Het bewind van Robespierre Mee in '1 kamp Met oM&aal can den dag a DE APOTHEEK DE WITTE ZWAAN HANRIOT, COMMANDANT VAN PARIJS HET GRACHTJE ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN Alle jongens op school dragen ROBINSONschoenen Alle abonné's ongevallen1 verzekerd voor een der volgende uitkeerinfen f3000. "verlies6van^eide^rmen, beide beenea of belde oogen f750. doodelijken afloop f250- een voet of een Zifl25. duim of wijsvinger f50. "been of arm f 40anderen vinger WOENSDAG 26 JULI Ontzettende tooneelen Hoe Robespierre en zijn vrienden ten val gebracht en naar het schavot gevoerd werden wani daar is 't "Akkertje" dagelijks de trouwe helper uit den nood voor elk die geplaagd wordt door hoofd pijn, kiespijn, spierpijn, griep, enz. Vergeet vooral niet ze mee te nemen Akker-Cachels kosten slechts 50 ct. per 12 stuks. Overal verkrijgbaar 1 ik1eenskveank'in j Uitwerking Examens Nijverheidsonderwijs AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL - - NAAR HET DUITSCH VAN RUDOLF HERZOC Niemand wist eigenlijk waar hij vandaan kwam, doch op een goeden morgen was hij commandant van Parijs. De stad leef de in uiterste spanning. Het conflict tusschen de Montagne met Danton, Mirat en Robespiere aan het hoofd, tegen de Girondijnen, was acuut geworden en de Commune van Parijs, waar de Montagne heer en meester was, besloot aan het getreuzel een einde te maken. Met geweld. De Girondijnen moesten neergeslagen worden. 30 Mei 1793 luidde de stormklok en vernam Parijs dat tot commandant van de Commune was benoemd Frangois Hanriot. Het was een klein parmantig kereltje, kaars recht galoppeerend op zijn paard, met wappe rende haneveeren op zijn driekanten steek; overigens een onbenullig persoontje met roode gelaatskleur met nerveus knippende oogen, on- beschaamden oogopslag, maar in het bezit van een stentorstem, een stem die bij zijn comman do's daverde over straat en plein, Hanriot is een van de vele avonturiers uit de Revolutie, die door het opgeworpen schuim naar boven is gekomen. Met veel moeite heeft men getracht zijn doopceel te lichten. Hij werd evenals vele bekende revolutionnairen, in 1759 geboren te Nanterre, werd daar althans den 3den December gedoopt. Zijn vader verloor hij in 1787. Zijn levensloop, waarvan nochtans niets met absolute zekerheid bekend is, geeft de volgende beroepen aan: koster, knecht, koopman in brandewijn, marskramer in manu facturen, omroeper op kermissen, douanier oneerlijk ook al geweest zou volgens geruch ten zijn papieren verbrand hebben bij een na derende contróle. Beweerde zelf onder Lafayette in Amerika gevochten te hebben. Begin 1793 is hij echter rentenier hoe hij aan kapitaal gekomen is, is totaal duister. In ieder geval is hij fel revolutionnair en spoedig zeer populair in zijn district. De rijken brandschatten „ze bezoeken met in de eene hand een dwangbevel en in de andere een pistool" is een van zijn idealen. Beelden van koningen, adellijken enz. kapot slaan, vindt hij een heerlijke? bezigheid. Spoedig was hij kapitein van een compagnie Nationale Garde in zijn wijk. Meer ook niet, daar buiten was hij onbekend. Snel hadden zich na de vrijspraak van Ma- rat en de invrijheidstelling van Hébert de donderwolken boven de Girondijnen samenge pakt. De Girondijnen waren immers te gema tigd, ongeschikt de Revolutie verder te doen zegevieren. De Commissie van Twaalf, die den verwarden toestand zou onderzoeken, werd door de Jacobijnen afgestemd en weer opgeheven. Danton en Desmoulins, die voor hunne hoof den vreesden, sloten zich nu geheel en al bij de extremisten aan. De eene nederlaag volgde op de andere in een zeer korte spanne tijds. De Girondijnen als de Kerensky-partij in Rusland in 1917 tegen de Bolsjewisten gin gen in razend tempo de nederlaag tegen de iteeobijnen tegemoet. Het conflict: Frankrijk— Èïirondijnenpartij tegen Commune van Parijs Jacobijnenpartij, stond op springen. En het sprong. 