fflet vetfiaal van den dag
Onze hoofdredacteur
kijkt op zijn neus
kleine advertentiesiJ
Nationale bedevaart naar Lourdes
PRIJSVERLAGING
65 ets
Prauw des doods
Het Geheim van
Sir Carew
25 Juli—3 Aug. 1933
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
ROBINSONschoenen zijn met leeren-
of met rubberzooi
Engefsehe
WATER
verrassing
DINSDAG 25 JULI
Laagje benzine op het
water
Alle abonné's£g"ndSEWS f750.-ÏVetmïrArtf250.- SK& vo?eet4X f125.-KWC f SOAIT'T'S f40.- ÏÏSST
De volmaakte
rolfilm
Twintig werklieden in vlammen-
zee bij de ontploffing te
Soerabaja
Vlammen tegen het tankschip
\T *4
J&P* V
EEN SCHIP IN NOOD
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL
(Van onzen Redacteur)
Roosendaal, 25 Juli '33.
Reeds begin Juni schreef de Admini
strateur der Bedevaart aan de ver
schillende correspondenten in den
lande, dat de pelgrimstreinen geheel be
zet waren. Er was nog meer spoorwegma-
terieel aangevraagd, maar ook met invoe
ging van dit meerdere materieel was er
geen plaatsruimte meer in deze treinen be
schikbaar. Dus moest de inschrijving defi
nitief en onherroepelijk worden
gesloten.
Een week later zond hij aan de corres
pondenten, die tóch nog een kansje waag
den voor hun aankloppende cliënten, een
spoedbericht, hetwelk klonk als de zucht
van een zwoegenden chef: „Houdt toch op
met aanvragen! Klop niet meer bij mij
aan! 't Kan niet meer! De deur blijft
dicht."
Zóó beantwoordde Katholiek Nederland
dit jaar den simpelen oproep van het Na
tionale Comité- „Naar Lourdes!" 't Is onze
40e bedevaart en tevens het gouden Jubel
jaar der Vereeniging tot samenstelling van
Nederlandsche Bedevaarten.
Meer dan 2500 pelgrims staan vandaag
gereed om onder leiding van dit comité den
grooten tocht te beginnen naar Lourdes.
Hoofddoel van onzen tocht is een Bede
vaart en niet een pleizierreis. Wie voor
zijn pleizier op reis gaat, zoekt comfort.
Maar het vooruitzicht om meer dan 30 uren
lang te moeten vertoeven in een stampvoi-
len trein en in een zomersche hitte is reeds
van te voren in staat om alle gedachte aan
comfort en pleizier met één slag te ver
ijdelen.
Maar deze menschen, die op dit oogen-
blik uit heel Nederland het station Roo
sendaal binnen komen, zijn ook geen toe
risten uit luxe.
Voor zoover Ik kan beoordeelen naar hun
uiterlijk, behoort het meerendeel tot den
gewonen middenstand.
Velen kan men het zelfs aanzien, dat zij
door zwaren handenarbeid hun brood moe
ten verdienen. Anderen doen wat onwennig
op het perron en trachten met hun valie
zen en korven door de menigte heen te ko
men.
Ik weet stellig dat velen voor deze reis
jaren en maanden gespaard hebben en zich
veel comfort ontzegd hebben om toch maar
deze reis te kunnen meemaken, al is 't
dan op de harde banken van een 3e klas
coupé.
Evenwel van aller gezichten straalt een
heerlijke blijheid en hun zonnige lach
weerspiegelt de vreugde van een hoopvol
hart. Als ge een van deze menschen, wien
dan ook, even terzijde zoudt kunnen ne
men en onder vier oogen zoudt vragen:
„Waar gaat ge heen? Op vacantie?" dan
zou hij antwoorden: „Wij gaan naar Lour
des om te bidden!"
Om te bidden, ja en niet voor de pret of
om de schoonheid der bergen. Maar stel u
nu weer niet voor dat die pelgrims steeds
met ten hemel gerichte blikken blijven sta
ren en totaal aan aardsche schoonheid zijn
afgestorven. Het zijn meest gewone men
schen, die midden in het leven staan en
in hun vrijen tijd kunnen praten en lachen
en ongedwongen vroolijk zijn, die ook straks
zingend en wuivend in hun autocar door
de Pyreneeën trekken, maar dit is niet de
voornaamste bezigheid op dezen tocht.
