Met oe/dml van den da§
Waar is de Roemeensche kroonschat?
Het Geheim van
Sir Carew
GEHEIM VAN MOSKOU
HET GESPREK
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Die goeie ROBINSONschoen voor
Vader en Zoon
Alle250.-
DINSDAG 18 JULI
Russisch emigrant zoekt
zijn recht
Bezoek aan de Keulsche
heiligdommen
40 pet. reductie op de Duitsche
spoorwegen voor pelgrims
Keulsche Dom
Anti-Britsche actie in
Japan
Zomerfeesten te Venetië
Fascisten in Palestina
soo'n haast, zoon I SC heelde
Meesterwerken onder
den prijs
IJs-automaten
Goudvervoer
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
De lotgevallen van den Roemeenschen kroon
schat, die op het oogenblik vooral in Russische
kringen te Berlijn het onderwerp van gesprek
vormen, maken den indruk van een avontuur
lijk filmverhaal. Aan alle eischen is inderdaad
voldaan. De voorgeschiedenis gaat terug tot in
de opwindendste perioden van den wereld
oorlog.
Toen het zegevierende Oostenrijksche leger
onder Mackensen in Roemenië binnendrong en
in September 1916 Boekarest bedreigde, liet de
Roemeensche regeering den kroonschat in het
diepste geheim naar Rusland brengen. Het
waren de kroonjuweelen van de Roemeensche
koninklijke familie, alsmede zeldzame kostbare
gouden voorwerpen en edelsteenen, die aan ver
schillende Roemeensche kerken en kloosters
toebehoorden. Het goud werd ondergebracht in
de kelders van de Russische staatsbank, terwijl
de juweelen verborgen Werden in de woning
van den Roemeenschen gezant Diamandi. Het
geheele transport werd streng geheim gehou
den. Behalve de onmiddellijk bij de zaak be-
trokken personen wist niemand, dat bij, den
Roemeenschen gezant juweelen van fantasti
sche waarde werden bewaard. Na de Bolsjewis
tische Revolutie besloten de diplomatieke ver
tegenwoordigers der Entente, Sovjet-Rusland
te verlaten. In het voorjaar van 1918 droeg
Diamandi den Roemeenschen juweelenschat
over aan den consul-generaal der Vereenigde
Staten te Moskou, die nog een tijd lang in
dienst van het Roode Kruis in Rusland zou
blijven. Toen ook deze Rusland verliet, ver
trouwde hij den schat toe aan den Noorsehen
consul, die resideerde in een villa te Moskou.
Tegen het einde van 1918 werd ook het Noor-
sche consulaat te Moskou gesloten. Eigenaardig
genoeg wist niemand, dat de consul een groo-
ten schat in huis had. Vóór zijn vertrek liet
hij de juweelen in de villa inmetselen, in de
hoop, dat hij na het herstel der normale toe
standen niemand geloofde, dat de Sov.iet-
regeering zich langer dan een paar maanden
zou handhaven den schat aan den recht-
matigen eigenaar terug kon geven. Slechts één
man in geheel Moskou wist van het geheim
der villa. Dat was een beambte van het con
sulaat, een Rus, wien de Sovjetregeering ver
bood, met het overige personeel Rusland te
verlaten. Deze man werd weldra doodelijk ziek
tengevolge van ondervoeding. Vóór zijn dood
verried hij het geheim aan een vriend, een
zekeren K., wien hij tevens een nauwxeurig
schema van de plaats der juweelen gaf. Weldra
echter moest K., die er zich het hoofd over
brak, hoe hij in het bezit van den schat moest
komen, uit Rusland vluchten.
In 1923 bevond hij zich als uitgewekene te
Berlijn, zonder geld, zonder werk. Hij nam toen
een kloek besluit. Hij begaf zich naar de Sovjei-
ambassade en sloot met den toenmaügen ge
zantschapssecretaris Jakoebowitsj een overeen
komst, waardoor hij zich verzekerde van een
aandeel in den schat. Het contract werd getee-
kend door een vertegenwoordiger van de Rus
sische Staatsbank, Sergejef-Romm. Deze laat
ste ontpopte zich als een schoolvriend van K.,
waardoor vele formaliteiten werden verlicht,
zoodat K. ongehinderd kon teruggaan naar
Moskou, waar de overeenkomst nog eens werd
bevestigd. Daarna maakte K. de Russische
autoriteiten bekend met de nauwkeurige plaats
van den schat. Intusschen echter was de be
treffende villa verhuurd aan het Tsjechische
gezantschap. Hoe konden nu de ambtenaren
der Tsjeka, die de uitvoering van de zaak op
zich namen, dit exterritoriale gebied betreden?
