wm De moeder van Herman Gorter Prikkeldraad Het Zwarte Woud in vogelvlucht Onder hoogen druk m T eleurstellend Het gezag wijkt niet MET EEN POSTAUTOBUS DOOR BADEN VRIJDAG 14 JULI Duitsch stedenschoon ,5 HERINNERINGEN Militaire plichten De goedkoope trein Engelsch oorlogsschip op de Schelde Zeer beduidende teruggang van het vreemdelingenverkeer in Duitschland DE DAGELIJKSCHE GEBEDEN Geen audiëntie ,„*T. De jeugdige schaapherder A- Y. D. Waarschuwing van den comman dant der Marine naar aanlei ding van Het Anker" Zonder toestemming van onze regeering? RETRAITE VOOR KERK- ZANGERS In het bisdom Haarlem Achtste nationale Bedevaart naar Dokkum „Residentie-Tooneel" A Het vreemdelingenverkeer in Duitschland is de laatste jaren sterk afgenomen. Streken, die vroeger in het reisseizoen door duizenden buitenlanders werden bezocht, hebben het getal bezoekers geweldig zien ver minderen. In de eerste plaats is dit natuurlijk een gevolg van de moeilijke economische om standigheden, waaronder de landen die Duitsch land het vreemdelingencontingent moeten leve ren, gebukt gaan. Velen zullen zich echter ook hebben laten beïnvloeden door den politieken toestand, om hun vacantia niet in Duitsch land door te brengen. Vreemdelingen, die met vacantie zijn, willen deze ongestoord genieten en willen niet gemengd worden in de politieke verwikkelingen van een vreemd land. Men heeft er zich over het algemeen geen rekenschap van gegeven, dat sinds de nieuwe regeering aan het bewind is, overal rust en orde is hersteld en geen toerist bevreesd be hoeft te zijn, dat hem in Duitschland ook maar een haar wordt gekrenkt! De nieuwe machthebbers in Duitschland hebben het belang begrepen van het vreemde lingenverkeer, dat voor talrijke streken daar een levensbelang is. Vandaar dan ook, dat men een intensieve reclame-campagne is begonnen om de buitenlanders weer als voorheen naar het aan natuurschoon zoo rijke Duitschland te trekken. Een reclame-campagne, die op uitste kende wijze wordt geleid en waarvan wij, Ne derlanders, nog heel wat kunnen leeren. De regeering heeft de leiding van het vreemde lingenverkeer zooveel mogelijk gecentraliseerd om verspilling van arbeidskrachten te voor komen en verschillende organen, wier werk zaamheden naast elkaar heen loopen, zijn sa mengesmolten. In verschillende landen zijn commissarissen voor het vreemdelingenverkeer benoemd, die de algeheele leiding in handen hebben. Zoo heeft dan, zooals wij reeds meldden, een aantal Nederlandsche journalisten op uitnoo- diging van den „Badischen" en van den „Rhei- nischen Verkehrsverband" een tiendaagsche reis gemaakt door Baden en het Rijnland. De reis stond onder leiding van den generaal- vertegenwoordiger der Duitsche spoorwegen te Rotterdam, Reichsbahnoberrat A. Strieker, die door zijn uitmuntende voorbereiding alle deel nemers der reis aan zich heeft verplicht. De gastheeren wilden den Nederlanders met eigen oogen laten zien, dat inderdaad in Duitsch land orde en rust heerscht en datmen zich tot het uiterste inspant om het den buiten- landschen toeristen zoo gemakkelijk mogelijk te maken. En in vogelvlucht zijn wij door dit met natuur schoon zoo rijk gezegende land gevoerd en wer den wij in staat gesteld vele indrukken op te doen. Het kort bestek van een krantenartikel laat niet toe alle plaatsen precies te vermelden waar wij wel zijn geweest. Bovendien zou een der gelijke opsomming den lezer weinig belang inboezemen. In Heidelberg, het beginpunt der reis, wer den wij verwelkomd door den pasbenoemden commissaris voor het vreemdelingenverkeer in Baden, den heer G. Gabber, die ook al deze dagen met ons meegetrokken is door het Badener land. In de comfortabele autobussen der Duitsche posterijen heeft men ons door het land gevoerd om te trachten ons een vluchtig, maar toch zoo volledig mogelijk inzicht te geven, in het vele wat Baden den vreemdeling biedt. En Baden biedt ontzettend veel! Met zijn schitterende natuur en zijn mild kli maat is dit land een ideaal oord voor