Hoofddoel is en blijft: gaan bidden op
de plaats, waar Maria 75 jaar geleden is
verschenen als „de Onbevlekte Ontvange
nis"; gaan bidden tot die liefste moe
der en machtigste voorspreekster; gaan
bidden door Maria tot God om uitkomst
voor de volken, die hulpeloos zijn om
vrede voor de wereld, welke dreigt ineen te
storten om den terugkeer van het
menschdom tot God om het geluk der
menschen die toch broeders en zusters van
elkander moesten zijn en die in hun hoog
moed en egoïsme elkander bestrijden en
dooden als wilde dieren.
Als ik hier op 't perron die honderden
menschen langs mij heen zie schuivelen,
peins ik onwillekeurig over de groote te
genstellingen van het leven. Het eene deel
der menschheid heeft handenvanlief-
d e om te geven, om wél te doen en te
offeren en het andere heeft handen van
haat om te nemen, kwaad te doen en
te dooden
Welk deel is het grootste? En wie zal 't
winnen?
Maar 't is nu geen tijd tot peinzen, maar
om eens rond te zien, wat daar ginder aan
de hand is.
Een rusteloos en toch rustig beweeg van
witte gedaanten. Het zijn de zusters en
verpleegsters, die bezig zijn hun zieken te
verzorgen en hun een plaats te bezorgen in
de coupé's. Het zijn 325 zieken, die de be-
„We moeten naar het kamp terug,"
zei Ivy, „maar ik kan den papegaai
niet op mijn schouders zetten, want
hij kan er niet rustig op blijven-
zitten."
„Het is jammer, dat we den bam
boestok van den zeeman niet hebben
meegenomen, dan had de papgegaai
daarop kunnen zitten en hadden wij,
Robbie en ik, hem kunnen dragen,"
zei Topsy.
Juist toen Topsy had gesproken,
draaide de baviaan zoo'n beetje in
het rond en maakte Ivy attent op zijn
staart.
Ivy begreep den wenk en liet den
papegaai op Benjamin's staart zit
ten.
De baviaan bracht den vogel naar
het kamp en het scheen, dat het hem
genoegen deed.
„De papegaai is nu tevreden," ver
klaarde Ivy, „al wat hij noodig had
was een stokje om er op te zitten."
„Wanneer we weer met den pape
gaai gaan wandelen, dan moeten we
niet vergeten, Benjamin ook mee te
nemen," zeide Topsy, „die is nog beter
dan een bamboestok."
(Morgenavond vervolg).
thans
8 opnamen 6x9
Prijzen der andere maten en SELOCHROME naar verhouding
(Ingezonden Mededeeling)
devaart vergezellen. Daar komen reeds de
brancardiers. Jonge, sterke mannen, die
hun leeren banden geslagen hebben om de
uiteinden der draagbaren en zoo hun zie
ken brengen tot voor de deur van hun com
partiment.
Hun krachtige armen heffen voorzichtig
hun patiënt op en plaatsen hem op de
matrassen die boven elkaar zijn aange
bracht in de beschikbare ruimte. De ener
gie straalt op hun doorgloeid gelaat en
terwijl de tocht nog niet eens begonnen is.
hebben zij al een zware dagtaak achter
den rug. Hulde aan die vrijwilligers van den
witten trein! Verpleegsters loopen af en
aan met verfrisschend water en de zusters
overtuigen zich of iedere zieke gemakkelijk
ligt of zit.
Op dit afzonderlijke gedeelte van het
perron te Roosendaal heerscht een aparte,
een hemelsche sfeer van geduld en naas
tenliefde. Steeds zal die witte trein het
middelpunt vormen van de belangstelling
bij bestuur en pelgrims. Het is „de lijdende
menschheid, wier handen krachte
loos geworden zijn om iets te doen, maar
die als „offers der goddelijke liefde" hun
lijden aan God opdragen voor het welzijn
der arme wereld.
Zij zijn onze voornaamste en edelste pel
grims naar Lourdes.
