Honger en ellende in Amerika
filtPtM.
£}e Hedecia^id^dre-T^^dfu^sla
Jid wtfutal van dan dag
Het Geheim van
Sir Garew
HITTE
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen: Ongeloofelijk sterk
Ongeloofelijk goedkoop
Alle abonné's SA"" SSSiJS SST4» f750.-SMS
ZATERDAG 22 JULI
EENS: LUILEKKER
LAND
Thans armoede en groote ellende
ook bij hen, die vroeger
rijk waren
Droevige tafereelen
Zakelijk zijn aan de
loketten
bij Wielrijden
Een product van de Pharm. Fabriek A. Mijnhardt - Zeist
Doos 20 ct. Tube 35 ct. Zéér groote tube 60 ct.
Loket-varia
Oude beeldhouwwerken
gevonden
V r eemdelingenbezoek
aan Rusland
Japansche stap in
Australië
i De
overbuurman
Thomsonmitrailleurs
So v j e t-W er eld-Atlas
Lenin's standbe^M
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Ook het land, dat steeds voor ons gold als
het luilekkerland, waar hoopen geld waren
te verdienen, Amerika, verkeert, zooals
men reeds lang weet, in nood. Allen maatregelen
van president Roosevelt ten spijt. Wallstreet
was jarenlang het groote handels- en geldcen-
trum van de wereld. Bijna alle landen van de
wereld hadden zaken te doen in Wallstreet. en
vele waren eenvoudig aan dit centrum verplicht.
Daar waar Morgan zijn groote vesting had,
werkt nu een Morgan, die zich voor den rech
ter heeft te verantwoorden.
Eén bank was er, die dagelijks bezoek kreeg
van vertegenwoordigers van verschillende re.
geeringen, die geld noodig hadden. Een enorme
drukte heerschte daar, waar medr dan drie dui
zend employé's werkten. Daar reden de auto's,
waarvan de goedkoopste twintigduizend dollar
kostte en onder de bank parkeerden deze wa
gentjes, die zoo opvallend bij het geheel pas
ten. Hier kon men zaken doen voor honderd
duizend dollar en het werd heel gewoon ge
vonden. Wie om tienduizend dollar kwam,
werd niet aangekeken.
Dit alles is nu voorbij. Wie nu aan het loket
komt met een credietbrief van 25 dollar, ziet
zich omringd door een leger van klerken, de een
gedienstiger dan de ander. De saferuimte, vroe
ger een verzameling van meer dan vierduizend
brandkasten, is verlaten en leeg. Nu en dan
komt een eigenaar wat halen. Er zijn tenslotte
nog een kleine vierhonderd safes overgebleven,
die gebruikt worden. Van de drieduizend man
personeel is nog een aantal van ruim 200 over
gebleven. Zij, die eens met millioenen goochel
den, komen thans om honderd dollar en die
worden hun geweigerd, omdat „zij er niet meer
goed voor zijn", zooals men dat in den handel
noemt. Geld is geld. Hulp is hulp. Maar dit
laatste bestaat niet in het bankwezen, en zeker
niet in Amerika en nog minder in deze slechte
tijden.
Ook de filmwereld heeft geleden. De krank
zinnige salarissen, vroeger weliswaar niet door
de sterren verdiend, maar dan toch verkregen,
behooren voor goed tot de historie. Wie vroeger
drie duizend dollar per maand kreeg, heeft nu
de helft of minder en de meesten die niet over
een grooten roem beschikten, werden figurant
en kunnen zoo nu en dan een paar dollars per
dag verdienen. Van hulp is ook hier geen spra
ke. Men vraagt zich alleen af, of een bepaalde
ster nog handelswaarde heeft, of zij nog be
koorlijk is en als dit niet het geval blijkt te zijn,
welnu, dan wordt zij afgeschoven. De tijden
zijn slecht, en als men in normale tijden zelfs
geen consideratie wilde gebruiken, dan nu zeker
niet.
Er zijn in Hollywood ongeveer zestig duizend
filmemployé's ingeschoven. Meer dan veertig
duizend daarvan hebben de film verlaten, om.
dat er geen djoog brood meer te verdienen is.
In Chicago" is het niet beter. Daar geven de
onderwijzers en onderwijzeressen les zonder
daarvoor salaris te ontvangen. De stad heeft
geen geld en protesteeren helpt niet. Trouwens
wat zou men moeten beginnen? Wie weg gaat
uit het onderwijs, is verloren, krijgt nergens
een ander baantje. Wie blijft, werkt voor niets,
maar loopt kans, dat hü nog ooit betaald zal
worden.