een ieder, die werkelijke ontspanning noodig heeft na zwanen lichamelijken of geestelijken arbeid. Wie de stilte en de eenzaamheid mint, kan deze vinden in-de bergdorpen; wie meer vertier wenscht, kan dit naar eigen smaak kiezen in de grootere plaatsen, die elk voor zich een ander cachet dragen. Wie komt niet onder de. bekoring van de schoonheid en de romantiek der oude steden, die een historie hebben die eeuwen teruggaat? Waar oude gebouwen en ruïnes fluisterend verhalen van den trots en de glorie van een voorbij ge slacht. Wie wordt niet geboeid door de pracht van het berglandschap, dat zich elk oogenblik anders voordoet. Dichtbegroeide berghellingen en diepe dalen, waarin de dorpjes met hun karakteristie ke vakwerkhuizen verscholen liggen. WildstroO' mende bergbeken banen zich een weg door het landschap, dat geaccentueerd wordt door kale uitspringende rotsen. Een vriendelijke bevolking leeft nog op arcadische wijze in dit land, waar het eeuwig zingende lied van bosch en water begeleid wordt door de schellen van het ossen span, dat moeizaam de houtvrachten langs de hellingen sleept. Heidelberg. Hoeveel herinneringen roept deze naam niet op bij de duizenden thans over de geheele wereld verspreid, die eens studeerden aan de „Ruperto Carola", de oudste universiteit van Duitschland in 1386 gesticht. Zij vergeten deze romantische stad aan den Neckar niet, getuige het nieuwe, modern ingerichte univer siteitsgebouw, dat kon worden gesticht door gif ten van oud-studenten en vrienden uit Amerika. Meer misschien nog dan door zijn alma mater geniet Heidelberg bekendheid door zijn ver maarde slotruïne. Zes eeuwen lang was dit slot de residentie der keurvorsten van den Pfalz, tot de Franschen in 1689 dit lustoord verwoestten Heidelberg ligt in de nabijheid van de groot ste stad van Baden, Mannheim, ook eens de residentie der keurvorsten. In het prachtige slot heeft men thans een rijke verzameling van kunstschatten ondergebracht, die den trots van de inwoners uitmaakt, evenals het nationaal- theater, waar Schiller's „Raüber" voor het eerst werd opgevoerd. Dicht bij Mannheim en Heidelberg ligt Schwet- zingen, de vroegere zomerresidentie met zijn wereldbekenden slotpark, een imitatie van Ver- sailles. Karlsruhe kan eveneens bogen op het bezit van een indrukwekkend slot thans als lands- museum ingericht dat door den geometrischen bouw der stad het geheele stadsbeeld be- heerscht. Een scherpe tegenstelling met deze steden vormt Baden-Baden dat als het ware een groote tuinstad is. De buitenwijken zijn terras vormig aangelegd en steken schilderachtig af bij de donkere bosschen van de bergen rondom. Deze badplaats, die jaarlijksch door 100.000 vreemdelingen bezocht wordt, was reeds in den tijd der Romeinen bekend om haar geneeskrach tige bronnen. In het zuiden van het Zwarte Woud verheft zich „de stad van de gothiek, van het bosch en van den wijn" Freiburg, met zijn prachtige gotische kerken en gebouwen, maar bovenal met zijn majestueuzen dom, rijk met beeldhouw werk versierd, een meesterwerk van architec tuur. Trouwens, de geheele stad bevat juwee- len van middeleeuwsche bouwkunst. Zoo vindt men op het kerkplein het prachtige „Kauf- haus", dat evenals de beide poorten, de Zwaben- tor en de Martinstor, die bewondering opwekt van landgenoot en vreemdeling. Behalve door zijn beroemde universiteit ge niet Freiburg groote bekendheid als het cen trum van den wijnbouw in Baden, die wat de kwaliteit van het product betreft, niet behoeft onder te doen voor de gerenommeerde soorten uit andere Duitsche wijnstreken. Rondom de stad strekken zich kilometers lange wandel wegen uit, die heerlijke vergezichten bieden. Naar het hoogste punt der gemeente, Schaains- land, heeft men eenige jaren geleden een mo derne zweefbaan aangelegd, een knap staaltje ingenieurswerk, dat zeer veel belangstelling trekt. Ten zuiden van Freiburg vindt men het his torische wijnstadje Staufen, waar de legendari sche doctor Faust zou zijn gestorven en nog