Honger en ellende in Amerika filtPtM. £}e Hedecia^id^dre-T^^dfu^sla Jid wtfutal van dan dag Het Geheim van Sir Garew HITTE ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN ROBINSONschoenen: Ongeloofelijk sterk Ongeloofelijk goedkoop Alle abonné's SA"" SSSiJS SST4» f750.-SMS ZATERDAG 22 JULI EENS: LUILEKKER LAND Thans armoede en groote ellende ook bij hen, die vroeger rijk waren Droevige tafereelen Zakelijk zijn aan de loketten bij Wielrijden Een product van de Pharm. Fabriek A. Mijnhardt - Zeist Doos 20 ct. Tube 35 ct. Zéér groote tube 60 ct. Loket-varia Oude beeldhouwwerken gevonden V r eemdelingenbezoek aan Rusland Japansche stap in Australië i De overbuurman Thomsonmitrailleurs So v j e t-W er eld-Atlas Lenin's standbe^M AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Ook het land, dat steeds voor ons gold als het luilekkerland, waar hoopen geld waren te verdienen, Amerika, verkeert, zooals men reeds lang weet, in nood. Allen maatregelen van president Roosevelt ten spijt. Wallstreet was jarenlang het groote handels- en geldcen- trum van de wereld. Bijna alle landen van de wereld hadden zaken te doen in Wallstreet. en vele waren eenvoudig aan dit centrum verplicht. Daar waar Morgan zijn groote vesting had, werkt nu een Morgan, die zich voor den rech ter heeft te verantwoorden. Eén bank was er, die dagelijks bezoek kreeg van vertegenwoordigers van verschillende re. geeringen, die geld noodig hadden. Een enorme drukte heerschte daar, waar medr dan drie dui zend employé's werkten. Daar reden de auto's, waarvan de goedkoopste twintigduizend dollar kostte en onder de bank parkeerden deze wa gentjes, die zoo opvallend bij het geheel pas ten. Hier kon men zaken doen voor honderd duizend dollar en het werd heel gewoon ge vonden. Wie om tienduizend dollar kwam, werd niet aangekeken. Dit alles is nu voorbij. Wie nu aan het loket komt met een credietbrief van 25 dollar, ziet zich omringd door een leger van klerken, de een gedienstiger dan de ander. De saferuimte, vroe ger een verzameling van meer dan vierduizend brandkasten, is verlaten en leeg. Nu en dan komt een eigenaar wat halen. Er zijn tenslotte nog een kleine vierhonderd safes overgebleven, die gebruikt worden. Van de drieduizend man personeel is nog een aantal van ruim 200 over gebleven. Zij, die eens met millioenen goochel den, komen thans om honderd dollar en die worden hun geweigerd, omdat „zij er niet meer goed voor zijn", zooals men dat in den handel noemt. Geld is geld. Hulp is hulp. Maar dit laatste bestaat niet in het bankwezen, en zeker niet in Amerika en nog minder in deze slechte tijden. Ook de filmwereld heeft geleden. De krank zinnige salarissen, vroeger weliswaar niet door de sterren verdiend, maar dan toch verkregen, behooren voor goed tot de historie. Wie vroeger drie duizend dollar per maand kreeg, heeft nu de helft of minder en de meesten die niet over een grooten roem beschikten, werden figurant en kunnen zoo nu en dan een paar dollars per dag verdienen. Van hulp is ook hier geen spra ke. Men vraagt zich alleen af, of een bepaalde ster nog handelswaarde heeft, of zij nog be koorlijk is en als dit niet het geval blijkt te zijn, welnu, dan wordt zij afgeschoven. De tijden zijn slecht, en als men in normale tijden zelfs geen consideratie wilde gebruiken, dan nu zeker niet. Er zijn in Hollywood ongeveer zestig duizend filmemployé's ingeschoven. Meer dan veertig duizend daarvan hebben de film verlaten, om. dat er geen djoog brood meer te verdienen is. In Chicago" is het niet beter. Daar geven de onderwijzers en onderwijzeressen les zonder daarvoor salaris te ontvangen. De stad heeft geen geld en protesteeren helpt niet. Trouwens wat zou men moeten beginnen? Wie weg gaat uit het onderwijs, is verloren, krijgt nergens een ander baantje. Wie blijft, werkt voor niets, maar loopt kans, dat hü nog ooit betaald zal worden. De bankroovers van enkele