsche kust, om daar de rivier van Lon den op te zeilen, verder naar Chatham of Ro chester door te dringen, met zooveel kleine ge wapende vaartuigen, branders en oorlogssche pen als mogelijk is. Daar aangekomen, onder Gods Genade en Zegen te veroveren of te ruï neeren zoodanige Engelsche schepen, mitsga ders de koninklijke magazijnen, de ammunitie- en provisieplaatsen die te Chatham worden aangetroffen". Achtereenvolgens werden verschillende be lemmeringen uit den weg geruimd, opgewor pen versterkingen veroverd, de vermaarde ketting door gevaren, het fort Sheerness tot ca pitulatie gedwongen, en eindelijk op den 22sten Juni de trotsche oorlogsschepen: The Royal Charles en The Unity op sleeptouw naar Hol land gevoerd. Behalve deze beiden waren nog een half dozijn oorlogschepen in brand gesto ken, zoodat alleszins te begrijpen was, dat de Engelschen zich onsterfelijk geblameerd voel den door dien beschamenden tocht van de Hol landers. De tijding, dat de Hollanders op de Theems waren verschenen, vooral dat Sheerness in hun handen was gegeven, veroorzaakte een ware paniek. Eindelijk werd het hof uit zijn slaap gewekt, men wreef de aristocratische oogen uit, om te bemerken dat het te laat was en dat de Brit- sche zeemacht voor het oogenblik met haar vlerken lag neergeslagen. Wel werden in der haast alle maatregelen voor tegenweer geno men, doch de consternatie van het oogenblik voerde tot tegenstrijdige bevelen, de prachtigste oorlogsbodems, die men zoo gaarne redden zou, waren ten doode opgeschreven. Monk en de hertog van York troffen alles in de hevigste verwarring aan, de soldaten wilden of durfden niet vechten, de arbeiders schenen verlamd van schrik. Toen dan ook alles was afgeloopen, toen de Carolus Quintus, de Matthias, The Royal Oak, The royal London, The royal of Old James, de Mary, The Monmouth, met een groot aantal branders en kleinere vaartuigen een prooi der vlammen waren geworden, toen steeg uit Enge land uit millioenen kelen een angstkreet op. Ontzettend was de indruk, het volk werd ra zend, leek niet meer te houden. Macaulay verhaalt: „Men vernam dat de ko ning op den dag der nationale vernedering met de dames van zijn Serail feest vierde en zich in de feestzaal vermaakte met de jacht op een mot. Maar het volk voelde de schande des te dieper. Eindelijk liet men aan de nagedachte nis van Cromwell recht wedervaren. Overal roemde men zijn dapperheid, zijn genie, zijn vaderlandsliefde. Overal herinnerde men zich hoe onder zijn bestuur alle vreemde mogend heden voor den Engelschen naam gebeefd, hoe de thans zoo trotsche Staten Generaal zich voor hem vernederd hadden en hoe bij de ver spreiding der mare van zijn dood in Amsterdam de huizen werden verlicht, de kinderen langs de grachten liepen, het uitgilden, dat de duivel dood was. Zelfs koningsgezinden beweerden luid dat het land alleen kon gered worden door de soldaten der oude republiek." Het volk in Londen liep te hoop, men bestorm de de banken om de spaargelden terug te eischen, men hield demonstraties en riep dat het land was verkocht en verraden. De regee ring was radeloos, tegelijk dreigde de inval van buiten en een opstand van binnen en ernstig werd overwogen waarheen het hof en de re geering bij eventueelen opmarsch te verplaatsen. Drommen vluchtelingen zag men reeds Londen met pak en zak verlaten, terwijl aan den an deren kant evenveel plattelanders naar binnen stroomden om „den vijand" te ontloopen, die allen