zuidelijker ligt in een als het ware subtropischen klimaat, de badplaats Badenweiler. Deze bad plaats was voor de Romeinen reeds een ge zocht kurort. Men is er in geslaagd hier de ruïnes bloot te leggen van een oud Romeinsch badhuis. Van Freiburg uit bezocht ons gezelschap ver schillende interessante stadjes in de omgeving als Triberg, bekend om zijn watervallen, de grootste van Duitschland. Een merkwaardig heid is hier ook de raadhuiszaal, met vaardige hand gebeeldhouwd (door «ïosef Fortwangler, den „Schnitzersepp". Hier is men in het cen trum van de overoude Schwarzwalder huisin dustrie, de uurwerkfabricage. In het in het Simons Waldertal gelegen Furtwangler vindt men het beroemde historische uurwerkmuseum. Des winters viert in deze plaatsen de beoele ning der wintersport hoogtij. Het middelpunt hiervan is wel de Feldberg (1480 M.), de hoog ste berg van het Zwarte Woud met zijn bekende hotels als Feldbergerhof en Hebelhof. Zuidelij ker liggen hier de aardige bergstadjes Todtnau en Schönau, waar Albert Leo Schlageter be graven is. In de bergen boven zijn geboorte plaats is een gedenksteen voor hem opgericht. De meeste van deze plaatsen zijn voor vele Nederlanders geen onbekende. Ook de leden van ons Koninklijk Huis brachten hier meer malen korten of langeren tijd door. Op den Feldberghcf b.v. toonde men ons vol trots de handteekeringen van Koningin Emma en Prins Hendrik in het boek der eeregasten. Al deze plaatsen echter maken thans een moeilijken tijd door, nu de vreemdelingenstroom, zoowel door de crisis als door oorzaken van politieken aard, zoozeer is verminderd. En zoolang ons land door de crisis wordt geteisterd en steeds meer welvaartsbronnen uit drogen, kan het niet anders of er zal nog lan gen tijd overheen gaan, voor het Nederlandsche bezoek aan Duitschland weer de vroegere cij fers bereikt. De Staten-Generaal doen volkomen afstand van de rechtstreeksche bemoeiing met tal van te treffen maatregelen, want de uitvoering van de wet zal geheel buiten hun medewerking om gaan. Als de wet eenmaal in werking komt, is aan de Regeering een zoo uitgebreide mach tiging verleend, dat zij zonder dat de Kamer daarin behoeft te worden gekend een zeer veel omvattend deel van het economisch leven nagenoeg geheel naar eigen inzicht zal kunnen regelen. De vrees is maar al te gegrond, dat dit geen tijdelijke maar een blijvende toestand zal worden voor steeds méér producten. Men verklaart eenvoudig iets tot crisis-product en de belangen van het bedrijfsleven worden voor een groot deel zoo niet geheel gelegd in handen van ambtelijke instanties. Het is werkelijk geen wonder, dat velen huiverig zijn van deze wet, zelfs al zou den de begrootingen omtrent de voort brenging dus de teelt het in voorraad hebben, vervoeren, verwerken, verhandelen van eenig crisis-product, wanneer deze zouden gaan in de richting van beperking, aan de goed keuring der Kamers moeten worden onderwor pen. De regeering voelt daarvoor echter niets. Zij wil de absolute zeggenschap over het ge heele bedrijfsleven, teneinde in dezen tijd van economische ontwrichting overal te kunnen in grijpen, waar dit noodig wordt geacht. Heel ons economisch leven wordt daardoor kunstmatig op een zeker peil gehouden, maar maakt tevens een steeds verdergaande overheidsbemoeiing noodzakelijk, zonder dat de direct belangheb benden hun invloed kunnen laten gelden; in de centrale commissie van advies toch kunnen niet allen vertegenwoordigd zijn. Over veler bestaan zal beslist worden, zonder dat de be langhebbenden er invloed op hebben. Regelend optreden is het motief, dat ten deele gegrond is; uit zichzelf toch zijn helaas weinigen bereid tot beperking, maar daarbij moest het blijven, het moge niet komen tot een staatsmonopolie voor handel en vervoer. Zonder uitvoerige beschouwingen zal deze wet, die een keerpunt beteekent in heel ons economisch leven, er niet komen, maar komen zal zij er, want er is helaas niets beters voor in de plaats te stellen. De druk der tijden zal