<Ke& m&aal van den daa Oriëntatie-zin bij mensch en dier Zoo warm? EEN ZESDE ZINTUIG DE OORZAAK ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN bedelaar Wie stevig in zijn schoenen wil staan Hij trekke ROBINSONschoenen aan ÖMS 750.-SJSSTiSt f250- 2' '5- t4°" DE APOTHEEK DE WITTE ZWAAN N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD - HAARLEM WOENSDAG 9 AUGUSTUS Ervaringen van een Engelschen onderzoekingsreiziger tijdens zijn verblijf in de Sahara Het trekken der dieren Een boek voor f 120.000 zoo moe, zoo loom, zoo slap, zoo lusleloos, zoo nerveus, zoo afgemat, zoo'n hoofdpijn, zoo'n neem zoo'n "Akkertje" en al Uw klachten zijn verdwenen. De Akker- Cachets kosten slechts 50 cent de 12 stuks en zijn alom verkrijgbaar! Een saaie preek is vervelend Een goede preek is een weldaad Sterft de visch uit? Ik haat de aarde" „Onsterfelijk" maar gierig AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG R NA HET ONGEVAL NAAR HET DUITSCH VAN RUDOLF HERZOC Hebben wij er wel eens over nage dacht hoe postduiven den weg te rugvinden? In onderstaand artikel geeft P. Zeen merkwaardige be schouwing over het oriëntatie-ver mogen bij mensch en dier. Het trekken der vogels is een natuurlijk verschijnsel, waarvoor nog niemand een aannemelijke verklaring heeft gevonden. De jonge zwaluw, die nooit de zee heeft gezien, aanvaardt half Augustus zonder eenige vrees den verren tocht over de Middellandsche zee naar Noord-Afrika. De jonge ooievaar, die nog nooit iets anders heeft gezien dan de moerassige weiden van Holland, vliegt in Septemfrer a.s. over de Egyptische woestijnen naar Kaap de Goede Hoop, om daar den winter door te bren gen. Men kan het trekken der vogels op reke ning stellen van een geheimzinnig vermogen, dat instinct genoemd wordt, maar de zekerheid waarmee de duiven zoowel op de heen- als op de terugreis hun weg weten te vinden, blijft toch nog altijd een van de meest wonderlijke verschijnselen der natuur. Blijkens de onder zoekingen en waarnemingen der laatste jaren, zijn er ook talrijke vischsoorten, die met even groote zekerheid als de trekvogels van het Noor delijk naar 't Zuidelijk halfrond reizen. Tot de zelfde soort van verschijnselen kan men ook re ken 't „reizen" der postduiven en zelfs, hoewel in mindere mate, het „terugkomen" van een hond, die aan een anderen meester is verkocht. Het is heel twijfelachtig of deze laatste verschijnselen verklaard kunnen worden uit het feit, dat het reukorgaan van den hond zeer sterk ontwik keld is. Het is een weinig bekend feit, dat ook som mige menschen blijk geven van een oriëntatie vermogen, dat onmogelijk kan worden verklaard door de waarnemingen, die met den gezichtszin verkregen worden. Van de inboorlingen uit Afrika en van de Indianen uit Noord-Amerika worden in dit opzicht zeer sterke staaltjes ver teld, maar tot nu toe beschikte men toch niet over gegevens, waarop men met zekerheid kon vertrouwen. Dank zij de waarnemingen van den Engelschen onderzoekingsreiziger King, die een groot gedeelte van de Sahara doorreisde, is dit tekort thans aangevuld. Tijdens zijn langdurig verblijf onder de Bedoeïnen der woestijn, had King ruimschoots gelegenheid om hieromtrent waarnemingen te doen. Zoo liet hij bijv. meer malen een der nomaden een karabijn brengen naar een plaats, die tientallen kilometers van het kamp verwijderd lag, soms zelfs naar een plaats, waar de stam in tientallen jaren niet meer had gekampeerd. De meeste Bedoeïnen gaven geen blijk dat zij een bijzonder ontwik keld oriëntatievermogen bezaten, maar bij en kelen was dit ongelooflijk sterk ontwikkeld. Zij konden de plaats, waar de karabijn was verborgen, met onfeilbare zekerheid terugvin den. Als King de richting, waarin