reeds als „baarlijke duivels" opschilderden". Doch dit alles was overdrijving. Jan de Wit had zijn doel voor 100 procent bereikt, hij kon thans zijn diplomatieke zweep gebruiken, hij kon de heeren in Breda laten dansen naar zijn Haagsche pijpen. In Holland maakte het „fameus exploict" natuurlijk een tegenovergestelden indruk. Het volk was als dronken en waanzinnig van pret, over de eigen overwinning en de vernedering van den erfvijand. Men zag in den gunstigen wind, waarvan de heele onderneming afhan kelijk was, een vriendelijkheid des hemels, den algemeenen dankdag van de Staten-Generaal viel de grootste toeloop ten deel. Vreugde vuren laaiden op, klokken beierden door de lucht, kanonnen donderden over het land, om de uiting te vertolken eener nationale vreugde. In Hellevoetsluis liep het storm om de aan komst bij te wonen van het buitgemaakte schip, het zeldzaam-schoone sieraad der Engelsche vloot: The Royal Charles. Vondel zingt van „de Zeeleeuw op de Theems" en: „de Zegevier der vrije Nederlan den", schilders leggen het gebeuren vast in trotsche lijnen. De deelnemers werden rijkelijk beloond, Jan van Brakel kreeg met zijn beman ning, voor het doorvaren der ketting een dou ceurtje van 12 mille, mét een gouden ketting. Verder regende het gedenkpenningen en dank betuigingen, waarbij vanzelf de Ruyter en diens rechterhand van Gendt niet werden vergeten, evenmin als Cornelis de Wit. Maar het meest verheugd was toch wel de stille man in Den Haag, de Raadpensionaris. Zwaar moet hem de verantwoordelijkheid hebben gedrukt over de onderneming, die bij mislukking geheel voor zijn rekening zou komen, die bij welslagen aan anderen de eer en roem zou bezorgen. Maar de Wit was een sterke natuur, zijn bedoelingen waren altijd als kristal, het algemeen belang overwoog alles en daarom vond hij dan ook de energie om plannen te vormen, te ontwikke len en te doen uitvoeren. Ja,n de Wit, de auc tor intellectualis van Chatham, de man achter de schermen, heeft zijn vaderland door dien tocht enorme diensten bewezen. De vrede, die er eerst voor ons zeer donker dreigde uit te gaan zien, kreeg nog een gunstige wending en werd in Breda den laatsten Juli 1668 definitief geteekend. Wel verloren we onze Amerikaan- sche bezitting: Nieuw-Nederland, we kregen echter terug Suriname, en wisten eenige ver zachtingen te bewerken in de acte van navi gatie, het doodvonnis van onzen zeehandel. Maar de tijden waren aan 't keeren, de krach ten der kleine republiek lagen nu eenmaal niet op het oorlogsterrein, daarvoor waren we te weinig in getal. We moesten vrede hebben, ten koste van alles, ook van de gevoelige noodza kelijkheid, om de vlag te strijken, want vrede beteekende leven en voorspoed, oorlog daaren tegen dood en ellende. Dit begreep Jan de Wit en daarom kon hij uit Chatham niet meer ha len dan hij heeft gedaan. De Engelschen zou den het ons echter nooit vergeven, wat kort daarna (in 1672) zou blijken. F. d. K. In de groote Mohammedaansche stad Assioet, heeft in dit Heilig Jaar een merkwaardige ge beurtenis plaats gehad. Pater Bastiani, de over ste van de daar gevestigde Missionarissen be sloot een processie met het H. Sacrament te houden en had hiervoor verlof bekomen van den Moder (Burgemeester) der stad. Bovendien beloofde deze de processie te zul len beschermen, waarvoor een officier met 20 soldaten werd aangewezen. Vier andere sol daten op witte paarden reden aan de andere zijde van het