dwingen tot aanvaarding en als zij er eenmaal is, dan zal men naast de klachten over varkens- en zuivelcentrale er nog honderden krijgen over tal van andere artikelen, zonder dat de vrijheid van bedrijf zal terugkeeren. Moge de toekomst uitwijzen, dat de regee ring met deze wetgeving niet den verkeerden weg is uitgegaan. Het is onder hoogen druk, dat in deze dagen de Kamer werkt om*" de crisis- ontwerpen en noodwetten te onderzoe ken en voor openbare behandeling op 20 dezer gereed te maken. Verreweg het belangrijkste van de ontwerpen is zonder eenigen twijfel de wijziging van de Landbouwcrisiswet, waarbij de Minister van Economische Zaken voor zich verstrekkende bevoegdheden vraagt, bevoegd heden, die de ontbonden Kamer den bewinds man in April niet wilde geven op het uitge strekte gebied, dat het oorspronkelijke ontwerp besloeg. Nu zegt de minister wel, dat sedert de tot standkoming van de beperkte wet de nood zakelijkheid van hare toepassing op ruime schaal niet twijfelachtig is geworden, maar dit inzicht wordt toch niet algemeen gedeeld. Een van de takken van tuinbouw, de bollenteelt, die thans reeds geheel onder de wet valt, zou het liefst in 1934 maar weer vrij zijn. De regee- ringsmaatregelen en de leiding van uit de ambtelijke bureaux dreigen dit bedrijf eer te verlammen dan te helpen. In het „Weekblad voor Bloembollencultuur" van 11 Juli lezen we, dat men het jaar 1933 met zijn noodelooze on zekerheid, verlamming van den handel, admi nistratieven rompslomp, ambtenarij en extra kosten, nooit terug zal wenschen, terwijl men eerst zelf om deze regeeringsbemoeienis ge vraagd heeft. Dit jaar zal onder de werking van de land bouwcrisiswet vermoedelijk voor het bollenvak het slechtste jaar blijken, waarbij het zwaarste oorlogsjaar nog gunstig afsteekt. Hier smaakt deze wet niet naar meer en hoe zal het gaan bij andere takken van land- en tuinbouw, die er nu alle onder worden ge bracht voor onbepaalden tijd? In een nieuw artikel wordt immers bepaald dat eerst als de heerschende buitengewone tijdsomstandigheden hebben opgehouden te be staan, aan de Staten-Generaal een voorstel van wet zal worden voorgelegd tot intrekking van de landbouwcrisiswet, zoomede de overgang tot den normalen toestand zal worden geregeld. Wannéér dat zal gebeuren, weet natuurlijk niemand te zeggen. Het doel van deze wet zou naar veler mee ning moeten zijn om onder invloed van de re geering land- en tuinbouw te dwingen zich aan te passen aan de gewijzigde economische om standigheden en als dat geschied is, heeft men den nieuwen normalen toestand, waarbij han del en productie weer vrij zouden moeten wor den van overheidsbemoeiing. Ons land gaat met deze wet echter in de richting van de autarkie, want er wordt een eerste definitieve stap gezet in de richting van Planwirtschaft, waarbij productie, prijsregeling en zelfs export geheel komen in handen van de regeering. Een groot bezwaar is, dat hierbij onze geheele economische politiek slechts wordt bekeken uit den gezichtshoek van land- en tuinbouw en dat handel en industrie daarbij in het gedrang komen. De noodzakelijkheid van centralisatie en betere organisatie van de steunverleening aan verschillende takken van land- en tuinbouw zal niemand ontkennen, maar deze moet gericht zijn op het langza merhand laten afloopen van de steunverlee ning; eerst dan heeft men een normalen toe stand. Hiervan nu blijkt niets in het wets ontwerp. Bij de drukkerij van het Sint Gregoriushuis (wed. J. R. van Rossum) te Utrecht is de nieuwe tekst verschenen van de dagelijksche gebeeden zooals die onlangs door het Episco paat zijn vastgesteld. De uitgave is drieledig: le op klein formaat, practisch om in kerk boek en dergelijke geleged te worden, geheel volledige uitgave 20 pagina's, prijs per stuk 5 cent, bij getallen reductie. 2e verkorte uitgave, waarin alleen die ge beden, welke iedere maand van den preekstoel worden voorgebeden, 8 pagina's; prijs per stuk 2 cent, bij getallen reductie. 