<Ke& m&aal van den daa
Oriëntatie-zin bij mensch en dier
Zoo warm?
EEN ZESDE ZINTUIG
DE OORZAAK
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
bedelaar
Wie stevig in zijn schoenen wil staan
Hij trekke ROBINSONschoenen aan
ÖMS 750.-SJSSTiSt f250- 2' '5- t4°"
DE APOTHEEK
DE WITTE ZWAAN
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD - HAARLEM
WOENSDAG 9 AUGUSTUS
Ervaringen van een Engelschen
onderzoekingsreiziger tijdens
zijn verblijf in de Sahara
Het trekken der dieren
Een boek voor
f 120.000
zoo moe, zoo loom, zoo slap, zoo
lusleloos, zoo nerveus, zoo afgemat,
zoo'n hoofdpijn, zoo'n
neem zoo'n "Akkertje" en al Uw
klachten zijn verdwenen. De Akker-
Cachets kosten slechts 50 cent de
12 stuks en zijn alom verkrijgbaar!
Een saaie preek is vervelend
Een goede preek is een weldaad
Sterft de visch uit?
Ik haat de aarde"
„Onsterfelijk" maar
gierig
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG R NA HET ONGEVAL
NAAR HET DUITSCH
VAN RUDOLF HERZOC
Hebben wij er wel eens over nage
dacht hoe postduiven den weg te
rugvinden? In onderstaand artikel
geeft P. Zeen merkwaardige be
schouwing over het oriëntatie-ver
mogen bij mensch en dier.
Het trekken der vogels is een natuurlijk
verschijnsel, waarvoor nog niemand een
aannemelijke verklaring heeft gevonden.
De jonge zwaluw, die nooit de zee heeft gezien,
aanvaardt half Augustus zonder eenige vrees
den verren tocht over de Middellandsche zee
naar Noord-Afrika. De jonge ooievaar, die nog
nooit iets anders heeft gezien dan de moerassige
weiden van Holland, vliegt in Septemfrer a.s.
over de Egyptische woestijnen naar Kaap de
Goede Hoop, om daar den winter door te bren
gen. Men kan het trekken der vogels op reke
ning stellen van een geheimzinnig vermogen,
dat instinct genoemd wordt, maar de zekerheid
waarmee de duiven zoowel op de heen- als op
de terugreis hun weg weten te vinden, blijft
toch nog altijd een van de meest wonderlijke
verschijnselen der natuur. Blijkens de onder
zoekingen en waarnemingen der laatste jaren,
zijn er ook talrijke vischsoorten, die met even
groote zekerheid als de trekvogels van het Noor
delijk naar 't Zuidelijk halfrond reizen. Tot de
zelfde soort van verschijnselen kan men ook re
ken 't „reizen" der postduiven en zelfs, hoewel in
mindere mate, het „terugkomen" van een hond,
die aan een anderen meester is verkocht. Het is
heel twijfelachtig of deze laatste verschijnselen
verklaard kunnen worden uit het feit, dat het
reukorgaan van den hond zeer sterk ontwik
keld is.
Het is een weinig bekend feit, dat ook som
mige menschen blijk geven van een oriëntatie
vermogen, dat onmogelijk kan worden verklaard
door de waarnemingen, die met den gezichtszin
verkregen worden. Van de inboorlingen uit
Afrika en van de Indianen uit Noord-Amerika
worden in dit opzicht zeer sterke staaltjes ver
teld, maar tot nu toe beschikte men toch niet
over gegevens, waarop men met zekerheid kon
vertrouwen. Dank zij de waarnemingen van den
Engelschen onderzoekingsreiziger King, die een
groot gedeelte van de Sahara doorreisde, is dit
tekort thans aangevuld. Tijdens zijn langdurig
verblijf onder de Bedoeïnen der woestijn, had
King ruimschoots gelegenheid om hieromtrent
waarnemingen te doen. Zoo liet hij bijv. meer
malen een der nomaden een karabijn brengen
naar een plaats, die tientallen kilometers van
het kamp verwijderd lag, soms zelfs naar een
plaats, waar de stam in tientallen jaren niet
meer had gekampeerd. De meeste Bedoeïnen
gaven geen blijk dat zij een bijzonder ontwik
keld oriëntatievermogen bezaten, maar bij en
kelen was dit ongelooflijk sterk ontwikkeld.
Zij konden de plaats, waar de karabijn was
verborgen, met onfeilbare zekerheid terugvin
den. Als King de richting, waarin gezocht moest
worden, aangaf met een kompas, dan bleek dat
de Bedoeïnen allen geholpen door hun oriënta
tievermogen, weliswaar eenigszins van het kom
pas afweken, maar het doel zonder eenige wei
feling bereikten. King constateerde later, dat
hij bij de aflezing van zijn kompas geen reke
ning had gehouden met een correctie, die hij
moest aanbrengen wegens de declinatie van zijn
instrument.