Wij maakten reeds melding van de benzine-
ontploffing aan den oliestijger bij Semanpir te
Soerabaja, ten gevolge waarvan een prauw in
brand geraakte en twaalf koelies den dood
vonden.
De „Java-bode" geeft nog de volgende bij
zonderheden over dit vreeselijk ongeval.
Het Zweedsche tankschip „Balaclava" lag
voor den steiger van het benzine-laadterrein.
Het was tegen vijven in den middag. Er was
geen enkele aanwijzing, dat er gevaar dreigde.
De afsluiter óp de pijpleiding, welke de ben
zine naar het te laden schip voert, was juist
opengedraaid, terwijl, de afsluiter van de,pijp,
welke dient om het water, te voren door dê
leiding geperst, naar zee af te voeren, was ge
sloten.
Twintig Madoereesche werklieden, die bezig
geweest waren op het tankschip, bevonden zich
in een prauw, welke naast den steiger lag, met
den boeg nagenoeg tegen den daar strandvor-
migen wal.
Plotseling: een hoogopschietende, helle vlam.
De prauw werd omhuld door een laaiend
vuur, dat hoog opsloeg tegen den romp van
het Zweedsche schip en lekte aan den steiger.
De menschen in de sloep lagen letterlijk een
oogenblik in de vlammenzee.
Het moet zeer kort zijn geweest, want toen
de gloed geluwd was, leefden zij allen. De
slachtoffers roerden zich nog niet, geen geluid
steeg op uit deze prauw des doods.
Toen eerst kon men zich realiseeren, wat
er was geschied. Van vele slachtoffers waren
stukken huid van het lichaam gebrand. Mili
tairen en burgers snelden toe. Gekerm steeg op.
Ter verzachting van hun gruwelijke pijnen
werden de stakkers weldra met lijnolie inge
smeerd. In een paar taxi's werden de gewon
den ijlings naar het ziekenhuis gebracht. Tal
van stadgenooten aanschouwden den treurigen
stoet. Een huiveringwekkend gezicht.
Eén man overleed al spoedig. Tien anderen
bleken in ernstig levensgevaar te verkeeren.
Toen de vlammen zóó hoog opsloegen tegen
het tankschip, dat zelfs de tentzeilen en de
campagne vlam vatten, sprongen enkele leden
van de bemanning over boord. Zij kregen geen
letsel. Het overige personeel verloor zijn be
zinning echter niet en weldra was voor het
schip zelf alle gevaar geweken.
De oorzaak is niet geheel duidelijk, maar toch
kan met groote waarschijnlijkheid worden
aangenomen, dat uit de pijpleiding, welke het
water afvoerde naar zee, benzine moet zijn
medegekomen, welke met het doorpersen van
de benzineleiding kan zijn aangevoerd.
Op het water langs het schip kan dan een
laagje benzine hebben gedreven, waarboven
zich een kussen van gassen heeft opgehoopt.
Eén onvoorzichtig strootje uit de pauwen
de ramp was geschied.
umiiiiiiiiiiiiiiiiimiim
llllllllllllllllllllllllltliu
Thans zijn allen water-zuchtig,
Nu de zon den mensch verhit
En een dun katoenen pakje
J'als een wollen deken zit!
Water brengt ons de verkoeling
Water brengt ons weer op kracht,
Zonder dat aan waterkrachten
Of iets derg'lijks moet gedacht!
Wij begeven ons te water,
Want een waterbad lucht op,
Of wij drinken het met teugen,
Maar dan lichtgekleurd door hop!
Of wij knijpen een citroen uit,
Hebben wij van 't dorsten last,
Doch wij geven dan het water
Den vereerden naam van kwast!
Water is thans hèt artikel,
Ieder doet thans waterkuur,
Naar gelang van de behoefte
Aangelengd of water puur!
's Morgens heet het water water,
's Middags heet het water thee,
's Avondsop een koel terrasje, I
Valt de naam u ook wel mee!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
niiiiiiimumiiiiimiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiirï
Lorry en z'n vrouw spraken met elkaar door
de telefoon.
Ze waren nog geen half jaar getrouwd.
„Raad maar eens," zei z'n vrouw.
„Rolpens niet appelmoes, schat!" riep de
jonge echtgenoot.
