Met oe/dml van den da§ Waar is de Roemeensche kroonschat? Het Geheim van Sir Carew GEHEIM VAN MOSKOU HET GESPREK ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Die goeie ROBINSONschoen voor Vader en Zoon Alle250.- DINSDAG 18 JULI Russisch emigrant zoekt zijn recht Bezoek aan de Keulsche heiligdommen 40 pet. reductie op de Duitsche spoorwegen voor pelgrims Keulsche Dom Anti-Britsche actie in Japan Zomerfeesten te Venetië Fascisten in Palestina soo'n haast, zoon I SC heelde Meesterwerken onder den prijs IJs-automaten Goudvervoer AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL De lotgevallen van den Roemeenschen kroon schat, die op het oogenblik vooral in Russische kringen te Berlijn het onderwerp van gesprek vormen, maken den indruk van een avontuur lijk filmverhaal. Aan alle eischen is inderdaad voldaan. De voorgeschiedenis gaat terug tot in de opwindendste perioden van den wereld oorlog. Toen het zegevierende Oostenrijksche leger onder Mackensen in Roemenië binnendrong en in September 1916 Boekarest bedreigde, liet de Roemeensche regeering den kroonschat in het diepste geheim naar Rusland brengen. Het waren de kroonjuweelen van de Roemeensche koninklijke familie, alsmede zeldzame kostbare gouden voorwerpen en edelsteenen, die aan ver schillende Roemeensche kerken en kloosters toebehoorden. Het goud werd ondergebracht in de kelders van de Russische staatsbank, terwijl de juweelen verborgen Werden in de woning van den Roemeenschen gezant Diamandi. Het geheele transport werd streng geheim gehou den. Behalve de onmiddellijk bij de zaak be- trokken personen wist niemand, dat bij, den Roemeenschen gezant juweelen van fantasti sche waarde werden bewaard. Na de Bolsjewis tische Revolutie besloten de diplomatieke ver tegenwoordigers der Entente, Sovjet-Rusland te verlaten. In het voorjaar van 1918 droeg Diamandi den Roemeenschen juweelenschat over aan den consul-generaal der Vereenigde Staten te Moskou, die nog een tijd lang in dienst van het Roode Kruis in Rusland zou blijven. Toen ook deze Rusland verliet, ver trouwde hij den schat toe aan den Noorsehen consul, die resideerde in een villa te Moskou. Tegen het einde van 1918 werd ook het Noor- sche consulaat te Moskou gesloten. Eigenaardig genoeg wist niemand, dat de consul een groo- ten schat in huis had. Vóór zijn vertrek liet hij de juweelen in de villa inmetselen, in de hoop, dat hij na het herstel der normale toe standen niemand geloofde, dat de Sov.iet- regeering zich langer dan een paar maanden zou handhaven den schat aan den recht- matigen eigenaar terug kon geven. Slechts één man in geheel Moskou wist van het geheim der villa. Dat was een beambte van het con sulaat, een Rus, wien de Sovjetregeering ver bood, met het overige personeel Rusland te verlaten. Deze man werd weldra doodelijk ziek tengevolge van ondervoeding. Vóór zijn dood verried hij het geheim aan een vriend, een zekeren K., wien hij tevens een nauwxeurig schema van de plaats der juweelen gaf. Weldra echter moest K., die er zich het hoofd over brak, hoe hij in het bezit van den schat moest komen, uit Rusland vluchten. In 1923 bevond hij zich als uitgewekene te Berlijn, zonder geld, zonder werk. Hij nam toen een kloek besluit. Hij begaf zich naar de Sovjei- ambassade en sloot met den toenmaügen ge zantschapssecretaris Jakoebowitsj een overeen komst, waardoor hij zich verzekerde van een aandeel in den schat. Het contract werd getee- kend door een vertegenwoordiger van de Rus sische Staatsbank, Sergejef-Romm. Deze laat ste ontpopte zich als een schoolvriend van K., waardoor vele formaliteiten werden verlicht, zoodat K. ongehinderd kon teruggaan naar Moskou, waar de overeenkomst nog eens werd bevestigd. Daarna maakte K. de Russische autoriteiten bekend met de nauwkeurige plaats van den schat. Intusschen echter was de be treffende villa verhuurd aan het Tsjechische gezantschap. Hoe