30 Mei 1793 luidde de storm klok over Parijs en 31 Mei opnieuw. Vrijwilli gers werden gevraagd door de Commune tegen veertig stuivers soldij per dag, een ongelooflijk hoog cijfer voor dien tijd en ze kwamen in dik ke drommen opzetten. Hanriot werd benoemd tot generaal en commandant van Parijs. Hier staan we voor een raadsel. Wie bracht den to taal onbekenden Hanriot naar voren? Volgens Barante zou het Dobsent zijn geweest. In ieder geval bleek de keus voor de Jaco bijnen geen vergissing. In den nacht van 1 op 2 Juni trok Hanriot met zijn bataillons op en in den morgen van 2 Juni omringden niet minder dan 80.000 man, waaronder 3.000 artil leristen met 63 stukken geschut het groote com plex der Tuilerieën waar de Assemblée ver gaderde. In den morgen liet men de afgevaar digden binnengaan voor de vergadering van de Assemblée. Een geschiedschrijver zegt hiervan: „Het leek net, alsof ze een muizenval binnen gingen." De vergadering was heftig bewogen. De Gi rondijnen verdedigden zich met leeuwenmoed. Een Parijsche deputatie die in de zaal ver scheen en eischen stelde, verwekte echter groote onrust en toen even later een paar afgevaar digden die naar huis hadden willen gaan met gehavende kleeding in de zaal terugkeerden, zeggende dat zij niet waren doorgelaten, doch met geweerkolven waren teruggedreven, was de agitatie volkomen. Men besloot het verdwaasde volk tot reden te brengen. De geheele Assemblee begaf zich naar buiten, 300 afgevaardigden, voorafgegaan door Hérault, den President. Meer dan zestig vuurmonden gaapten hen aan en een ontzaglijke gewapende menschenmassa vul de pleinen en straten voor de Tuilerieën. Voor op de staf. Een klein kereltje op een zwart paard leek wel de commandant. Op hem stapte Hérault af. De plechtige voorname Hérault, een prachtverschijning, begon plechtstatig te decla- meeren: „Wat wenscht het volk toch.... de Assemblee beoogt slechts het welzijn des volks". „Hérault", antwoordde Hanriot op zijn onbe- schoften toon, „het volk is niet in opstand ge komen om je praatjes aan te hooren. Het wenscht dat men de schuldigen zal uitleveren. De gewapende macht zal niet terugtrekken al vorens de afgevaardigden, die door de Com mune zijn aangewezen, zijn uitgeleverd.'" „Arresteer dien rebel," schreeuwde Hérault. Een afgevaardigde drong met een pistool naar voren. Toen week Hanriot met zijn paard eenige passen achteruit, trok zijn sabel en comman deerde met een stem die daverde over het enor me plein: „Kanonniers, aan de stukken." De kanonniers vlogen naar de stukken, de geweren werden op de afgevaardigden gericht en allen vluchtten weder de Tuilerieën in. Marat omhelsde Hanriot en proclameerde hem tot „redder des vaderlands". Samen gaan zij de Assemblee binnen en Hanriot verwerft de uitlevering van 22 Girondijnen. Toen gaf hij bevel tot aftocht der troepen. Frankrijk was verslagen door Parijs. De Com mune had gezegevierd. Met één slag was Han- riot's naam gemaakt. De teruggedreven afge vaardigden, die elkander na de scène met Hé rault hadden gevraagd: „Wie was dat?" zullen het na den 2en Juni niet meer vragen. Ruim een jaar later. Het schrikbewind, dat Robespierre met de zijnen heeft uitgeoefend, begint te wankelen. Het verzet groeit met den dag. Het gerucht, dat Robespierre na Hébert, Danton en Desmoulins een nieuwe opruiming onder zijn naaste medestanders zal houden, die hem om zijn dictatoriale neigingen wantrou wen, wordt hem fataal. Geprest om namen te noemen van hen wier hoofden vallen moeten, weigert hij. Een samenzwering achter de cou lissen, voorbereid door Fouché, Tallien, Billaud, Barras en anderen vormt zich om zich het veege lijf te redden. De laatste onhandige rede voeringen van Robespierre, zijn aarzelend en weifelend optreden, gaven zijn vijanden den voorsprong en alles zou nog anders geloopen zijn indien Hanriot. Hanriot had zich na den staatsgreep tegen de Girondijnen nauw bij Robespierre aange sloten. Gedurende het schrikbewind was hij diens sterke arm. De verandering van het