baldakijn, waaronder het Aller heiligste werd rondgedragen. De processie werd geopend door twee ruiters te paard, gevolgd door het stedelijk muziek korps. De soldaten en de muzikanten waren allen Mohammedanen. De „Messagero" verneemt, dat onder de tal rijke vrijwilligers, die zich aanboden om de vlucht van Generaal Balbo mede te maken, zich ook de beroemde uitvinder Marconi be vond. Zijn verzoek om als radio-telegrafist de trans-atlantische vlucht te mogen meemaken, werd evenwel afgewezen, wijl men zijn kost baar leven niet in de waagschaal wilde stellen. Een meisje, dat te Calcutta in een rivier met vriendinnen aan het zwemmen was, werd door een krokodil gegrepen en naar het midden van den stroom gesleurd. Haar vriendinnen zwommen haar achterna. Zij grepen een van haar uitgestrekte han den, sloegen op het water en schreeuwden zoo lang, tot de krokodil angstig was gemaakt en zijn prooi losliet. De meisjes brachten het slachtoffer naar den oever van de rivier, waar zij in onmacht geraakte. In deerniswekkenden toestand werd zij naar het ziekenhuis te Calcutta vervoerd, waar zij sooedig na opneming is overleden. mimiiiiiimiiiiiiii iiiimiiiiiiiiiiiiiiiu De fiets is wel In dezen tijd f Het wiel, dat men f Het liefst berijdt. f Want als men nu Vacantie heeft En om natuur En schoonheid geeft, Dan gaat de fiets Waarheen men wil En waar het lokt, E Daar houdt men stil. g I Het tempo maakt, g Dat men iets ziet g Maar daardoor ook, g Dat men geniet! g g Zij maakt ons van g De steden los g En brengt ons naar g De zee, het bosch En dorpjes, die g Van speelgoed zijn, Laat zij ons zien E In kleur en lijn! g De fiets voert ons; i Maar óók brengt zij i Natuur tot ons g Meer naderbij! MARTIN DERDEN (Nadruk verboden) I ïiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^ HELSINGFORS, 8 Juli. (W.B.) De verkiezin gen voor den Finschen Rijksdag hebben een onverwachte versterking gebracht van de soc.- dem. gelederen, die volgens den voorloopigen uitslag van 66 tot 78 zetels zijn gestegen. De nat. arbeiderspartij, die een verkiezings bondgenootschap roet de Lappobeweging sloot, liep terug van 42 tot 32 zetels. WEENEN, 8 Juli. (V. D.) De Hongaarsche minister-president Goemboes komt morgen te Weenen aan. Deze reis vindt plaats op uitnoo- diging van den Oostenrijkschen bondskanselier. „Wij hebben nog nooit zoo'n lange wandeling gedaan", zeide Topsy, „en we zijn erg vermoeid." „Ik denk, dat jullie wel een oogenblik wilt gaan zitten," zeide Willie Woens dag. „Het is vandaag veel te warm om te wandelen. Wil jullie niet op dien gevallen boomstam gaan zitten? Ik heb er een handdoek op gelegd, dan is er ook geen kans, dat jullie je kleeren vuil maakt." „Is dat niet aardig van Willie" riep Topsy, „laat ons hier een beetje gaan uitrusten, Robbie." IV- Ta« Vi.KT Robbie en Topsy gingen op de zit plaats zitten, welke Willie voor hen had gemaakt, maar nauwelijks waren ze gezeten, of ze voelden, dat ze in de lucht werden geheven. „O, wat is dat nou, lieve Robbie," vroeg Topsy, zich aan Robbie vasthou dende. „We hebben op Edwin's rug geze ten", zeide Robbie. „Willie Woensdag heeft een loopje met ons genomen." (Morgenavond vervolg) (Ingezonden Mededeeling) In de weldadige koelte van den zomernacht was de vrouw in haar heerlijk frissche slaapkamer reeds ingesluimerd en droomde van naderend geluk en groote liefde. In het aangrenzend vertrek, haar zitkamer, werd onhoorbaar zacht het raam opgeschoven. Een man klom naar binnen