Het bewind van Robespierre
Mee in '1 kamp
Met oM&aal can den dag
a
DE APOTHEEK
DE WITTE ZWAAN
HANRIOT, COMMANDANT
VAN PARIJS
HET GRACHTJE
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
Alle jongens op school dragen
ROBINSONschoenen
Alle abonné's ongevallen1 verzekerd voor een der volgende uitkeerinfen f3000. "verlies6van^eide^rmen, beide beenea of belde oogen f750. doodelijken afloop f250- een voet of een Zifl25. duim of wijsvinger f50. "been of arm f 40anderen vinger
WOENSDAG 26 JULI
Ontzettende tooneelen
Hoe Robespierre en zijn vrienden
ten val gebracht en naar het
schavot gevoerd werden
wani daar is 't "Akkertje" dagelijks
de trouwe helper uit den nood voor
elk die geplaagd wordt door hoofd
pijn, kiespijn, spierpijn, griep, enz.
Vergeet vooral niet ze mee te nemen
Akker-Cachels kosten slechts 50 ct.
per 12 stuks. Overal verkrijgbaar 1
ik1eenskveank'in j Uitwerking
Examens Nijverheidsonderwijs
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
- -
NAAR HET DUITSCH
VAN RUDOLF HERZOC
Niemand wist eigenlijk waar hij vandaan
kwam, doch op een goeden morgen was
hij commandant van Parijs. De stad leef
de in uiterste spanning. Het conflict tusschen
de Montagne met Danton, Mirat en Robespiere
aan het hoofd, tegen de Girondijnen, was acuut
geworden en de Commune van Parijs, waar de
Montagne heer en meester was, besloot aan
het getreuzel een einde te maken. Met geweld.
De Girondijnen moesten neergeslagen worden.
30 Mei 1793 luidde de stormklok en vernam
Parijs dat tot commandant van de Commune
was benoemd Frangois Hanriot.
Het was een klein parmantig kereltje, kaars
recht galoppeerend op zijn paard, met wappe
rende haneveeren op zijn driekanten steek;
overigens een onbenullig persoontje met roode
gelaatskleur met nerveus knippende oogen, on-
beschaamden oogopslag, maar in het bezit van
een stentorstem, een stem die bij zijn comman
do's daverde over straat en plein,
Hanriot is een van de vele avonturiers uit
de Revolutie, die door het opgeworpen schuim
naar boven is gekomen. Met veel moeite heeft
men getracht zijn doopceel te lichten. Hij werd
evenals vele bekende revolutionnairen, in 1759
geboren te Nanterre, werd daar althans den
3den December gedoopt. Zijn vader verloor hij
in 1787. Zijn levensloop, waarvan nochtans
niets met absolute zekerheid bekend is, geeft
de volgende beroepen aan: koster, knecht,
koopman in brandewijn, marskramer in manu
facturen, omroeper op kermissen, douanier
oneerlijk ook al geweest zou volgens geruch
ten zijn papieren verbrand hebben bij een na
derende contróle. Beweerde zelf onder Lafayette
in Amerika gevochten te hebben. Begin 1793
is hij echter rentenier hoe hij aan kapitaal
gekomen is, is totaal duister. In ieder geval is
hij fel revolutionnair en spoedig zeer populair
in zijn district. De rijken brandschatten „ze
bezoeken met in de eene hand een dwangbevel
en in de andere een pistool" is een van zijn
idealen. Beelden van koningen, adellijken enz.
kapot slaan, vindt hij een heerlijke? bezigheid.
Spoedig was hij kapitein van een compagnie
Nationale Garde in zijn wijk. Meer ook niet,
daar buiten was hij onbekend.
Snel hadden zich na de vrijspraak van Ma-
rat en de invrijheidstelling van Hébert de
donderwolken boven de Girondijnen samenge
pakt. De Girondijnen waren immers te gema
tigd, ongeschikt de Revolutie verder te doen
zegevieren. De Commissie van Twaalf, die den
verwarden toestand zou onderzoeken, werd door
de Jacobijnen afgestemd en weer opgeheven.
Danton en Desmoulins, die voor hunne hoof
den vreesden, sloten zich nu geheel en al bij
de extremisten aan. De eene nederlaag volgde
op de andere in een zeer korte spanne tijds.
De Girondijnen als de Kerensky-partij in
Rusland in 1917 tegen de Bolsjewisten gin
gen in razend tempo de nederlaag tegen de
iteeobijnen tegemoet. Het conflict: Frankrijk—
Èïirondijnenpartij tegen Commune van Parijs
Jacobijnenpartij, stond op springen.