3e Met grootere letter op groot formaat (24 X 16 c.M.) opgepakt op stevig carton met linnen randen ten gebruike in school, kerk,' kapel etc., prijs 4 cent. Z. H. Exc. de Aartsbischop van Utrecht zal de volgende week alleen Maandag en Woensdag audiëntie verleenen. De Londensche ekonomische conferentie is officieel niet opgeheven, officieel zelfs nog niet verdaagd. Men heeft er iets op gevonden om voor den van alle kritiek gespeenden toeschouwer althans den schijn te redden. Vóórdat de conferentie aanving is uit den treure verzekerd, dat indien deze conferentie zou mislukken de chaos volgen zou en heel de beschaafde wereld als verloren was te beschou wen. Nu de conferentie op den egoïstischen onwil van Amerika vastliep, durft men blijkbaar de verwezenlijking der sombere voorspellingen niet aan en speelt men zichzelf bedriegend lie ver nog maar 'n tijdje struisvogelspel, waar door de feitelijke toestand natuurlijk geen zier beter wordt. H o e hopeloos de Londensche conferentie vast liep kan men concludeeren uit een artikeltje in „De Standaard", het orgaan van Dr. Colijn, lang niet den eerste den beste ter conferentie te Lon den. De „feitelijke" mislukking der Londensche conferentie wordt erkend, doch zoo heet het in bedoeld artikel ook uit ander dan zuiver ekonomisch standpunt is het verloop der con ferentie teleurstellend: „Immers de diepste oorzaak dier mislukking is de zoo goed als algeheele afwezigheid van internationaal gemeenschapsbesef. Daarbij nemen wij dan dat besef niet in meer ideëelen, maar in den meest concreten zin van het woord. Het geld- en goederenverkeer heeft door de technische ontwikkeling der vorige eeuw een geheel internationaal karakter gekregen en wel een zeer gecompliceerd en gevoelig ka rakter. Dat maakt, dat bij inzinking en crisistoe stand in dit verkeer alleen door onderlinge samenwerking der Staten verbetering kan intreden. Dat beseft men zeer wel, getuige het bijeen komen der conferentie. Maar men beseft niet, dat zulk samenkomen dan alleen goede vrucht kan afwerpen als men bereid is zijn politiek in te richten naar de eischen, die een dergelijke samenwerking nu eenmaal onvermijdelijk stelt. Men kan daarbij uiteraard niet uitsluitend rekening houden met wat men zelf wil of in zijn be lang acht, maar moet eveneens bereid zijn ruimte te laten voor het belang van anderen, om zóó te komen tot beslissingen, die het ge meenschappelijk belang bevorderen. Maar dat juist wil men niet. Op haar negentigsten verjaardag, ver leden maand gevierd, bezorgde me vrouw A. G. de Leeuw, beter bekend onder haar schrijversnaam „Geertruida Carelsen" een bundel „Herinneringen", waarin gesproken wordt over Herman Gorter. De gegevens van de bejaarde letter kundige zijn interessant en zij hebben een bijzonder karakter, omdat zij dateeren „uit den tijd, dat wij huisgenooten waren", zooals de .ondertitel luidt. Geertruida Ca relsen heeft n.l. „ingewoond" bij de moe der van den dichter en verhaalt: „Mevrouw J. Gorter, geb. Lugt, was de we duwe van Simon Gorter, aanvankelijk Doopsgezind predikant, en, gedurende zijn laatste levensjaar, eerste redacteur aan „Het Nieuws van den Dag". Zij hield, om streeks 1880, een te goeder naam en faam staand pension te Amsterdam, Amsteldijk 9. Gedurende verscheidene jaren heb ik daar telkens eenige maanden doorge bracht." Herman Gorter had een broer, Douwe ge- heeten, die een jaar ouder was dan hij. Deze studeerde medicijnen, terwijl Herman Gorter studeerde in do oude letteren. „Bei den waren hartelijk voor hunne moeder" getuigt Geertruida Carelsen, maar tusschen de twee zoons was een groot karakterver schil: „Herman, ofschoon niemand hem di rect van onbeleefdheid kon beschuldigen, gedroeg zich (in tegenstelling tot zijn ouderen broer) nog meer als een jongen, sprak niet meer dan hij zelf lust had, soms kortaf en ironisch, zonder aanzien van personen, en stak zijn antipathie tegen sommige onaangename elementen (in het pension) niet altijd onder stoelen of ban ken". In de dagen van „De Nieuwe