De bankroovers van enkele jaren geleden za
gen meestal hun moeite beloond door een buit
van een paar ton. Thans zijn er inbraken ge
pleegd, die nauwelijks honderd dollar oplever
den. Waar moet dat heen met de bankroovers?
Men gaat nog verder. Een stel bandieten stopt
voor een asyl voor dakloozen, dringen binnen,
halen de sterkste kerels voor den dag, trans
porteeren hen naar een schip en laten hen
werken voor den smokkelhandel. Zij krijgen
geen cent, maar hebben te eten en zwijgen dus,
temeer omdat de boeven handig zijn met de
revolver.
De stadsgaarkeukens liggen stil. De stad kan
geen gratis voedsel meer verstrekken en om te
vermijden, dat de stad gaat krioelen van be
delaars, worden de stakkers afgevoerd naar
buiten.
Hoe staat het met de beroemde fabrieken
van Ford? Zij werken weer. maar nog slechts
kort geleden lagen zij vrijwel stil. De beruchte
loopende band heeft eindelijk rust gekregen. Er
heerscht honger in Detroit, eens een van de
welvarendste steden op de wereld. Wie een ar
beider noodig heeft, ziet een leger van duizend
arbeiders op zich toekomen. Millioenen werk-
loozen loopen rond, niet wetend wat te beginnen.
De auto's kosten een krats. Vroeger had één
op de vier inwoners van Amerika een auto.
Thans moet men moeite doen om een auto
\oor enkele dollars kwijt te raken. Honderden
wagens staan buiten de steden op de kale ter
reinen, daarvoor bestemd en zij dienen alleen
nog maar voor de dakloozen, die er hun nacht
komen doorbrengen en althans tegen den regen
beschermd zijn.
Dit zijn enkele tafereeltjes. Zoo zijn er vele.
Zeker, de nieuwe president der Vereenigde Sta
ten zoekt ijverig naar middelen om verandering
in den toestand te verkrijgen, maar zelfs wan
neer hem dit zou lukken, welk een verschil dan
nog met vroeger.
Er zijn altijd menschen geweest, die den onge-
hoorden voorspoed, waarin Amerika steeds ge
leefd heeft, als een voorspel zagen van de el
lende, die komen moest. Wij weten niet of zij ge
lijk hadden, maar wel weten wij, dat de Ame
rikanen jarenlang heftiger met hun dollars heb
ben gesmeten dan voor een sterfelijk mensch
goed kan zijn. Daarom vinden wij het allerergste
gevolg van de wereldcrisis niet dat de million-
nairs geen millionnair meer zijn, maar dat zij,
die vroeger een rustig bestaan hadden, thans
honger moeten lijden, zonder dat hulp komt
opdagen, zelfs van hen, die nog millioenen heb
ben. En wanneer zal de hoop herleven?
Wij lezen in het „P.T.T.-Nieuws":
Heeft u wel eens opgemerkt, met hoe
veel geduld de menschen in dezen
jachtenden tijd nog voor een bioscoop, een
theater of sportterrein in de rij kunnen staan?
Er zijn er, die den avond tevoren al voor het
plaatskaartenbureau van een theater staan
soms zitten ze heel knus op een vouwstoeltje
om den volgenden morgen, bij de opening van
het loket, toch maar vooral de eersten te zijn.
Ja, wanneer het om eigen genoegens gaat,
schijnt de mensch over een zee van tijd te be
schikken. Maar zoodra staat hij niet voor het
postloket.Nietwaar? Hij vindt zich reeds te
kort gedaan, als hij daar eens vijf minuten
moet wachten.
Dit nu is typisch Hollandsch: iedereen
wenscht op het postkantoor oogenblikkelijk te
worden geholpen. Kan dat niet, dan moppert
men, trekt een lang gezicht of verzucht: „Och,
och, wat werkt de Post toch langzaam!"
Maar heeft u zich wel eens afgevraagd, hoe
het komt, dat er voor de loketten zoo spoedig
een file ontstaat, en of het publiek zélf daaraan
niet eenige schuld heeft?
Laten we de verschillende oorzaken hier eens
nagaan.
Evenals bij groote particuliere instellingen,
warenhuizen, banken e.d., zijn er op het post
kantoor bepaalde uren, waarin de toeloop van
het publiek het grootst is dat zijn de z.g.
spitsuren. Deze zijn natuurlijk niet voor alle
plaatsen gelijk, maar in het algemeen kan toch
worden gezegd de statistieken wijzen het uit
dat de grootste drukte op een postkantoor is
waar te nemen tusschen 10 en 13 en tusschen
14 en 15 uur.