en schoof de gor dijnen opzij. Bij het licht van een zaklantaarn onderzocht hij het vertrek en kwam eenige stap pen naar voren. Dan stond hij stil en scheen zijn plan te overwegen. Hij scheen spoedig be sloten, nam een stoel op en zette die met een zwaren bons weer neer. Hij behoefde niet lang op de uitwerking van het geluid te wachten; in het slaapvertrek klonk gerucht, even later werd de kamerdeur geopend, een kort klinkend ge luid en de kamer werd plotseling helder ver licht. In de deuropening stond een jonge vrouw met één hand aan den knop van het electrisch licht, en met de andere een ochtendjapon om zich gesloten houdende. Zij stond daar vol komen kalm en zelfbewust en haar lippen openden zich als om te spreken. Maar toen haar oogen op den indringer rustten, kwam er een plotselinge verrassing en schrik op haar gezicht. De man bemerkte het, en met een brutalen lach vroeg hij: „Herken je me?" Bleek en ontdaan, ontsnapte haar: „George!" „Juist, lieveling, George!" grijnsde hij terug. „Maar dat is onmogelijk! Georgeis dood!" riep zij uit. „Jammer, Margaret, maar je man staat levend voor je." Zij onderdrukte een snik en zonk op een stoel aan tafel neer, de man ging tegenover haar zitten: „Ja ziet er niet uit, of je verheugd bent me weer te zien, is het wel?" ging hij verder. „Wat wil je van me?" riep zij uit. „Zacht wat! Je hebt je man in geen.... wel in geen acht jaar gezien, en inplaats van een welkom, roep je: wat wil je van me?" Margaret sprong op: „Een welkom? Mijn leven is een hel geweest/ met jou. Ik heb geen geluk gekend door de gedachte alleen, dat je kon terug keeren, tot zes jaar geleden het be richt kwam, dat je verdronken was." „Bij de schipbreuk van de „California", niet waar?" „Ja." Hij lachte schor* „Een vreeselijke ramp. Slechts een enkeling werd gered. Prettig om tot een van die romantische overblijvenden te behcc-ren, vind je niet?" Zij rilde even en wendde haar oogen af. Maar hij boog zich naar haar toe. „Luister en ga zitten," beval hij. „Jij vertelde, wat je over mij vernam, ik zal je vertellen, wat ik over jou hoorde." „Dat is slechts weinig," antwoordde zij. „Dat hangt er vanaf. Zoo bijvoorbeeld, weet ik alles over een zekeren mijnheer Thomas Aubrey." Zij zag snel op en tegelijkertijd voelde zij al haar koelbloedigheid en zelfbeheersching terug- keeren: „Wat weet je van hem?" vroeg zij. „Vooreerst, dat hij heel rijk is. Dan, dat hij een zeer rechtschapen en onbesproken mensch is met hoogstaande begrippen en verder, dat hij met je trouwen gaat." „Hou op," riep Margaret uit, „hoe durf je daarover spreken, nu je weet dat dit huwelijk onmogelijk is." „Volstrekt niet. Alleen je weet, dat ik nog leef. Je zult het program afwerken en hem trouwen." „Nooit!" Snel bracht hij een revolver te voorschijn en richtte die op haar: „Je kunt beter toestem men, andersHij hief het wapen dreigend vooruit. „Wel wat zeg je nu?" „Ik zegschiet maar!" zei ze kort. Hij lachte en liet het wapen zakken. „Je bent moedig, maar ik kan beter niet schieten, het zou mijn plan 'in de war sturen. Ik geloof, dat ik beter hèm kan neerleggen. Als je weigert te doen wat ik zeg, zal hij het ontgelden!" „Spaar hem, George, hij heeft je niets mis daan. En wat zou jij eigenlijk bij dat huwelijk winnen?" Hij zag haar verwijtend aan: „Arme Margaret! Je bent er niet op vooruit gegaan. Vroeger was je zoo verstandig. Je moet me gemist hebben. Maar ik zal het je edelmoedig uitleggen. Zoodra je