En het sprong. 30 Mei 1793 luidde de storm
klok over Parijs en 31 Mei opnieuw. Vrijwilli
gers werden gevraagd door de Commune tegen
veertig stuivers soldij per dag, een ongelooflijk
hoog cijfer voor dien tijd en ze kwamen in dik
ke drommen opzetten. Hanriot werd benoemd
tot generaal en commandant van Parijs. Hier
staan we voor een raadsel. Wie bracht den to
taal onbekenden Hanriot naar voren? Volgens
Barante zou het Dobsent zijn geweest.
In ieder geval bleek de keus voor de Jaco
bijnen geen vergissing. In den nacht van 1 op
2 Juni trok Hanriot met zijn bataillons op
en in den morgen van 2 Juni omringden niet
minder dan 80.000 man, waaronder 3.000 artil
leristen met 63 stukken geschut het groote com
plex der Tuilerieën waar de Assemblée ver
gaderde. In den morgen liet men de afgevaar
digden binnengaan voor de vergadering van de
Assemblée. Een geschiedschrijver zegt hiervan:
„Het leek net, alsof ze een muizenval binnen
gingen."
De vergadering was heftig bewogen. De Gi
rondijnen verdedigden zich met leeuwenmoed.
Een Parijsche deputatie die in de zaal ver
scheen en eischen stelde, verwekte echter groote
onrust en toen even later een paar afgevaar
digden die naar huis hadden willen gaan met
gehavende kleeding in de zaal terugkeerden,
zeggende dat zij niet waren doorgelaten, doch
met geweerkolven waren teruggedreven, was de
agitatie volkomen. Men besloot het verdwaasde
volk tot reden te brengen. De geheele Assemblee
begaf zich naar buiten, 300 afgevaardigden,
voorafgegaan door Hérault, den President. Meer
dan zestig vuurmonden gaapten hen aan en
een ontzaglijke gewapende menschenmassa vul
de pleinen en straten voor de Tuilerieën. Voor
op de staf. Een klein kereltje op een zwart
paard leek wel de commandant. Op hem stapte
Hérault af. De plechtige voorname Hérault, een
prachtverschijning, begon plechtstatig te decla-
meeren: „Wat wenscht het volk toch.... de
Assemblee beoogt slechts het welzijn des volks".
„Hérault", antwoordde Hanriot op zijn onbe-
schoften toon, „het volk is niet in opstand ge
komen om je praatjes aan te hooren. Het
wenscht dat men de schuldigen zal uitleveren.
De gewapende macht zal niet terugtrekken al
vorens de afgevaardigden, die door de Com
mune zijn aangewezen, zijn uitgeleverd.'"
„Arresteer dien rebel," schreeuwde Hérault.
Een afgevaardigde drong met een pistool naar
voren. Toen week Hanriot met zijn paard eenige
passen achteruit, trok zijn sabel en comman
deerde met een stem die daverde over het enor
me plein: „Kanonniers, aan de stukken." De
kanonniers vlogen naar de stukken, de geweren
werden op de afgevaardigden gericht en allen
vluchtten weder de Tuilerieën in.
Marat omhelsde Hanriot en proclameerde
hem tot „redder des vaderlands". Samen gaan
zij de Assemblee binnen en Hanriot verwerft
de uitlevering van 22 Girondijnen. Toen gaf hij
bevel tot aftocht der troepen.
Frankrijk was verslagen door Parijs. De Com
mune had gezegevierd. Met één slag was Han-
riot's naam gemaakt. De teruggedreven afge
vaardigden, die elkander na de scène met Hé
rault hadden gevraagd: „Wie was dat?" zullen
het na den 2en Juni niet meer vragen.
Ruim een jaar later. Het schrikbewind, dat
Robespierre met de zijnen heeft uitgeoefend,
begint te wankelen. Het verzet groeit met den
dag. Het gerucht, dat Robespierre na Hébert,
Danton en Desmoulins een nieuwe opruiming
onder zijn naaste medestanders zal houden, die
hem om zijn dictatoriale neigingen wantrou
wen, wordt hem fataal. Geprest om namen te
noemen van hen wier hoofden vallen moeten,
weigert hij. Een samenzwering achter de cou
lissen, voorbereid door Fouché, Tallien, Billaud,
Barras en anderen vormt zich om zich het
veege lijf te redden. De laatste onhandige rede
voeringen van Robespierre, zijn aarzelend en
weifelend optreden, gaven zijn vijanden den
voorsprong en alles zou nog anders geloopen zijn
indien Hanriot.
Hanriot had zich na den staatsgreep tegen
de Girondijnen nauw bij Robespierre aange
sloten. Gedurende het schrikbewind was hij
diens sterke arm. De verandering van het getij
in de warme Julidagen van 1794 was hem even
min ontgaan en reeds had hij zijn diensten aan
geboden om de Assemblée, evenals vorig jaar te
zuiveren". „Ik heb nog genoeg kanonnen om
de Assemblée te laten stemmen zooals ik wil."