gezocht moest worden, aangaf met een kompas, dan bleek dat de Bedoeïnen allen geholpen door hun oriënta tievermogen, weliswaar eenigszins van het kom pas afweken, maar het doel zonder eenige wei feling bereikten. King constateerde later, dat hij bij de aflezing van zijn kompas geen reke ning had gehouden met een correctie, die hij moest aanbrengen wegens de declinatie van zijn instrument. Door talrijke proefnemingen is King tot de overtuiging gekomen, dat dit buitengewoon ver mogen niets te maken heeft met den gezichts zin. Dit besluit werd o.a. bevestigd door het feit, dat verschillende van zijn beste gidsen bijziende of zelfs half blind waren. Dezelfde proefnemin gen slaagden bovendien des nachts even goed als overdag. Nog raadselachtiger wordt deze oriëntatie-zin, als men bedenkt dat de Be doeïnen zich veel minder vergisten in de kale woestijn, waar geen enkel herkenningspunt te vinden is, dan in heuvelachtige of bewoonde streken, waar de gezichtszin hen blijkbaar van grooten dienst had moeten zijn. Herhaaldelijk bleek, dat 't wonderbare oriën tatievermogen in zijn werking wordt gehinderd door alles wat zich bevindt tusschen het punt van uitgang en het gezochte voorwerp. Zou het een verschijnsel zijn van electrischen aard? Men heeft dit wel eens gedacht, vooral toen bleek dat de Bedoeïnen soms plotseling hun richtingszin konden verliezen, zoodat zij uren lang zonder resultaat bleven zoeken. Gewoon lijk vonden zij het spoor niet voor den avond terug. Dit feit heeft men getracht te verklaren uit de storingen der atmosferische electriciteit, die overdag zeer hevig zijn en des avonds na zonsondergang verdwijnen. Men heeft zelfs een instrument gemaakt om deze veronderstellingen door proefnemingen te kunnen bevestigen, maar het verschijnsel bleek zeer gecompliceerd te zijn en het onderzoek is nog niet afgeloopen. Overigens is het moeilijk aan te nemen, dat er een electrische kracht Is, die zoo nauwkeurig en zoo regelmatig werkt als het oriëntatievermo gen der Bedoeïnen. Tegen het opnemen van een electrische kracht pleiten nog veel andere omstandigheden en de deskundigen vragen zich thans af of er niet veel meer reden is om te denken aan een zesde zintuig, dat uitsluitend ten doel heeft de richting aan te duiden die gevolgd moet worden. Er is natuurlijk geen sprake van een zintuig met een goed ontwik keld uitwendig orgaan, zooals het oog of het oor; men bedoelt alleen dat het oriëntatie-ver mogen uitgaat van bepaalde gedetermineerde hersencellen. Zoo heeft men ook ontdekt dat de mensch, alsmede vele dieren, in hun inwen- digen gehoorgang een bijzonder zintuig heb ben, dat hen helpt om het evenwicht te bewa ren. Zoo heeft men ook nog slechts in de aller laatste tijdén ontdekt, dat wij de richting, waar uit een geluid tot ons komt, kennen uit het tijdsverschil tusschen het waarnemen van het geluid in het eene en in het andere oor. Moge lijk, dat door een dergelijke zeer eenvoudige ontdekking, nog eens een aannemelijke ver klaring wordt gevonden voor den wondervollen oriëntatiezin van de trekvogels en van sommige menschen. (Nadruk verboden). In Londen werd kortgeleden de publieke ver- kooping der eerste folio-uitgave van Shakes peare's gedichten gehouden, een stuk der be roemde verzameling van Lord Rosebery De heele verkooping duurde zoowat een minuut. De Europeesche bieders, die tot 10.000 pond sterling gingen, bleven ver achter bij de Ame rikanen. Slag op slag werd de prijs de noogte in gedreven tot tenslotte dr. Rosenbach uit New York tot gelukkigen eigenaar verklaard werd. Hij verwierf de kostbare Shakespeare-uitgave voor 14.500 pond, ongeveer 120 000. Dr. Rosen bach kan wel als de beroemdste bibliophiel der heele wereld