getrouwd bent, kom ik eens aanloopen, Maar hij zal een hekel hebben aan schandaal en het zal hem wat waard zijn me te Jaten verdwij nen." „Chantage dus!" „Geen mooi woord, vind je?" vroeg hij scham per,/terwijl hij de revolver in zijn zak stak en een sigaret nam. Margaret zag de greep van het wapen uit zijn zak steken.... Dat was de oplossing! Ze overzag alles onmiddellijk. Ze stond op en ging op hem toe. „George," zei ze met zachte, half smeekende stem, terwijl ze zich voorover boog en een arm om hem been sloeg, „geef je nu niets meer om me?" „Me dunkt!" antwoordde hij, „als ik je laat trouwen met den man, dien je lief hebt!" „Stii George," ging ze verder, „jij hield toch eens van me. Herinner je je nog onze huwe lijksreis naar Schotland?" „Natuurlijk! Wat zou dat?" „Toen was je heel lief voor me. Je kon soms echt goed voor me zijn. Weet je nogher inner je je dien nacht nog, dat wij onze baby verloren? Je hield zoo heel veel van de kleine." „Wat heeft het voor zin die dingen op te rakelen? Zeker, ik hield van het kind, en toen het stierfach wat, hou op, laten we niet sentimenteel worden." Maar toen hij haar armen van zich wegduw de, zag hij plotseling in den loop van zijn eigen revolver. „Zooals je zegt," antwoordde Margaret op be slisten toon, „geen sentimentaliteiten!" Hij overwoog even zijn kansen om haar het wapen afhandig te maken, maar ze stond onbe weeglijk, haar hand was even onbewogen als de blik in haar oogen. „Wat ga je nu doen?" vroeg hij. „Je vertellen, wat jij gaat doen," antwoord de zij. „Neem van het bureautje daar, papier, inkt en een pen en schrijf op wat ik je dicteer." Hij aarzelde even en deed een stap in haar richting. „Laat ik je aanraden voorzichtig te zijn," waar schuwde zij, „je weet hoe gemakkelijk zoo'n ding afgaat. En ik zal niet weifelen, als je weigert." Hij gehoorzaamde. „Schrijf op: Ik verklaar binnengedrongen te zijn in het huis van Margaret Rombeach met misdadige bedoelingen. Ik heb haar overleden echtgenoot gekend en mijn sprekende gelijkenis met hem pogen uit te buiten, ven en indien het mij gelukt CCTl WOUW was, had ik i iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiiiiiii llllllllllll haar gedwongen tot een huwelijk om daarna chantage te kunnen plegen. Juist zoo! En nu onderteeken je dat." „Met welken naam, liefje?" „Het verstandigste zal zijn met je eigen naam te teekenen," merkte zij op. Hij gehoorzaamde gewillig en reikte haar het papier over. Marga ret nam het aan en zag naar de onderteeke- ning. op dat oogenblik sprong hij op, maakte van de gelegenheid gebruik en greep naar de revolver. Maar zij was hem te vlug en ontweek hem handig. „Dat dacht ik wel," riep zij uït. „Ik waar schuw je voor het laatst, blijf op behoorlijken afstand, dat is de eenige veiligheid voor je." Hij lachte ruw en hard: „Accoord. Ik ben oud genoeg om te weten of een kans verkeken is. Je wilt zeker nog bijzonderheden? 't Was heel eenvoudig. Ik was met je man passagier op de California. Net als hem kwam het mij nood zakelijk voor een poosje te verdwijnen. Hij was een verschrikkelijk drinker. En dronken vertelde hij allerlei bijzonderheden uit zijn leven. Na tuurlijk bemerkten we, dat we dubbelgangers waren en toen de schuit vastliep en zonk, en hij bij de ramp om kwam, besloot ik daar ge bruik van te maken. Toen ik hier aankwam waren een paar informaties voldoende om inge licht te worden over je aanstaanden echtgenoot. Dat is alles." Zij glimlachte; „Aardig