Dumas en Coffinhal steunden hem, doch Ro
bespierre aarzelde. Hij wilde zijn vijanden op
„wettige wijze" vonnissen.
Zoo brak de beruchte 9 Thermidor aan. Het
was moordend heet. Loodzwaar hing een ver
stikkende hitte (40 graden Celsius) op Parijs.
In den vroegen morgen begon Hanriot reeds
troepen te verzamelen voor het stadhuis en dit
bericht verwekte een ware paniekstemming in
de Assemblée. E-en ijlbode werd naar Fleuriot,
den burgemeester gezonden met bevel oogen-
blikkelijk het plein voor het stadhuis en om
geving te doen ontruimen. Fleuriot die voor ont
vangst van het bevelschrift moest teekenen,
zette zich ter teekening neer. Doch dat viel niet
in den smaak van Hanriot. Razend rukte hij
Fleuriot de pen uit de hand en de Hanriot, „die
altijd raasde en tierde" bulderde den verschrik
ten ijlbode toe: „Keer terug naar je vervloekte
schurken en zeg hun dat we hier zijn om hen
te oordeelen en dat ze ons spoedig zullen zien.
Zeg Robespierre, dat hij kalm blijft en geen
angst moet hebben." De angststemming in de
Assemblée werd volkomen! In het Comité du
Salut Public durven Billaud en Barère hem
niet te veroordeelen, uit vrees voor het volk,
doch Robin zegt: „Als jelui hem niet direct
aanpakken, gaan jelui er van avond aan."
Wat er in den loop van dien gedenkwaardigen
morgen gebeurde met Hanriot zal wel eeuwig
duister blijven. Feit is dat hij tegen het middag
uur zwaar beschonken was. De Assemblée had
in den loop van den dag de gevangenname van
Hanriot verordend en 's middags 2 uur ver
scheen de aasgier Héron namens het Comité de
Süreté om hem te arresteeren. Heel gemakke-
«KiO
lijk ging dit niet. Integendeel, de rollen werden
omgedraaid. Hanriot, omgeven door soldaten en
burgers, buldert: „Steek neer den schurk, steek
ze allemaal neer." Héron c.s. werden overwel
digd, bestemd voor de guillotine. Wacht maar,
hij zal ze leeren, al die 300 schurken van de
Assemblée net als op 2 Juni van het vorige
jaar. Razend van drank en opwinding springt
hij zonder steek te paard en begint met zijn
adjudant Parijs te doorrennen, tierende en
schreeuwende: „Steek neer de gendarmen, steek
neer." Hij komt den dagelijkschen luguberen
stoet van veroordeelden voorbij, die juist jui
chend uiteen gaat, want Robespierre is geval
len. Jaagt allen terug naar de guillotine en
hunne hoofden vallen. De laatste slachtoffers
van het schrikbewind. Steeds blijft hij voort-
rennen door straten en over pleinen, totdat men
den dronken man voor het Palais Royal van het
paard trekt en stevig op een stoel bindt. In-
tusschen is de zitting van de Assemblée ge
ëindigd met de volslagen nederlaag van Ro
bespierre en de zijnen. De guillotine wacht nu
hén. Doch de cipiers willen de gevangenen niet
opnemen. De opwinding in Parijs is ontzettend
en het ongelooflijke geschiedt: Robespierre en
zijn mannen worden door een bruisende men-
schenmenigte ontzet en naar het stadhuis ge
voerd. Coffinhal trekt er met 200 kanonniers
op uit en verlost Hanriot van zijn stoel; hij was
in slaap gevallenTot zich zelf gekomen rent
hij eerst naar het stadhuis, en weer weg, laat
dan de kanonnen op de Tuilerieën richtten,
doch de kanonniers weigeren te schieten. De
zotte Hanriot is al zijn prestige kwijt. Ontmoe
digd, verschijnt hij weer op het stadhuis en
vandaar begint de dronken man opnieuw door
de straten der stad te rijden, steeds maar
schreeuwend en tierend: „Sla ze. dood, sla ze
dood, snijdt ze aan stukken alle gendarmen."
Niemand luistert naar den beschonkene. Het
was inmiddels duister geworden. Parijs bood een
verschrikkelijken aanblik. Een onafzienbare
menigte soldaten met fakkels en lantaarns trekt
op en botst op elkaar. Onafgebroken tromgerof
fel; het gedaver van voorbijtrekkende kanonnen
is niet van de lucht. De eene afdeeling na de
andere wordt de Commune afvallig, zelfs de
kanonniers van Hanriot voor het stadhuis laten
zich overhalen en een geweldige onweersbui
doet de rest. Het stadhuis is zonder troepen!