beschouwd worden. Hij bezit een boekenverzameling van onschatbare waarde. De prijs van 120.000 lijkt des te fantastischer, wan neer men bedenkt, dat hetzelfde boek bil zi;n verschijnen in 1623 voor den prijs van 1 pond aangeboden werd. Slechts twee boeken op de heele wereld heb ben dit record nog overtroffen, het eene is Shakespeare's „Venus en Adonis", dat de Hun- tingdon-bibliotheek in Califomië voor 15.100 pond gekocht heeft, het andere de Gutenberg- bijbel, die voor den prijs van 21.200 pond in het bezit der Yale-universiteit is overgegaan en die nog altijd het record houdt. AKKER Verlos ons van den preektoon. Heer, èeef ons natuur en waarheid weer (De Genestet) Deze vijf-minuten-preekjes van den bekenden kansel redenaar Pater H. DE GREEVE S.J., zijn kort en krach tig, pittig en veelbevattend; zij komen voort uit, en richten zich tot het leven van dezen tijd. Op iederen Zondag van het Kerkelijk Jaar zeggen zij U iets ,waar U wat aan heeft. Zij zijn „verlost van den preektoon", maar prediken helder en boeiend de oude Evangelie-waarheden aan den moder nen mensch. Het boekje is handig van formaat, eenvoudig maar keurig. Het biedt op 111 bladzijden een schat van verheffende lectuur, en is daarbij zeer goedkoop. U moet het bezitten: voor U zelf, voor Uw huisgenooten, voor Uw kinderen. 53 preekjes 60 ets., franco per post 0.66. Even een postwissel of girobiljet aan N.V. Drukkerij „De Spaarnestad", Haarlem (Giro No. 5970) of; even aan- loopen in den boekwinkel. Pater H. de Greeve S.J „De visschen verdwijnen" heeft men in de laatste jaren herhaaldelijk uit verschillende Europeesche kuststreken als noodkreet hooren opstijgen. Een aanleiding voor geleerden om Noord- en Oostzee te gaan doorvorschen en den Atlantischen Oceaan aan een inspectie te on derwerpen. Wij herinneren aan de geheimzinnige haf ziekte, die negen jaar geleden onder de be woners om het Frische haf huishield en tege lijkertijd de visschen aantastte. Voorts leeft de waterpest in onze herinnering voort. Het was een woekerplant, die zelfs de zoetwater bevolking in gevaar bracht. In de lente van dit jaar meenden een paar eenvoudige Deensche visschers de vakgeleer den op de hoogte te moeten stellen van een verschijnsel, dat iederen zomer sterker hun aandacht had getrokken: de geringe hoeveel heid wier in vergelijking met die van vroeger. Men won informaties in, en het bleek, dat het er elders mee gesteld was als in Dene marken. Zelfs uit Finland, van de verst ver wijderde kusten, ontving men het bericht, dat er gedurende de laatste jaren bijna geen wier was waargenomen. En nu stroomden ook de mededeelingen binnen uit Frankrijk, Spanje en zelfs uit Amerika; meestal kwamen ze hierop neer, dat niet alleen de kwantiteit wier maar ook de visch afnam; en men voegde er het verzoek bij, of de bevoegde instantie zoo spoedig moge lijk 'n enquête wilde organiseeren. Een der eer sten, die aan den arbeid toog was dr. Blegvad, Denemarkens bekendste zoutwater-expert, lei der van 'net. vakinstituut te Kopenhagen. Ook het Duitsche „Instituut voor Zeekunde" oc cupeert zich met de aangelegenheid. Het is nog niet mogelijk geweest het pro bleem op te lossen en tegenmaatregelen te nemen, maar men vermoedt, dat.de van Mexi- ca komende golfstroom oorzaak van alle ellen de is. Hij zou een infectie-ziekte veroorzaken, waaraan wier, zeegras en algen ten offer vallen. De ziektekiemen zouden met den golfstroom via de Spaansche kust en Bretagne Noord- en Oostzee bereiken. Hoe zij echter in de golf van Mexico terecht komen is voor alsnog een raadsel. Met de hafziekte heeft de epidemie niets te maken. De waterpest lijkt er al iets meer op. Eerstgenoemde kwaal greep de visschen zelf direct aan, terwijl