bedacht. Het zal je wel spijten, dat je plan mislukt is." „Inderdaad," gromde hij, „en wat nu verder?" Zij hield de revolver nog steeds op hem ge richt en wees met de hand naar het venster: „Ik zal je de kans geven, daardoor weer te verdwijnen." Langzaam stond hij op en liep naar het raam, hij legde één been over de vensterbank. Toen bleef hij kruiselings zitten en vroeg: „Hoe wist je eigenlijk, dat ik je man niet was?" „Iedere vrouw herkent onmiddellijk haar eigen man, al stond hij tusschen honderd dub belgangers. Maar ik werd overrompeld en het was acht jaar ruim geleden, dat ik hem het laatst zag, dus hield 'ik met de mogelijkheid rekening, dat ik me in je vergiste. En om zeker van mezelf te zijn, nam ik een proef. George kon je wel veel verteld hebben, maar toch niet alles. Bijvoorbeeld die huwelijksreis. Ik ben nooit in Schotland geweest. Doch een man als hij kon zoo'iets misschien vergeten, maar zeker niet de herinnering aan een baby. Die baby is er nooit geweest. Je ziet, mijn plan was min stens zoo eenvoudig. Goeden nacht." Zonder verder te spreken, sloeg hij het an dere been over de vensterbank en stapte in den tuin. HU trok het raam dicht en liep weg. Mar garet deed enkele stappen naar voren en sloot het venster. ZU zag de schaduw verglijden van den man, die voorgoed uit haar leven trad. Een te Port Elizabeth wonend 70-jarig man beweert in bijna 45 jaar niet meer geslapen te hebben. Ofschoon in goede gezondheid ver- keerend, zegt hij niet te weten, wat het be- teekent in slaap te vallen of ongesteld te zijn. Des avonds ga ik naar bed, zegt hij, doch het eenige wat ik doe, is stil liggen en wach ten tot het ochtend wordt. Toen de doktoren bemerkten, dat ik niet kon slapen, gaven zij mü nog zes weken te leven. Hij zegt een volkomen normaal kind geweest te zyn en een normaal gezond leven geleid te hebben, doch vanaf zijn 28e jaar heeft hij niet meer kunnen slapen. De doctoren schrUven zijn slapeloosheid toe aan hartzwakte, doch hij is nog altUd even gezond en als recept voor een goede gezond heid en een lang leven geeft hij op: een zorg vuldige levenswijze en veel wandelen. A list 1 °p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflflfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/) bij een ongeval met f O CV) bij verlies van een hand 1 9C bij verlies van een f Efï bij een breuk van dfi bij verlies van 'n /li It? QUOTUM: O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUlfm" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I t OU»" doodelijken afloop een voet of een oog duim of wijsvinger been of arm Tl/«" anderen vinger 31 „U is nog stoutmoediger, dan ik dit gedacht had." „Het verheugt mij dit te hooren: stoutmoe digheid is een waardevolle deugd, vooral voor een armen man." „Misschien heeft u al uw plan opgemaakt, om het door u gestelde doel te bereiken?" „Tot mijn spijt ben ik nog niet zoo ver. Mag ik enkel eens met een veronderstelling voor den dag komen? Als het fortuin van miss Carew nu u behoorde dan zou het bezwaar tegen uw hu welijk zeker uit den weg geruimd zUn?" Vol ontsteltenis keek miss Dugarre op in zijn door het grillige maanlicht beschenen gelaat en vroeg: „Wat beduidt dit nu?" „Pardon. Ik kan slechts herhalen, wat ik zooeven zei, namelijk, dat wij meer kans van slagen hebben als bondgenooten dan als vijan den. Ik meen, dat er sinds gisteren wel eenige verstandhouding tusschen ons bestaat. Hoe denkt u er over? Zullen wij