getij in de warme Julidagen van 1794 was hem even min ontgaan en reeds had hij zijn diensten aan geboden om de Assemblée, evenals vorig jaar te zuiveren". „Ik heb nog genoeg kanonnen om de Assemblée te laten stemmen zooals ik wil." Dumas en Coffinhal steunden hem, doch Ro bespierre aarzelde. Hij wilde zijn vijanden op „wettige wijze" vonnissen. Zoo brak de beruchte 9 Thermidor aan. Het was moordend heet. Loodzwaar hing een ver stikkende hitte (40 graden Celsius) op Parijs. In den vroegen morgen begon Hanriot reeds troepen te verzamelen voor het stadhuis en dit bericht verwekte een ware paniekstemming in de Assemblée. E-en ijlbode werd naar Fleuriot, den burgemeester gezonden met bevel oogen- blikkelijk het plein voor het stadhuis en om geving te doen ontruimen. Fleuriot die voor ont vangst van het bevelschrift moest teekenen, zette zich ter teekening neer. Doch dat viel niet in den smaak van Hanriot. Razend rukte hij Fleuriot de pen uit de hand en de Hanriot, „die altijd raasde en tierde" bulderde den verschrik ten ijlbode toe: „Keer terug naar je vervloekte schurken en zeg hun dat we hier zijn om hen te oordeelen en dat ze ons spoedig zullen zien. Zeg Robespierre, dat hij kalm blijft en geen angst moet hebben." De angststemming in de Assemblée werd volkomen! In het Comité du Salut Public durven Billaud en Barère hem niet te veroordeelen, uit vrees voor het volk, doch Robin zegt: „Als jelui hem niet direct aanpakken, gaan jelui er van avond aan." Wat er in den loop van dien gedenkwaardigen morgen gebeurde met Hanriot zal wel eeuwig duister blijven. Feit is dat hij tegen het middag uur zwaar beschonken was. De Assemblée had in den loop van den dag de gevangenname van Hanriot verordend en 's middags 2 uur ver scheen de aasgier Héron namens het Comité de Süreté om hem te arresteeren. Heel gemakke- «KiO lijk ging dit niet. Integendeel, de rollen werden omgedraaid. Hanriot, omgeven door soldaten en burgers, buldert: „Steek neer den schurk, steek ze allemaal neer." Héron c.s. werden overwel digd, bestemd voor de guillotine. Wacht maar, hij zal ze leeren, al die 300 schurken van de Assemblée net als op 2 Juni van het vorige jaar. Razend van drank en opwinding springt hij zonder steek te paard en begint met zijn adjudant Parijs te doorrennen, tierende en schreeuwende: „Steek neer de gendarmen, steek neer." Hij komt den dagelijkschen luguberen stoet van veroordeelden voorbij, die juist jui chend uiteen gaat, want Robespierre is geval len. Jaagt allen terug naar de guillotine en hunne hoofden vallen. De laatste slachtoffers van het schrikbewind. Steeds blijft hij voort- rennen door straten en over pleinen, totdat men den dronken man voor het Palais Royal van het paard trekt en stevig op een stoel bindt. In- tusschen is de zitting van de Assemblée ge ëindigd met de volslagen nederlaag van Ro bespierre en de zijnen. De guillotine wacht nu hén. Doch de cipiers willen de gevangenen niet opnemen. De opwinding in Parijs is ontzettend en het ongelooflijke geschiedt: Robespierre en zijn mannen worden door een bruisende men- schenmenigte ontzet en naar het stadhuis ge voerd. Coffinhal trekt er met 200 kanonniers op uit en verlost Hanriot van zijn stoel; hij was in slaap gevallenTot zich zelf gekomen rent hij eerst naar het stadhuis, en weer weg, laat dan de kanonnen op de Tuilerieën richtten, doch de kanonniers weigeren te schieten. De zotte Hanriot is al zijn prestige kwijt. Ontmoe digd, verschijnt hij weer op het stadhuis en vandaar begint de dronken man opnieuw door de straten der stad te rijden, steeds maar schreeuwend en tierend: „Sla ze. dood, sla ze dood, snijdt ze aan stukken alle gendarmen." Niemand luistert naar den beschonkene. Het was inmiddels duister geworden. Parijs bood een verschrikkelijken aanblik. Een onafzienbare menigte soldaten met fakkels en lantaarns trekt op en botst op elkaar. Onafgebroken tromgerof fel; het gedaver van voorbijtrekkende kanonnen is niet van de