de waterpest de planten verwoestte. Ook ditmaal moet er sprake zijn van een sterfte onder de vegetatie, en hier door ontstaat er gebrek aan zuurstof, zoodat de visschens tikken. Zooals bekend zijn ook in een aquarium waterplanten noodig om te voorkomen, dat de er in levende dieren door te weinig zuurstof omkomen. Over den aard der thans heerschende ziek te is men het nog niet eens, te minder omdat men de microben tot nu toe niet onder de microscoop heeft kunnen onderscheiden. De gevolgen voor de visschen zijn inderdaad ontzettend. Niet alleen de lucht maar ook ae beschutting verdwijnt, zoodat soorten die wei nig zuurstof maar veel beschutting noodig hebben eveneens slechtoffer worden. Boven dien deden wier en zeegras veelal dienst als leg- en broedp'aatsen, terwijl de pianteneters er hun maal mee deden. De visscliersbevolking is eveneens in hooge mate gedupeerd. Er kan niet meer zoovee! visch aan land worden gebracht, en tevens verdwijnt het zeegras, dat als matrasvulling d'enst doer. In Fre^kriik en Spmt wint men uit wieren jodium. En in vele streken pleegt men er zelfs voedsel voor mensch en vee uit te fabriceeren. mmiiiiiiiiiiiiin iiimiiimiiiniiu Waren er geen flinke mannen i Met een reuze dosis moed, En wier aderen gevuld zijn Met het echte Neerlandsch bloed, Helden, die, sportief gesproken, Juist vooraan staan in de sport, Ook al is het, dat er minder Over hen gesproken wordt, Dan zou thans het droef rubriekje Met dat akelig refrein E i Van verdronken, nog véél langer, Dan het nu al reeds is, zijn! Hitte vraagt weer om verkoeling, Ook de zee is niet verkeerd, Mits een mensch, die wil gaan zwemmen, E Eerst het zwemmen heeft geleerd! Maar al geeft het zilte water Aan den mensch een frisch gevoel, Hoofden krijgen vele baders In het water nog niet koel! In hun groote haast naar koelte Maken velen dit abuis: Dat aan 't zwempak wel gedacht wordt, E Maar de hersens laat men thuis! 1 MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) iflIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllÜ neemt hun giften in ontvangst, doch zegt geen woord. Deze zonderling was een welgestelde boer, die gelukkig met vrouw en kinderen leefde. Op zekeren dag verdween hij en werd eenige dagen later boven in den boom ontdekt, waar hij sinds dien gebleven is. De eenige woorden, die deze zonderling tot dusver gesproken heeft, zijn: „Ik haat de aarde!" De autoriteiten hebben tot dusver geen stap pen gedaan om den man uit den boom te ver wijderen. In den top van een der hoogste boomen van het dorp Tohubra, in Joego Slavië, leeft sedert eenigen tijd een man. Zijn kleeren zijn geheel gerafeld, zijn haren hangen op zijn schouders en zijn baard op zijn borst. De inwoners van het dorp reiken hem voed sel toe, dat zij aan lange palen vastmaken. Hij De Fransche Minister van Onderwijs M. de Monzie heeft de Academie voor Wetenschappen om inlichtingen omtrent het gebruik der rijke fondsen gevraagd, die den „onsterfelijken" ter beschikking staan. Talrijke klachten wijzen er op dat de Aca demie al te gierig met deze fondsen, die toch tot steun van onbemiddelde geleerden opgericht zijn, omgaat en een systeem volgt, dat absoluut niet in overeenstemming is met de bedoelingen der stichters. Juist toen zij de deur opende om uit te gaan werd er gebeld. Zoodoende stond ze vlak .tegenover den bedelaar. Hij was flink van pos tuur en vroeg met eentonige stem om 'n kleinig heid. Terwijl Josephine in haar beurs tastte naar klein geld, werd ze zich bewust, dat de man haar strak aankeek. Zij ook keek hem nu vol aan. Ik ken hem, dacht ze, ik ken hem die oogen Toen verstrakte haar gezicht. Zij had hem herkend. „Ja Josephine," zei hij, nu met fijn gewone stem, „dat