De Tspeka vond ook voor dit gecompliceerde
geval een oplossing. Op zekeren dag verscheen
een commissie van het Moskousche gemeente
bestuur om een onderzoek in het huis in te
stellen. De waterleiding, oordeelde deze com
missie, moest onverwijld worden gerepareerd
om het huis voor verval te bewaren. Het Tsje
chische gezantschap werd zoolang elders on
dergebracht en intusschen werd de schat onge
stoord te voorschijn gehaald en in veiligheid
gebracht.
Merkwaardig genoeg hoorde K. niets van dat
alles. Hem werd medegedeeld, dat het aan het
licht brengen van den schat te veel moeilijk
heden van diplomatieken aard zou meebrengen.
Overigens werd hem de raad gegeven, Moskou
zoo snel mogelijk te verlaten, daar hij er van
verdacht werd, te hebben deelgenomeA aan
onrechtmatige speculaties. Op zekeren dag,
toen K. zich naar huis wilde begeven, hield een
vriend hem staande, die hem adviseerde, on
verwijld rechtsomkeert te maken, daar zich in
zijn woning reeds Tsjeka-isten bevonden om
hem te arresteeren. Klaarblijkelijk wilde men
K. gedurende de werkzaamheden in het Tsje
chische gezantschap achter slot en grendel
hebben, om te verhinderen, dat hij op de een
of andere wijze achter de waarheid zou komen.
K. stond nu voor de keuze .gearresteerd te
worden of onverwijld te vluchten. Hij prefe
reerde het laatste en vertrok per trein. Daar
hij geen vergunning had om het land te ver
laten, stapte hij niet ver van de grens uit. Met
de hulp van smokkelaars gelukte het hem in
een kist over de grens te komen.
Daarna begon hij weer zijn leven als werk
loos emigrant te Berlijn. Eenige jaren later
leerde hij een vrouw kennen, die werkzaam was
bij de Sovjet-instanties in de Duitsche hoofd
stad en die vroeger een betrekking bij de
Tsjeka had gehad. Van haar vernam K. een
wonderlijke geschiedenis, een sprookjesachtig
verhaal van een verborgen en te voorschijn ge
haalden schat in een gezantschapsvilla te
Moskou.
K. trachtte langs gerechtelijken weg vol
doening te krijgen. Maar wien moest hij aan
klagen? Inderdaad is het hem tot nu toe niet
gelukt, iets tegen de Russische staatsbank of
tegen het Sovjetgezantschap te Berlijn te on
dernemen. Een proces in Duitschland bleek
door formeele redenen onmogelijk. K. zoekt
nog steeds naar andere middelen om zijn doel
te bereiken, terwijl ook de Roemeensche regee
ring er belang bij heeft, vast te stellen, waar
haar kroonschat is gebleven.
Wederom trekt de H. Rok te Trier tallooze
pelgrims naar de plaatsen der oudste Duitsche
cultuur, naar de centra van Duitschlands
groote geschiedenis. Duizenden zullen tevens
de gelegenheid niet voorbij laten gaan, op hun
reis ook vader Rijn te begroeten en een bezoek
te brengen aan de steden, waarin sedert bijna
2000 jaar vooral Duitschlands hart klopt, en
speciaal aan het heilige Keulen, de trotsche
metropool aan den Rijn, de schatkamer van
de kostbaarste cultuurgoederen.
Spoorwegen, vreemdelingenverkeer en deker-
kelijke colleges beijveren zich, om de pelgrims,
die Keulen aandoen, zooveel mogelijk tegemoet
te komen en hen de reliquieën, vervat in bui
tengewoon kostbare schrijnen, te laten zien.
De gebeenten der Heilige Drie Koningen, in
een wondermooi schrijn, waarop de geheele
rijkdom der Rijnlandsche kunst uit de twaalfde
eeuw tot uiting komt; de gebeenten van den
H. Engelbert, de H. Ursula en haar gezellinnen;
de reliquieën van de H.H. Thebeeën, die daar,
geborgen in monumentale steenen zerken, nog
onder de kerk bewaard worden; de sarcophaag
van den H. Albertus Magnus en niet het laatst
het aan talrijken zoo dierbare graf van den
onvergetelijken gezellenvader Adolf Kolping,
wiens zaligverklaring binnenkort te verwachten
is. Bij deze kostbaarheden, welke de hoogste
vereering door de Katholieken waard zijn, slui
ten zich aan de trotsche kerken van Keulen,
welke een aangesloten geschiedenis van den
Duitschen kerkbouw vormen: Gereon, Severin,
Caecilia, Pantaleon, Maria van het Capitool,
St. George en de Dom.