„Dan moeten er op die uren maar meer loket
ten worden opengesteld," zult u zeggen. Dat ge
beurt ook, indien mogelijk. Maar u begrijpt wel,
dat de loketbezetting niet op die spitsuren al
léén kan worden ingesteld dat zou al héél
oneconomisch zijn.
Wanneer het publiek nu eens wat meer re
kening hield met de slappe uren, dan zouden
de loketten op de spituren al voor een niet on
belangrijk deel worden ontlast, waardoor "van
zelfsprekend de kans op wachten zou worden
verkleind.
Een ander belangrijk punt is vaak de onza
kelijkheid van het publiek.
Er zijn menschen, die zich als het ware ge
roepen gevoelen den postambtenaar ongevraagd
tot biechtvader van hun particuliere aangele
genheden te maken. Op gevaar af onbeleefd te
schijnen, móet de loketambtenaar er met een
kort „wie volgt?" ten slotte wel een einde aan
maken, want er staan anderen te wachten om
geholpen te worden.
Dan komt er b.v. een klein meisje van een
turf hoog. Ze legt zonder iets te zeggen een
brief en een gulden neer.
„Een postzegel, zus?" vraagt de ambtenaar,
maar het kind haalt de schouders op. De amb
tenaar vraagt maar niet verder, doch leest het
adres, om te zien waar de brief heen moet.
„Maar kindje," zegt hij, „er staat geen plaats
Zonnebrand, Smetten en Stukloopen van Huid
en Voeten, verzacht en geneest men met
I rfoo- „Sl&.lDoos 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct.
Bij Apoth. en Drogisten
IVOROL
van bestemming op! Waar moet die brief heen?"
„Naar opoe 'tuurlijk!" Ze weet echter niet waar
opoe woont.... En zoo gaan de kostbare minu
ten verloren, terwijl de rij groeit
Na haar verschijnt een heer voor het loket.
Hij trekt op zijn gemak zijn handschoenen uit,
legt deze met den wandelstok uiterst voorzichtig
neer, haalt nóg voorzichtiger een bril te voor
schijn, zet dien met onbegrijpelijken tegenstand
van het voorwerp zelf op, vindt na lang zoeken
in een van zijn zakken een opschrijfboekje, bla
dert daarin een poosje en„O ja, hier heb
ik het".dan volgt eindelijk, eindelijk de be
stelling: 3 postzegels en grosDe rij is al
wéér gegroeid
Weer een ander komt met een heele serie
vragen en toont daarbij elk gemis aan logica.
De toch al opstandige rij wordt steeds langer,
het ongeduld groeit.
Dan zijn er nog de menschen, die eiken dag
correspondentie te verzenden hebben en ook
èlken dag weer de wandeling naar het post
kantoor ondernemen omjuist zóóveel post
zegels te koopen, als ze voor dien eenen dag
strikt noodig hebben! Gelijk een kellner met
een stapel borden, komen zij met hun corres
pondentie aan het loket, nemen alle ruimte in
beslag, dreunen een eindelooze verlanglijst af.
hebben ondertusschen het noodige te vragen
en blokkeeren zoodoende het loket voor gerui-
men tijd. Morgen, op denzelfden tijd, komen ze
wéér
Dat zijn slechts éénige voorbeelden, maar zoo
zjjn er nog tallooze te noemen, waaruit u over
duidelijk zou blijken, dat de stagnatie aan de
loketten voor een niet gering deel is te wijten
a an gemis aan medewerking van het publiek
zelf!
Aan het loket moet u zakelijk zijn u staat
daar niet alleen in uw eigen tijd, maar ook in
dien van dengene, die achter u staat. Heeft u
iets te vragen, doe het dan kort maar duidelijk.
Indien u zich de gemakkelijke tariefboekjes
aanschaft, kunt u veel vragen voorkomen. Zorg
voor gepast geld en reken zooveel mogelijk zélf
uit, wat u betalen moet. Koop, indien u dat
schikt, een hoeveelheid postzegels e.d. tegelijk,
of schaf u een of meer van die practische post
zegelboekjes aan, opdat u den volgenden dag
niet wéér naar het postkantoor behoeft. Kort
om: help, zooveel als in uw vermogen is, mede
om tot een vlotte afdoening van zaken te ko
men.
Dat is in uw eigen belang, in het belang van
uw opvolger in de rij en in dat van den dienst,
wat ten slotte weer üw belang is.
En dan nog dit: bedenk, dat de postambte
naar achter het loket voor onnoemelijk veel
puzzles komt te staan hü is ook „maar" een
mensch!
Plaats der handeling: spaarbankloket op een
gioot kantoor.
De werkzaamheden verbonden aan het geheel
afbetalen van een spaarbankboekje zijn juist
afgeloopen. Tot slot telt de ambtenaar een
bedrag van eenige honderden guldens plus zoo
veel centen uit.