konden nu de ambtenaren der Tsjeka, die de uitvoering van de zaak op zich namen, dit exterritoriale gebied betreden? De Tspeka vond ook voor dit gecompliceerde geval een oplossing. Op zekeren dag verscheen een commissie van het Moskousche gemeente bestuur om een onderzoek in het huis in te stellen. De waterleiding, oordeelde deze com missie, moest onverwijld worden gerepareerd om het huis voor verval te bewaren. Het Tsje chische gezantschap werd zoolang elders on dergebracht en intusschen werd de schat onge stoord te voorschijn gehaald en in veiligheid gebracht. Merkwaardig genoeg hoorde K. niets van dat alles. Hem werd medegedeeld, dat het aan het licht brengen van den schat te veel moeilijk heden van diplomatieken aard zou meebrengen. Overigens werd hem de raad gegeven, Moskou zoo snel mogelijk te verlaten, daar hij er van verdacht werd, te hebben deelgenomeA aan onrechtmatige speculaties. Op zekeren dag, toen K. zich naar huis wilde begeven, hield een vriend hem staande, die hem adviseerde, on verwijld rechtsomkeert te maken, daar zich in zijn woning reeds Tsjeka-isten bevonden om hem te arresteeren. Klaarblijkelijk wilde men K. gedurende de werkzaamheden in het Tsje chische gezantschap achter slot en grendel hebben, om te verhinderen, dat hij op de een of andere wijze achter de waarheid zou komen. K. stond nu voor de keuze .gearresteerd te worden of onverwijld te vluchten. Hij prefe reerde het laatste en vertrok per trein. Daar hij geen vergunning had om het land te ver laten, stapte hij niet ver van de grens uit. Met de hulp van smokkelaars gelukte het hem in een kist over de grens te komen. Daarna begon hij weer zijn leven als werk loos emigrant te Berlijn. Eenige jaren later leerde hij een vrouw kennen, die werkzaam was bij de Sovjet-instanties in de Duitsche hoofd stad en die vroeger een betrekking bij de Tsjeka had gehad. Van haar vernam K. een wonderlijke geschiedenis, een sprookjesachtig verhaal van een verborgen en te voorschijn ge haalden schat in een gezantschapsvilla te Moskou. K. trachtte langs gerechtelijken weg vol doening te krijgen. Maar wien moest hij aan klagen? Inderdaad is het hem tot nu toe niet gelukt, iets tegen de Russische staatsbank of tegen het Sovjetgezantschap te Berlijn te on dernemen. Een proces in Duitschland bleek door formeele redenen onmogelijk. K. zoekt nog steeds naar andere middelen om zijn doel te bereiken, terwijl ook de Roemeensche regee ring er belang bij heeft, vast te stellen, waar haar kroonschat is gebleven. Wederom trekt de H. Rok te Trier tallooze pelgrims naar de plaatsen der oudste Duitsche cultuur, naar de centra van Duitschlands groote geschiedenis. Duizenden zullen tevens de gelegenheid niet voorbij laten gaan, op hun reis ook vader Rijn te begroeten en een bezoek te brengen aan de steden, waarin sedert bijna 2000 jaar vooral Duitschlands hart klopt, en speciaal aan het heilige Keulen, de trotsche metropool aan den Rijn, de schatkamer van de kostbaarste cultuurgoederen. Spoorwegen, vreemdelingenverkeer en deker- kelijke colleges beijveren zich, om de pelgrims, die Keulen aandoen, zooveel mogelijk tegemoet te komen en hen de reliquieën, vervat in bui tengewoon kostbare schrijnen, te laten zien. De gebeenten der Heilige Drie Koningen, in een wondermooi schrijn, waarop de geheele rijkdom der Rijnlandsche kunst uit de twaalfde eeuw tot uiting komt; de gebeenten van den H. Engelbert, de H. Ursula en haar gezellinnen; de reliquieën van de H.H. Thebeeën, die daar, geborgen in monumentale steenen zerken, nog onder de kerk bewaard worden; de sarcophaag van den H. Albertus Magnus en niet het laatst het aan talrijken zoo dierbare graf van den onvergetelijken gezellenvader Adolf Kolping, wiens zaligverklaring binnenkort te verwachten is. Bij deze kostbaarheden, welke de hoogste vereering door de Katholieken waard zijn, slui ten zich aan de