Wat reeds meer dan duizend jaar gegolden
heeft, is ook thans nog waar: Qui non vidit
Coloniam, non vidit mundum. Wie Keulen
niet heeft gezien, heeft de wereld niet gezien.
Voor de velen, die dit jaar een bezoek bren
gen aan den H. Rok te Trier, heeft de reis
langs den Rijn en zijn groote schatten, juist
nu een diepere en symbolische beteekenis. Zij
moet worden een belofte van trouw aan de on-
vergankele Heilige oorden van het geloof en
het Duitsche land. Het heilige Keulen wacht
op de pelgrims en ontvangt hen met open
armen en met open, oprecht Keulsch hart.
Voor de bedevaartgangers, die tegelijk Trier
en Keulen bezoeken, doen zich verschillende
mogelijkheden voor. Pelgrims kunnen op het
Duitsche traject een reductie van 40 pet. krij
gen. Deze reductie geldt van alle stations der
Duitsche spoorwegen naar Trier, en zoowei
tweede als derde klasse. Kinderen van vier tot
10 jaar krijgen verder een reductie van 50 pet.
De geldigheidsduur bedraagt 10 dagen en moet
liggen tusschen 20 Juli en 17 September. De
retourkaartjes gelden alleen, als zij afgestem
peld zijn op een station te Trier. De reis mag
heen eenmaal en terug driemaal worden onder
broken.
Verder wordt, om den reizigers, wier weg van
het Oosten of Zuiden over Koblenz naar Trier
leidt, een bezoek aan Keulen mogelijk te ma
ken, tijdens den duur der uitstelling te Trier
een omwegbaantje TrierGerolsteinKeulen
RijnlandKoblenz afgegeven. Deze kaartjes
worden slechts te Trier verstrekt.
Voor degenen, die alleen reizen, zijn talrijke
gunstige verbindingen ontworpen door sneltrei
nen. Voor de reis van Trier naar Keulen en
terug zullen bijzonder snelle treinen loopen.
Voor nadere bijzonderheden wende men zich.
tot het plaatselijk bureau voor vreemdelingen
verkeer Stadtisches Verkehrsamt, Messe-
platz, Keulen-Deutz.
Men bedenke, dat voor deze reductie alleen
in aanmerking komen zij, die in het bezit zijn
van een kaart, waaruit blijkt, dat zij een bede
vaart naar Trier maken.
Nadat in Tokio verscheidene malen plakkaten
waren aangeplakt, waarop Groot-Britannië open
lijk wordt aangeklaagd wegens zijn „tyrannie"
over Indië en waarop de Japanners worden
aangespoord hun Aziatische medebroeders „die
zuchten onder het juk van den Britschen
onderdrukker" te bevrijden, is thans wijd en
zijd een pamflet verspreid door een organisatie,
die zich noemt de Oostersche Aziatische Jeugd-
Liga.
Boven het pamflet staat: „De Engelschen zijn
de vijanden der menschheid". Het keurt de op
zegging van het Indisch-Japansche handels
verdrag sterk af en betoogt dat Indië tegen
haar wil gedwongen was deze overeenkomst op
te zeggen, en dat voor Japan de tijd rijp is
om de 350 millioen Indiërs te hulp te komen,
daar Engeland tusschenbeide is gekomen, om
de vriendschappelijke handelsbetrekkingen tus
schen Japan en Indië te verstoren en een
economischen oorlog heeft verklaard tegen
Japan en het Oosten in het algemeen.
Het sluit met te betoogen, dat evenals
Mandsjoerije Japan's richtsnoer is te land, zoo
de Stille en Indische Oceaan Japan's richtsnoer
zijn moet te water. Ofschoon deze plakkaten
en pamfletten kennelijk uit dezelfde bron stam
men van oproerig gezinde Indiërs en reaction,
naire Japanners, is toch het aantal Japanners,
dat een willig oor aan dergelijke anti-Britsche
propaganda leent op het oogenblik nu in ge
heel Japan ontstemming heerscht tegen Enge
land *in verband met de kwestie der tarieven
ongetwijfeld veel grooter dan in het normale
tijden zou zijn.
Het blad „Osaka Mainichi", dat een oplaag
heeft van 2 millioen, publiceerde onlangs opval
lend groot de meening van een der meest
actieve Indische ontevreden elementen m
Japan, die betoogde, dat de Indische bevolking
sterk gekant is tegen de onlangs afgekondigde
verhooging van invoerrechten op Japansche
textielgoederen in Indië.
Ook andere bekende Japansche bladen en
tijdschriften voeren een actie tegen het Bntsche
bestuur in Indië, waarvoor de tarievenkwestie
als de grondoorzaak wordt beschouwd.
(Reuter).