Op dat oogenblik komt Hanriot binnen met de
jammerklacht: „Die vervloekte kanonniers, die
me bevrijd hebben, verlaten me nu allen." Dat
was te veel voor Coffinhal, den reus. Ziende, dat
het spel verloren was, viel hij razend van woede
op Hanriot aan: „Ellendeling, het is alles jouw
schuld. Je bent niet waardig op een schavot te
sterven." Pakt hem bij kraag en lendenen en
gooit hem uit de derde verdieping
Den volgenden morgen hooren soldaten in de
omgeving van het stadhuis, smartkreten uit
een riool komen. Men peutert er eens in met
een bajonet en Hanriot, die zich daarin ver
stopt had, komt te voorschijn, dik onder mod
der en vuil. Zijn rechteroog had men per onge
luk uitgestooten; het bengelde op zijn wang.
Bij zijn val uit de derde verdieping was hij
terecht gekomen op een hoop vuil en afval. Dit
had zijn val gebroken en om zich te redden,
was hij in de rioolbuis gekropen. Verheugd over
de vangst, brengt men hem bij Robespierre en
da andere gevangenen.
's Middags om 6 uur, 10 Thermidor (28 Juli
1794) verscheen de verschrikkelijke stoet in de
straten van Parijs: Vier kan-en met de 22 ver
oordeelden. Heel Parijs was op de been, de da
ken waren zwart van de menschen. Hanriot in
den tweeden wagen zag er vreeselijk uit. Zijn
aiiimniiiii
Minimum:
Het verkeer vermijdt het grachtje,
Want de rijweg is te smal.
Gevels hangen iets naar voren,
Hier en daar reeds in verval.
1 Oudehooge, smalle brugjes
Klemmen de beschoeiing vast,
Waar de groene kleur van 't water
I Zoo geheel en al bij past.
Kisten drijven op het water
En wat daarnaast varieert
Geeft bewijs, dat men de vuilnis
I In het grachtje deponeert.
Oude boomen langs den walkant,
Vit een zielig zelf-respect,
Pogen tevergeefs, dat schaduw
B Het vervallene bedekt.
B Maar de vreemdeling, die gaarne
i Alles van de grootstad ziet,
Breede straten luid bewondert,
1 Van moderne kunst geniet,
B Die comfort als nummer één stelt,
i Lucht' en ruimte adoreert
B En een stad naar hare grootte 5
I En het druk verkeer taxeert,
B Die natuurlijk zal vertellen
i Van de stad met al haar pracht
Gaat nooit heen, dan met een kiekje
Van die oude, stille gracht!
MARTIN BERDEN 1
(Nadruk verboden)
SiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiNiiiimiiiiiiimimiiiiin
verscheurde kleeren zaten nog dik onder de
modder, zijn voorhoofd en gelaat was geheel
bebloed en op zijn rechterwang bungelde nog
steeds zijn uitgestooten oog. Op het schavot
stond hij stompzinnig voor zich uit te zien....
hij was nog niet nuchter. Toen zijn hoofd viel
en de beul dit aan de menigte toonde, steeg
er uit de honderdduizendkoppige menigte een
langdurig vreugdegehuil op.
Voor de dronkenschap van Hanriot op 9 Ther
midor zijn drie lezingen. De eerste: hij zou bij
een zijner familieleden in den Faubourg St.
Antoinette copieus gegeten en te veel gedron
ken hebben. De tweede lezing is dat hij op ten
stadhuize, op het hoofdkwartier zijn, door de
overmatige hitte, opgewekten dorst, met groote
hoeveelheden daar aanwezigen wijn zou hebben
gelescht en tenslotte, misschien wel de meest
waarschijnlijke lezing: de vijanden van Ro
bespierre, wetende welk groot obstakel Hanriot
voor hen beteekende, hebben op den ochtend
van 9 Thermidor een groote hoeveelheid alco
hol of een preparaat in zijn drank vermengd.
Opvallend is in ieder geval dat hij 9 Thermidor
12 uur reeds zwaar beschonken zijnde, 10 Ther
midor 7 uur nog niet nuchter was. Wel een ab
normale lange dronkenschap.
Het was onderweg in den trein naar huis,
dat ik diep geschokt werd.
Niets bijzonders, zult u zeggen, want in
ons land schokken alle treinen, dus waarom
die, waarin gij zat, niet?
Ik vraag wel excuus. Dit werkwoord schokken
bedoelde ik niet. Ik bedoelde het werkwoord
schokken, waarvan Van Dale zegt dat het be-
teekent: hevig aandoen. En inderdaad, ik was
hevig aangedaan! Zoo juist toch had ik in mijn
lijfblad een artikel gelezen, een klacht mag ik
wel zeggen, als een aanklacht nog niet juister
is, dat maar weinig getrouwde mannen nun
vrouwen nog met dezelfde hoffelijkheid behan
delen als in de dagen van hun eerste kennis
making.