jaren geleden za gen meestal hun moeite beloond door een buit van een paar ton. Thans zijn er inbraken ge pleegd, die nauwelijks honderd dollar oplever den. Waar moet dat heen met de bankroovers? Men gaat nog verder. Een stel bandieten stopt voor een asyl voor dakloozen, dringen binnen, halen de sterkste kerels voor den dag, trans porteeren hen naar een schip en laten hen werken voor den smokkelhandel. Zij krijgen geen cent, maar hebben te eten en zwijgen dus, temeer omdat de boeven handig zijn met de revolver. De stadsgaarkeukens liggen stil. De stad kan geen gratis voedsel meer verstrekken en om te vermijden, dat de stad gaat krioelen van be delaars, worden de stakkers afgevoerd naar buiten. Hoe staat het met de beroemde fabrieken van Ford? Zij werken weer. maar nog slechts kort geleden lagen zij vrijwel stil. De beruchte loopende band heeft eindelijk rust gekregen. Er heerscht honger in Detroit, eens een van de welvarendste steden op de wereld. Wie een ar beider noodig heeft, ziet een leger van duizend arbeiders op zich toekomen. Millioenen werk- loozen loopen rond, niet wetend wat te beginnen. De auto's kosten een krats. Vroeger had één op de vier inwoners van Amerika een auto. Thans moet men moeite doen om een auto \oor enkele dollars kwijt te raken. Honderden wagens staan buiten de steden op de kale ter reinen, daarvoor bestemd en zij dienen alleen nog maar voor de dakloozen, die er hun nacht komen doorbrengen en althans tegen den regen beschermd zijn. Dit zijn enkele tafereeltjes. Zoo zijn er vele. Zeker, de nieuwe president der Vereenigde Sta ten zoekt ijverig naar middelen om verandering in den toestand te verkrijgen, maar zelfs wan neer hem dit zou lukken, welk een verschil dan nog met vroeger. Er zijn altijd menschen geweest, die den onge- hoorden voorspoed, waarin Amerika steeds ge leefd heeft, als een voorspel zagen van de el lende, die komen moest. Wij weten niet of zij ge lijk hadden, maar wel weten wij, dat de Ame rikanen jarenlang heftiger met hun dollars heb ben gesmeten dan voor een sterfelijk mensch goed kan zijn. Daarom vinden wij het allerergste gevolg van de wereldcrisis niet dat de million- nairs geen millionnair meer zijn, maar dat zij, die vroeger een rustig bestaan hadden, thans honger moeten lijden, zonder dat hulp komt opdagen, zelfs van hen, die nog millioenen heb ben. En wanneer zal de hoop herleven? Wij lezen in het „P.T.T.-Nieuws": Heeft u wel eens opgemerkt, met hoe veel geduld de menschen in dezen jachtenden tijd nog voor een bioscoop, een theater of sportterrein in de rij kunnen staan? Er zijn er, die den avond tevoren al voor het plaatskaartenbureau van een theater staan soms zitten ze heel knus op een vouwstoeltje om den volgenden morgen, bij de opening van het loket, toch maar vooral de eersten te zijn. Ja, wanneer het om eigen genoegens gaat, schijnt de mensch over een zee van tijd te be schikken. Maar zoodra staat hij niet voor het postloket.Nietwaar? Hij vindt zich reeds te kort gedaan, als hij daar eens vijf minuten moet wachten. Dit nu is typisch Hollandsch: iedereen wenscht op het postkantoor oogenblikkelijk te worden geholpen. Kan dat niet, dan moppert men, trekt een lang gezicht of verzucht: „Och, och, wat werkt de Post toch langzaam!" Maar heeft u zich wel eens afgevraagd, hoe het komt, dat er voor de loketten zoo spoedig een file ontstaat, en of het publiek zélf daaraan niet eenige schuld heeft? Laten we de verschillende oorzaken hier eens nagaan. Evenals bij groote particuliere instellingen, warenhuizen, banken e.d., zijn er op het post kantoor bepaalde uren, waarin de toeloop van het publiek het grootst is dat zijn de z.g. spitsuren. Deze zijn natuurlijk niet voor alle plaatsen gelijk, maar in het algemeen kan toch worden gezegd de statistieken wijzen het uit dat de grootste drukte op een postkantoor is waar te nemen tusschen 10 en 13 en tusschen 14 en 15 uur. „Dan