Door talrijke proefnemingen is King tot de
overtuiging gekomen, dat dit buitengewoon ver
mogen niets te maken heeft met den gezichts
zin. Dit besluit werd o.a. bevestigd door het feit,
dat verschillende van zijn beste gidsen bijziende
of zelfs half blind waren. Dezelfde proefnemin
gen slaagden bovendien des nachts even goed
als overdag. Nog raadselachtiger wordt deze
oriëntatie-zin, als men bedenkt dat de Be
doeïnen zich veel minder vergisten in de kale
woestijn, waar geen enkel herkenningspunt te
vinden is, dan in heuvelachtige of bewoonde
streken, waar de gezichtszin hen blijkbaar van
grooten dienst had moeten zijn.
Herhaaldelijk bleek, dat 't wonderbare oriën
tatievermogen in zijn werking wordt gehinderd
door alles wat zich bevindt tusschen het punt
van uitgang en het gezochte voorwerp. Zou het
een verschijnsel zijn van electrischen aard?
Men heeft dit wel eens gedacht, vooral toen
bleek dat de Bedoeïnen soms plotseling hun
richtingszin konden verliezen, zoodat zij uren
lang zonder resultaat bleven zoeken. Gewoon
lijk vonden zij het spoor niet voor den avond
terug. Dit feit heeft men getracht te verklaren
uit de storingen der atmosferische electriciteit,
die overdag zeer hevig zijn en des avonds na
zonsondergang verdwijnen. Men heeft zelfs een
instrument gemaakt om deze veronderstellingen
door proefnemingen te kunnen bevestigen, maar
het verschijnsel bleek zeer gecompliceerd te
zijn en het onderzoek is nog niet afgeloopen.
Overigens is het moeilijk aan te nemen, dat er
een electrische kracht Is, die zoo nauwkeurig en
zoo regelmatig werkt als het oriëntatievermo
gen der Bedoeïnen. Tegen het opnemen van
een electrische kracht pleiten nog veel andere
omstandigheden en de deskundigen vragen zich
thans af of er niet veel meer reden is om te
denken aan een zesde zintuig, dat uitsluitend
ten doel heeft de richting aan te duiden die
gevolgd moet worden. Er is natuurlijk geen
sprake van een zintuig met een goed ontwik
keld uitwendig orgaan, zooals het oog of het
oor; men bedoelt alleen dat het oriëntatie-ver
mogen uitgaat van bepaalde gedetermineerde
hersencellen. Zoo heeft men ook ontdekt dat
de mensch, alsmede vele dieren, in hun inwen-
digen gehoorgang een bijzonder zintuig heb
ben, dat hen helpt om het evenwicht te bewa
ren. Zoo heeft men ook nog slechts in de aller
laatste tijdén ontdekt, dat wij de richting, waar
uit een geluid tot ons komt, kennen uit het
tijdsverschil tusschen het waarnemen van het
geluid in het eene en in het andere oor. Moge
lijk, dat door een dergelijke zeer eenvoudige
ontdekking, nog eens een aannemelijke ver
klaring wordt gevonden voor den wondervollen
oriëntatiezin van de trekvogels en van sommige
menschen.
(Nadruk verboden).
In Londen werd kortgeleden de publieke ver-
kooping der eerste folio-uitgave van Shakes
peare's gedichten gehouden, een stuk der be
roemde verzameling van Lord Rosebery De
heele verkooping duurde zoowat een minuut.
De Europeesche bieders, die tot 10.000 pond
sterling gingen, bleven ver achter bij de Ame
rikanen. Slag op slag werd de prijs de noogte
in gedreven tot tenslotte dr. Rosenbach uit New
York tot gelukkigen eigenaar verklaard werd.
Hij verwierf de kostbare Shakespeare-uitgave
voor 14.500 pond, ongeveer 120 000. Dr. Rosen
bach kan wel als de beroemdste bibliophiel der
heele wereld beschouwd worden. Hij bezit een
boekenverzameling van onschatbare waarde. De
prijs van 120.000 lijkt des te fantastischer, wan
neer men bedenkt, dat hetzelfde boek bil zi;n
verschijnen in 1623 voor den prijs van 1 pond
aangeboden werd.
Slechts twee boeken op de heele wereld heb
ben dit record nog overtroffen, het eene is
Shakespeare's „Venus en Adonis", dat de Hun-
tingdon-bibliotheek in Califomië voor 15.100
pond gekocht heeft, het andere de Gutenberg-
bijbel, die voor den prijs van 21.200 pond in het
bezit der Yale-universiteit is overgegaan en die
nog altijd het record houdt.