lucht. De eene afdeeling na de andere wordt de Commune afvallig, zelfs de kanonniers van Hanriot voor het stadhuis laten zich overhalen en een geweldige onweersbui doet de rest. Het stadhuis is zonder troepen! Op dat oogenblik komt Hanriot binnen met de jammerklacht: „Die vervloekte kanonniers, die me bevrijd hebben, verlaten me nu allen." Dat was te veel voor Coffinhal, den reus. Ziende, dat het spel verloren was, viel hij razend van woede op Hanriot aan: „Ellendeling, het is alles jouw schuld. Je bent niet waardig op een schavot te sterven." Pakt hem bij kraag en lendenen en gooit hem uit de derde verdieping Den volgenden morgen hooren soldaten in de omgeving van het stadhuis, smartkreten uit een riool komen. Men peutert er eens in met een bajonet en Hanriot, die zich daarin ver stopt had, komt te voorschijn, dik onder mod der en vuil. Zijn rechteroog had men per onge luk uitgestooten; het bengelde op zijn wang. Bij zijn val uit de derde verdieping was hij terecht gekomen op een hoop vuil en afval. Dit had zijn val gebroken en om zich te redden, was hij in de rioolbuis gekropen. Verheugd over de vangst, brengt men hem bij Robespierre en da andere gevangenen. 's Middags om 6 uur, 10 Thermidor (28 Juli 1794) verscheen de verschrikkelijke stoet in de straten van Parijs: Vier kan-en met de 22 ver oordeelden. Heel Parijs was op de been, de da ken waren zwart van de menschen. Hanriot in den tweeden wagen zag er vreeselijk uit. Zijn aiiimniiiii Minimum: Het verkeer vermijdt het grachtje, Want de rijweg is te smal. Gevels hangen iets naar voren, Hier en daar reeds in verval. 1 Oudehooge, smalle brugjes Klemmen de beschoeiing vast, Waar de groene kleur van 't water I Zoo geheel en al bij past. Kisten drijven op het water En wat daarnaast varieert Geeft bewijs, dat men de vuilnis I In het grachtje deponeert. Oude boomen langs den walkant, Vit een zielig zelf-respect, Pogen tevergeefs, dat schaduw B Het vervallene bedekt. B Maar de vreemdeling, die gaarne i Alles van de grootstad ziet, Breede straten luid bewondert, 1 Van moderne kunst geniet, B Die comfort als nummer één stelt, i Lucht' en ruimte adoreert B En een stad naar hare grootte 5 I En het druk verkeer taxeert, B Die natuurlijk zal vertellen i Van de stad met al haar pracht Gaat nooit heen, dan met een kiekje Van die oude, stille gracht! MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) SiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiNiiiimiiiiiiimimiiiiin verscheurde kleeren zaten nog dik onder de modder, zijn voorhoofd en gelaat was geheel bebloed en op zijn rechterwang bungelde nog steeds zijn uitgestooten oog. Op het schavot stond hij stompzinnig voor zich uit te zien.... hij was nog niet nuchter. Toen zijn hoofd viel en de beul dit aan de menigte toonde, steeg er uit de honderdduizendkoppige menigte een langdurig vreugdegehuil op. Voor de dronkenschap van Hanriot op 9 Ther midor zijn drie lezingen. De eerste: hij zou bij een zijner familieleden in den Faubourg St. Antoinette copieus gegeten en te veel gedron ken hebben. De tweede lezing is dat hij op ten stadhuize, op het hoofdkwartier zijn, door de overmatige hitte, opgewekten dorst, met groote hoeveelheden daar aanwezigen wijn zou hebben gelescht en tenslotte, misschien wel de meest waarschijnlijke lezing: de vijanden van Ro bespierre, wetende welk groot obstakel Hanriot voor hen beteekende, hebben op den ochtend van 9 Thermidor een groote hoeveelheid alco hol of een preparaat in zijn drank vermengd. Opvallend is in ieder geval dat hij 9 Thermidor 12 uur reeds zwaar beschonken zijnde, 10 Ther midor 7 uur nog niet nuchter was. Wel een ab normale lange dronkenschap. Het was onderweg in den trein naar huis, dat ik diep geschokt werd. Niets bijzonders, zult u zeggen, want in ons land schokken alle treinen, dus waarom die, waarin gij zat, niet? Ik vraag wel excuus. Dit werkwoord schokken bedoelde ik niet. Ik bedoelde het werkwoord schokken, waarvan Van