OlllllilllillllH
IIIIIIIIIIIIIIIIU
Niet de monetaire kwestie,
i Noch de bal- of tennissport,
I Is wat door de meeste menschen
Nu breed-uit besproken wordt.
Zelfs het spek twee centen duurder
1 Laat de goe-gemeente koud,
i Evenzeer of ooit de dollar
i Weer zal keeren tot het goud. I
Maar wat nu het hoogtepunt is
Der gesprekken van den dag,
Wat een ieder in den mond heeft
En men aandikt met een lach,
Waar men 's morgens al mee opstaat
I En mee aankomt op kantoor,
Graag bespreekt met die en gene
Onder 't drukste werkje door,
Wat men hoort in alle winkels,
jn de bus en op de tram,
Waar de kalme Nederlander
Voor geraakt in vuur en vlam, s
Dat is thans het woord vacantie!
want dit prachtig, schoone woord f
Ketent thans het heele menschdom
I Met een sterk en gouden koord! f
Want vacantie!wat een mooie,
I Wat een zielsverrukte tijd
Om zijn dagen door te brengen
In volmaakte ledigheid!
De vacantie!en de juichkreet,
Die daarbij wordt voortgebracht,
Geeft te denken, hoe inwendig
Over arbeid wordt gedacht!
1 MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden).
mmiiiiiiiiiiiimiimimimiiiiir;
Het programma voor de zomerfeesten te Ve
netië en het Venetiaansche Lido, is dit jaar
weder vol afwisseling. Het vermeldt o. a. ten
niswedstrijden, een bloemenfeest en wedstrijden
in de verschillende takken van watersport,
welke in den loop van deze maand plaats
vinden. Verder zullen er begin Augustus
nachtfeesten op het Lido-strand worden ge
organiseerd, een concours d'élégance, en water-
polo-wedstrijden. Van 12 tot 15 Augustus wor
den er internationale motorwedstrijden gehou
den. In den binnenhof van het Dogenpaleis
en aan het Lido worden in de tweede helft van
Augustus openluchtvoorstellingen gegeven, er is
een regatta voor gondels, in het nabije Murano,
en den 26en Augustus zal een luisterrijk nacht
feest op het Canal Grande plaats hebben, waar
bij vaartuigen, bruggen en de patriciërshuizen
langs de oevers zullen worden geïllumineerd.
Ook in September worden deze feestelijkheden
voortgezet, met velerlei attracties op het gebied
van kunst en sport.
Topsy trof Robbie met de lepelaars
Muriel en Madge en hij had aan hun
pooten touwen gebonden, waaraan aan
het einde appels waren vastgemaakt.
„Ik ben bezig hun „vangbal" te lee-
ren," verklaarde Robbie, „heb jij wel
eens vangbal gespeeld?"
„Zeker wel, maar nooit met appels,"
zeide Topsy, „maar ik kan nooit ge-
looven, dat Muriel en Madge het ooit
zullen leeren, Robbie."
Toen de lepelaars bezig waren met
het spelletje, gaf Robbie een gilletje.
„Hoera ze vangen de appels," riep
hij uit. „Had jij gedacht dat Muriel en
Madge zoo gauw „vangbal" zouden
leeren?"
„Maar ze spelen het op hun eigen
manier," zeide Topsy.
„Wat mankeert er dan aan?" vroeg
Robbie.
„Madge heeft Muriel's bal opgevan
gen en Muriel dien van Madge," zeide
Topsy.
(Morgenavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling).
Dr. Martin kwam de slaapkamer uit en ik
klampte hem dadelijk aan.
„Dokter, is hetis het erg? Is ze
ziek? Moet ik.... moet ik
„Ach wat!" zei dokter Martin nijdig, terwijl
hij zijn jas aantrok, „uw vrouw mankeert niets.
Ze doet alsof ze op sterven ligt, maar ik begiijp
werkelijk niet, waarom ik hier zoo overhaast
gehaald moest worden. Denkt u soms, dat ik
mijn tijd niet beter kan besteden?"
„Maar," stamelde ik onthutst, „maar ze zag
er toch ellendig uit? Weet u wel zeker...."
Ik was orie maanden getrouwd en mijn be
zorgdheid was dus verklaarbaar.
„Klets!" antwoordde de dokter kort maar
krachtig, „allemaal aanstellerij. Ze is net zoo
gezond als u en ik. Maar ik heb een goed
middeltje voor haar. Geef haar van dit drankje
een flink glasvol te drinken, 't Is absoluut on
schuldig, maar het smaakt afschuwelijk en
riekt nog erger. En als ik u een goeden raad
mag geven, roep me dan niet weer voor zulke
prutsgevallen."
Snel beende hij de gang uit en sloeg de bui
tendeur met een harden slag achter zich dicht.