Gids" werd Herman Gorter door iedereen lastig geval len over de „onbegrijpelijke" schrijverij van hem en zijn vrienden. „Niemand begrijpt wat je meent" was het algemeen verwijt. „Dat kan mij ook niemendal schelen" luidde het antwoord, kort en goed, volgens Geer truida Carelsen. „Ik doe volstrekt mijn best niet om door iedereen begrepen te worden, maar om mijn gevoel onder woorden te brengen", En: „Onze leeftijdgenooten be grijpen ons wel; alleen oude menschen niet; die moeten ons dus maar niet lezen." Gorter was als jong dichter bescheiden. Mevrouw Carelsen verhaalt daarvan een aardige anecdote: „Toen iemand eens Herman Gorter's ver sificatie roemde, hoorde ik hem zeggen: Albert Verwey doet het beter." Zoodra het gedicht „Mei" in boekvorm verschenen was, zond mevrouw Gorter, de moeder van den dichter, het als verjaars geschenk naar Geertruida Carelsen, die in Engeland vertoefde. Zij voegde er een brief bij, dien de schrijfster in extenso afdrukt, en die een gevoelig document is uit de „re volutie" van Tachtig. Na te hebben gezegd, dat de criticus van „De Gids", de heer Van Hall, er „onbetwistbaar dichterlijk talent" in bespeurde en dat het in „De Nieuwe Gids" jubelend was besproken door Frede- rik van Eeden en Willem Kloos, vervolgt de moeder van Gorter: „En nu wat i k vind? Ik ben er zeer, zeer mee ingenomen, ik heb mij moeten gewennen aan veel vreemds, maar dat is zeer gemakkelijk gegaan, en nu heb ik èn den dichter èn mijn zoon zeer lief in dat gedicht, evenals ik mijn man heb liefgehad in zijn werken". (Men herinnert zich, dat Simon Gorter de verdienstelijke schrijver was van journalistieke schetsen, waaruit na zijn dood een „keurbundel" verzameld werd door H. de Veer, en vervolgens van een gevoelig reis-dagboek „Arcachon" en van twee bundels „Letterkundige Studiën". Simon Gorter, geboren in 1838, stierf in 1871, toen zijn zoon Herman nog een school kind was). Geertruida Carelsen eindigt haar schets met de woorden: „Na dien tijd (van het verschijnen van „Mei") heb ik Herman wei nig meer ontmoet; ik weet alleen, dat hij, na Douwe's dood, blijkbaar dubbel de ver antwoording gevoeld heeft, hartelijk te we zen voor hun moeder". Er staan nog meer gevoelige schetsen in 't flinke boek der bejaarde schrijfster, dat bij H. D. Tjeenk Willink te Haarlem het licht zag, maar vooral aan de hier ge resumeerde bladzijden dankt het bekoorlij ke werk een bijzondere historische betee- kenis. De stijl van Geertruida Carelsen is zeer eenvoudig en zuiver. Men komt ter conferentie met de begeerte, om er voor het eigen nationaal belang, of wat men daarvoor aanziet, munt uit te slaan. Men richt het oog alleen op de oogenblikke- ïijke mogelijkheid, om voor eigen binnenland- sche toestanden voordeel te trekken uit de heerschende crisis. Om het gemeenschappe lijk belang maalt men niet. Dat dit kortzichtige politiek is, spreekt van zelf, Want op den duur is juist de behartiging der gemeenschappelijke belangen de onafwijs bare voorwaarde voor het eigen nationaal be lang. Het moge voor het oogenblik voordeelig zijn, om eigen zin onbeperkt door te drijven, op den duur straft zulk een politiek zichzelf. Het economisch en financieel leven der ver schillende volken is nu eenmaal veel te veel ineengegroeid en in wederzijdsche afhanke lijkheid geraakt, om een uitsluitend nationale politiek te gedoogen. Maar men ziet dit niet of wil althans daar naar niet handelen, noch zich eenig oogen- blikkelijk offer getroosten. Daartoe is het besef der internationale saamhoorigheid nog veel te zwak. Elk volk jaagt uitsluitend zijn eigen doel einden na, zoowel te Genève als te Londen. Zóó kan er echter van werkelijke samen werking voor de behartiging der gemeen schappelijke belangen geen sprake zijn. En evenmin van duurzame verbetering in den bestaanden toestand." Het spijt ons, dat zélfs het blad van den heer Colijn tot deze mismoedig stemmende con clusie moest komen. Echter: alleen zin voor de werkelijkheid kan ons redden; vriendelijke en prettige