De ex-inlegger keurt bankbiljet na bank
biljet en als hij het geld eindelijk heeft nage
teld, zegt hij:
„Ja, 't klopt, 't is er nog. Berg 't nou maar
weer op
....De formaliteiten, verbonden aan het uit
geven van een nieuw spaarbankboekje aan
iemand, die „inlegger wenscht te worden," ne
men een aanvang.
En het publiek achter in de rij moppert over
ambtenaren „die haast niet opschieten"....!
Aan een loket in de binnenlanden:
„Ka'j hier postzègels kriegn??"
„Jawel wat wenscht u?"
„lek wol ien stootersche proes hè'n."
Als de ambtenaar deze toch zoo duidelijke
bestelling niet dadelijk begrijpt, komt een derde
ter hulp:
„Ie mot ien derdehalfstuversche zégel veur
't Poepenland hè'n."
L'Illllllillllllllllllllllllll
llllllllllllllllllllllllllllli
Uit Marsela, aan de N. W. kust van Sicilië
wordt gemeld, dat men aldaar een kolossaal
fragment van een archaïsch beeldhouwwerk
heeft gevonden, een athleten-torso van gi
gantische afmetingen. Het blijkt een over
blijfsel te zijn uit het antieke Lilybaeum, het
welk in 396 v. Chr. door de Carthagers was
gesticht. Het vermoeden, dat in deze zone wel
dra meer fragmenten van bouw- en beeld
houwkunst aan het licht zullen komen, is dan
ook niet ongegrond.
Als de menschen loopen klagen,
Dat het zoo niet langer gaat,
Daar men vierkant loopt te smelten
In de zonbeschenen straat;
Als de luiheid niet meer opvalt,
Want een ieder voelt zich moe
En het werk nog wel gedaan wordt,
Maar je moet niet vragen hoe!
Als de heeren zonder jasje
Kunnen doorgaan voor gekleed,
Conversatie steeds doorspekt wordt
i Met: zóó is het toch te heet.
Als de ramen open mogen
I En geen mensch praat over tocht,
En men voelt zich voor een stuiver
I Aan een ijsje niet miskocht;
I Als je wee wordt van de luchtjes
I 't Zij in bus of in de tram;
I Vingers telkens mouwen plukken,
Want de armen schijnen klam; i
I Als het klagen steeds maar weer
komt
Als een hatelijk refrein
Dan, geloof maar, dat de menschen
in hun hart tevreden zijn!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
niiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii»^
MOSKOU, 21 Juli. (V.D.). Op 3 Augustus zal
te Odessa het 33 000 ton groote Italiaansche
s.s. „Roma" binnenloopen. Aan boord bevinden
zich verscheidene honderden Italianen en
Amerikanen, die een bezoek aan Rusland zullen
brengen. Te Odessa en te Moskou zullen zij
bijzonder feestelijk worden ontvangen.
TOKIO, 21 Juli. (V.D.) In de Japansche pers
verschijnen verscheidene berichten over een
beweerde anti-Japansche beweging in Australië.
Volgens deze berichten zouden de Japansche
kolonisten bij hun werk zeer worden gehinderd.
Bovendien zou het in verschillende steden tot
anti-Japansche betoogingen zijn gekomen. Het
Japansche ministerie van buitenlandsche zaken
heeft besloten diplomatieke stappen te Mel
bourne te ondernemen.
Meneer Dubois woont in een lief huisje
met-vóór-en-achter-tuin, ergens in een
buitenwijk van de stad, waar nog een paar
honderd van dezelfde huisjes staan. Het tuintje
is keurig verzorgd, net zooals alle andere tuin
tjes en meneer Dubois is, evenals alle menschen
éfie daar wonen, heel gewoon. Hij is de veertig
gepasseerd en het droge ambtenaarsleven heeft
hem gevormd tot een zeer correct, zeer punc
tueel man. Er is één ding, dat hem steeds ge
hinderd heeft en dat is zijn kleine gestalte.
Reeds in zijn jeugd en in de jaren dat hij achter
zijn eerste glas bier zat, heeft hij gegolden voor
„onder de maat". En toen Amor in een dolle
bui hem verliefd deed worden op de forsche aan
staande mevrouw Dubois hebben zijn vrienden
hem duchtig voor den gek gehouden.
Dat „onder de maat" zijn gaf hem een ge
voel van onmacht, maar wat kon hij er aan
doen? Het was niet zijn schuld. En dat hij ver
liefd werd op een jongedame van flink postuur,
kon hij toch zeker ook niet helpen! En dat hij
met haar trouwde, kon hem heelemaal niet aan
gerekend worden, want ze hielden veel van
elkaar.