Ongetwijfeld zag ik er niet zeer snugger uit,
toen ik hem met het gruwelijke drankje in
de hand nastaarde.
- „Oef!" zei ik, toen hij verdwenen was en
begaf me naar de slaapkamer, waar Lotte, ge
kleed, met de oogen gesloten op bed lag.
„Lieveling," zei ik, „hier is het drankje dat de
dokter voorgeschreven heeft."
Lotte opende de oogen. Ze zag er nog erg
slecht uit, maar misschien had de dokter toch
gelijk en was het comedie.
„Henri," fluisterde ze, „je wilt me toch dat
akelige goedje niet laten drinken! Ik heb ge
hoord, wat hij tegen je zei, daar op de gang.
Die oude leelijkerd!"
„Lotte," deed ik resoluut, „asjeblief: drink!"
*Maar je wilt toch niet
Ik maakte korte metten en kneep haar neus
dicht. Dan dwóng ik haar het afschuwelijke
vocht te drinken. Om haar tegenspartelen be
kommerde ik mij niet. Ze moest en ze zou het
drinken
Toen het leelijke goedje verdwenen was, had
ze tranen in de oogen.
„En nu, jongedame," zei ik streng, „ik hoop
dat je in het vervolg niet meer van die dwaze
streken zu.t uithalen. De dokter was woest en
geen wonder. Denk eens aan, we hebben dien
goeden man uit zijn werk gehaald voor mets.
Je mankeert niets, bent niet ziek of zooiets.
Wat moet hij wel denken!
En nu noet je me ook maar eens vertellen,
wat dat plotselinge flauwvallen van je nu
eigenlijk wel te beteekenen had. Daar zat na
tuurlijk iets achter. Allo, spreek op!"
Mijn vermanende toespraak had tot gevolg,
dat Lotte ce handen voor het gezicht sloeg en
begon te huilen.
Ik keek naar buiten, maar ik vond mezelf
een bruut. Ik kan geen vrouwentranen zien!
„Nu, wees maar stil," troostte ik, terwijl ik
bij haar neerknielde. „Ik meende het niet zoo
erg; kom, droog je tranen nu maar en vertel
dan eens wat er aan hapert."
Het duurde nog eenigen tijd voordat Lotte in
staat was te spreken.
„Je.... je had den dokter heelemaal niet be
hoeven op te bellen," snikte ze nog eens ca."
„Ja, maar schat" (ik was heelemaal vertee-
Een groep jeugdige Chirstelijke Arabieren te
Bethlehem en Beit-Jallah is voornemens een
fascistische partij in Palestina te vormen en
wil zich de door de Duitsche Nazi's gevolgde
politiek van „raszuivering" eigen maken.
Hun ultra-nationalistische politiek beoogt
echter niet de uitsluiting der Mohammedanen
van een politiek bondgenootschap.
Het deel van Adolf Hitler's program, dat hen
het sterkst aantrekt, is dat betreffende de
maatregelen tegen de Joden.
Een der Jeugdige leiders van deze ontluikende
Oostersche fascisten hield onlangs te Bethle
hem een rede, waarin hij verklaarde, dat zijn
groep een Palestina wenschte, bevrijd van de
Joodsche bevolking.
Hij zeide de anti-Joodsche actie der Duitsche
Nazi's te bewonderen, „omdat daardoor een
werkelijk kwaad werd uitgeroeid".
Zulk een actie, aldus betoogde de jongeman,
behoort ook in Palestina ingezet te worden,
daar de bedreiging der Joodsche overheer-
sching hier sterker is dan in Duitschland.
Een Arabisch blad bevat echter een artikel,
waarin de houding der Nazi-regeering tegen
over de Joden sterk wordt betreurd, omdat de
voornaamste uitwerking er van geweest is,
dat de Joodsche belangen in de Zionistische
nederzettingen van Palestina nieuw leven is
ingeblazen, dat het opnemen van kapitaal on
der de Joden is aangewakkerd en daardoor de
verwezenlijking van het plan voor een Joodsch
nationaal tehuis bevordert.
„Hitler's actie doet ons, Arabieren, in het
geheel geen goed," merkt het blad op.
De jeugdige Arabische fascisten zien ook in
het dictatqrsschap van Mussolini een model
van staatsbeheer. (Reuter)
imiliiitliiilliltHilliilitlliilliiliniM
derd!) „ik kon je toch niet zoo achterlaten en
op reis gaan?"
Lotte hief het hoofd op.
„Dat was het juist," zei ze. „Je moest op reis
en je had zoo'n haast!"
„Ik wou den trein van half negen toch halen,
kindje."