Dale zegt dat het be- teekent: hevig aandoen. En inderdaad, ik was hevig aangedaan! Zoo juist toch had ik in mijn lijfblad een artikel gelezen, een klacht mag ik wel zeggen, als een aanklacht nog niet juister is, dat maar weinig getrouwde mannen nun vrouwen nog met dezelfde hoffelijkheid behan delen als in de dagen van hun eerste kennis making. Ik liet m'n krant op den grond vallen, zoozeer was ik getroffen door hetgeen ik gelezen had- Toen stak ik m'n hand in m'n boezem na tuurlijk in figuurlijken zin en dacht na.... over m'n vrouw. Die arme Molly! De schrijfster in de krant had gelijk. Ook zij werd veronachtzaamd, ook zij had een man die tegen de sleur in 't hu welijk niet bestand was gebleken. Maar dat zou, dat moest veranderen en wel direct! Met een schuldbewust gemoed was ik uit den trein gestapt en op weg naar huis, waar ik een blik in een winkelraam wierp. Nog nooit had ik zoo'n onbeschaamd egoïstisch gelaat aan schouwd. Hoe vreeselijk, dacht ik, moet het voor een vrouw zijn, met zoo'n man dag in dag uit, in 't zelfde huis te wonen! Maar nog eens, dat moest veranderen! Ik was op 't punt den sleutel in 't slot van m'n huisdeur te steken, toen ik me bedacht. Was het wel in den haak, zoo maar te komen binnenstappen, alsof mijn vrouw „een vogel in een vergulde kooi" was, zooals het in 't artikel van de schrijfster over de veronachtzaming van de vrouw heette? In onze wittebroodsweken had ik dat niet gedaan. Als ze bijv. d'r haar aan 't doen was toen werd het haar van de vrouw nog ge daan, nu halen ze d'r hand er even over ging ik naar 't salon en wachtte daar tot ze gereed was en ik kon binnenkomen. En dat was niet meer dan behoorlijk. Een vrouw diende immers gepaste vrijheid in d'r eigen huis te hebben en niet overal door haar man te worden overvallen. Ik belde dus. Stilte; anderhalve minuut lang. Weer belde ik. Dit keer hoorde ik voetstappen die naderden, toen naar boven gingen en wegstierven Pas toen ik voor de derde maal gebeld had, werd opengedaan door mijn vrouw, die op haar allerbest was aangedaan. Wat haar gelaat be trof de innemende glimlach, die het verhel derde en dien ik mij vaag uit onzen eersten Ivy was verrast door den vloed en Freddy liet zijn boot te water gaan en Robby en Topsy gingen met hem in de boot om Ivy te redden van de rots, waarop ze was. „Ik kan de boot niet dichter bij krijgen," zeide Freddy, „spring alstu blieft er in," „Ja, spring in de boot, „Ivy," riep Topsy, „we zullen je wel opvangen" „Dat durf ik eenvoudig niet," riep Ivy. „Ik zou in het water vallen en dan zou ik verdrinken, dat weet ik zeker." Toen voelde Ivy plotseling, dat iemand haar om haar middel beet pakte, haar optilde en haar in de boot zette. En ze gaf een kreet van schrik. „Iemand heeft me in de boot ge holpen," zei ze, „het was zeker Willie Woensdag." „Neen," zeide Robbie, „het was de oude inktvisch." (Morgenavond vervolg). "'■h^-p.rr (Ingezonden Mededeeling) huwelijkstijd herinnerde, verdween oogenblik- kelijk toen ze m ij zag. „Hé, wat vervelend," mopperde ze; „ik was juist in de keuken. Je weet toch dat het meisje vandaag naar d'r moeder is.... Waarom ben je niet door de achterdeur gekomen, als je je sleutel vergeten hadt?" „Dag schat!" lachte ik, m'n gezicht in een beminnelijken plooi zettend, terwijl ik den on- aangenamen toon in d'r stem en het verdwij nen van haar glimlach negeerde: „krijg ik een kus van je?" Met 'n achterdochtigen blik kwam m'n vrouw net dicht genoeg bij om me even met haar lip pen te kunnen aanraken, daarna vroeg ze di rect: „Je bent toch niet naar een café geweest, hoop ik?" „Hoe kom je daar bij, lieve? Neen hoor, je man gaat nooit alleen uit!" antwoordde ik. En toen: „Hoe maakt moedertje het?" „Moedertje?" herhaalde Molly, en ze week eenige stappen achteruit. „Wat.... wie bedoel je?" „Maar kindje, jouw moeder natuurlijk. De mijne is immers al jaren dood." M'n vrouw ging* verder achteruit. Haar oogen verwijdden zich en ik zag hoe ze paar''Javaansche