had je niet gedacht. Wel, wel, zoo'n onschuldig vogeltje als jij, en zoo rijk en solide getrouwd met den grooten bankier Arnaud." „Wat wil jeVoor ze die vraag deed, keek zé haastig rond in de groote marmeren vestibule. Nee, de meiden waren in het tuin huis en hadden de bel niet gehoord. „Wat ik wil"hij lachte even, „geld wil ik hebben vijfduizend gulden." „Nee Fred, neehaar stem stokte, toen zij den sluwen lach zag. „Morgenavond moet ik ze hebben, Josephine, anders zal je man weten dat hij getrouwd is met 'n dievegge." „Dat is niet waar," kreet ze. Ze wrong haar handen. „En bij wie werden de parels en he't goud gevonden, toen ze mij gesnapt hadden," vroeg hij cynisch. Ze stond nu doodstil, haaf handen hingen slap neer. Dus zoo verdween het geluk. Vanuit den tuin kwam het geluid van rinke lende emmers en knarsend kiezel. Ook klonk er gelach. „Je moet gaan," zei ze heesch, „er kan ie mand komen." „Morgenavond," zei hij „ben jij op het ge- costumeerde bal in „du Nord", ik ben er ook, als bedelaar, zooals je me nu ziet, en daar geef je mij het geld." ,Nee," wanhopig schudde ze haar hoofd, „je weet evengoed als ik, dat ik onschuldig ben." Ruw greep hij haar pols, „dat zal Arnaud wel uitmaken, de bewijzen zijn tegen je." Voetstappen in den tuin, het openen van een deur, „ga toch, ga toch," smeekte ze. „Hoe kom je?" fluisterde hij. „Als roode pierrette." Hij knikte kort en ging heen. Een oogenblik stond ze als verdwaasd, dan gingen haar voeten loom en moe de breede trap op. In haar kamer wierp ze haar hoed op het bed. „Oh," kreunde ze, „ohals ik het Her man maar kon zeggen. Maar hij zou niet begrijpen, hij was zoo ja- loerschen zooveel keer had hij reeds ge vraagd of ze voor hem nooit van een ander gehouden had. Ze had den moed niet gehad te bekennen dat er een dief geweest was een hoteldief aan wien ze haar eerste mooie liefde geschonken had. Robbie en Topsy waren door den vloed verrast en ze wisten niet hoe ze over het water zouden komen, dat tusschen hen en het strand was. Toen verscheen de oude inktvisch. Hij had in zijn vangarmen groote brokken steen, welke hij hoog ophield. „Buig je hoofd", riep Robbie, „die verschrikkelijke Inktvisch wil met steenen naar ons gooien." •>AC* Maar de inktvisch was niet zoover- schrikkelijk als ze dachten. Hij wilde alleen steenen in het water leggen om den kinderen gelegenheid te ge ven het strand te bereiken. Robbie ging voorop en spoedig had den ze het strand bereikt. „Eigenlijk is de inktviscn een goed en braaf dier" verklaarde Robbie. (Morgenavond vervolg.) m (Ingezonden Mededeeling) Ze zag zich weer als jong en gevierd meisje in het kleine stadje, waar haar vader en zij zoo rustig woonden. Dien zomer waren er verschil lende feesten geweest en was zij ontelbare ma len uitgevraagd. Bijna avond aan avond had zij gedanst in het hotel waar Fred gelogeerd was. Hij had haar aangetrokken, die groote man. Nu, na al die jaren was er nog een zachte ontroering in haar. Zij, zij, de uitverkorene. Geheime ontmoetingen, verstolen vurige kus sen. Na de feesten zouden zij het bekend ma ken. Dit was hun roman. Zoo'n zottinnetje, dat te droomen en te glimlachen liep aan zijn arm. En toen kwam de ontmaskering. Fred een botelrat. Een kind was ze geweest, een ang stig kind, dat geen uitleg wist ""j en zich opsloot i in haar kamer, waar het pakje l was, dat hij haar 1 gesmeekt had te i bewaren en nie mand af te geven. Nu, nu begreep ze wat het bevatte. Het gestolene. Haar vaders angstige stem aan haar deur: „Josephine Josephine!" Hij hield niet op. Radeloos had zij het hem toegeduwd. Geen verwijten, maar waarom hem niet ge kend in dit van Fred en haar. „Kind." zei hij, „hoe gelukkig dat ieder in het stadje ons