„Ja, maar dat
vas het hem juist. E E
Je wilde den trein E \\Tnf h/inr
ran 'half negen Ul/ ,ulu'
balen. Je had E E
baast, en daar
bij...."
„Nu?"
„En daarbij had je geen tijd om behoorlijk
afscheid van me te nemen, Henri. Nu zijn we
drie maanoen getrouwd en nu wil je me al
verlaten met een: „nou tabé"! Datdat kon
ik toch niet toelaten?"
Ik zat geslagen!
„Dus daarom
„Ja juisf, daarom viel ik flauw in je armen.
Ik wilde, dat je me toch minstens een kus gaf
voor je vertrok. En bovendien kon Je den trein
van kwart voor elf nog nemen."
Wat kon ik doen?
Ik nam afscheid, zooals mijn vrouwtje het
gewild had en miste ook den trein van kwart
voor elf.
Mag een kunstkenner een duur stuk voor
weinig geld koopen?
Deze vraag zal de rechter moeten beant
woorden, die uitspraak dient te doen in de
kwestie Adolfo Venturi. Deze man is een be
kend kunstcriticus en -historicus. De antiquair
Quadrini heeft hem aangeklaagd wegens den
vermaarden appel en het niet minder bekende
ei, die Venturi hem voor het schilderij van een
onbekenden meester in de commercieele hand
heeft gedrukt. Achteraf bleek het doek een
schepping van Correggio te zijn.
De transactie had drie-en-twintig jaar gele
den plaats. In het jaar 1910 bood de senator
den koopman drieduizend lire en werd voor
dit bedrag eigenaar. Quadrini had hem verze
kerd, dat het aan den schilder Schidone werd
toegeschreven. Professor Venturi knikte maar
zoo'n beetje met het hoofd en legde zwijgend
de drie duizend lire op de toonbank. Kort daar
op deed hij de gewaande Schidone voor drie
honderd duizend lire van de hand. Glim
lachend zou de antiquair zich in het verlies
hebben moeten schikken, wanneer hij er niet
achter was gekomen, dat de professor lang vóór
den aankoop een fotografie van het schilderij
in zijn beroemde kunstgeschiedenis had gepu
bliceerd met de vermelding dat Correggio de
maker was.
De gedupeerde handelaar is van meening, dat
Venturi hem met de waarheid bekend had moe
ten maken. Venturi verklaarde evenwel, dat
hij bij de aanschaffing in het geheel niet aan
de Venus van Correggio had gedacht. Hij wees
er op, dat hij twintig deelen met studies van
critischen en historischen aard had doen uit
geven en dat hij derhalve niet ieder oogenblik
wist wat hij allemaal had geschreven.
Zonderling genoeg weet men wel haast ze
ker, dat de gerechtelijke uitspraak in het voor
deel van den antiquair zal zijn, zoodat de sena
tor nu twintig jaar later zijn leverancier
tweehonderdzevenennegentig duizend lire zal
hebben te vergoeden, zijnde het verschil tus
schen drieduizend en driehonderdduizend. Na
tuurlijk zou een dergelijke maatregel, van een
bepaald standpunt bezien, juist zijn, want het
staat nagenoeg vast, dat de professor zich aan
een schurkenstreek heeft bezondigd, maar dat
de wet hier kan ingrijpen, doet wel zonderling
aan, wijl toch een gewone, regelmatige koop
en verkoop hebben plaats gehad. Ook is het
niet duidelijk dat men de beurslieden, die voor
het meerendeel dagelijks niets anders doen dan
zulke transacties afsluiten, ongemoeid hun gang
laat gaan....
In eenige groote Amerikaansche steden zijn
op de voornaamste pleinen mechanische ijs-
leveranciers neergezet. Voor 0.15 heeft men
een brok ijs van vijf-en-twintig pond, keurig
afgesneden en zorgvuldig in met was bestre
ken manillapapier verpakt.
Zooals wij postzegels te voorschijn doen ko
men, haalt de Amerikaansche huisvrouw haar
dagelijksch ijs uit de apparaten, welke door de
General Electric Company zijn vervaardigd.
Ze hebben de grootte van een normaal prieel
en bestaan uit een koelinrichting en een ge
compliceerde machine, die de verpakking in
enkele seconden tot stand brengt.
De „Aquitania" is te Cherbourg aangekomen
met een hoeveelheid goud ter waarde van ruim
5 millioen dollar, afkomstig van de Federal
Reserve Bank van New-York, bestemd voor de
Banque de France.