Ik liet m'n krant op den grond vallen, zoozeer
was ik getroffen door hetgeen ik gelezen had-
Toen stak ik m'n hand in m'n boezem na
tuurlijk in figuurlijken zin en dacht na....
over m'n vrouw.
Die arme Molly! De schrijfster in de krant
had gelijk. Ook zij werd veronachtzaamd, ook
zij had een man die tegen de sleur in 't hu
welijk niet bestand was gebleken. Maar dat
zou, dat moest veranderen en wel direct!
Met een schuldbewust gemoed was ik uit den
trein gestapt en op weg naar huis, waar ik een
blik in een winkelraam wierp. Nog nooit had
ik zoo'n onbeschaamd egoïstisch gelaat aan
schouwd.
Hoe vreeselijk, dacht ik, moet het voor een
vrouw zijn, met zoo'n man dag in dag uit, in
't zelfde huis te wonen! Maar nog eens, dat
moest veranderen!
Ik was op 't punt den sleutel in 't slot van
m'n huisdeur te steken, toen ik me bedacht.
Was het wel in den haak, zoo maar te komen
binnenstappen, alsof mijn vrouw „een vogel in
een vergulde kooi" was, zooals het in 't artikel
van de schrijfster over de veronachtzaming van
de vrouw heette?
In onze wittebroodsweken had ik dat niet
gedaan. Als ze bijv. d'r haar aan 't doen was
toen werd het haar van de vrouw nog ge
daan, nu halen ze d'r hand er even over ging
ik naar 't salon en wachtte daar tot ze gereed
was en ik kon binnenkomen.
En dat was niet meer dan behoorlijk. Een
vrouw diende immers gepaste vrijheid in d'r
eigen huis te hebben en niet overal door
haar man te worden overvallen. Ik belde dus.
Stilte; anderhalve minuut lang. Weer belde ik.
Dit keer hoorde ik voetstappen die naderden,
toen naar boven gingen en wegstierven
Pas toen ik voor de derde maal gebeld had,
werd opengedaan door mijn vrouw, die op haar
allerbest was aangedaan. Wat haar gelaat be
trof de innemende glimlach, die het verhel
derde en dien ik mij vaag uit onzen eersten
Ivy was verrast door den vloed en
Freddy liet zijn boot te water gaan en
Robby en Topsy gingen met hem in
de boot om Ivy te redden van de
rots, waarop ze was.
„Ik kan de boot niet dichter bij
krijgen," zeide Freddy, „spring alstu
blieft er in,"
„Ja, spring in de boot, „Ivy," riep
Topsy, „we zullen je wel opvangen"
„Dat durf ik eenvoudig niet," riep
Ivy. „Ik zou in het water vallen en
dan zou ik verdrinken, dat weet ik
zeker."
Toen voelde Ivy plotseling, dat
iemand haar om haar middel beet
pakte, haar optilde en haar in de
boot zette. En ze gaf een kreet van
schrik.
„Iemand heeft me in de boot ge
holpen," zei ze, „het was zeker Willie
Woensdag."
„Neen," zeide Robbie, „het was de
oude inktvisch."
(Morgenavond vervolg).
"'■h^-p.rr
(Ingezonden Mededeeling)
huwelijkstijd herinnerde, verdween oogenblik-
kelijk toen ze m ij zag.
„Hé, wat vervelend," mopperde ze; „ik was
juist in de keuken. Je weet toch dat het meisje
vandaag naar d'r moeder is.... Waarom ben
je niet door de achterdeur gekomen, als je je
sleutel vergeten hadt?"
„Dag schat!" lachte ik, m'n gezicht in een
beminnelijken plooi zettend, terwijl ik den on-
aangenamen toon in d'r stem en het verdwij
nen van haar glimlach negeerde: „krijg ik een
kus van je?"
Met 'n achterdochtigen blik kwam m'n vrouw
net dicht genoeg bij om me even met haar lip
pen te kunnen aanraken, daarna vroeg ze di
rect:
„Je bent toch niet naar een café geweest,
hoop ik?"
„Hoe kom je daar bij, lieve? Neen hoor, je
man gaat nooit alleen uit!" antwoordde ik. En
toen: „Hoe maakt moedertje het?"
„Moedertje?" herhaalde Molly, en ze week
eenige stappen achteruit. „Wat.... wie bedoel
je?"
„Maar kindje, jouw moeder natuurlijk. De
mijne is immers al jaren dood."
M'n vrouw ging* verder achteruit. Haar oogen
verwijdden zich
en ik zag hoe ze
paar''Javaansche I OtlVerWOChte
bevriend stuur-
man gekregen
had en die nu in onze gang hangen als ver
siering.
„Moeder maakt het goed," zei ze toen.