I OtlVerWOChte bevriend stuur- man gekregen had en die nu in onze gang hangen als ver siering. „Moeder maakt het goed," zei ze toen. „Ten minste, ik denk wel dat ik het gehoord zou hebben als het niet zoo was. Maar zou je niet liever even wat op den divan gaan liggen? Ik zal dan een kop koffie voor je zetten. Een beetje sterk." Ze ging me voor naar de huiskamer, maar ik schoot langs haar heen naar voren en duwde met een ruk de deur voor haar openToen ik dat deed, nam ze een sprong en liep achter uit de kamer in, om een oogje op me te kunnen houden. „Kom nou es even op m'n knie zitten, schat?" vroeg ik en gaf aan m'n stem den klank van voor tien jaar terug. Met het voorkomen van een martelares zette zij zich op het uiterste puntje van den haar aangeboden zetel. Eensklaps gaf ze een gil en riep: „Lieve hemel, m'n eten! M'n vleesch en aardappelen branden aan." „Geeft niets," zei ik, haar vaster in m'n ar men klemmend; „desnoods eten we vanavond maar een boterham met of zonder rauw spek. Ik neem alles voor lief! Als ik jou maar bij me heb!" Maar ze wilde met alle geweld naar de keu ken. Er was geen houden aan. Ik stond ook op, deed de deur voor haar open en weer ging ze, achterwaarts loopend, de kamer uit en zag me ook nu weer aan als een leeuwentemster, die een aanwinst van het circus in de gaten houdt. Het eten was niet erg aangebrand, maar ik geloof toch niet dat het Molly smaakte. M ij ook niet, maar ik had me voorgenomen in 't vervolg niet meer op zulke kleinigheden te let ten. Mijn attentie om haar het zout en de peper aan te geven, scheen haar nog meer den eet lust te benemen. „Mag ik een sigaret opsteken, lieve?" vroeg ik na den maaltijd. „Ja.ja," zei ze en ik hoorde dukjflijk dat het haar moeite kostte zich verstaanbaar te maken. „Dank je wel, hoor," deed ik liefjes. „En kom je nu weer wat op m'n knie zitten en ook nu en dan een trekje aan m'n sigaret doen?" Tweemaal probeerde ze wat te zeggen, doch het lukte haar niet. Toen schudde ze krachtig haar hoofd en sprong op. Zoodra ik zag dat ze naar de deur ging, sprong ik ook op en deed voor haar open. Daarna stak ik een sigaret op en ging in m'n stoel liggen, om m'n krant verder uit te lezen. Natuurlijk slechts zóó lang, totdat m'n vrouw weer terugkwam, want dan zou ik niet meer lezen. In onzen verlovingstijd en in onze wittebroodsweken las ik ook niet, wanneer ik met Molly alleen was Nog geen halve minuut had ik zitten lezen, toen ik opnieuw „geschokt" werd. Ditmaal door de stem van m'n vrouw, die ik door de tele foon hoorde zeggen: „Neen, dokter, het schijnt niet erg te zijn. Het lijkt meer op hersenverweeking. Wat zegt u? Neendat geloof ik niet. Ten minste niet gedurende den tijd dat ik hem ken. Wel her inner ik mij, dat hy me eens verteld heeft, dat-ie, toen hy nog een baby was, uit den kin derwagen gevallen en precies op z'n hoofd te recht gekomen is. Neen, heel plotseling. Van morgen merkte ik nog niets aan hem. Ja, dok ter, graag, komt u maar zoo gauw mogeiyk. Ik ben heelemaal alleen thuis. Wat? Ja, dat is misschien beter; net alsof u eens komt oploo- pen om een praatje te maken. Dank u wel, dok ter. U komt toch zoo gauw mogelük, niet?" 's-GRAVENHAGE, 24 JulL Akte N VI (Bin- nenvaartkunde). Geslaagd: C. A. Blokland, IJmuiden; C. Blom, Amsterdam; R. Bonninga, Amsterdam; J. I. de Klerk, Vlissingen; A. Mol, Dordrecht. i. Vanavond komt de nieuwe, bromde de huisknecht van de apotheek annex groothandel in drogeryen „De Witte Zwaan", terwyi hü met veel bereddering zü'n kleine lamp in orde maakte. Daarop stak hy een spaan aan de oude kachel aan, maakte licht en zette zich wydbeens op zijn met zaklinnen overtrokken stoel, om zorgvuldig een ganzeveer door zün pijpekop te halen. Na dat hy ook deze verrichting tot zyn eigen groote tevredenheid voltooid had, leunde Theo- dor Winter, bijgenaamd Dores, behaagiyk in zyn stoel achterover, blies dichte blauwe rook wolken uit zijn zooeven gereinigde pup en wydde zich aan