trotsche kerken van Keulen, welke een aangesloten geschiedenis van den Duitschen kerkbouw vormen: Gereon, Severin, Caecilia, Pantaleon, Maria van het Capitool, St. George en de Dom. Wat reeds meer dan duizend jaar gegolden heeft, is ook thans nog waar: Qui non vidit Coloniam, non vidit mundum. Wie Keulen niet heeft gezien, heeft de wereld niet gezien. Voor de velen, die dit jaar een bezoek bren gen aan den H. Rok te Trier, heeft de reis langs den Rijn en zijn groote schatten, juist nu een diepere en symbolische beteekenis. Zij moet worden een belofte van trouw aan de on- vergankele Heilige oorden van het geloof en het Duitsche land. Het heilige Keulen wacht op de pelgrims en ontvangt hen met open armen en met open, oprecht Keulsch hart. Voor de bedevaartgangers, die tegelijk Trier en Keulen bezoeken, doen zich verschillende mogelijkheden voor. Pelgrims kunnen op het Duitsche traject een reductie van 40 pet. krij gen. Deze reductie geldt van alle stations der Duitsche spoorwegen naar Trier, en zoowei tweede als derde klasse. Kinderen van vier tot 10 jaar krijgen verder een reductie van 50 pet. De geldigheidsduur bedraagt 10 dagen en moet liggen tusschen 20 Juli en 17 September. De retourkaartjes gelden alleen, als zij afgestem peld zijn op een station te Trier. De reis mag heen eenmaal en terug driemaal worden onder broken. Verder wordt, om den reizigers, wier weg van het Oosten of Zuiden over Koblenz naar Trier leidt, een bezoek aan Keulen mogelijk te ma ken, tijdens den duur der uitstelling te Trier een omwegbaantje TrierGerolsteinKeulen RijnlandKoblenz afgegeven. Deze kaartjes worden slechts te Trier verstrekt. Voor degenen, die alleen reizen, zijn talrijke gunstige verbindingen ontworpen door sneltrei nen. Voor de reis van Trier naar Keulen en terug zullen bijzonder snelle treinen loopen. Voor nadere bijzonderheden wende men zich. tot het plaatselijk bureau voor vreemdelingen verkeer Stadtisches Verkehrsamt, Messe- platz, Keulen-Deutz. Men bedenke, dat voor deze reductie alleen in aanmerking komen zij, die in het bezit zijn van een kaart, waaruit blijkt, dat zij een bede vaart naar Trier maken. Nadat in Tokio verscheidene malen plakkaten waren aangeplakt, waarop Groot-Britannië open lijk wordt aangeklaagd wegens zijn „tyrannie" over Indië en waarop de Japanners worden aangespoord hun Aziatische medebroeders „die zuchten onder het juk van den Britschen onderdrukker" te bevrijden, is thans wijd en zijd een pamflet verspreid door een organisatie, die zich noemt de Oostersche Aziatische Jeugd- Liga. Boven het pamflet staat: „De Engelschen zijn de vijanden der menschheid". Het keurt de op zegging van het Indisch-Japansche handels verdrag sterk af en betoogt dat Indië tegen haar wil gedwongen was deze overeenkomst op te zeggen, en dat voor Japan de tijd rijp is om de 350 millioen Indiërs te hulp te komen, daar Engeland tusschenbeide is gekomen, om de vriendschappelijke handelsbetrekkingen tus schen Japan en Indië te verstoren en een economischen oorlog heeft verklaard tegen Japan en het Oosten in het algemeen. Het sluit met te betoogen, dat evenals Mandsjoerije Japan's richtsnoer is te land, zoo de Stille en Indische Oceaan Japan's richtsnoer zijn moet te water. Ofschoon deze plakkaten en pamfletten kennelijk uit dezelfde bron stam men van oproerig gezinde Indiërs en reaction, naire Japanners, is toch het aantal Japanners, dat een willig oor aan dergelijke anti-Britsche propaganda leent op het oogenblik nu in ge heel Japan ontstemming heerscht tegen Enge land *in verband met de kwestie der tarieven ongetwijfeld veel grooter dan in het normale tijden zou zijn. Het blad „Osaka Mainichi", dat een oplaag heeft van 2 millioen, publiceerde onlangs opval lend groot de meening van een der meest actieve Indische ontevreden elementen m Japan, die betoogde, dat de Indische bevolking sterk gekant is tegen de onlangs