„Ten minste, ik denk wel dat ik het gehoord
zou hebben als het niet zoo was. Maar zou je
niet liever even wat op den divan gaan liggen?
Ik zal dan een kop koffie voor je zetten. Een
beetje sterk."
Ze ging me voor naar de huiskamer, maar ik
schoot langs haar heen naar voren en duwde
met een ruk de deur voor haar openToen
ik dat deed, nam ze een sprong en liep achter
uit de kamer in, om een oogje op me te kunnen
houden.
„Kom nou es even op m'n knie zitten, schat?"
vroeg ik en gaf aan m'n stem den klank van
voor tien jaar terug.
Met het voorkomen van een martelares zette
zij zich op het uiterste puntje van den haar
aangeboden zetel.
Eensklaps gaf ze een gil en riep: „Lieve
hemel, m'n eten! M'n vleesch en aardappelen
branden aan."
„Geeft niets," zei ik, haar vaster in m'n ar
men klemmend; „desnoods eten we vanavond
maar een boterham met of zonder rauw spek.
Ik neem alles voor lief! Als ik jou maar bij
me heb!"
Maar ze wilde met alle geweld naar de keu
ken. Er was geen houden aan. Ik stond ook
op, deed de deur voor haar open en weer ging
ze, achterwaarts loopend, de kamer uit en zag
me ook nu weer aan als een leeuwentemster,
die een aanwinst van het circus in de gaten
houdt.
Het eten was niet erg aangebrand, maar ik
geloof toch niet dat het Molly smaakte. M ij
ook niet, maar ik had me voorgenomen in 't
vervolg niet meer op zulke kleinigheden te let
ten.
Mijn attentie om haar het zout en de peper
aan te geven, scheen haar nog meer den eet
lust te benemen.
„Mag ik een sigaret opsteken, lieve?" vroeg
ik na den maaltijd.
„Ja.ja," zei ze en ik hoorde dukjflijk dat
het haar moeite kostte zich verstaanbaar te
maken.
„Dank je wel, hoor," deed ik liefjes. „En kom
je nu weer wat op m'n knie zitten en ook nu
en dan een trekje aan m'n sigaret doen?"
Tweemaal probeerde ze wat te zeggen, doch
het lukte haar niet. Toen schudde ze krachtig
haar hoofd en sprong op. Zoodra ik zag dat
ze naar de deur ging, sprong ik ook op en deed
voor haar open.
Daarna stak ik een sigaret op en ging in
m'n stoel liggen, om m'n krant verder uit te
lezen. Natuurlijk slechts zóó lang, totdat m'n
vrouw weer terugkwam, want dan zou ik niet
meer lezen. In onzen verlovingstijd en in onze
wittebroodsweken las ik ook niet, wanneer ik
met Molly alleen was
Nog geen halve minuut had ik zitten lezen,
toen ik opnieuw „geschokt" werd. Ditmaal door
de stem van m'n vrouw, die ik door de tele
foon hoorde zeggen:
„Neen, dokter, het schijnt niet erg te zijn.
Het lijkt meer op hersenverweeking. Wat zegt
u? Neendat geloof ik niet. Ten minste niet
gedurende den tijd dat ik hem ken. Wel her
inner ik mij, dat hy me eens verteld heeft,
dat-ie, toen hy nog een baby was, uit den kin
derwagen gevallen en precies op z'n hoofd te
recht gekomen is. Neen, heel plotseling. Van
morgen merkte ik nog niets aan hem. Ja, dok
ter, graag, komt u maar zoo gauw mogeiyk.
Ik ben heelemaal alleen thuis. Wat? Ja, dat is
misschien beter; net alsof u eens komt oploo-
pen om een praatje te maken. Dank u wel, dok
ter. U komt toch zoo gauw mogelük, niet?"
's-GRAVENHAGE, 24 JulL Akte N VI (Bin-
nenvaartkunde). Geslaagd: C. A. Blokland,
IJmuiden; C. Blom, Amsterdam; R. Bonninga,
Amsterdam; J. I. de Klerk, Vlissingen; A. Mol,
Dordrecht.
i.
Vanavond komt de nieuwe, bromde de
huisknecht van de apotheek annex groothandel
in drogeryen „De Witte Zwaan", terwyi hü met
veel bereddering zü'n kleine lamp in orde maakte.
Daarop stak hy een spaan aan de oude kachel
aan, maakte licht en zette zich wydbeens op zijn
met zaklinnen overtrokken stoel, om zorgvuldig
een ganzeveer door zün pijpekop te halen. Na
dat hy ook deze verrichting tot zyn eigen
groote tevredenheid voltooid had, leunde Theo-
dor Winter, bijgenaamd Dores, behaagiyk in
zyn stoel achterover, blies dichte blauwe rook
wolken uit zijn zooeven gereinigde pup en
wydde zich aan het overpeinzen van de aan
staande groote gebeurtenis.