kent, hoevelen in een groote stad zouden jou be schuldigen van medeplichtigheid. Kort hierop volgde hun verhuizing. Ze kon niet gauw vergeten. Pijnlijk was het bedrog geweest, maar pijnlijker nog om weg te duwen en uit te wisschen haar stukgeslagen meisjes droom. Toen kwam Herman Arnaud. Aarzelend was ze tegemoet gegaan dit nieuwe geluk. Enhad het hervonden. Ze liep naar het raam en leunde haar klop pend hoofd tegen het kozijn. In de middag stilte was de rust van den tuin, gouden zonne- plekjec, het sprankelend fonteintje in de koele vijverkom, rood en open de rozen. Hoe moest dit eindigen, dacht ze, er moest toch een uitweg zijn Wie zou angst en onrust gezocht hebben in 't hart van de kleine pierrette, die met haar rood, wijd uitstaand rokje zich zoo sierlijk en licht bewoog. Haar stralend gezichtje en de lieve lach waarmee zij Herman toeknikte, als nieuwe dan seurs haar kwamen halen. Haar oogen alleen verrieden onrust, steeds weer zochten zij gejaagd door de zaal. Reeds lang had zij den bedelaar gezien, wiens kleeding velen scheen te bevallen, want on danks zijn verschoten jas, had hij met zijn hooge en slanke figuur nog altijd iets van den gentleman. Toen hij haar kwam halen en in een lichte buiging Arnaud's toestemming vroeg, klopte haar hart met onstuimige, wilde slagen. Zwij gend dansten zij tusschen de paren, totdat hij haar voerde in een ledig yertrek. „Het geld?" fluisterde hij. Josephine verza melde al haar kracht. „Ik heb het niet," ant woordde zij, en zijn toornig gebaar niet ach tend, ging zij gehaast en snel voort. „Je moet begrijpen, Fred, ik kan dit niet doen. Vannacht heb ik alles overdacht. Ik heb duizend dingen bedacht en alles weer verworpen Mijn juweelen verkoopen Herman zou het direct merken. Het geld ineens losmaken kan ik niet. En wat dan nog.... je zou immers toch telkens weerkomen." „Ach," vervolgde zij wanhopig, „weet je dan niet meer hoe ik ten minste je liefhad.... en hoe jij me alles ont nomen hebt. Ik had geen droomen, geen idea len meer. Ja, knikte ze, toen ze zag dat hij spreken wou, ik weet dat je 't Arnaud zal zeg gen, ik weet dat ik aan je ben overgeleverd, dat Herman mij nooit en nooit vergeven zal, dat ik dit alles om hem verzweeg." Ze hield op, ademloos. Zoo klein en bevreesd stond ze voor hem. Plots klemde ze haar beide handen om zijn pols. „Je hebt me eens bedrogen en verdriet ge daan, maak het nu goed, zeg het hem niet," smeekte ze. Voordat hij kon antwoorden, kwam er haas tig een dame binnen, gevolgd door drie heeren. „Ja," riep ze met schelle stem, terwijl ze op Fred wees, „met dezen man danste ik, daarna miste ik mijn paarlen collier. „Geen wonder, mevrouw," zei een van de drie, „hij is een goede bekende van ons. Je bent er bij, Fred Avril." „Kent u hem?" wendde hij zien tot Jose phine, „u stond daar net zoo vertrouwelijk met hem, uw handen om zijn pols?" Onbeweeglijk stond de bedelaar. „Hem kennenhaar bevende lippen kon- den de woorden niet vormen. Groepjes der gas ten naderden snel. Zij vormden een kring Her man kwam naar zijn vrouw. „Wat is er?" vroeg hij. „Ik vroeg aan mevrouw of zij dezen man kende. Hij is een hotelrat." Josephine greep den arm van haar echtgenoot. In haar krijtwitte gezicht stonden de oogen radeloos. Toen opende de bedelaar zijn mond. „Mevrouw kent mij niet," zei hij onverschil lig. „Ik trachtte slechts een van haar polssie raden te rooven." Arnaud heeft nooit geweten. Het flauwvallen van zijn vrouw, toen de be delaar werd weggeleid, schreef hij toe aan den emotievollen avond. M. Z. van 'n anderen vinger 13 Bij deze woorden keek Dores tersluiks naar zijn knuisten en moffelde ze snel weg in zijn diepe zakken. Heinrich was nauwelijks de deur uit of hij boog