38
„O, dus dé&rom is het?.. En daarom heeft
mijn klein ding haar neusje opgetrokken voor
Brabazon!" Met breeden glimlach stak Sir
George den jongen man de hand toe en sprak
hartelijk: „Op het oogenblik hoef je nu nog
niets te zeggen of te vragen, Rutland. Wat
noodzakelijk tusschen ons moet besproken wor
den, zal op een anderen tijd geschieden. Het is
niet zoo'n verrassing voor mij, als je misschien
wel denkt. En als ik niet ten volle overtuigd
was, dat je haar evenzeer lief hebt als ik haar
moeder, dan zou ik niet doen, wat ik nü doe:
haar aan je afstaan en je beiden mijn zegen
schenken."
Dit zeggende schudde hij andermaal den
jongen man de hand en kuste zijn dochter
teeder.
„Zal ik nu het nieuws aan moeder meedee-
len, kindje? Dan kan jullie vervolg en slot op
voeren van die kleine voorstelling, waarbij ik je
kwam overvallen. Maar het is zoo'n mooie och
tend, en, omdat iemand anders ook wel eens
vergeten kon, hier binnen te komen zonder
kloppen, zou ik jullie raden, vervolg en slot dan
liever in den tuin af te spelen!"
Terwijl Sir George de jongelui stond na te
kijken, toen hij ze even later op het tuinpad
zag loopeh, had hij toch weer de bezorgde uit
drukking op het gelaat, die daar den laatsten
tijd zoo dikwijls viel waar te nemen.
Ineens ging de deur open en vertoonde Lady
Carew zich op den drempel.
„O, jij hier, George? Ik heb in de bibliotheek
al naar je gekeken. Waar is Lucinda?"
„Ik zou het je niet kunnen zeggen, lieve. Ik
heb haar niet meer gezien sinds het ontbijt?
Waarom?"
„Wel, ze is hier Patty een muziekles gaan
geven; ik dacht, dat ze er nog waren. Ze moe
ten dan wel heel kort bezig zijn geweest, 't Is
toch zoo ongelukkig, dat Patty nooit studeeren
wil." Onwillekeurig was mylady dichter aan
het venster getreden en, terwijl haar gelaat in
eens van uitdrukking veranderde riep zij:
„George, zie je dat?"
„Ja, zeker, zie ik dat. Toen ik hier binnen
kwam, lieve, heb ik nagenoeg hetzelfde tooneel
waargenomen."
„Heb je ze gezien?" herhaalde Lady Carew
scherp. Zij was ook in het minst niet verrast,
maar ze was boos en wist niet precies, wat ze
zeggen zou.
„Ja, en ik weet niet, wie van ons drieën het
meest ontsteld was, maar zeker niet onze kleine
Patty! Hoor eens, Alice, je zult toch ook niet
zoo verrast zijn, lieve? Jullie vrouwen merkt
zulke dingen immers zoo gauw op!"
„En heb je Rutland al je toestemming gege
ven, George?"
„Ja en mijn zegen ook. Anders zouden wij
ze in den tuin niet zoo samen hebben gezien."
Lady Carew leek nog niet verzoend met de
situatie; vandaar dat haar echtgenoot den arm
om haar heensloeg en zei:
„Kom, Alice, denk nu eens aan twintig jaar
geleden, toen wü even jong waren als die twee
en de liefde ons een even nieuwe zaligheid was.
Het zou toen immers wreedaardig zijn geweest,
om ons te scheiden. Daarom wil ik er mij dan
ook in het minst niet tegen verzetten. En daar
jij ons kleine meisje toch ook zoo teeder lief
hebt, ben ik overtuigd, dat jij hun geen moei
lijkheden' in den weg zult leggen."
Met tranen in de oogen sloeg Lady Carew de
armen om zijn hals en kuste hem.
„Neen, George, dat zal ik ook niet doen. Je
bent veel eenvoudiger dan ik. Sinds dat geld
van oom Batchford haar ten deel viel, heb ik
steeds de eerzuchtigste wenschen voor haar ge-
Koesterd. Daarom ging het mij zoozeer ter har
te, toen zij Brabazon bedankte. En jy was er
mee ingenomen, omdat je meer aan het waar
achtig geluk van ons kind dacht! Ik had beter
moeten weten; want als ooit een vrouw heeft
mogen ondervinden, hoe liefde het eenige noo-
dige is in het huwelijksleven, dan ben ik dit
geweest. Zij kuste hem andermaal en nu met
een glimlach keek ze uit het venster. „Ze
zijn weg, George, maar als ze weer verschijnen,
zal ik den verloofde van onze lieve Patty even
hartelijk ontvangen, als jij dat zeker hebt ge
daan. Mijn klein meisje, dat zij de groote le
vensles van de vrouw nu al zoo gauw geleerd
zou hebben!"
„En ik denk niet, dat het haar ooit berou
wen zal."
„Als zij zoo gelukkig mag worden als haar
moeder, dan zéker niet!"