moeten er op die uren maar meer loket ten worden opengesteld," zult u zeggen. Dat ge beurt ook, indien mogelijk. Maar u begrijpt wel, dat de loketbezetting niet op die spitsuren al léén kan worden ingesteld dat zou al héél oneconomisch zijn. Wanneer het publiek nu eens wat meer re kening hield met de slappe uren, dan zouden de loketten op de spituren al voor een niet on belangrijk deel worden ontlast, waardoor "van zelfsprekend de kans op wachten zou worden verkleind. Een ander belangrijk punt is vaak de onza kelijkheid van het publiek. Er zijn menschen, die zich als het ware ge roepen gevoelen den postambtenaar ongevraagd tot biechtvader van hun particuliere aangele genheden te maken. Op gevaar af onbeleefd te schijnen, móet de loketambtenaar er met een kort „wie volgt?" ten slotte wel een einde aan maken, want er staan anderen te wachten om geholpen te worden. Dan komt er b.v. een klein meisje van een turf hoog. Ze legt zonder iets te zeggen een brief en een gulden neer. „Een postzegel, zus?" vraagt de ambtenaar, maar het kind haalt de schouders op. De amb tenaar vraagt maar niet verder, doch leest het adres, om te zien waar de brief heen moet. „Maar kindje," zegt hij, „er staat geen plaats Zonnebrand, Smetten en Stukloopen van Huid en Voeten, verzacht en geneest men met I rfoo- „Sl&.lDoos 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct. Bij Apoth. en Drogisten IVOROL van bestemming op! Waar moet die brief heen?" „Naar opoe 'tuurlijk!" Ze weet echter niet waar opoe woont.... En zoo gaan de kostbare minu ten verloren, terwijl de rij groeit Na haar verschijnt een heer voor het loket. Hij trekt op zijn gemak zijn handschoenen uit, legt deze met den wandelstok uiterst voorzichtig neer, haalt nóg voorzichtiger een bril te voor schijn, zet dien met onbegrijpelijken tegenstand van het voorwerp zelf op, vindt na lang zoeken in een van zijn zakken een opschrijfboekje, bla dert daarin een poosje en„O ja, hier heb ik het".dan volgt eindelijk, eindelijk de be stelling: 3 postzegels en grosDe rij is al wéér gegroeid Weer een ander komt met een heele serie vragen en toont daarbij elk gemis aan logica. De toch al opstandige rij wordt steeds langer, het ongeduld groeit. Dan zijn er nog de menschen, die eiken dag correspondentie te verzenden hebben en ook èlken dag weer de wandeling naar het post kantoor ondernemen omjuist zóóveel post zegels te koopen, als ze voor dien eenen dag strikt noodig hebben! Gelijk een kellner met een stapel borden, komen zij met hun corres pondentie aan het loket, nemen alle ruimte in beslag, dreunen een eindelooze verlanglijst af. hebben ondertusschen het noodige te vragen en blokkeeren zoodoende het loket voor gerui- men tijd. Morgen, op denzelfden tijd, komen ze wéér Dat zijn slechts éénige voorbeelden, maar zoo zjjn er nog tallooze te noemen, waaruit u over duidelijk zou blijken, dat de stagnatie aan de loketten voor een niet gering deel is te wijten a an gemis aan medewerking van het publiek zelf! Aan het loket moet u zakelijk zijn u staat daar niet alleen in uw eigen tijd, maar ook in dien van dengene, die achter u staat. Heeft u iets te vragen, doe het dan kort maar duidelijk. Indien u zich de gemakkelijke tariefboekjes aanschaft, kunt u veel vragen voorkomen. Zorg voor gepast geld en reken zooveel mogelijk zélf uit, wat u betalen moet. Koop, indien u dat schikt, een hoeveelheid postzegels e.d. tegelijk, of schaf u een of meer van die practische post zegelboekjes aan, opdat u den volgenden dag niet wéér naar het postkantoor behoeft. Kort om: help, zooveel als in uw vermogen is, mede om tot een vlotte afdoening van zaken te ko men. Dat is in uw eigen belang, in het belang van uw opvolger in de rij en in dat van den dienst, wat ten slotte weer üw belang is. En dan nog dit: bedenk, dat de postambte naar achter het loket voor onnoemelijk veel puzzles komt te staan hü is ook „maar" een