„Uhklonk het pruilerig. „Neen hoor, je
raadt het toch niet. Maar je zult wat in je
schik zijn als je thuis komt."
Lorry was nieuwsgierig, maar hij kon nog
niet naar huis. 't Was te vroeg. Hij moest z'n
fatsoen houden voor z'n collega's.
Hij ging weer naar z'n kamer en z'n collega
Cockney kwam naar hem toe.
„Als er soms een zekere mijnheer Peil naar
me vraagt," z?ei hij, „mag ik dan even in jouw
kamer met hem praten? Jij kunt misschien zoo
lang in de gang gaan wandelen. Ik heb wat
met hem te bespreken."
„Hoe is de naam?" vroeg Lorry een beetje
gejaagd.
„Peil, een lange magere man met plusfours en
een bril...."
„Ja, maar...." wou hij protesteeren.
„Mijnheer Lorry, telefoon!" riep de jongste
bediende.
Lorry ging de cel binnen.
„Hallo," riep een stem. „Met Lyton, auto
handelaar. Ik heb er nog eens over nagedacht,
meneer Lorry en ik wil U vijftig dollars voor
dat wagentje geven.
„Hoor eens, Lyton," zei Lorry, „wil je me 'n
pleizier doen? Vergeet dan, dat ik dit wagentje
ooit gehad heb. 't Is nog een overblijfsel uit
m'n malle jaren en.... m'n vrouw weet er niets
van. Ik ben gelukkig getrouwd, ja, kerel, vijf
maanden alik laat het verleden maar
liever rusten. Dus, mondje dicht, hè? Afgespro
ken?"
„Goed, meneer Lorry. Ik ben blij, dat U ge
trouwd ben, meneer. Veel beter voor U. Maar
nu zakelijk. U wou 'm zoo graag verkoopen.
Vijftig...."
isiiiHiiiiiMimiimtMifMimttitt**
LA MAR
hooge
Brieven
huish
nacht
Een profes
sor in de psy-
cho-lo-gie heeft
onlangs uitgemaakt,
dat de rubriek kleine
annonces de meest ge
lezen rubriek van een
krant is. Nu zijn de bla
den van de Vereenigde
Katholieke Pers actieve,
vooruitstrevende dagbla
den met een vasten zich
alleen dagelijks nog uit-
breidenden
- lezerskring.
De lezers spel
len hun krant van 't
begin tot 't eind. Toch
stond onze hoofdredac
teur even te kijken van
de professorale uitspraak.
Maar tenslotte bedacht
hij, dat hijzelf thuis altijd
de „Omroepertjes" nalas,
zonder ooit over te slaan:
iederen avond!
„Hij is al verkocht," zei Lorry luchtig. „Voor
tachtig."
„Tachtig." De stem van den heer Lyton klonk
verachtelijk. „Centen zeker? Wie geeft er nu
tachtig dollar voor zoo'n
Lorry grinnikte.
„Och, 'n beetje lak hier en daar."
Lyton zuchtte.
„Enfin, dat ie er nog goed uitziet, zal ik niet
betwisten, maar de motorNou, je moet
maar een zaak hebben! Hier komt geen mensch
en bij een particulier geven ze tachtig dollar
voor een.... Enfin...."
Lorry ging weer naar z'n kamer en zag daar
Juist Cockney binnengaan met Peil. Peil keek
om.
„Zoo, Peil," zei Lorry. Ben jij 't?" Hij keek
onrustig. „Hoe gaat 't?"
„Fijn," zei Peil joviaal. „Erg in m'n schik, al
dacht je misschien van niet."
.Meneer Cockney, telefoon!" werd er geroe
pen. Cockney ging.
„Mooi wagentje
heb je me ver-
kocht, Lorry," zei T)p
Peil, toen de deur
dicht was. „Het
glom prachtig.
en de claxon was
ook nog best."
Lorry kuchtte verlegen.
„Ik ben blij, dat je tevreden bent," zei hij.
„Ja, nü ben ik tevreden," hernam Peil; „nu
ik 'm verkocht heb voor honderd. Aan Rings.
Ken je hem? Alwin Rings.
Lorry trok aan z'n sigaar.
„Peil," zei hij, „ik wou je wat vragen. Hou
je mond over dat wagentje, wil je?"