het overpeinzen van de aan staande groote gebeurtenis. Vanavond komt de nieuwe, herhaalde hii diepzinnig. Als het maar niet zoo'n windbuil is als die verdraaide vorige leerling, die de laan is uitgestuurd! Hy wiegde genoeglük zün hoofd heen en weer en spuwde eens op den grond. De provisor, zette hy zijn gedachten voort, meneer Rose, had dat jongetje wel liever willen houden, dien luistervink, dien babbelaar. Nu kan hy zelf voor alles zorgen! Een doodgewone, on- beteekenende man, die meneer Rose, maar Ons Lieve Heer heeft hem met een mooien naam in de wieg gelegd. Nu kan je eens zien hoeveel je tegenwoordig op namen aan kan! M y n naam heeft die akelige kerel, die Rose, verhaspeld of het een kluwetje in-de'-war-geraakt touw is! Dores! Alsof van de schepping af ooit een christenmensch Dores geheeten heeft! Als het niet jammer was geweest van de goede betrek king, dan had ik het me waarachtig niet laten welgevallen. Hy wond zich nu werkelijk op. Hy gooide zyn pijp in een hoek en mopperde in zichzelf. Maar plotseling bezon hij zich weer. Och wat, brömde hy, kwaad-zyn maakt leelijk. Ik heb me vandaag al genoeg geërgerd, dat die slungel, die Hannes, me voor een vryen Zondag heeft opgelicht. Ieder half uur heeft die vent feest in de familie. Als zyn moeder niet een kleintje gekregen heeft, is zijn groot moeder gestorven. Ik zou wel eens willen weten hoe vaak zün oude lui getrouwd zyn geweest, dat hij er een familie op na houdt als een vorst! En hy is toch maar een doodgewone loopjon gen. De gedachte aan het geweldige verschil in rang tusschen zichzelf en Hannes gaf hem zyn gevoel van eigenwaarde weer heelemaal terug na de doorgestane ergernissen. We zullen es 'n beetje muziek gaan maken, zei hy glimlachend; daar wordt een mensch zijn stemming altyd beter van. Daarop stond hij op, keek triomfanteiyk naai de vier kale muren van den huisknechtzolder en beklom langzaam en plechtstatig een soort kip- penladder om even later door een luik op den slaapzolder te verdwenen, dien hy met den loop knecht Hannes gemeemschappeiyk bewoonde. Hij tastte in het donker naar zyn kast, rom melde onder oud ondergoed tot hy een étui opvischte en opende met innig welbehagen de sloten. Zoo'n klarinet, filosofeerde hij, terwijl hü het instrument uit zyn bewaarplaats nam, is voor den musicus, wat de jenever voor een drinker en voor mynheer Friedrich de apo theek is. Hij zette het speeltuig aan den mond, blies zich de wangen bolrond, werd zoo rood als een biet en blies opnieuw, zonder iets anders aan het instrument te ontlokken dan een klaaglijk ge kerm. Opeens hield hü op, stak twee vingers in zijn mond en haalde een propje watten te voorschijn, dat door zijn ingespannen blazen en zuigen, inplaats van liefeiyke tonen aan het in strument was ontwoekerd. Hy realiseerde zich, dat hij contrabande ontdekt had. Een oogenblik was hij sprakeloos. En daarop brak de woede in een niet te stuiten stroom los. Himmelkreuzdonnerwetterjy vlegel, jij schooier, jij stuk helsch gebroed; is er dan niets veilig voor je? O jü bandiet, als ik je hier had, dan zou ik je een roffel op je kalfsvel slaan, dat er barsten en deuken in kwamen; al stond de keizer er in hoogst eigen persoon naast! Ik zou je als een gans volstoppen met dezelfde watten waarmede jij mün klarinet vol gestopt hebt, o jüjü-.-. Ja, wat is er?, schreeuwde hü opeens door het luik naar be neden. Ben je heelemaal doof vandaag, Dores? Het lükt waarachtig wel of je wat in je ooren gestopt hebtl Mijn ooren zün niet verstopt, maar mün klarinet, God beter 't, mopperde Dores. Wat kan my je klarinet schelen! Kom beneden! Ik wou dat Hannes er ook zoo over dacht, zei de huisknecht by zichzelf. Maar ik zal dien jongen man nog wel het een en ander vertellen. Goeien avond, Jette. Wat is er aan de hand? De provisor laat je vragen.... Wat moet die rooie salamander nou weer? Rooie salamander! Dèt zal ik zeggen Dores rekte zyn veerkrachtige huisknechten gestalte uit en lachte