afgekondigde verhooging van invoerrechten op Japansche textielgoederen in Indië. Ook andere bekende Japansche bladen en tijdschriften voeren een actie tegen het Bntsche bestuur in Indië, waarvoor de tarievenkwestie als de grondoorzaak wordt beschouwd. (Reuter). OlllllilllillllH IIIIIIIIIIIIIIIIU Niet de monetaire kwestie, i Noch de bal- of tennissport, I Is wat door de meeste menschen Nu breed-uit besproken wordt. Zelfs het spek twee centen duurder 1 Laat de goe-gemeente koud, i Evenzeer of ooit de dollar i Weer zal keeren tot het goud. I Maar wat nu het hoogtepunt is Der gesprekken van den dag, Wat een ieder in den mond heeft En men aandikt met een lach, Waar men 's morgens al mee opstaat I En mee aankomt op kantoor, Graag bespreekt met die en gene Onder 't drukste werkje door, Wat men hoort in alle winkels, jn de bus en op de tram, Waar de kalme Nederlander Voor geraakt in vuur en vlam, s Dat is thans het woord vacantie! want dit prachtig, schoone woord f Ketent thans het heele menschdom I Met een sterk en gouden koord! f Want vacantie!wat een mooie, I Wat een zielsverrukte tijd Om zijn dagen door te brengen In volmaakte ledigheid! De vacantie!en de juichkreet, Die daarbij wordt voortgebracht, Geeft te denken, hoe inwendig Over arbeid wordt gedacht! 1 MARTIN BERDEN (Nadruk verboden). mmiiiiiiiiiiiimiimimimiiiiir; Het programma voor de zomerfeesten te Ve netië en het Venetiaansche Lido, is dit jaar weder vol afwisseling. Het vermeldt o. a. ten niswedstrijden, een bloemenfeest en wedstrijden in de verschillende takken van watersport, welke in den loop van deze maand plaats vinden. Verder zullen er begin Augustus nachtfeesten op het Lido-strand worden ge organiseerd, een concours d'élégance, en water- polo-wedstrijden. Van 12 tot 15 Augustus wor den er internationale motorwedstrijden gehou den. In den binnenhof van het Dogenpaleis en aan het Lido worden in de tweede helft van Augustus openluchtvoorstellingen gegeven, er is een regatta voor gondels, in het nabije Murano, en den 26en Augustus zal een luisterrijk nacht feest op het Canal Grande plaats hebben, waar bij vaartuigen, bruggen en de patriciërshuizen langs de oevers zullen worden geïllumineerd. Ook in September worden deze feestelijkheden voortgezet, met velerlei attracties op het gebied van kunst en sport. Topsy trof Robbie met de lepelaars Muriel en Madge en hij had aan hun pooten touwen gebonden, waaraan aan het einde appels waren vastgemaakt. „Ik ben bezig hun „vangbal" te lee- ren," verklaarde Robbie, „heb jij wel eens vangbal gespeeld?" „Zeker wel, maar nooit met appels," zeide Topsy, „maar ik kan nooit ge- looven, dat Muriel en Madge het ooit zullen leeren, Robbie." Toen de lepelaars bezig waren met het spelletje, gaf Robbie een gilletje. „Hoera ze vangen de appels," riep hij uit. „Had jij gedacht dat Muriel en Madge zoo gauw „vangbal" zouden leeren?" „Maar ze spelen het op hun eigen manier," zeide Topsy. „Wat mankeert er dan aan?" vroeg Robbie. „Madge heeft Muriel's bal opgevan gen en Muriel dien van Madge," zeide Topsy. (Morgenavond vervolg) (Ingezonden Mededeeling). Dr. Martin kwam de slaapkamer uit en ik klampte hem dadelijk aan. „Dokter, is hetis het erg? Is ze ziek? Moet ik.... moet ik „Ach wat!" zei dokter Martin nijdig, terwijl hij zijn jas aantrok, „uw vrouw mankeert niets. Ze doet alsof ze op sterven ligt, maar ik begiijp werkelijk niet, waarom ik hier zoo overhaast gehaald moest worden. Denkt u soms, dat ik mijn tijd niet beter kan besteden?" „Maar," stamelde ik onthutst, „maar ze zag er toch ellendig uit? Weet u wel zeker...." Ik was orie maanden getrouwd en mijn be zorgdheid was dus verklaarbaar. „Klets!" antwoordde de dokter kort maar krachtig, „allemaal aanstellerij. Ze is net zoo gezond als u en ik. Maar ik heb een goed middeltje voor haar. Geef haar van dit drankje een flink glasvol te drinken, 't Is absoluut on