„Hoezoo?"
„Overblijfsel uit oude tijden...."
„Ja, dat is het."
„Ik bedoel, ze wisten hier in de stad niet
eens, dat ik een auto had. Ik ben pas hier.
Kort getrouwd, zie je, omdat ik met promotie
hier geplaatst werd. Ik zou niet graag willen,
dat m'n vrouw het te weten kwam."
Peil grinnikte en knikte.
,,'t Beste in je nieuwe en betere leven hoor!
Ik...."
Er werd geklopt. De jongste bediende bracht
een heer binnen.
„Zoo, Peil!" riep de nieuwe bezoeker.
„Goed dat ik je tref! Als je me nu nog eens
'n auto verkoopen wilt, kom dan met een
auto. 't Ding zag er goed uit, maar verder
deugde er zoo wat niets aan, dan 't reserve
wiel. Maar ik neem het je niet kwalijk, hoor!
Ik ben 'm al weer kwijt. Aan 'n zekeren Cock
ney verkocht. Voor honderd vijf en twintig dol
lar, jongeling. Hoe is ie?"
„Cockney! Arme stakker van 'n Cockney!"
stotterde Lorry. „Heeft ie verstand van auto's?"
„Hij wou 't leeren," zei Rings. „Ik moest hem
wijzen, waar hij de benzine er in moest gieten."
Op dit oogenblik stak Cockney z'n hoofd naar
binnen. Hij knikte vriendelijk tegen Alwin
Rings.
„Ik moet weg, heeren," zei hij. „Over dat huis
spreek ik je later nog wel eens, Peil."
„Hoe is 't met den auto?" vroeg Peil.
„We hooren net van mijnheer Rings, dat hij
je zoo'n mooi wagentje verkocht heeft."
„O ja, 'n prachtkarretje," zei Cockney.
„Heel mooi wagentje. Nou, tot ziens hoor."
„Hij is er nog mee in z'n schik ook," grinnikte
Rell
,,'n Echt koopje heb ik hem geleverd," grijns
lachte Rings. „Ga je mee naar de club, Lorry?"
„Nee," zei Lorry. „Ik heb 'n telefoontje ge
hadMoet direct weg."
Hij greep naar z'n overjas.
Toen Lorry den drempel van z'n woning over
'feilfg' kwam z'n vrouwtje hem tegemoet,- Ze had
een kleur van opwinding.
„Een verrassing," fluisterde zij, „voor jou!"
„Heerlijk!" zei LOrry, stralend. „Wat is het?
Waar is
„Ga maar mee," zei ze geheimzinnig.
„Zoo.... kijk!"
De heer Lorry keek. Twee open deuren gaven
doorijk in 't gebouwtje naast z'n villa „De
Pinksterbloem", een gebouwtje, dat tot nu toe
leeg had gestaan, omdat Lorry er geen dertig
dollar extra voor wou betalen. De garage was
schitterend verlicht.
Er stond een auto in. Een auto, die er keurig
uitzag, die glom als een spiegel.
„Hoe vin je 'm?" vroeg mevrouw Lorry teeder
en vol geestdrift. Vanmiddag gekocht van een
zekeren mijnheer Cockney. Hij heeft me be
loofd, dat hij je er niets van vertellen zou, als
ik teekende, dat ik 'm gekocht had en dat je
per omgaande de chèque zou sturen. Is t geen
schatje. Denk je eens in, als je vacantie
hebt...."
„Hoeveel?" vroeg Lorry, glimlachend met gla
zige oogen, en hij stopte z'n handen in de zak
ken, om niet te laten zien, dat hij zoo met z'n
vingers werkte.
„Speciale prijs voor contante betaling," juich
te z'n vrouw. „Twee honderd dollars, schat. En
meneer Cockney zei zelf: je kunt zóó wel zien,
dat ie nog zoo goed als nieuw is."
Op ongeveer 2 K.M. afstand van de Lemmer
haven bevond zich gistermiddag een schip in
nood, vermoedelijk bestemd voor Lemmer.
Verschillende vaartuigen vertrekken ter as
sistentie.
Nader wordt gemeld:
Het schip, dat op het IJselmeer in nood bleek
te verkeeren, was „De Twee Gebroeders", ko
mende van Amsterdam en op weg naar Lemmer
schipper J. de Groot.