Vanavond komt de nieuwe, herhaalde hii
diepzinnig. Als het maar niet zoo'n windbuil is
als die verdraaide vorige leerling, die de laan
is uitgestuurd!
Hy wiegde genoeglük zün hoofd heen en weer
en spuwde eens op den grond.
De provisor, zette hy zijn gedachten voort,
meneer Rose, had dat jongetje wel liever willen
houden, dien luistervink, dien babbelaar. Nu kan
hy zelf voor alles zorgen! Een doodgewone, on-
beteekenende man, die meneer Rose, maar Ons
Lieve Heer heeft hem met een mooien naam in
de wieg gelegd. Nu kan je eens zien hoeveel je
tegenwoordig op namen aan kan! M y n naam
heeft die akelige kerel, die Rose, verhaspeld of
het een kluwetje in-de'-war-geraakt touw is!
Dores! Alsof van de schepping af ooit een
christenmensch Dores geheeten heeft! Als het
niet jammer was geweest van de goede betrek
king, dan had ik het me waarachtig niet laten
welgevallen.
Hy wond zich nu werkelijk op. Hy gooide zyn
pijp in een hoek en mopperde in zichzelf. Maar
plotseling bezon hij zich weer.
Och wat, brömde hy, kwaad-zyn maakt
leelijk. Ik heb me vandaag al genoeg geërgerd,
dat die slungel, die Hannes, me voor een vryen
Zondag heeft opgelicht. Ieder half uur heeft
die vent feest in de familie. Als zyn moeder
niet een kleintje gekregen heeft, is zijn groot
moeder gestorven. Ik zou wel eens willen weten
hoe vaak zün oude lui getrouwd zyn geweest,
dat hij er een familie op na houdt als een vorst!
En hy is toch maar een doodgewone loopjon
gen.
De gedachte aan het geweldige verschil in
rang tusschen zichzelf en Hannes gaf hem zyn
gevoel van eigenwaarde weer heelemaal terug
na de doorgestane ergernissen.
We zullen es 'n beetje muziek gaan maken,
zei hy glimlachend; daar wordt een mensch
zijn stemming altyd beter van.
Daarop stond hij op, keek triomfanteiyk naai
de vier kale muren van den huisknechtzolder en
beklom langzaam en plechtstatig een soort kip-
penladder om even later door een luik op den
slaapzolder te verdwenen, dien hy met den loop
knecht Hannes gemeemschappeiyk bewoonde.
Hij tastte in het donker naar zyn kast, rom
melde onder oud ondergoed tot hy een étui
opvischte en opende met innig welbehagen
de sloten.
Zoo'n klarinet, filosofeerde hij, terwijl hü
het instrument uit zyn bewaarplaats nam, is
voor den musicus, wat de jenever voor een
drinker en voor mynheer Friedrich de apo
theek is.
Hij zette het speeltuig aan den mond, blies
zich de wangen bolrond, werd zoo rood als een
biet en blies opnieuw, zonder iets anders aan het
instrument te ontlokken dan een klaaglijk ge
kerm. Opeens hield hü op, stak twee vingers
in zijn mond en haalde een propje watten te
voorschijn, dat door zijn ingespannen blazen en
zuigen, inplaats van liefeiyke tonen aan het in
strument was ontwoekerd. Hy realiseerde zich,
dat hij contrabande ontdekt had. Een oogenblik
was hij sprakeloos. En daarop brak de woede
in een niet te stuiten stroom los.
Himmelkreuzdonnerwetterjy vlegel, jij
schooier, jij stuk helsch gebroed; is er dan
niets veilig voor je? O jü bandiet, als ik je hier
had, dan zou ik je een roffel op je kalfsvel
slaan, dat er barsten en deuken in kwamen; al
stond de keizer er in hoogst eigen persoon
naast! Ik zou je als een gans volstoppen met
dezelfde watten waarmede jij mün klarinet vol
gestopt hebt, o jüjü-.-. Ja, wat is er?,
schreeuwde hü opeens door het luik naar be
neden.
Ben je heelemaal doof vandaag, Dores?
Het lükt waarachtig wel of je wat in je ooren
gestopt hebtl
Mijn ooren zün niet verstopt, maar mün
klarinet, God beter 't, mopperde Dores.
Wat kan my je klarinet schelen! Kom
beneden!
Ik wou dat Hannes er ook zoo over dacht,
zei de huisknecht by zichzelf. Maar ik zal
dien jongen man nog wel het een en ander
vertellen. Goeien avond, Jette. Wat is er aan
de hand?
De provisor laat je vragen....
Wat moet die rooie salamander nou
weer?