schuldig, maar het smaakt afschuwelijk en riekt nog erger. En als ik u een goeden raad mag geven, roep me dan niet weer voor zulke prutsgevallen." Snel beende hij de gang uit en sloeg de bui tendeur met een harden slag achter zich dicht. Ongetwijfeld zag ik er niet zeer snugger uit, toen ik hem met het gruwelijke drankje in de hand nastaarde. - „Oef!" zei ik, toen hij verdwenen was en begaf me naar de slaapkamer, waar Lotte, ge kleed, met de oogen gesloten op bed lag. „Lieveling," zei ik, „hier is het drankje dat de dokter voorgeschreven heeft." Lotte opende de oogen. Ze zag er nog erg slecht uit, maar misschien had de dokter toch gelijk en was het comedie. „Henri," fluisterde ze, „je wilt me toch dat akelige goedje niet laten drinken! Ik heb ge hoord, wat hij tegen je zei, daar op de gang. Die oude leelijkerd!" „Lotte," deed ik resoluut, „asjeblief: drink!" *Maar je wilt toch niet Ik maakte korte metten en kneep haar neus dicht. Dan dwóng ik haar het afschuwelijke vocht te drinken. Om haar tegenspartelen be kommerde ik mij niet. Ze moest en ze zou het drinken Toen het leelijke goedje verdwenen was, had ze tranen in de oogen. „En nu, jongedame," zei ik streng, „ik hoop dat je in het vervolg niet meer van die dwaze streken zu.t uithalen. De dokter was woest en geen wonder. Denk eens aan, we hebben dien goeden man uit zijn werk gehaald voor mets. Je mankeert niets, bent niet ziek of zooiets. Wat moet hij wel denken! En nu noet je me ook maar eens vertellen, wat dat plotselinge flauwvallen van je nu eigenlijk wel te beteekenen had. Daar zat na tuurlijk iets achter. Allo, spreek op!" Mijn vermanende toespraak had tot gevolg, dat Lotte ce handen voor het gezicht sloeg en begon te huilen. Ik keek naar buiten, maar ik vond mezelf een bruut. Ik kan geen vrouwentranen zien! „Nu, wees maar stil," troostte ik, terwijl ik bij haar neerknielde. „Ik meende het niet zoo erg; kom, droog je tranen nu maar en vertel dan eens wat er aan hapert." Het duurde nog eenigen tijd voordat Lotte in staat was te spreken. „Je.... je had den dokter heelemaal niet be hoeven op te bellen," snikte ze nog eens ca." „Ja, maar schat" (ik was heelemaal vertee- Een groep jeugdige Chirstelijke Arabieren te Bethlehem en Beit-Jallah is voornemens een fascistische partij in Palestina te vormen en wil zich de door de Duitsche Nazi's gevolgde politiek van „raszuivering" eigen maken. Hun ultra-nationalistische politiek beoogt echter niet de uitsluiting der Mohammedanen van een politiek bondgenootschap. Het deel van Adolf Hitler's program, dat hen het sterkst aantrekt, is dat betreffende de maatregelen tegen de Joden. Een der Jeugdige leiders van deze ontluikende Oostersche fascisten hield onlangs te Bethle hem een rede, waarin hij verklaarde, dat zijn groep een Palestina wenschte, bevrijd van de Joodsche bevolking. Hij zeide de anti-Joodsche actie der Duitsche Nazi's te bewonderen, „omdat daardoor een werkelijk kwaad werd uitgeroeid". Zulk een actie, aldus betoogde de jongeman, behoort ook in Palestina ingezet te worden, daar de bedreiging der Joodsche overheer- sching hier sterker is dan in Duitschland. Een Arabisch blad bevat echter een artikel, waarin de houding der Nazi-regeering tegen over de Joden sterk wordt betreurd, omdat de voornaamste uitwerking er van geweest is, dat de Joodsche belangen in de Zionistische nederzettingen van Palestina nieuw leven is ingeblazen, dat het opnemen van kapitaal on der de Joden is aangewakkerd en daardoor de verwezenlijking van het plan voor een Joodsch nationaal tehuis bevordert. „Hitler's actie doet ons, Arabieren, in het geheel geen goed," merkt het blad op. De jeugdige Arabische fascisten zien ook in het dictatqrsschap van Mussolini een model van staatsbeheer. (Reuter) imiliiitliiilliltHilliilitlliilliiliniM derd!) „ik kon je toch niet zoo achterlaten en op reis gaan?" Lotte hief het hoofd op. „Dat