De ter assistentie uitgevaren schepen hebben
de „Twee Gebroeders" met zware schade aan
tuigage, te Lemmer binnengebracht.
/Jtte UJ/I/IIII6 O 6 „/.r.irnr» rwTrnrilf nDir MUI
igevauen verzeKeru voor een. uci uiuaccimgcu w - r
41
Garth verzekerde haar dat, ofschoon hij er
op dat oogenblik zelve ook niet zoo gerust op
was. Eenige weken later toch pas hoorde Lady
Carew van haar vriendin, Mrs. Linklater, dat
de gouverneur in Londen onverwacht was
doodgebleven.
Nadat Rutland zijn verzekering nog eens met
een kus bezegeld had, zaten de Jongelui enkel
nog wat met elkaar te babbelen, waarna Lady
Carew binnentrad.
„O, Moesje, wat is u lang weggebleven!" riep
Patty. „Ik dacht, dat wij gezamenlijk van
ochtend een wandeling zouden maken, omdat
het weer zoo mooi is. Waar is Paps?"
„Hij zal dadelijk hier zijn, kindje. Hü heeft
een onderhoud met mr. Brabazon.."
De baronet had in waarheid Mr. Brabazon
verzocht, bij hem in de bibliotheek te komen,
Hij maakte zijn mededeeling echter zoo kort
mogelijk en zei:
„Van onze particuliere aangelegenheden, Mr.
Brabazon, ben ik u natuurlijk niet meer re
kenschap verschuldigd, dan in zooverre ze
mijn nichtje raken, die u zeker al van een en
ander op de hoogte zal hebben gebracht. Eerst
vanochtend heb ik van mijn dochter gehoord,
wat ik in het geheel niet vermoedde dat
u beiden elkaar al vroeger gekend had. Bij toe
val schijnt mijn dochter dit ontdekt te heb
ben. Van mijn nichtje persoonlijk heb ik ge
hoord, dat zij nu met u verloofd is. Zij heeft
er mij ook bij gezegd, dat zij vandaag Caphea-
ton met u verlaat."
Mr. Brabazon boog en prevelde enkele woor
den van bevestiging. Het onderhoud mocht Sir
George dan al pijnlijk wezen, Mr. Neil Braba
zon voelde zich ook niet zoo zelfbewust en
waardig als anders.
„Het is als aanstaande echtgenoot van mijn
nichtje, dat ik tot u spreek, Mr. Brabazon,"
hernam Sir George. „Ik heb gezegd, al wat ik
hoefde te zeggen van de onthulling van giste
renavond. Ik zou hier nog heel wat aan kun
nen toevoegen, van hetgeen ik geleden heb,
door het moeten aanvaarden van het fortuin
van wijlen Mr. Batchford, maar u, als eerlijk
man, zult dit volkomen beseffen. Ik wil u nu
alleen nog de verzekering geven, dat ik on
middellijk de vereischte maatregelen zal ne
men, dat uw verloofde in het bezit gesteld
wordt van hetgeen haar toekomt. Misschien
zult u haar dan. ook nog uit mijn naam mee-
deelen, dat ik haar. bij nader inzien, niet kwa
lijk nemen kan, hoe zü is overgegaan tot haar
optreden tegenover mijzij had alle reden, om
verontwaardigd te zijn".
En na een korte pauze sprak hij toen nog
tot slot:
„Nog één ding hoop ik, dat u mij ten goede
zult houden. Als u mijn huis verlaat, zouden
wij beter doen, voor het vervolg van tijd
vreemden voor elkaar te blijven. Voortzetting
van den omgang met u beiden zou om ver
schillende redenen pijnlijk wezen voor mijn
vrouw en dochter. Als u dus straks Capheaton
verlaat, zullen wij als goede vrienden scheidén,
maar toch om elkaar niet weer te zien!"
Sir George reikte hem ook niet de hand,
maar stond hem een oogenblik na te kijken en
met een gevoel van groote verluchting ging hij
toen ook naar de ontbijtkamer.
De dames waren al bijna klaar en een bui
tenstaander, die het groepje had aanschouwd,
zou nooit gezegd hebben, dat er pas den vo-
rigen dag een tragedie was afgespeeld op Ca
pheaton en dat er een groot fortuin voor de
familie was verloren gegaan..