Met de jaren is er uit meneer Dubois een zorg
zaam huisvader gegroeid en een verdienstelijk
amateur-tuinier. Wanneer hij maar een oogen
blikje vrij heeft, wapent hij zich met hark,
schoffel en gieter en trekt tegen de gewassen
in het vóór- of achtertuintje ten aanval.
Liefst in het vóórtuintje.
U moet weten, dat meneer Dubois, ondanks
zijn vele ontkenningen op dat punt/ veel geeft
om het oordeel van andere menschen. Wanneer
dus zijn vóórtuintje niet keurig bijgewerkt en
onderhouden was, zou meneer v^n hiernaast of
mevrouw zus er wel eens met minachting over
spreken.
„Er is zeker iets niet in orde met het gezin
Dubois", zouden ze binnenskamers zeggen.
„Je ziet meneer Dubois haast nooit meer in
den tuin en alles groeit maar door elkaar als in
een wildernis."
Of:
„Geen wonder dat onze primula's het beter
doen dan die van meneer Dubois. Hij verwaar
loost zijn tuin maar."
Zie, daarvoor moest meneer Dubois waken.
De eer van zijn tuin, van zijn huis, ja zelfs van
zijn gezin stond op het spel, wanneer zijn tuin
tje niet even florissant was als de andere.
Er is nog een reden waarom hij graag in het
voortuintje werkt. Stoort hij zich aan het oor
deel van zijn buren, niet minder let hij op zijn
beurt op hun handelingen. En nu hij sinds een
half jaar nieuwe overburen heeft, is zijn aan
dacht vooral op hen gericht.
De overburen zijn stille menschen. Zij houden
netjes de gordijnen gesloten, zooals het hoort.
Zij gaan iederen Zondag naar de kerk, even
eens zooals het hoort. Maar wat voor meneer
Dubois een raadsel is, dat is de persoon van zijn
overbuurman.
Heel vaak heeft hij het er met mevrouw Du
„Ik heb Muriel en Madge noodig om
thee te zetten," zei Ivy, toen ze den
zeeman zag met de lepelaars. „Hoe
lang moet jij ze pog hebben?"
„Ik ben juist bezig eenige planken
door midden te zagen en de lepelaars
brengen ze voor me weg," legde Freddy
Vrijdag uit.
„Dat is goed, maar niet te lang meer
want het is tijd voor de thee," zeide
Ivy.
„Ik heb niet meer dan een minuut
noodig," zei Freddy, terwijl hij de zaag
nakeek.
Maar toen hij weer begon te zagen,
deed hij het zoo haastig, dat hij niet
zag, wat hij deed en hij greep in plaats
van een plank den snavel van Madge
beet.
Robbie trok hem aan de mouw.
„Wat wil je gaan doen. Wil je Mad
ge's snavel doorzagen?" vroeg hij.
„Goede genade, dat hoop ik niet,"
zeide Ivy zich haastende om bijstand
te verleenen.
„Ik zou nooit zoo'n stommiteit heb
ben begaan als je me niet zoo gehaast
had om thee te komen drinken," zeide
Freddy Vrijdag.
(Maandagavond vervolg)
(Ingezonden Mededeeling)
i ui mini mini ■■■illinium ii 11
ii ii n inn illinium li iiiiiiiiiiiiiiini
bois over gehad, 's avonds als de kinderen naar
bed zijn. En mevrouw Dubois weet er evenmin
een touw aan vast te knoopen.
„Je ziet hem nooit," beweert zij, „en ik heb
hem nog geen enkele maal naar de kerk zien
gaan. Die vrouw en haar dochter gaan geregeld,
't Lijkt me een.... wat zal ik zeggen.... een
eigenaardig huishouden."
Meneer Dubois beaamt het volkomen.
Hij heeft zich vaak aan den onzichtbaren
buurman geërgerd, 't Was natuurlijk een man
van niks. God weet, was hij nog geeneens
Roomsch! En om het dan zoo te laten blijken,
hè'? Nee, dat was niet fijn.
Och, hij (Du-
7 J uummmmuii
bois) kon zich
dergelijke gezin'
nen wel voorstel
len en hij had
medelijden met de
arme vrouw en h
dochter.
Dat de buurman niet naar de kerk ging, was
echter niet het eenige. Nee, de man kwam let
terlijk nooit buiten. Nu en dan zag je hem eens
voor het raam zitten, zijn krant lezen, maar
buiten kwam hij niet. Rentenier natuurlijk! Ja,
dat kon niet anders. Een kantoor of een werk
kring scheen hij niet te bezitten. Enfin, dat
moest hij zelf weten, maar dat hij dag-in, dag-
uit maar tusschen vier muren bleef bakken,
dat vergaf meneer Dubois hem niet. En toch
was de man, zoo - te zien, toch nog aan den
goeden kant van de veertig!