was het juist," zei ze. „Je moest op reis en je had zoo'n haast!" „Ik wou den trein van half negen toch halen, kindje." „Ja, maar dat vas het hem juist. E E Je wilde den trein E \\Tnf h/inr ran 'half negen Ul/ ,ulu' balen. Je had E E baast, en daar bij...." „Nu?" „En daarbij had je geen tijd om behoorlijk afscheid van me te nemen, Henri. Nu zijn we drie maanoen getrouwd en nu wil je me al verlaten met een: „nou tabé"! Datdat kon ik toch niet toelaten?" Ik zat geslagen! „Dus daarom „Ja juisf, daarom viel ik flauw in je armen. Ik wilde, dat je me toch minstens een kus gaf voor je vertrok. En bovendien kon Je den trein van kwart voor elf nog nemen." Wat kon ik doen? Ik nam afscheid, zooals mijn vrouwtje het gewild had en miste ook den trein van kwart voor elf. Mag een kunstkenner een duur stuk voor weinig geld koopen? Deze vraag zal de rechter moeten beant woorden, die uitspraak dient te doen in de kwestie Adolfo Venturi. Deze man is een be kend kunstcriticus en -historicus. De antiquair Quadrini heeft hem aangeklaagd wegens den vermaarden appel en het niet minder bekende ei, die Venturi hem voor het schilderij van een onbekenden meester in de commercieele hand heeft gedrukt. Achteraf bleek het doek een schepping van Correggio te zijn. De transactie had drie-en-twintig jaar gele den plaats. In het jaar 1910 bood de senator den koopman drieduizend lire en werd voor dit bedrag eigenaar. Quadrini had hem verze kerd, dat het aan den schilder Schidone werd toegeschreven. Professor Venturi knikte maar zoo'n beetje met het hoofd en legde zwijgend de drie duizend lire op de toonbank. Kort daar op deed hij de gewaande Schidone voor drie honderd duizend lire van de hand. Glim lachend zou de antiquair zich in het verlies hebben moeten schikken, wanneer hij er niet achter was gekomen, dat de professor lang vóór den aankoop een fotografie van het schilderij in zijn beroemde kunstgeschiedenis had gepu bliceerd met de vermelding dat Correggio de maker was. De gedupeerde handelaar is van meening, dat Venturi hem met de waarheid bekend had moe ten maken. Venturi verklaarde evenwel, dat hij bij de aanschaffing in het geheel niet aan de Venus van Correggio had gedacht. Hij wees er op, dat hij twintig deelen met studies van critischen en historischen aard had doen uit geven en dat hij derhalve niet ieder oogenblik wist wat hij allemaal had geschreven. Zonderling genoeg weet men wel haast ze ker, dat de gerechtelijke uitspraak in het voor deel van den antiquair zal zijn, zoodat de sena tor nu twintig jaar later zijn leverancier tweehonderdzevenennegentig duizend lire zal hebben te vergoeden, zijnde het verschil tus schen drieduizend en driehonderdduizend. Na tuurlijk zou een dergelijke maatregel, van een bepaald standpunt bezien, juist zijn, want het staat nagenoeg vast, dat de professor zich aan een schurkenstreek heeft bezondigd, maar dat de wet hier kan ingrijpen, doet wel zonderling aan, wijl toch een gewone, regelmatige koop en verkoop hebben plaats gehad. Ook is het niet duidelijk dat men de beurslieden, die voor het meerendeel dagelijks niets anders doen dan zulke transacties afsluiten, ongemoeid hun gang laat gaan.... In eenige groote Amerikaansche steden zijn op de voornaamste pleinen mechanische ijs- leveranciers neergezet. Voor 0.15 heeft men een brok ijs van vijf-en-twintig pond, keurig afgesneden en zorgvuldig in met was bestre ken manillapapier verpakt. Zooals wij postzegels te voorschijn doen ko men, haalt de Amerikaansche huisvrouw haar dagelijksch ijs uit de apparaten, welke door de General Electric Company zijn vervaardigd. Ze hebben de grootte van een normaal prieel en bestaan uit een koelinrichting en een ge compliceerde machine, die de verpakking in enkele seconden tot stand brengt. De „Aquitania" is te Cherbourg aangekomen met een hoeveelheid goud ter waarde van ruim 5 millioen dollar, afkomstig van de Federal Reserve Bank van New-York, bestemd voor de Banque de France. 