Sir George legde Garth de hand op den arm
en zei met diepe, bewogen stem:
„Als je eens wist, beste jongen, wat een heer
lijkheid dat is, nu ik dien last, die mij jaren
lang terneer gedrukt heeft, heb afgeworpen!
Van het oogenblik af, dat ik het mijn vrouw
vertelde, heb ik er mij steeds over verwonderd,
waarom ik dat toch niet eerder heb gedaan;
daar zou ik mij de ellendigste uren in mijn
leven mee bespaard hebben. Maar dit is nu
eenmaal zooWil je wel gelooven, dat mijn
vrouw haast nog niet kan aannemen, dat
Patty niet haar dochter is? Zij wil ook niet,
dat er ooit meer over gesproken wordt. Par
don, wat zei Je daar, Alice?"
Lady Carew stak den arm door dien van haar
echtgenoot, en zei, met liefderijken blik naar
hem opkijkend:
„Hoor eens, George, wü zullen over de heide
naar Ryecroft gaan. Ik heb nooit Mrs. Yull
gezien en ik verlang er naar, eens met haar
kennis te maken. Garth zal mij aan haar voor
stellen. Ik hoop maar, dat haar niet de schrik
om het hart slaat, als zij ineens zoo'n groot
gezelschap ziet komen. O, en Patty wilde nog
even op Conclara aangaan. Heb ik je niet zoo
iets hooren zeggen, lieve kind?"
„Juist, Moeder. De majoor moet Lucinda
eens wat opvroolijken. Kijk, haar oogen zijn
rood van het huilen!Geen wonder, want
de goede man heeft haar gisteren een schrifte
lijk huwelijksaanzoek gedaan. En wij hebben
haar geen minuut den tijd gelaten om hem te
antwoorden."
„Patty!" riep Miss Gunn terechtwijzend, en
ze had het blozen nog niet verleerd.
„Nu, het is toch zoo, Lucinda? Hij heeft je
Immers een aanzoek gedaan? Dat heb je mij
zelf verteld."
„Ja, maar dan toch niet met de bedoeling,
dat je er van spreken zoudt. Hoe zullen ze het
op Capheaton stellen zonder mij, dat wilde
ik wel eens weten. Gelukkig zal ik nog wel niet
zoo ver uit de buurt gaan."
Wat blij was Lucinda intusschen, dat Patty
het haar op die manier zoo makkelijk had ge
maakt, om het aanzoek van den majoor mee
te deelen.
Geen van allen, zooals ze daar gingen, ver
moedde, dat ze vanuit een van de bovenven
sters werden nagekeken door twee paar oogen:
die van Neil Brabazon en Vashti Dugarre.
Voorop ging het jonge paar; dan volgden Lu
cinda en Charley, terwijl Sir George en Lady
Carew de achterhoede vormden. Bi1 een krom
ming van den weg keerde Patty zich om en zei
met haar stralend gezichtje, terwijl Garth haar
hand steeds teeder in de zijne gesloten hield:
„Maak het daar aan uw hals wat dichter,
Moeder, de wind op de heide kan zoo scherp
zijn!"
En terwijl Vashti haar gadesloeg, riep zij
bitter:
„O, ik zou alles wel willen geven, zelfs het
geld, dat ons heeft samengebracht, als ik daar
mee kon bewerken, dat je mij zoozeer lief had,
als Garth Rutland dat kind!"
„Beste Vashti," sprak Brabazon met een tik
je ongeduld, „je bent wel wat onredelijk. Je
weet precies wat mijn gevoelen is. Ik heb je al
herhaaldelijk gezegd, dat ik je alle liefde
schenk, die in mij is. Alle bewondering, alle ge
negenheid, die ik bezit, is voor jou. Waarom
zouden wij ons leven onaangenaam maken,
doordat jij het onmogelijke van mij zoudt ver
langen?"
Zoo moest Vashti Dugarre dus aanvaarden,
dat zij als Viscountess van Baronswold wel
hoog aanzien zou genieten, maar dat het waar
achtig geluk van Patty haar nooit deelachtig
zou worden.
EINDE