mensch! Plaats der handeling: spaarbankloket op een gioot kantoor. De werkzaamheden verbonden aan het geheel afbetalen van een spaarbankboekje zijn juist afgeloopen. Tot slot telt de ambtenaar een bedrag van eenige honderden guldens plus zoo veel centen uit. De ex-inlegger keurt bankbiljet na bank biljet en als hij het geld eindelijk heeft nage teld, zegt hij: „Ja, 't klopt, 't is er nog. Berg 't nou maar weer op ....De formaliteiten, verbonden aan het uit geven van een nieuw spaarbankboekje aan iemand, die „inlegger wenscht te worden," ne men een aanvang. En het publiek achter in de rij moppert over ambtenaren „die haast niet opschieten"....! Aan een loket in de binnenlanden: „Ka'j hier postzègels kriegn??" „Jawel wat wenscht u?" „lek wol ien stootersche proes hè'n." Als de ambtenaar deze toch zoo duidelijke bestelling niet dadelijk begrijpt, komt een derde ter hulp: „Ie mot ien derdehalfstuversche zégel veur 't Poepenland hè'n." L'Illllllillllllllllllllllllll llllllllllllllllllllllllllllli Uit Marsela, aan de N. W. kust van Sicilië wordt gemeld, dat men aldaar een kolossaal fragment van een archaïsch beeldhouwwerk heeft gevonden, een athleten-torso van gi gantische afmetingen. Het blijkt een over blijfsel te zijn uit het antieke Lilybaeum, het welk in 396 v. Chr. door de Carthagers was gesticht. Het vermoeden, dat in deze zone wel dra meer fragmenten van bouw- en beeld houwkunst aan het licht zullen komen, is dan ook niet ongegrond. Als de menschen loopen klagen, Dat het zoo niet langer gaat, Daar men vierkant loopt te smelten In de zonbeschenen straat; Als de luiheid niet meer opvalt, Want een ieder voelt zich moe En het werk nog wel gedaan wordt, Maar je moet niet vragen hoe! Als de heeren zonder jasje Kunnen doorgaan voor gekleed, Conversatie steeds doorspekt wordt i Met: zóó is het toch te heet. Als de ramen open mogen I En geen mensch praat over tocht, En men voelt zich voor een stuiver I Aan een ijsje niet miskocht; I Als je wee wordt van de luchtjes I 't Zij in bus of in de tram; I Vingers telkens mouwen plukken, Want de armen schijnen klam; i I Als het klagen steeds maar weer komt Als een hatelijk refrein Dan, geloof maar, dat de menschen in hun hart tevreden zijn! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) niiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii»^ MOSKOU, 21 Juli. (V.D.). Op 3 Augustus zal te Odessa het 33 000 ton groote Italiaansche s.s. „Roma" binnenloopen. Aan boord bevinden zich verscheidene honderden Italianen en Amerikanen, die een bezoek aan Rusland zullen brengen. Te Odessa en te Moskou zullen zij bijzonder feestelijk worden ontvangen. TOKIO, 21 Juli. (V.D.) In de Japansche pers verschijnen verscheidene berichten over een beweerde anti-Japansche beweging in Australië. Volgens deze berichten zouden de Japansche kolonisten bij hun werk zeer worden gehinderd. Bovendien zou het in verschillende steden tot anti-Japansche betoogingen zijn gekomen. Het Japansche ministerie van buitenlandsche zaken heeft besloten diplomatieke stappen te Mel bourne te ondernemen. Meneer Dubois woont in een lief huisje met-vóór-en-achter-tuin, ergens in een buitenwijk van de stad, waar nog een paar honderd van dezelfde huisjes staan. Het tuintje is keurig verzorgd, net zooals alle andere tuin tjes en meneer Dubois is, evenals alle menschen éfie daar wonen, heel gewoon. Hij is de veertig gepasseerd en het droge ambtenaarsleven heeft hem gevormd tot een zeer correct, zeer punc tueel man. Er is één ding, dat hem steeds ge hinderd heeft en dat is zijn kleine gestalte. Reeds in zijn jeugd en in de jaren dat hij achter zijn eerste glas bier zat, heeft hij gegolden voor „onder de maat". En toen Amor in een dolle bui hem verliefd deed worden op de forsche aan staande mevrouw Dubois hebben zijn vrienden hem duchtig voor den gek gehouden. Dat „onder de maat" zijn gaf hem een ge voel van onmacht, maar wat