Zoo 's avonds in het schemerdonker over de
buren en den overbuurman te praten, dat was
een prettige tijdpasseering. En zoo leuk, dat zijn
vrouw en hij vooral als het den overbuurman
betrof in hun oordeelen met elkander over
eenstemden.
Het gesprek verloopt wat.
Bij den overbuurman wordt plotseling het
licht ingeschakeld. Bijna tegelijkertijd gaan de
blikken van meneer Dubois en zijn echtgenoote
daarheen.
Ofschoon het licht aan is, heeft men vergeten
de gordijnen dicht te doen. Het licht zorgt er
voor dat de Dubois goed kunnen zien wat er
zich in de kamer afspeelt. Zij zien het hoofd en
de schouders van den overbuurman. Hij schijnt
iets te vragen. Dan komen zijn vrouw en dochter
naar hem toe, pakken hem voorzichtig onder
de oksels vast en dragen hem
God! Nu zien ze het. Zijn borst, zijn romp.
maar verder
In den schemer heerscht een angstig zwijgen
De Amerikaansche justitie heeft thans een
onderzoek ingesteld naar het lot van een 600-
tal Thompson-machinegeweren, welke gerui-
men tijd geleden in beslag zijn genomen op een
schip, waarmede zij naar de republikeinen in
Ierland gesmokkeld zouden worden.
Deze Thompsongeweren zijn korte, volauto
matische geweren met een patroontrommel en
zijn het geliefkoosde wapen van de Amerikaan
sche onderwereld. Zij waren o.a. het voornaam
ste wapen bij de bekende slachting op St. Va-
lentijn's dag in 1928 te Chicago, waarbij acht
personen werden gedood.
Het schijnt vrijwel vast te staan, dat een aan
tal van de in beslag genomen wapens op on
verklaarbare wijze in handen van de bandieten
i3 gekomen.
De verkoop van het wapen wordt in geen
van de Amerikaansche staten bij de wet vër-
boden, hoewel in verschillende staten het bëü
ervan met zware straffen wordt bedreigd
De Sovjet-regeering heeft een redactie-com
missie benoemd voor 't samenstellen van den
grooten Sovjet-wereld-atlas. Dez eatlas zal de
ontwikkeling der Sovjet-Unie, haar natuurlijtu
rijkdommen en het opbloeien van de industrie
en cultuur der Sovjet-Unie aanschouwelijk
voorstellen en tegelijkertijd een uiteenzetting
geven van den stand van de wereldeconomie.
Tot de leden dezer redactie-commissie behoo
ren vooraanstaande politici en economen, o.a
Boecharin, Lunatsjarski, Karl Radek en leden
van wetenschappelijke faculteiten van eenige
universiteiten.
Voor het op te richten standbeeld voor Lenin
in de haven van Leningrad zijn 150 ontwerpei:
ontvangen. Dit standbeeld, waarvoor het geld
door openbare inschrijvingen is verkregen, zal
ongeveer 100 meter hoog worden.
Welk ontwerp ook door de autoriteiten geko
zen zal worden, het zal in ieder geval niet de
goedkeuring van Lenin wegdragen, daar deze
op zijn sterfbed heeft verzocht geen stand
beelden voor hem op te richten, doch het daar
voor beschikbare geld te gebruiken voor het
oprichten van scholen en kindertehuizen.
ongeval met OC/i bij verlies van een hand OC
I mi/vi" een voet of een oog#
oy verlies van een Cfk bij een breuk van f Afk bij verlies van 'r
iger tJC/»~been of arm
doodëiiikên"afloop T 60V.- een voet of een oog# 1 duim of wijsvinger
gevallen verzesera voor een aer voigcauc a "-i"uo J A
anderen ving'
42
„Ja, beste jongen. Je zult de heele geschie
denis te hooren krijgen en ik zal ze zoo kort
maken, als ik maar kan. Ik zal blij zijn, als ik
dit pak van het hart heb, want dag en nacht
heeft het mjj gekweld, sinds ik wist van het
testament van oom Batchford. Maar wat kon
ik doen, zoolang ik haar beiden niet de waar
heid had verteld?O, je zoudt meelijden
wiet mij hebben, als je wist, wat een strijd lk
heb gehad! Het is verschrikkelijk geweest,
afschuwelijk! Het heeft mij bijna waanzinnig
gemaakt, want ik ben van nature een eerlijk
man, dit kan ik met een gerust geweten zeg
den."