medeiydend. Dus je wilt me verklappen? Je kunt naar de pomp loopen! De vrooiyke, struische keukenmeid gaf zich niet zoo gema'kkeiyk gewonnen. Ik hoef niet van iedereen praatjes af te wachten, hoor. En van jou heelemaal niet. Je doet waarachtig of je verkeering met me hebt! Nou, nou; wat niet is, kan nog komen, stelde Hannes haar gerust. Daarop pakte hy haar bliksemsnel om het middel en gaf haar een zoen, die klapte en klonk. Dus, wat wilde die rooie salamander van me? herhaalde hy doodleuk. De keukenmeid was heelemaal buiten zichzelf om de brutaliteit van Dores, dien ze inwendig overigens heelemaal niet zoo vrééselijk vond. De rooie salamander, herhaalde ze nu ook ver trouwelijk, die zei dat je direct by meneer moet komen. Anders niet? Zeg maar dat ik kom. Jette bleef staan. Zeg, Dores?. Ja? Meende je dat daarnet? Wat? Van de verkeering? Maak dat je wegkomt! brulde Dores. ter- wül hy met zün pijp een beweging maakte of hy haar wilde slaan. Maar voor hy zich er van bewust was, had Jette de deur, die tusschen haar en haar adspirant-verloofde was, al dicht, gesmeten. De adspirant-verloofde schudde van het lachen. Vrouwvolk! Dat mankeert er nog maar aan. Hü nam een roskam van een spüker aan den muur, borstelde daarmee over zyn haar, zün snor en baard en zün kleeding en slenterde uit zün armoedig kamertje in het achtergebouw over de ruime, hobbelig-geplaveide binnenplaats langs de magazijnen van drogeryen en chemi caliën en brandvrije kelders naar het „heeren huis" toe. Engelbert Friedrich, apotheker en grossier in drogeryen en chemicaliën, zat in zyn oud- Frankischen stijl ingerichte, met bruin behang sel vervrooiykte woonkamer in den kring zijner huisgenooten. Hy was een tameiyk groote, ge zette man, in het begin van de vijftig, met een langen zwarten baard, zwart linnengoed en zwarte nagels. Hy droeg jaar in, jaar uit de zelfde versleten vettige gekleede jas, waaraan regelmatig de knoopen ontbraken, zoodat in den omgang met zün cliënteele dit kleedingstuk als een toga om zün lichaam fladderde en hy voortdurend zyn vinger in ieder knoopsgat af zonderlek stak om te suggereeren dat hij bezig was zün jas dicht te knoopen. Verder had hü de eigenaardige gewoonte om onder het spre ken af en toe zün handen aan en in zün mouw te friemelen. Hij droeg namelijk losse man chetten, die echter Uit schaamte en diepen rouw zich meestal naar zün ellebogen terugtrokken en als hy dat bemerkte, deed hy krachtige po gingen om de vluchtelingen te noodzaken de plaats weer in te nemen, waar ze krachtens hun natuuriyke functie behoorden. De heer Engelbert Friedrich was een egoïst in den meest volstrekten en uitgebreiden zin van het woord; behalve ten opzichte van één persoon: namelyk zichzelf! Hü leefde naar de grondstelling: „als het my maar goed gaat, heb ik voor de ellende van nujn medemenschen graag een traan over." Méér te doen streed met zijn natuur. Maar hü stond er wel op, dat alles wat in den ruimsten zin tot zijn huis behoorde, eiken Zondag naar de kerk ging. Voor hen, die de onvermoedelijke dienst aan de apotheek bond, hield hü persoonlijk een godsdienstoefening. Hü was overtuigd, dat hy door deze religieuze trai ning van zün burchtzaten, deze van diefstal af. hield, zoodat hij hiermede behalve het heil hun ner zielen, ook dat van zijn geldtrommel en ma gazijnen bevorderde! De apotheek en de gros- sierderü had hy van zyn vader geërfd en ze hadden hem tot een welgesteld man gemaakt. Maar op den duur was het werk hem te veel geworden, zoodat het plan by hem gerypt was, apotheek 'en grossierderij van elkaar te scheiden. Met het oog daarop had hy voor laatstgenoemde afdeeling van zyn zaak een kapitaalkrachtig bedryfsleider en procuratiehouder, Konrad Ba- renfeld, aangenomen. De zorg voor de apotheek was aan de deskundige en beproefde handen van den heer Karl Rose, provisor, wiens geurige naam hierboven reeds werd genoemd, toever trouwd- (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7