kon hij er aan doen? Het was niet zijn schuld. En dat hij ver liefd werd op een jongedame van flink postuur, kon hij toch zeker ook niet helpen! En dat hij met haar trouwde, kon hem heelemaal niet aan gerekend worden, want ze hielden veel van elkaar. Met de jaren is er uit meneer Dubois een zorg zaam huisvader gegroeid en een verdienstelijk amateur-tuinier. Wanneer hij maar een oogen blikje vrij heeft, wapent hij zich met hark, schoffel en gieter en trekt tegen de gewassen in het vóór- of achtertuintje ten aanval. Liefst in het vóórtuintje. U moet weten, dat meneer Dubois, ondanks zijn vele ontkenningen op dat punt/ veel geeft om het oordeel van andere menschen. Wanneer dus zijn vóórtuintje niet keurig bijgewerkt en onderhouden was, zou meneer v^n hiernaast of mevrouw zus er wel eens met minachting over spreken. „Er is zeker iets niet in orde met het gezin Dubois", zouden ze binnenskamers zeggen. „Je ziet meneer Dubois haast nooit meer in den tuin en alles groeit maar door elkaar als in een wildernis." Of: „Geen wonder dat onze primula's het beter doen dan die van meneer Dubois. Hij verwaar loost zijn tuin maar." Zie, daarvoor moest meneer Dubois waken. De eer van zijn tuin, van zijn huis, ja zelfs van zijn gezin stond op het spel, wanneer zijn tuin tje niet even florissant was als de andere. Er is nog een reden waarom hij graag in het voortuintje werkt. Stoort hij zich aan het oor deel van zijn buren, niet minder let hij op zijn beurt op hun handelingen. En nu hij sinds een half jaar nieuwe overburen heeft, is zijn aan dacht vooral op hen gericht. De overburen zijn stille menschen. Zij houden netjes de gordijnen gesloten, zooals het hoort. Zij gaan iederen Zondag naar de kerk, even eens zooals het hoort. Maar wat voor meneer Dubois een raadsel is, dat is de persoon van zijn overbuurman. Heel vaak heeft hij het er met mevrouw Du „Ik heb Muriel en Madge noodig om thee te zetten," zei Ivy, toen ze den zeeman zag met de lepelaars. „Hoe lang moet jij ze pog hebben?" „Ik ben juist bezig eenige planken door midden te zagen en de lepelaars brengen ze voor me weg," legde Freddy Vrijdag uit. „Dat is goed, maar niet te lang meer want het is tijd voor de thee," zeide Ivy. „Ik heb niet meer dan een minuut noodig," zei Freddy, terwijl hij de zaag nakeek. Maar toen hij weer begon te zagen, deed hij het zoo haastig, dat hij niet zag, wat hij deed en hij greep in plaats van een plank den snavel van Madge beet. Robbie trok hem aan de mouw. „Wat wil je gaan doen. Wil je Mad ge's snavel doorzagen?" vroeg hij. „Goede genade, dat hoop ik niet," zeide Ivy zich haastende om bijstand te verleenen. „Ik zou nooit zoo'n stommiteit heb ben begaan als je me niet zoo gehaast had om thee te komen drinken," zeide Freddy Vrijdag. (Maandagavond vervolg) (Ingezonden Mededeeling) i ui mini mini ■■■illinium ii 11 ii ii n inn illinium li iiiiiiiiiiiiiiini bois over gehad, 's avonds als de kinderen naar bed zijn. En mevrouw Dubois weet er evenmin een touw aan vast te knoopen. „Je ziet hem nooit," beweert zij, „en ik heb hem nog geen enkele maal naar de kerk zien gaan. Die vrouw en haar dochter gaan geregeld, 't Lijkt me een.... wat zal ik zeggen.... een eigenaardig huishouden." Meneer Dubois beaamt het volkomen. Hij heeft zich vaak aan den onzichtbaren buurman geërgerd, 't Was natuurlijk een man van niks. God weet, was hij nog geeneens Roomsch! En om het dan zoo te laten blijken, hè'? Nee, dat was niet fijn. Och, hij (Du- 7 J uummmmuii bois) kon zich dergelijke gezin' nen wel voorstel len en hij had medelijden met de arme vrouw en h dochter. Dat de buurman niet naar de kerk ging, was echter niet het eenige. Nee, de man kwam let terlijk nooit buiten. Nu en dan zag je hem eens voor het raam zitten, zijn krant lezen, maar buiten kwam hij niet. Rentenier natuurlijk! Ja, dat kon niet anders. Een kantoor of een werk kring scheen hij niet te bezitten. Enfin, dat