„Zoo heb ik u ook leeren kennen. Sir George.
Het was dus in Plymouth, dat uw dochtertje
stierf?"
„Ja, in Plymouth. Sir George leunde achter
over in zijn stoel en het kostte hem blijkbaar
moeite, met zijn biecht te voorschijn te komen,
ofschoon het hem toch ook weer zooveel ver
lichten zou, zooals hij zei. Wii waren buitens
lands geweest, maar Alice was teen en zwak en
het leek ons beter, om naar huis te gaan voor
de gebeurtenis, die wij wachtten. Wij hadden
ruw weer aan boord bij den overtocht en moes
ten wel in Plymouth blijven. Het kind was een
zwak, nietig dingske, met donkere oogen. On
danks alle moeite, die de dokter zich gaf en on
danks alle zorgen van de goede vrouw, Mrs.
Yull, bij wie we in pension waren, stierf het
kindje, nauwelijks vier weken oud."
De baronet hield even op. Onder het spreken
had hij steeds den blik gericht op Garth;
Vashtl, die op eenigen afstand achter hem
stond, zag hij niet.
„Mijn vrouw was zeer ziek," hervatte hij. „Zij
leed aan een soort koorts ik weet niet, wat
het was, en na den dood van het kind werd
zij erger, zóóveel erger, dat op den dag, nadat
de kleine begraven was, de dokter mij ronduit
zei, dat, als wij haar niet kalmeeren konden,
hij vreesde, dat ik haar ook verliezen zou. Maar
wij wisten haar niet te kalmeeren. In haar
ijlen sprak ze voortdurend van het kind.
Andermaal een pauze; toen begon hij weer:
„Ik geloof, dat jij begrijpen kunt, hoezeer ik
mijn vrouw liefheb, GarthNu. ik was dien
avond half waanzinnig. Ik werd er zóó ellendig
onder, terwijl ik dat lijden zag, dat ik het niet
langer dragen kon. Het was óver middernacht
en het was buiten verbazend mistig, toen ik
mijn hoed nam en er uitliep. Ik dacht, dat
het mij eenigszins kalmeeren zou, als ik een
oogenblik van huis weggingIk weet niet,
hoe lang ik uit geweest ben, of hoe ver ik ge
gaan ben, maar de nevel was iuist aan het op
trekken, toen ik mij in een armoedige straat
bevond en bijna struikelde over een vrouw, die
bij den rand van een stoep lagEr stond
een lantaarn vlak bij; zij was zeker gevallen, in
haar poging, om zich daaraan vast te houden.
En ik boog mij over haar heen, om te zien, of
zij beschonken of bezwijmd wasHaar oogen
stonden strak en waren wijd-open en, zoodra
ik haar aanraakte, werd ik gewaar, dat zij dood
wasHet volgend oogenblik zag ik, dat zij
een pakje in de armen hield: een baby.... O,
Garth, wil je wel gelooven, dat ik half-betoo-
verd was, toen het kind naar mij keek, met
oogen als die van onze overleden kleine. Ik
beraadde mij geen oogenblik, maar dacht al
leen, dat hier een kindje was, dat mün arme,
doodzieke vrouw misschien het leven zou kun
nen redden. Dus nam ik het pakje bij mij en
nauwelijks had ik dit gedaan, of ik zag door
den nevel het licht van een lantaarn en wist,
dat er een politieagent in aantocht was. Ik had
nog juist den tijd mij in een portiek terug te
trekken, toen er twee nachtwachten aankwa
men, die de vrouw bij het licht van de lan-
tarn zagen liggen."
Sir George hield andermaal op en zoo leven
dig was zijn herinnering, dat hij zich het voor
hoofd moest afwisschen, eer hij weer, nu op
kalmer toon, voortging:
„Als ik nog eenigen twijfel mocht gekoesterd
hebben, dat het ongelukkige schepsel niet dood
was, dan zou, hetgeen ik die nachtwachten
hoorde zeggen, mij daarvan wel overtuigd heb
ben; ze scheen hun geen onbekende te zijn. Op
een baar werd zij weggedragen en je kunt je
niet begrijpen, hoe bang ik was, dat zij mij
sojps ontdekken en mij het kind ontnemen zou
den, want in dat bezit zag ik de redding van
mijn vrouw. Uren later het was al lang och
tend toen ik naast haar zat en haar zoo
kalm zag slapen met de baby vlak bij zich, net
als ons eigen kind had gelegen, viel mij de ge
dachte in, dat wij haar mogelijk in den waan
konden brengen, dat zij maar gedroomd had,
dat onze baby dood was."
„En dat is u gelukt, Sir George?" vroeg
Garth.