zich over zijn waschkom en be werkte zijn vingers met de roskam. Daarop haalde hij het halfhempje te voorschijn, dat hij verleden Zondag had aangehad, bond een das om, trok een scheiding in zijn haar en smeerde wat kosmetiek aan zijn snor. Daarop borstelde hij zich van top tot teen zorgvuldig af. Hij wilde juist de binnenplaats opgaan, toen hem plotseling inviel dat hij een gewichtig attribuut van zijn toilet vergeten had. HU ging weer naar binnen, vond terstond wat hU zocht en stapte deftig met een wandelstok naar bui ten en verliet met zijn vriend Pfalzdorf het territorium van „De Witte Zwaan" Toen ze 'n klein eindje geloopen hadden en Heinrich zijn metgezel wat wilde vragen, wachtte hem een groote verrassing. Want Dores, met het air van een man van de wereld, haalde een pincenez uit zijn zak, zette die op zijn neus en keek zijn jongen vriend door de brilleglazen aan alsof hU niet anders gewoon was. Een pince-nez was voor Dores het toppunt van alle wereldsche grootheid en voornaamheid! Heinrich was zoo verbluft dat hij het eerste oogenblik geen woorden kon vinden. Langza merhand waren zij nu bü de Rijnbrug aange komen en Dores wees Heinrich zijn stam-café, waar ze binnengingen. Het was een echte Rijnlandsche bierknUP, een lange pijpela, laaggezolderd met zwart-gerookte wanden en zoldering. Vier groote petroleum lampen hingen aan de balken en verlichtten de wit-geschuurde tafeltjes, waaraan de stam gasten breed-uit zaten en licht bier uit groote "lazen met deksels dronken. Vooraan naast de deur was het buffet, waarop een pas-aangesla gen vat bier stond, benevens diverse soorten kaas, worst in groote verscheidenheid, haring in gezouten en gemarineerden toestand, hooge dazen met hard-gekookte eieren en ingelegde zure augurken en komkommers. Een kraak zindelijke, vleezige waardin troonde achter het buffet; de waard bediende met een witte schort voor de gasten. Zoowel hU als zijn vrouw namen al inschenkend en bedienend ijverig deel aan de luide en levendige conversatie der stamgasten. Er hing een rook in de lage gelagkamer, die men snijden kon! Dores scheen hier als kind in huis te zUn. HU knikte de waardin vriendschappelUk toe, drukte een dikken koetsier in het voorbijgaan hartelijk de hand, wisselde groeten met de diverse gas ten en zette koers naar het achtereinde van de zaal, waar twee mannen zwijgend aan een ta feltje bU elkaar zaten. Goedenavond, heeren, zei Dores. De twee mannen keken van hun glazen op en beantwoordden zUn groet. Mag ik u mijn vriend, meneer Pfalzdorf voorstellen? ging Dores deftig voort. Be twee, die al weer bezig waren in hun gla zen te staren, keken opnieuw op en knikten. Meneer Meinard, musicus, stelde Dores den oudste van de twee, een man van een jaar of vyftig met een grUzenden baard, voor. Aangenaam, bromde de musicus kort. En meneer Roman, kunstschilder. Dores maakte een handgebaar in de richting van den andere, een flinke kerel van ongeveer vUf en dertig, met energieke trekken. Op het oogenblik stucadoorsknecht, vulde de schilder aan met een grimmigen lach. Dores deed alsof hU deze mededeeling, die den indruk van de voorstelling bU Heinrich wellicht afbreuk deed, niet gehoord had en noodigde zijn jongen vriend uit om plaats te nemen. Twee licht, bestelde hU. Het bier kwam en de mannen dronken elkaar toe. Daarop trad weer een stilte in. Dores echter, die zijn jongen vriend, dien hU hier introdu ceerde, graag in een zoo gunstig mogelijk licht wilde stellen, verbrak spoedig het stilzwUgen. Hij kuchte, nam een slok uit zUn bierpul, kuchte nog eens en sprak: Meneer Pfalzdorf speelt uitstekend viool. Wil hij met ons meespelen? informeerde de musicus. Daar ziet hü niet naar uit, meende de schilder. Meespelen