moest hij zelf weten, maar dat hij dag-in, dag- uit maar tusschen vier muren bleef bakken, dat vergaf meneer Dubois hem niet. En toch was de man, zoo - te zien, toch nog aan den goeden kant van de veertig! Zoo 's avonds in het schemerdonker over de buren en den overbuurman te praten, dat was een prettige tijdpasseering. En zoo leuk, dat zijn vrouw en hij vooral als het den overbuurman betrof in hun oordeelen met elkander over eenstemden. Het gesprek verloopt wat. Bij den overbuurman wordt plotseling het licht ingeschakeld. Bijna tegelijkertijd gaan de blikken van meneer Dubois en zijn echtgenoote daarheen. Ofschoon het licht aan is, heeft men vergeten de gordijnen dicht te doen. Het licht zorgt er voor dat de Dubois goed kunnen zien wat er zich in de kamer afspeelt. Zij zien het hoofd en de schouders van den overbuurman. Hij schijnt iets te vragen. Dan komen zijn vrouw en dochter naar hem toe, pakken hem voorzichtig onder de oksels vast en dragen hem God! Nu zien ze het. Zijn borst, zijn romp. maar verder In den schemer heerscht een angstig zwijgen De Amerikaansche justitie heeft thans een onderzoek ingesteld naar het lot van een 600- tal Thompson-machinegeweren, welke gerui- men tijd geleden in beslag zijn genomen op een schip, waarmede zij naar de republikeinen in Ierland gesmokkeld zouden worden. Deze Thompsongeweren zijn korte, volauto matische geweren met een patroontrommel en zijn het geliefkoosde wapen van de Amerikaan sche onderwereld. Zij waren o.a. het voornaam ste wapen bij de bekende slachting op St. Va- lentijn's dag in 1928 te Chicago, waarbij acht personen werden gedood. Het schijnt vrijwel vast te staan, dat een aan tal van de in beslag genomen wapens op on verklaarbare wijze in handen van de bandieten i3 gekomen. De verkoop van het wapen wordt in geen van de Amerikaansche staten bij de wet vër- boden, hoewel in verschillende staten het bëü ervan met zware straffen wordt bedreigd De Sovjet-regeering heeft een redactie-com missie benoemd voor 't samenstellen van den grooten Sovjet-wereld-atlas. Dez eatlas zal de ontwikkeling der Sovjet-Unie, haar natuurlijtu rijkdommen en het opbloeien van de industrie en cultuur der Sovjet-Unie aanschouwelijk voorstellen en tegelijkertijd een uiteenzetting geven van den stand van de wereldeconomie. Tot de leden dezer redactie-commissie behoo ren vooraanstaande politici en economen, o.a Boecharin, Lunatsjarski, Karl Radek en leden van wetenschappelijke faculteiten van eenige universiteiten. Voor het op te richten standbeeld voor Lenin in de haven van Leningrad zijn 150 ontwerpei: ontvangen. Dit standbeeld, waarvoor het geld door openbare inschrijvingen is verkregen, zal ongeveer 100 meter hoog worden. Welk ontwerp ook door de autoriteiten geko zen zal worden, het zal in ieder geval niet de goedkeuring van Lenin wegdragen, daar deze op zijn sterfbed heeft verzocht geen stand beelden voor hem op te richten, doch het daar voor beschikbare geld te gebruiken voor het oprichten van scholen en kindertehuizen. ongeval met OC/i bij verlies van een hand OC I mi/vi" een voet of een oog# oy verlies van een Cfk bij een breuk van f Afk bij verlies van 'r iger tJC/»~been of arm doodëiiikên"afloop T 60V.- een voet of een oog# 1 duim of wijsvinger gevallen verzesera voor een aer voigcauc a "-i"uo J A anderen ving' 42 „Ja, beste jongen. Je zult de heele geschie denis te hooren krijgen en ik zal ze zoo kort maken, als ik maar kan. Ik zal blij zijn, als ik dit pak van het hart heb, want dag en nacht heeft het mjj gekweld, sinds ik wist van het testament van oom Batchford. Maar wat kon ik doen, zoolang ik haar beiden niet de waar heid had verteld?O, je zoudt meelijden wiet mij hebben, als je wist, wat een strijd lk heb gehad! Het is verschrikkelijk geweest, afschuwelijk! Het heeft mij bijna waanzinnig gemaakt, want ik ben van nature een eerlijk man, dit kan ik met een gerust geweten