„Ja; met behulp van Mrs. Yull dan. Zij had
medelijden met ons beiden en heeft ons op de
meest tactvolle wijze geholpen. De dokter werd
cok om den tuin geleid. Hij heeft het kind
nooit gezien en meende, dat de beterschap van
mijn vrouw geheel te danken was aan zijn be
handeling. Na een maand was zij weer her
steld, zij vermoedde niets van de waarheid en
niemand heeft haar die ook ooit meegedeeld."
Hier hield de baronet weer even op en geen
van de drie aanwezigen gaf eenig teeken van
leven.
Garth, mijn jongen, ik was altijd van plan
geweest, het haar te vertellen. Maar zij hield
zoo zielsveel van het kleine ding. Met iederen
dag werd het moeilijker. Telkens was ik op het
punt, het haar te zeggen en een enkel woord
van haar maakte dan weer, dat ik liever mijn
tong zou hebben afgebetenEindelijk stelde
ik mijzelven gerust met de gedachte, dat ik er
niemand mee benadeelen zou, maar het arme
kind zeker mee bevoordeelen, als ik mijn vrouw
gelukkig liet in haar waan."
„En zoo heeft u het dus ook volgehouden?
„Ja, want het ging ook zoo heel gemakkelijk.
Niemand wist van het geheim af, behalve Mrs.
Yull, en die zou het ook zonder belooning of
omkooperij hebben bewaard. Maar toch achtte
ik het beter, als de goede vrouw niet hier in
het land bleef. Nu gingen haar zaken in Ply
mouth niet zoo heel best en had zij familie in
Canada, die er al lang op aangedrongen had.
dat zij toch ook daar zou komen, zoodat het
haar nu ook een uitkomst was, als ik haar
overtocht wilde betalen. Ik was niet rijk, moet
je denken."
„En nu, Garth," ging de baronet voort, met
een zwaren zucht, „valt er niet veel meer te ver
tellen, althans niet veel, dat je niet zelve kunt
invullenEen liever schepseltje dan Patty
heeft er nooit bestaan, wie haar ouders dan
ook geweest mogen zijn.Ik zag, dat je liefde
voor haar opvatte en zij voor jou, en kwelde mij
al met de gedachte, wat er gebeuren zou, als
je de waarheid wist. Ik had meer vertrouwen
in je moeten hebben, beste jongen, zy heeft
jou lief, jij héar en dat is immers voldoende.
Maar ik kan je niet zeggen, wat ik geleden
heb, toen ik van het testament van oom Batch-
hoorde, of wat er in mij omging, toen ik dien
brief kreeg, dat mijn nichtje naar Engeland
kwam!"
Sir George had gesproken, of hij aan Vashti's
tegenwoordigheid niet meer had gedacht
„De schok, dien het mij bezorgde, toen ik
hoorde, dat Mrs. Yull op Ryecroft was, gaat
alle beschrijving te boven. Ik ging haar opzoe
ken, om haar te waarschuwen, dat zij mijn
geheim toch bewaren zou, wat eigenlijk in
het geheel niet noodig was; en dit bezoek
juist gaf aanleiding tot de ontdekking van al
lesZelfs nü nog begrijp ik niet goed, hoe
die man op het spoor kwam; maar dat komt er
feitelijk niet veel op aan. De waarheid is uitge
komen en persoonlijk zou ik mij daar slechts
in kunnen verheugen. Maar hoe zal ik het mijn
vrouw meedeelen en hoe aan dat arme kind?"
Hij overdekte hat gelaat met de handen en
Garth legde hemfweer bemoedigend de hand
op den schouder.
.Vertelt u het Lady Carew zoo gauw moge
lijk, Sir George. U heeft haar misleid, juist
omdat u haar zoo lief heeft en haar moeten
aanvaarden van de waarheid kan haar nooit
anders dan dankbaar jegens u stemmen. En nu
u mij alles heeft verteld, laat ik het dan
aan Patty mogen zeggen. Zij moet toch ook
alles weten en zelfs u zoudt het haar niet op
zachter wijze kunnen meedeelen dan ik."
„Zij weet reeds alles: ik heb het haar ver
teld!"
Sir George rees op uit zijn stoel; Garth
wendde zich eveneens den kant uit, vanwaar
de stem kwam. De baronet mocht de tegenwoor
digheid van Antony Wyckam dan al vergeten
hebben, Rutland had den gouverneur in het ge
heel niet gezien. Geen van beiden waren ze bij
machte, een enkel woord te spreken, zóó af
schuwelijk bleek en verouderd was het tot nu
toe zoo schoone gelaat en ook zoo heesch en
onnatuurlijk klonk de stem, waarmee hij nu
voortging:
(Wordt vervolgd).