die voortzetten? Wilt u mij daarop de hand geven?" Den onderzoekenden blik steeds op hem ge richt houdend, gaf zij hem ook de hand. Hij nam die aan, boog er zich over en zonder ver der een woord te spreken, keerde hij zich om en ging. Zij riep hem echter terug. „Ik vrees, dat u één moeilijkheid totaal over het hoofd gezien heeft, Mr. Wyckam. Ik ben het geheel met u eens, dat of miss Carew haar fortuin nu behoudt of verliest, u weinig te vreezen heeft van Mr. Brabazon, voor wien zij niets voelt. Maar u heeft verzuimd, rekening te houden met den man, dien zU lief heeft; dien moet u niet buiten beschouwing laten, dat ver zeker ik u." HOOFDSTUK XXI Ofschoon Patty gewoon was, altijd even vóór het diner naar de kamer van haar nichtje te gaan, om haar te helpen kleeden, verscheen zU daar dien volgenden ochtend al vóór het ont bijt. Miss Dugarre vertoonde zich maar heel zelden in den familiekring aan het ontbijt; deze maaltyd werd haar boven gebracht. Haar eerste kopje koffie had zij dan ook al gretig gedronken, want zü was dorstig na den half doorwaakten nacht en zU begon juist aan haar tweede, toen er geklopt werd. Op haar: „bin nen!" keek zij verbaasd op, toen het haar nichtje was. „JU hier, Patty! Zoo vróég? Je hebt toch al niet ontbeten?" „Neen; ik ben nog niet beneden geweest." „Wat kijk je ongewoon ernstig, kind. Wat scheelt er aan?" „Ik ben gekomen, om je te vertellen, maar ik weet eigenlijk niet, hoe ik beginnen moetAls ik met je kibbelen wilde, zou ik misschien beter weten, wat ik zeggen zou, maar nu is het juist zoo moeibjkVashti, hoor eens: ik houd niet van misleiding. Ik mag dan als eens plagen, maar misleiden niet. En als ik tot de ontdekking kom, dat iemand mfj misleid heeft, dan kan ik nooit meer zooveel houden van zoo iemand als te voren, of ook nooit meer vertrouwen voelen. Ik hoop, dat dit tegenover jou niet het geval zal zijn. Maar wèl vind ik, dat je mU eens kon verteld hebben, hoe je Mr. Brabazon kende, zoo al niet, dat er iets tus schen jullie bestaan had." Vashti Dugarre bloosde niet licht, maar nu werd zij toch vuurrood. Aan ontkennen viel niet te denken, dus dit probeerde zü dan ook maar niet. Ze vroeg enkel: „Heb je mij gezien?" „Ja, ik begreep niet, waar je was en ging je zoeken. Ik liep op het pad naast de tennisbaan. Je sprak luide, dus moest ik het wel verstaan. Maar ik zal niet ontkennen, dat ik luisterde; ik meende, dat ik het recht had daartoe." Na een korte pauze ging zij voort: „Ik heb giste renavond en vanmorgen nog lang met mUzelve overlegd of ik het je zeggen zou of niet. Maar ik wist dat ik niet meer tegen je zou kunnen zijn zooals ik altijd geweest ben, en dacht, dat, als ik je de reden daarvan niet had gezegd, het je dan bevreemden zou; bovendien vind ik het niet eerlijk, het je niet te vertellen. Voor mij maakt het geen verschil: ik zou Mr. Brabazon in ieder geval afgewezen hebben, want ik voel in het geheel niet voor hem, zooals je weet. Maar nu je toch wist, waarom hij hier kwam, had je mij van je verhouding tot hem moeten spreken." „Heb je het aan Sir George en Lady Carew verteld?" viel Vashti snel in. „Niemand heb ik het verteld en dat zal ik ook niet doen: het is jouw geheim. Vandaag zal ik Mr. Brabazon afwijzen. Het was zijn eigen schuld, dat ik het al niet dadelijk gedaan heb, toen hU kwam. Dus daarmee is het dan uit, wat mij betreft." En terwijl zij naar de deur trad, zei ze: „We hoeven er niet weer over te spreken, Vashti. Ik zal