camoufla ges brengen ons nog maar steeds verder van huis. De te Londen en Genève vergaderende heeren mogen eindelijk eens inzien, dat zij een voor héél de geordende samenleving levensgevaarlijk spel spelen. Zij schijnen zich van dit groote gevaar nog steeds niet voldoende bewust. Getuige het verloop der Londensche confe rentie. De vice-admiraal, commandant der marine te Willemsoord, C. J. E. Brutel de la Rivière, heeft d.d. 12 Juli de volgende bekendmaking uitgevaardigd aan het militaire personeel be neden den rang van officier bij de marine, in het bijzonder aan hen, die georganiseerd waren in den Bond van Korporaals en den Bond voor Minder Marinepersoneel: „Door het verschijnen van het blaadje „Het Anker" op Vrijdag 7 Juli j.l. heeft een groep personen, die tot de marine behoord hebben, gemeend het personeel in de twee met name genoemde bonden georganiseerd een grooten dienst te bewijzen. Zij werpen zich op als red ders in den nood van het Marine-Bondsgebouw, zij roepen de militairen op om dat gebouw, thans in handen van socialisten, geldelijk te steunen, gebruik te maken van een „informa tie-bureau" door een hunner ingesteld. „Zooals u uit enkele bekendmakingen reeds is gebleken, heb ik u aanstonds gewaarschuwd om daar niet op in te gaan. Uw zoogenaamde redders ontzien zich niet u op te zetten tegen de voorschriften van hoogerhand gegeven, maar zeggen er niet bij, hoe zij u zullen helpen voor geval gij als gevolg van zulke handelin gen op korten termijn uit den dienst zyt ver wijderd. „Het gebeurde in de verloopen maanden heeft u wel zeer duidelijk getoond, dat het ge zag niet voornemens is een voetbreedte te wij ken, voor wie ook en de ernstige gevolgen daar van hebben verschillende personen in de ma rine ondervonden. „Het werkelijk militair-zijn en derhalve steunen van het gezag, blijkt uit daden als het zich afwenden van hen die aansporen om de overheid te nestrijden. „In het bijzonder is het de taak van alle gegradueerden om oplettend en waakzaam te zijn, opdat een beweging als die, welke thans van buitenaf zich openbaart, bü het personeel geen weerklank vindt. Op hen rust wel in de eerste plaats de plicht door tusschenkomst van hun divisiechef hun commandant op de hoogte te brengen van wat wordt opgemerkt. „Door de actie van die mannen heb ik mij genoodzaakt gezien het Marine-Bondsgebouw, dat juist sinds korten tijd het karakter van een militair vereenigingsgebouw begon te verkrij gen, thans voor u te verbieden. „Tot diegenen onder het personeel die ge neigd mochten zijn te vertrouwen op de wijze van behartiging van hunne belangen als in „Het Anker" aangegeven, richt ik dit waar schuwend woord. De voorschriften door den minister van Defensie voor de belangenver- eenigingen gegeven verzekeren ten volle een loyale behartiging uwer belangen in die ver- eenigingen. „Ten aanzien hiervan en van het lidmaat schap van die vereenigingen, het zitting nemen in de besturen, behoeft geen oogenblik vrees te bestaan, mits men als getrouw dienaar van het wettig gezag zich overeenkomstig de letter en den geest van die voorschriften gedraagt. „Mocht daaromtrent bij de besturen eenige onduidelijkheid bestaan of onzekerheid wat ge oorloofd is, dan kunnen deze moeilijkheden bij mij worden voorgebracht en zal ik daaromtrent voorlichting doen geven, zooals ik ook reeds voor de Vereeniging van Onderofficieren een maatregel heb getroffen." Het pad van den prikkeldraad-spanner gaat over.... prikkeldraad! Wij ondervinden dat dagelijks: geen voortdurend heftiger geprikkeld en ge prikt wezen dan de prikkeldraad-redacteur! Nu hebben wij t bij enkelen onzer lezers weer verkorven met ons prikkeldraadje over de voetbal-feestvierders, die tot de ontdekking kwamen, dat de autobus „toch voordeeliger" was dan de trein, aangezien ze dank zü de goedkoopte van de bus voor t zeifde geld, dat ze anders aan spoorkaartjes kwijt zouden zijn, te Haarlem nog een Lucullusmaal konden verorberen. Een behoorlijk christenmensch huivert bij het lezen