zeg den." „Zoo heb ik u ook leeren kennen. Sir George. Het was dus in Plymouth, dat uw dochtertje stierf?" „Ja, in Plymouth. Sir George leunde achter over in zijn stoel en het kostte hem blijkbaar moeite, met zijn biecht te voorschijn te komen, ofschoon het hem toch ook weer zooveel ver lichten zou, zooals hij zei. Wii waren buitens lands geweest, maar Alice was teen en zwak en het leek ons beter, om naar huis te gaan voor de gebeurtenis, die wij wachtten. Wij hadden ruw weer aan boord bij den overtocht en moes ten wel in Plymouth blijven. Het kind was een zwak, nietig dingske, met donkere oogen. On danks alle moeite, die de dokter zich gaf en on danks alle zorgen van de goede vrouw, Mrs. Yull, bij wie we in pension waren, stierf het kindje, nauwelijks vier weken oud." De baronet hield even op. Onder het spreken had hij steeds den blik gericht op Garth; Vashtl, die op eenigen afstand achter hem stond, zag hij niet. „Mijn vrouw was zeer ziek," hervatte hij. „Zij leed aan een soort koorts ik weet niet, wat het was, en na den dood van het kind werd zij erger, zóóveel erger, dat op den dag, nadat de kleine begraven was, de dokter mij ronduit zei, dat, als wij haar niet kalmeeren konden, hij vreesde, dat ik haar ook verliezen zou. Maar wij wisten haar niet te kalmeeren. In haar ijlen sprak ze voortdurend van het kind. Andermaal een pauze; toen begon hij weer: „Ik geloof, dat jij begrijpen kunt, hoezeer ik mijn vrouw liefheb, GarthNu. ik was dien avond half waanzinnig. Ik werd er zóó ellendig onder, terwijl ik dat lijden zag, dat ik het niet langer dragen kon. Het was óver middernacht en het was buiten verbazend mistig, toen ik mijn hoed nam en er uitliep. Ik dacht, dat het mij eenigszins kalmeeren zou, als ik een oogenblik van huis weggingIk weet niet, hoe lang ik uit geweest ben, of hoe ver ik ge gaan ben, maar de nevel was iuist aan het op trekken, toen ik mij in een armoedige straat bevond en bijna struikelde over een vrouw, die bij den rand van een stoep lagEr stond een lantaarn vlak bij; zij was zeker gevallen, in haar poging, om zich daaraan vast te houden. En ik boog mij over haar heen, om te zien, of zij beschonken of bezwijmd wasHaar oogen stonden strak en waren wijd-open en, zoodra ik haar aanraakte, werd ik gewaar, dat zij dood wasHet volgend oogenblik zag ik, dat zij een pakje in de armen hield: een baby.... O, Garth, wil je wel gelooven, dat ik half-betoo- verd was, toen het kind naar mij keek, met oogen als die van onze overleden kleine. Ik beraadde mij geen oogenblik, maar dacht al leen, dat hier een kindje was, dat mün arme, doodzieke vrouw misschien het leven zou kun nen redden. Dus nam ik het pakje bij mij en nauwelijks had ik dit gedaan, of ik zag door den nevel het licht van een lantaarn en wist, dat er een politieagent in aantocht was. Ik had nog juist den tijd mij in een portiek terug te trekken, toen er twee nachtwachten aankwa men, die de vrouw bij het licht van de lan- tarn zagen liggen." Sir George hield andermaal op en zoo leven dig was zijn herinnering, dat hij zich het voor hoofd moest afwisschen, eer hij weer, nu op kalmer toon, voortging: „Als ik nog eenigen twijfel mocht gekoesterd hebben, dat het ongelukkige schepsel niet dood was, dan zou, hetgeen ik die nachtwachten hoorde zeggen, mij daarvan wel overtuigd heb ben; ze scheen hun geen onbekende te zijn. Op een baar werd zij weggedragen en je kunt je niet begrijpen, hoe bang ik was, dat zij mij sojps ontdekken en mij het kind ontnemen zou den, want in dat bezit zag ik de redding van mijn vrouw. Uren later het was al lang och tend toen ik naast haar zat en haar zoo kalm zag slapen met de baby vlak bij zich, net als ons eigen kind had gelegen, viel mij de ge dachte in, dat wij haar mogelijk in den waan konden brengen, dat zij maar gedroomd had, dat onze baby dood was." „En dat is u gelukt, Sir George?" vroeg Garth. „Ja; met behulp van