HOOFDSTUK XXV
Het weer was omgeslagen; het woei en regen
de en de tuin in Capheaton lag vol dorre bla
deren.
„O, kijk die barometer nog eens achteruit
gaan!" plaagde Patty, „en dat, terwijl ik zoo
graag vanmiddag nog eens een wandeling had
gemaakt."
„Maar je kunt toch ook niet verwachten, dat
het 't heele jaar door mooi weer zou zijn,"
lachte Lucinda, die druk bezig was, een stapel
kwitanties aaneen te rijgen. „Mij dunkt, jullie
beiden zult het in huis toch ook veel gezelliger
hebben dan daarbuiten."
„Maar Garth zou zijn best doen, om nog lang
vóór het donker van de fabriek te komen. Tot
zes uur is het buiten wel licht en dus dan zou
den wij nog heel goed een wandeling of een rit
kunnen doen. Misschien dat paps hem onder
weg tegenkomt en hem dan meebrengt."
„Dat is niet heel waarschijnlijk. Sir George
zal zijn tijd wel noodig hebben, wil hij tegen
de lunch thuis zijn. Hij heeft Lady Carew na
drukkelijk beloofd, om juist wat vroeg terug te
komen met het oog op het bezoek, dat wij ver
wachten. Hoe laat is het?.... Mijn hemel, al
over twaalven! Ik moet eens gauw in de keu
ken gaan kijken, want je begrijpt, daar zijn ze
nog niet klaar. Laat eens kijken, hoeveel
Bruze's komen er ook weer?"
„Vijf, als ze allen present zijn, en dat is vijf
te veel!" meende Patty, weinig gastvrij, want de
Bruce's stonden niet bij haar in de gunst.
.Waarom vraag je dat, Lucinda?"
„Wel, omdat ik weten moet, voor hoeveel per
sonen er gedekt moet worden. Vijf dus; je va
der en moeder zeven, jij acht
„Ik kom niet; ik kan die meisjes Bruce niet
uitstaan en dat heb ik moeder ook gezegd. Dus
zit ik niet mee aan."
„Als er ooit eentje verwend werd!Nu,
miss Dugarre acht en Mr. Brabazon negen...."
„Kom je weet toch wel, dat hij naar Barons-
wold is en dat hij niet terug zal zijn voor na
het diner."
„Dat is waar, dat heb ik vergeten. Nu, wat
zei ik ook weer: Miss Dugarre acht, Charley
negen en
Al tellende verliet Lucinda het vertrek en
eenige minuten heerschte er stilte. Weifelend
keek Patty naar Vashti. Het was de eerste keer,
dat de nichtjes weer samen waren na dat on
derhoud in Vashti's kamer, want ze hadden el
kaar vermeden, ofschoon enkel Miss Gunn,
scherpzinnig als zij was, had opgemerkt, dat er
eenige verkoeling tusschen de jonge meisjes
was ingetreden, al wist zij dan ook niet, wat de
aanleiding daartoe was.
Toch was Patty nu te gelukkig, om koud te
z\jn tegen iemand, en vooral niet tegen dat
arme kind, dat zoo alles miste. Zachtjes streel
de zij de fijn-gevormde hand en opkijkend
vroeg Vashti:
„Wat is er Patrice?"
„Zeg, hoor eens: Mr. Brabazon gaat op het
eind van de week naar Londen, is 't niet?"
„Ik geloof, dat hij zoo iets tegen Sir George
heeft gezegd."
„Ja, maar ik meen niet, wat hij tegen paps,
maar wat hij tegen jou heeft gezegd."
„Mij heeft hij het ook verteld."
Vashti keek weer in haar boek en haar toon
van spreken was zoo kort, als wilde zij daar
mee alle verdere vragen voorkomen.
Maar Patty liet zich hierdoor niet afschrik
ken en ging voort:
„Wanneer komt hij terug?"
„Terug?"
„Ja. ik bedoel natuurlijk niet, wanneer hi)
op Capheaton komt: als ik dat wilde weten,
zou ik het net zoo goed aan moeder kunnen
vragen; ik meen, wanneer hij bi) joü terug
komt?"
„Hij komt nooit meer bij mü terug," zei
Vashti, met den blik weer strak in haar boek
gericht. „Waarom zou hij komen? De reden
van onze scheiding, nu vier jaar geleden, be
staat vandaag nog net zoo goed. Zoover ik
weet, zal ik hem nooit weerzien. Bepaal jij je
nu maar bij je eigen liefdesgeschiedenis; ik
voel niets geen lust, om over Neil Brabazon te
spreken."
Op dit oogenblik stormde Charley het ver
trek binnen;
^(Wordt vervolgd).