van de beschuldigingen en insinua ties, welke zoo'n enkel stukje prikkeldraad een zich dood-onschuldig wanenden redacteur be zorgen kan: het stoute stukje zouden wij b.v. „tegen be ter weten in" geplaatst of overgenomen heb ben; wij waren wel degelijk op de hoogte van de „betere koopmanschap" bij de directie der Nederlandsche spoorwegen; hebben wij, zoo wordt er erger dan on deugend gevraagd, de directie der Spoor wegen willen treffen? was het prikkeldraadje misschien niet bedoeld als reclame voor auto busondernemers? De geachte inzender had nog één stapje ver der kunnen gaan en doodgemoedereerd kunnen vragen, hoeveel cent per regel wij van autobus ondernemers voor ons prikkeldraadje hebben ontvangen. Een andere inzender behandelt ons mensch- lievender: hij stelt ons kort en zakelijk de vraag, of wij niet eens onderzoeken willen, waarom de Ne derlandsche Spoorwegen niet en de autobus exploitanten wel concurreeren kunnen. Kijk! Da&rover valt te praten. En daarom in gemoede: het is vreeselijk jammer, dat de Nederland sche Spoorwegen gedwongen zijn, een groot aantal hoogst onproductieve lijntjes te blijven exploiteeren, terwijl autobusondernemers be grijpelijkerwijze op de drukste trajecten para siteeren en juist daér den Spoorwegen de hevig ste concurrentie aandoen; wij erkennen ten volle en met voldoening! dat de directie der Nederlandsche Spoorwegen haar personeel een menschwaardig bestaan geeft en verzekert en bovendien haar materiaal in uitstekende conditie houdt, dingen, die niet van lederen autobus-exploitant gezegd kunnen worden. Maar (en nu spreken wij uit ondervinding) de zin voor koopmanschap laat bij de directie der Nederlandsche Spoorwegen vaak veel te wenschen over; men is niet soepel, men is niet coulant genoeg, en op sommige beslissende mo menten geeft men den besten bevorderaars van het spoorwegverkeer een knauw, waar de zen voor geruimen tijd genoeg aan hebben. Lagere instanties corrigeeren vaak de hou ding der directie! Er is in de laatste jaren ontegenzeglijk al veel verbeterd, maar we zijn nog lang niet waar we zijn moeten; er dient tusschen spoorweg-directie en menschelijk vervoer-ma- teriaal meer als van mensch tot mensch ge sproken te worden; men moet, in den goeden zin van het woord, meer koopmanschap be trachten. Indien de directie der Nederlandsche Spoor wegen meer menschelijk en minder ambtelijk werd, zou er nog heel veel auto- bussen-concurrentie te weerstaan zijn. Het Engelsche oorlogsschip „Exeter" is Don derdag voor een bezoek aan Antwerpen de Schelde opgevaren. Naar verluidt zou de commandant van het schip voor het opvaren van de Schelde geen toestemming hebben gevraagd van de Neder landsche regeering. Indien dit inderdaad zoo is, waaromtrent nog geen volkomen zekerheid bestaat, moet deze nalatigheid volgens de „Msb." ongetwij feld als een vergissing worden beschouwd van den betrokken commandant, die blijkbaar dan niet voldoende met de aardrijkskunde van Europa op de hoogte was. Intusschen is het dan toch een zeer laakbare vergissing en de Nederlandsche regeering zal dan ook naar onze meening zeker niet na laten de Engelsche regeering daarop te atten- deeeren. De Commissie van den Retraite-Bond voor Kerkzangers deelt mede, dat dit jaar de Re traites zullen worden gehouden te Bergen van 19—22 Augustus en te Noord wij kerhout van 10 13 November. Zij die zich voor deelname wenschen op te geven, gelieven dit even te berichten aan den secretaris, den heer J. A. J. Erftemeijer, Kei zersgracht 21 te Amsterdam C. Verdere mededeelingen enz. worden dan toe gezonden. Wij rekenen dit jaar weer op een groote deel name. Naar we vernemen zal aan de achtste Nationale Bedevaart naar Dokkum, op Zondag en Maandag 6 en 7 Augustus, ook worden deel genomen door Z. H. Exc. Mgr. Th. van Roos malen C.S.S.R., Apostolisch Vicaris van Suri name. De heeren Vincent Berghegge en Willem Huysmans als directeuren hebben opgericht het „Residentie-TooneeL"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 5