38 „O, dus dé&rom is het?.. En daarom heeft mijn klein ding haar neusje opgetrokken voor Brabazon!" Met breeden glimlach stak Sir George den jongen man de hand toe en sprak hartelijk: „Op het oogenblik hoef je nu nog niets te zeggen of te vragen, Rutland. Wat noodzakelijk tusschen ons moet besproken wor den, zal op een anderen tijd geschieden. Het is niet zoo'n verrassing voor mij, als je misschien wel denkt. En als ik niet ten volle overtuigd was, dat je haar evenzeer lief hebt als ik haar moeder, dan zou ik niet doen, wat ik nü doe: haar aan je afstaan en je beiden mijn zegen schenken." Dit zeggende schudde hij andermaal den jongen man de hand en kuste zijn dochter teeder. „Zal ik nu het nieuws aan moeder meedee- len, kindje? Dan kan jullie vervolg en slot op voeren van die kleine voorstelling, waarbij ik je kwam overvallen. Maar het is zoo'n mooie och tend, en, omdat iemand anders ook wel eens vergeten kon, hier binnen te komen zonder kloppen, zou ik jullie raden, vervolg en slot dan liever in den tuin af te spelen!" Terwijl Sir George de jongelui stond na te kijken, toen hij ze even later op het tuinpad zag loopeh, had hij toch weer de bezorgde uit drukking op het gelaat, die daar den laatsten tijd zoo dikwijls viel waar te nemen. Ineens ging de deur open en vertoonde Lady Carew zich op den drempel. „O, jij hier, George? Ik heb in de bibliotheek al naar je gekeken. Waar is Lucinda?" „Ik zou het je niet kunnen zeggen, lieve. Ik heb haar niet meer gezien sinds het ontbijt? Waarom?" „Wel, ze is hier Patty een muziekles gaan geven; ik dacht, dat ze er nog waren. Ze moe ten dan wel heel kort bezig zijn geweest, 't Is toch zoo ongelukkig, dat Patty nooit studeeren wil." Onwillekeurig was mylady dichter aan het venster getreden en, terwijl haar gelaat in eens van uitdrukking veranderde riep zij: „George, zie je dat?" „Ja, zeker, zie ik dat. Toen ik hier binnen kwam, lieve, heb ik nagenoeg hetzelfde tooneel waargenomen." „Heb je ze gezien?" herhaalde Lady Carew scherp. Zij was ook in het minst niet verrast, maar ze was boos en wist niet precies, wat ze zeggen zou. „Ja, en ik weet niet, wie van ons drieën het meest ontsteld was, maar zeker niet onze kleine Patty! Hoor eens, Alice, je zult toch ook niet zoo verrast zijn, lieve? Jullie vrouwen merkt zulke dingen immers zoo gauw op!" „En heb je Rutland al je toestemming gege ven, George?" „Ja en mijn zegen ook. Anders zouden wij ze in den tuin niet zoo samen hebben gezien." Lady Carew leek nog niet verzoend met de situatie; vandaar dat haar echtgenoot den arm om haar heensloeg en zei: „Kom, Alice, denk nu eens aan twintig jaar geleden, toen wü even jong waren als die twee en de liefde ons een even nieuwe zaligheid was. Het zou toen immers wreedaardig zijn geweest, om ons te scheiden. Daarom wil ik er mij dan ook in het minst niet tegen verzetten. En daar jij ons kleine meisje toch ook zoo teeder lief hebt, ben ik overtuigd, dat jij hun geen moei lijkheden' in den weg zult leggen." Met tranen in de oogen sloeg Lady Carew de armen om zijn hals en kuste hem. „Neen, George, dat zal ik ook niet doen. Je bent veel eenvoudiger dan ik. Sinds dat geld van oom Batchford haar ten deel viel, heb ik steeds de eerzuchtigste wenschen voor haar ge- Koesterd. Daarom ging het mij zoozeer ter har te, toen zij Brabazon bedankte. En jy was er mee ingenomen, omdat je meer aan het waar achtig geluk van ons kind dacht! Ik had beter moeten weten; want als ooit een vrouw heeft mogen ondervinden, hoe liefde het eenige noo- dige is in het huwelijksleven, dan ben ik dit geweest. Zij kuste hem andermaal en nu met een glimlach keek ze uit het venster. „Ze zijn weg, George, maar als ze weer verschijnen, zal ik den verloofde van onze lieve Patty even hartelijk ontvangen, als jij dat zeker hebt ge daan. Mijn klein