Rooie salamander! Dèt zal ik zeggen
Dores rekte zyn veerkrachtige huisknechten
gestalte uit en lachte medeiydend. Dus je
wilt me verklappen? Je kunt naar de pomp
loopen!
De vrooiyke, struische keukenmeid gaf zich
niet zoo gema'kkeiyk gewonnen.
Ik hoef niet van iedereen praatjes af te
wachten, hoor. En van jou heelemaal niet. Je
doet waarachtig of je verkeering met me hebt!
Nou, nou; wat niet is, kan nog komen,
stelde Hannes haar gerust.
Daarop pakte hy haar bliksemsnel om het
middel en gaf haar een zoen, die klapte en
klonk. Dus, wat wilde die rooie salamander
van me? herhaalde hy doodleuk.
De keukenmeid was heelemaal buiten zichzelf
om de brutaliteit van Dores, dien ze inwendig
overigens heelemaal niet zoo vrééselijk vond.
De rooie salamander, herhaalde ze nu ook ver
trouwelijk, die zei dat je direct by meneer
moet komen.
Anders niet? Zeg maar dat ik kom.
Jette bleef staan.
Zeg, Dores?.
Ja?
Meende je dat daarnet?
Wat?
Van de verkeering?
Maak dat je wegkomt! brulde Dores. ter-
wül hy met zün pijp een beweging maakte of
hy haar wilde slaan. Maar voor hy zich er van
bewust was, had Jette de deur, die tusschen
haar en haar adspirant-verloofde was, al dicht,
gesmeten. De adspirant-verloofde schudde van
het lachen. Vrouwvolk! Dat mankeert er nog
maar aan.
Hü nam een roskam van een spüker aan den
muur, borstelde daarmee over zyn haar, zün
snor en baard en zün kleeding en slenterde uit
zün armoedig kamertje in het achtergebouw
over de ruime, hobbelig-geplaveide binnenplaats
langs de magazijnen van drogeryen en chemi
caliën en brandvrije kelders naar het „heeren
huis" toe.
Engelbert Friedrich, apotheker en grossier in
drogeryen en chemicaliën, zat in zyn oud-
Frankischen stijl ingerichte, met bruin behang
sel vervrooiykte woonkamer in den kring zijner
huisgenooten. Hy was een tameiyk groote, ge
zette man, in het begin van de vijftig, met een
langen zwarten baard, zwart linnengoed en
zwarte nagels. Hy droeg jaar in, jaar uit de
zelfde versleten vettige gekleede jas, waaraan
regelmatig de knoopen ontbraken, zoodat in
den omgang met zün cliënteele dit kleedingstuk
als een toga om zün lichaam fladderde en hy
voortdurend zyn vinger in ieder knoopsgat af
zonderlek stak om te suggereeren dat hij bezig
was zün jas dicht te knoopen. Verder had hü
de eigenaardige gewoonte om onder het spre
ken af en toe zün handen aan en in zün mouw
te friemelen. Hij droeg namelijk losse man
chetten, die echter Uit schaamte en diepen rouw
zich meestal naar zün ellebogen terugtrokken
en als hy dat bemerkte, deed hy krachtige po
gingen om de vluchtelingen te noodzaken de
plaats weer in te nemen, waar ze krachtens hun
natuuriyke functie behoorden.
De heer Engelbert Friedrich was een egoïst
in den meest volstrekten en uitgebreiden zin
van het woord; behalve ten opzichte van één
persoon: namelyk zichzelf! Hü leefde naar de
grondstelling: „als het my maar goed gaat,
heb ik voor de ellende van nujn medemenschen
graag een traan over." Méér te doen streed met
zijn natuur. Maar hü stond er wel op, dat alles
wat in den ruimsten zin tot zijn huis behoorde,
eiken Zondag naar de kerk ging. Voor hen, die
de onvermoedelijke dienst aan de apotheek bond,
hield hü persoonlijk een godsdienstoefening. Hü
was overtuigd, dat hy door deze religieuze trai
ning van zün burchtzaten, deze van diefstal af.
hield, zoodat hij hiermede behalve het heil hun
ner zielen, ook dat van zijn geldtrommel en ma
gazijnen bevorderde! De apotheek en de gros-
sierderü had hy van zyn vader geërfd en ze
hadden hem tot een welgesteld man gemaakt.
Maar op den duur was het werk hem te veel
geworden, zoodat het plan by hem gerypt was,
apotheek 'en grossierderij van elkaar te scheiden.
Met het oog daarop had hy voor laatstgenoemde
afdeeling van zyn zaak een kapitaalkrachtig
bedryfsleider en procuratiehouder, Konrad Ba-
renfeld, aangenomen. De zorg voor de apotheek
was aan de deskundige en beproefde handen
van den heer Karl Rose, provisor, wiens geurige
naam hierboven reeds werd genoemd, toever
trouwd- (Wordt vervolgd)