Mrs. Yull dan. Zij had medelijden met ons beiden en heeft ons op de meest tactvolle wijze geholpen. De dokter werd cok om den tuin geleid. Hij heeft het kind nooit gezien en meende, dat de beterschap van mijn vrouw geheel te danken was aan zijn be handeling. Na een maand was zij weer her steld, zij vermoedde niets van de waarheid en niemand heeft haar die ook ooit meegedeeld." Hier hield de baronet weer even op en geen van de drie aanwezigen gaf eenig teeken van leven. Garth, mijn jongen, ik was altijd van plan geweest, het haar te vertellen. Maar zij hield zoo zielsveel van het kleine ding. Met iederen dag werd het moeilijker. Telkens was ik op het punt, het haar te zeggen en een enkel woord van haar maakte dan weer, dat ik liever mijn tong zou hebben afgebetenEindelijk stelde ik mijzelven gerust met de gedachte, dat ik er niemand mee benadeelen zou, maar het arme kind zeker mee bevoordeelen, als ik mijn vrouw gelukkig liet in haar waan." „En zoo heeft u het dus ook volgehouden? „Ja, want het ging ook zoo heel gemakkelijk. Niemand wist van het geheim af, behalve Mrs. Yull, en die zou het ook zonder belooning of omkooperij hebben bewaard. Maar toch achtte ik het beter, als de goede vrouw niet hier in het land bleef. Nu gingen haar zaken in Ply mouth niet zoo heel best en had zij familie in Canada, die er al lang op aangedrongen had. dat zij toch ook daar zou komen, zoodat het haar nu ook een uitkomst was, als ik haar overtocht wilde betalen. Ik was niet rijk, moet je denken." „En nu, Garth," ging de baronet voort, met een zwaren zucht, „valt er niet veel meer te ver tellen, althans niet veel, dat je niet zelve kunt invullenEen liever schepseltje dan Patty heeft er nooit bestaan, wie haar ouders dan ook geweest mogen zijn.Ik zag, dat je liefde voor haar opvatte en zij voor jou, en kwelde mij al met de gedachte, wat er gebeuren zou, als je de waarheid wist. Ik had meer vertrouwen in je moeten hebben, beste jongen, zy heeft jou lief, jij héar en dat is immers voldoende. Maar ik kan je niet zeggen, wat ik geleden heb, toen ik van het testament van oom Batch- hoorde, of wat er in mij omging, toen ik dien brief kreeg, dat mijn nichtje naar Engeland kwam!" Sir George had gesproken, of hij aan Vashti's tegenwoordigheid niet meer had gedacht „De schok, dien het mij bezorgde, toen ik hoorde, dat Mrs. Yull op Ryecroft was, gaat alle beschrijving te boven. Ik ging haar opzoe ken, om haar te waarschuwen, dat zij mijn geheim toch bewaren zou, wat eigenlijk in het geheel niet noodig was; en dit bezoek juist gaf aanleiding tot de ontdekking van al lesZelfs nü nog begrijp ik niet goed, hoe die man op het spoor kwam; maar dat komt er feitelijk niet veel op aan. De waarheid is uitge komen en persoonlijk zou ik mij daar slechts in kunnen verheugen. Maar hoe zal ik het mijn vrouw meedeelen en hoe aan dat arme kind?" Hij overdekte hat gelaat met de handen en Garth legde hemfweer bemoedigend de hand op den schouder. .Vertelt u het Lady Carew zoo gauw moge lijk, Sir George. U heeft haar misleid, juist omdat u haar zoo lief heeft en haar moeten aanvaarden van de waarheid kan haar nooit anders dan dankbaar jegens u stemmen. En nu u mij alles heeft verteld, laat ik het dan aan Patty mogen zeggen. Zij moet toch ook alles weten en zelfs u zoudt het haar niet op zachter wijze kunnen meedeelen dan ik." „Zij weet reeds alles: ik heb het haar ver teld!" Sir George rees op uit zijn stoel; Garth wendde zich eveneens den kant uit, vanwaar de stem kwam. De baronet mocht de tegenwoor digheid van Antony Wyckam dan al vergeten hebben, Rutland had den gouverneur in het ge heel niet gezien. Geen van beiden waren ze bij machte, een enkel woord te spreken, zóó af schuwelijk bleek en verouderd was het tot nu toe zoo schoone gelaat en ook zoo heesch en onnatuurlijk klonk de stem, waarmee hij nu voortging: (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10