niet, zei Dores. Maar hU zal graag naar ons luisteren, Zijn vader was diri gent bij de opera. Zoo, gromde de man met den grijzen baard. Zeker in Kyritz aan de Knatter! In Hannover, zei Heinrich bescheiden. Wat riep de oude man en staarde Hein rich aan. In Hannover? Daar ben ik ook ge weest. Hoe heette uw vader dan? Net zoo als ik, zei Heinrich lachend. Ik heb uw naam straks niet goed ver staan, neemt u me niet kwalijk! Pfalzdorf. Pfalzdorf, herhaalde de oude man en het het hoofd voorover zinken. Pfalzdorf. mijn dirigent, mijn chef, mompelde hij; dat wa ren andere tijden! Daarop nam hij met een heftige beweging zijn glas op en dronk Hein rich toe: Prosit! Prosit, meneer Meinard, antwoordde Hein rich en dronk. Als ik goed begrijp hebt u mijn vader gekend. Gekend? We waren zoo intiem dat we el kaar bijna tutoyeerden. Of ik Pfalzdorf ge kend hebmijn ouden baas! Vijf Jaar heb ik onder hem gespeeldeerste viool. Tot hij stierf. Dat was een man, die wist wat aan zijn oude garde toekwam. Later werd het anders. Andere tijden, andere zeden! Alles naar de weerlicht! Nu geef ik lessen en fiedel op dans partijen. Dat wil zeggen, alleen als ik op zwart zaad zit, doe ik dat en dan nog maar alleen op de dorpen, waar geen mensch me kent. Mu zieklessen! Slavenarbeid meneer. Hij zuchtte diep en dronk zijn glas leeg. Ik moet weg. Heb nog werk. Wat? Zoo laat nog? gr komt een jonge dame. Vilma geeft zang les. Moet ik op de piano begeleiden. Ik moet vandaag aan den dag alles aanpakken. Hij nam afscheid. Heinrich kreeg een hand. Als het u niet te min is, kom me dan eens opzoeken. Ja, ja, uw vaderdat waren goede tijden! Het is me heel aangenaam geweest, me neer Pfalzdorf! Met krachtige passen liep hij het zaaltje uit. Toen hij weg was, zei Roman: U had den ouden heer niet aan betere dagen moeten herinneren. Zooiets hoort een ontwikkeld mensch niet graag. Dat is werkelijk heel droevig, zei Hein rich met echt gemeend medelijden. Hebt u ook tegenslag gehad? Ik? Weineen! Dat kunt u me toch wel aanzien! Mijn pad is altijd over rozen gegaan; alléén over rozen en viooltjes! Meneer Roman is vroeger op de Kunst academie geweest, lichtte Dores gedienstig in. Zwijg me stil van de akademic! Mijn beetje geld heb ik in dien tiid ongemaakt en wat neb ik er voor in de plaats gekregen? Je individu aliteit helpen ze daar naar de maan. Teeken- tnachines kweeken ze daar, geen Kunstenaars: Dach u dat ik daar schilder geworden ben? Stucadoor ben ik! Ze hebben me daar mijn beste jaren en mijn talent verknoeid! Hij klopte met zijn leeg glas op liet tafeltje en liet zich een versclien drork brengen. Hein rich zag hem een beetje beklemd aan en een beetje sceptisch.. en keek daarop naar Dores. Die beantwoordde zijn blik door hem door zijn pince-nez triomfantelijk aan te kijken, alsof hij zeggen wilde: Heb ik je teveel gezegd van mijn vrienden? Zijn het geen piekfijne lui? Ofschoon hij niet zoo heel veel begrepen had van hun conversatie met Heinrich! Wie is die Vilma, waarover meneer Mei nard het had? informeerde de jonge man om het gesprek een andere wending te gven. Wel kijk ereis an, grinnikte de huisknecht. Vraagt direct naar het vrouwvolk! Het is zijn dochter. Ook een slavin op de galei, romde Roman. Ze geeft zangles zei haar vader? Zeker, als ze leerlingen heeft, viel de schil- cjer-stucadoor cynisch uit. Dores stootte zijn beschermeling zacht in de zijde. Een meisje, zei hij, terwijl hij met de tong klakte, een meisje enfin u zult het zelf zien. Ik zeg niksNegentien jaarmaar een complete dame, hoor! Bedelprinses, mopperde Roman in zich zelf en blies een dikke wolk uit. Nu werd het de brave ziel toch te machtig. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7