mijn best doen, om het zoo gauw mogelUk te vergeten en de oude voor je te wezen. In ieder geval kan je er zeker van zUn, dat ik er niemand over spreken zal." „Wacht even!" Vashti vloog op, toen Patty de hand al op de kruk van de deur had en hield haar terug. „Je kunt gisterenavond toch niet veel gehoord hebben en als je meer afwist van het heele geval, Patrice, dan zou je het mij minder kwalijk nemen, dan je het nu doet. En wat je daar zegt van: „dat ik het niet verteld heb," dat zou ik wèl gedaan hebben en ik zou het ook aan je vader verteld hebben, als ik niet zeer goed gezien had, dat je Mr. Brabazon toch afwijzen zoudt. Daar ik hiervan zekerheid bezat, kon het tegenover jou toch niet veel ver schil maken." Dit klonk aannemelUk en bevatte althans ook voor een deel waarheid. „Ik ben niet boos, Vashti," zei miss Carew, terwijl zU met ongewonen ernst opkeek in het schoone gelaat met de schitterende oogen. „Je moet denken: ik geef niets om Brabazon! Ik was enkel teleurgesteld, dat je mij behandelde op een manier, zooals ik jou niet zou behan deld hebben. Toen je hier kwam, was ik zoo blij, en ik had mij zoo vast voorgenomen, dat ik een zuster voor je zou zünNa eenige aarzeling voegde ze er toen vlug bij; „Ik hoop dat alles goed voor je zal afloopen, Vashti. Ik moest gisterenavond wel zien, dat Je veel hield van Mr. Brabazon en ook heb ik wel degelijk gemerkt, dat hij je groote bewondering toe draagt. Ik hoop dus," en zij wist niet, hoe deze laatste wensch de ander door de ziel sneed „dat je eerlang zyn vrouw zult zijn." Honourable Neil Brabazon had niet verwacht, dat zijn aanzoek afgeslagen zou worden, want Vashti Dugarre had hem met geen enkel woord gewaarschuwd. Toch had dit een uur later plaats en zonder dat hijzelve over het onder werp begonnen was. Nu was hij gewoon aan Vele lastige gevallen; toch had hij zich nog nooit zoo onaangenaam gevoeld, als toen hij op Ca- pheaton stond tusschen de vrouw, die hij ge vraagd had, en haar, die met hem trouwen wilde. Toen zij waren opgestaan van de ontbüttafel, was hij Patty gevolgd, naar de ruime oranje rie, die uitkwam op de eetkamer. Zij stond in den versten hoek en trok verstrooid eenige dorre bladeren af. Haar schitterende blos, toen zij hem zag naderen, leek hem een goed teeken en juist wilde hy het voor hem zoo belangrijk ge sprek openen, toen zij begon: „Ik dacht wel, dat u mü volgen zoudt Mr. Brabazon, en daar ben ik blij om, want ik wilde wel een oogenblik met u spreken." „Zeer vereerd," antwoordde hij hoffelijk. Toch voelde hij zich al minder gerust op hetgeen ko men zou en ging zich al afvragen: zou Vashti soms haar woord gebroken hebben en haar nichtje toch hebben verteldHet was im mers onberekenbaar, waar de jalouzie een vrouw niet toe leiden kon. „Ik geloof, dat ik wachten moest, tot u tot mij sprak," zei Patty, „maar ik wilde u nu de vraag beantwoorden, die u mij deed, toen u op Capheaton kwam." Nu twUfelde hij niet langer: het geld van Christopher Batchford zou nooit van hem we zen; dit zou hem niet kunnen dienen, om het doel van zijn eerzuchtig streven te bereiken. Of er iets gebeurd was, dat Patrice Carew van op vatting had doen veranderen of dat hij zich daar van den beginne af al in vergist had, in ieder geval leek zü niet zoo meegaande, als hij wel had verwacht; althans nu was zij de vastberadenheid in persoon en ging voort op emstig-nadrukkelijken toon: (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 12