meisje, dat zij de groote le vensles van de vrouw nu al zoo gauw geleerd zou hebben!" „En ik denk niet, dat het haar ooit berou wen zal." „Als zij zoo gelukkig mag worden als haar moeder, dan zéker niet!" HOOFDSTUK XXV Het weer was omgeslagen; het woei en regen de en de tuin in Capheaton lag vol dorre bla deren. „O, kijk die barometer nog eens achteruit gaan!" plaagde Patty, „en dat, terwijl ik zoo graag vanmiddag nog eens een wandeling had gemaakt." „Maar je kunt toch ook niet verwachten, dat het 't heele jaar door mooi weer zou zijn," lachte Lucinda, die druk bezig was, een stapel kwitanties aaneen te rijgen. „Mij dunkt, jullie beiden zult het in huis toch ook veel gezelliger hebben dan daarbuiten." „Maar Garth zou zijn best doen, om nog lang vóór het donker van de fabriek te komen. Tot zes uur is het buiten wel licht en dus dan zou den wij nog heel goed een wandeling of een rit kunnen doen. Misschien dat paps hem onder weg tegenkomt en hem dan meebrengt." „Dat is niet heel waarschijnlijk. Sir George zal zijn tijd wel noodig hebben, wil hij tegen de lunch thuis zijn. Hij heeft Lady Carew na drukkelijk beloofd, om juist wat vroeg terug te komen met het oog op het bezoek, dat wij ver wachten. Hoe laat is het?.... Mijn hemel, al over twaalven! Ik moet eens gauw in de keu ken gaan kijken, want je begrijpt, daar zijn ze nog niet klaar. Laat eens kijken, hoeveel Bruze's komen er ook weer?" „Vijf, als ze allen present zijn, en dat is vijf te veel!" meende Patty, weinig gastvrij, want de Bruce's stonden niet bij haar in de gunst. .Waarom vraag je dat, Lucinda?" „Wel, omdat ik weten moet, voor hoeveel per sonen er gedekt moet worden. Vijf dus; je va der en moeder zeven, jij acht „Ik kom niet; ik kan die meisjes Bruce niet uitstaan en dat heb ik moeder ook gezegd. Dus zit ik niet mee aan." „Als er ooit eentje verwend werd!Nu, miss Dugarre acht en Mr. Brabazon negen...." „Kom je weet toch wel, dat hij naar Barons- wold is en dat hij niet terug zal zijn voor na het diner." „Dat is waar, dat heb ik vergeten. Nu, wat zei ik ook weer: Miss Dugarre acht, Charley negen en Al tellende verliet Lucinda het vertrek en eenige minuten heerschte er stilte. Weifelend keek Patty naar Vashti. Het was de eerste keer, dat de nichtjes weer samen waren na dat on derhoud in Vashti's kamer, want ze hadden el kaar vermeden, ofschoon enkel Miss Gunn, scherpzinnig als zij was, had opgemerkt, dat er eenige verkoeling tusschen de jonge meisjes was ingetreden, al wist zij dan ook niet, wat de aanleiding daartoe was. Toch was Patty nu te gelukkig, om koud te z\jn tegen iemand, en vooral niet tegen dat arme kind, dat zoo alles miste. Zachtjes streel de zij de fijn-gevormde hand en opkijkend vroeg Vashti: „Wat is er Patrice?" „Zeg, hoor eens: Mr. Brabazon gaat op het eind van de week naar Londen, is 't niet?" „Ik geloof, dat hij zoo iets tegen Sir George heeft gezegd." „Ja, maar ik meen niet, wat hij tegen paps, maar wat hij tegen jou heeft gezegd." „Mij heeft hij het ook verteld." Vashti keek weer in haar boek en haar toon van spreken was zoo kort, als wilde zij daar mee alle verdere vragen voorkomen. Maar Patty liet zich hierdoor niet afschrik ken en ging voort: „Wanneer komt hij terug?" „Terug?" „Ja. ik bedoel natuurlijk niet, wanneer hi) op Capheaton komt: als ik dat wilde weten, zou ik het net zoo goed aan moeder kunnen vragen; ik meen, wanneer hij bi) joü terug komt?" „Hij komt nooit meer bij mü terug," zei Vashti, met den blik weer strak in haar boek gericht. „Waarom zou hij komen? De reden van onze scheiding, nu vier jaar geleden, be staat vandaag nog net zoo goed. Zoover ik weet, zal ik hem nooit weerzien. Bepaal jij je nu maar bij je eigen liefdesgeschiedenis; ik voel niets geen lust, om over Neil Brabazon te spreken." Op dit oogenblik stormde Charley het ver trek binnen; ^(Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9