AKKER
Verlos ons van den preektoon. Heer,
èeef ons natuur en waarheid weer
(De Genestet)
Deze vijf-minuten-preekjes van den bekenden kansel
redenaar Pater H. DE GREEVE S.J., zijn kort en krach
tig, pittig en veelbevattend; zij komen voort uit, en richten
zich tot het leven van dezen tijd.
Op iederen Zondag van het Kerkelijk Jaar zeggen zij U
iets ,waar U wat aan heeft.
Zij zijn „verlost van den preektoon", maar prediken helder
en boeiend de oude Evangelie-waarheden aan den moder
nen mensch.
Het boekje is handig van formaat, eenvoudig maar keurig.
Het biedt op 111 bladzijden een schat van verheffende
lectuur, en is daarbij zeer goedkoop.
U moet het bezitten: voor U zelf, voor Uw huisgenooten,
voor Uw kinderen.
53 preekjes 60 ets., franco per post 0.66.
Even een postwissel of girobiljet aan N.V. Drukkerij „De
Spaarnestad", Haarlem (Giro No. 5970) of; even aan-
loopen in den boekwinkel.
Pater H. de Greeve S.J
„De visschen verdwijnen" heeft men in de
laatste jaren herhaaldelijk uit verschillende
Europeesche kuststreken als noodkreet hooren
opstijgen. Een aanleiding voor geleerden om
Noord- en Oostzee te gaan doorvorschen en den
Atlantischen Oceaan aan een inspectie te on
derwerpen.
Wij herinneren aan de geheimzinnige haf
ziekte, die negen jaar geleden onder de be
woners om het Frische haf huishield en tege
lijkertijd de visschen aantastte. Voorts leeft
de waterpest in onze herinnering voort. Het
was een woekerplant, die zelfs de zoetwater
bevolking in gevaar bracht.
In de lente van dit jaar meenden een paar
eenvoudige Deensche visschers de vakgeleer
den op de hoogte te moeten stellen van een
verschijnsel, dat iederen zomer sterker hun
aandacht had getrokken: de geringe hoeveel
heid wier in vergelijking met die van vroeger.
Men won informaties in, en het bleek, dat
het er elders mee gesteld was als in Dene
marken. Zelfs uit Finland, van de verst ver
wijderde kusten, ontving men het bericht, dat
er gedurende de laatste jaren bijna geen wier
was waargenomen.
En nu stroomden ook de mededeelingen
binnen uit Frankrijk, Spanje en zelfs uit
Amerika; meestal kwamen ze hierop neer, dat
niet alleen de kwantiteit wier maar ook de
visch afnam; en men voegde er het verzoek
bij, of de bevoegde instantie zoo spoedig moge
lijk 'n enquête wilde organiseeren. Een der eer
sten, die aan den arbeid toog was dr. Blegvad,
Denemarkens bekendste zoutwater-expert, lei
der van 'net. vakinstituut te Kopenhagen. Ook
het Duitsche „Instituut voor Zeekunde" oc
cupeert zich met de aangelegenheid.
Het is nog niet mogelijk geweest het pro
bleem op te lossen en tegenmaatregelen te
nemen, maar men vermoedt, dat.de van Mexi-
ca komende golfstroom oorzaak van alle ellen
de is. Hij zou een infectie-ziekte veroorzaken,
waaraan wier, zeegras en algen ten offer
vallen. De ziektekiemen zouden met den
golfstroom via de Spaansche kust en Bretagne
Noord- en Oostzee bereiken. Hoe zij echter
in de golf van Mexico terecht komen is voor
alsnog een raadsel.
Met de hafziekte heeft de epidemie niets te
maken. De waterpest lijkt er al iets meer op.
Eerstgenoemde kwaal greep de visschen zelf
direct aan, terwijl de waterpest de planten
verwoestte. Ook ditmaal moet er sprake zijn
van een sterfte onder de vegetatie, en hier
door ontstaat er gebrek aan zuurstof, zoodat
de visschens tikken. Zooals bekend zijn ook in
een aquarium waterplanten noodig om te
voorkomen, dat de er in levende dieren door
te weinig zuurstof omkomen.
Over den aard der thans heerschende ziek
te is men het nog niet eens, te minder omdat
men de microben tot nu toe niet onder de
microscoop heeft kunnen onderscheiden.
De gevolgen voor de visschen zijn inderdaad
ontzettend. Niet alleen de lucht maar ook ae
beschutting verdwijnt, zoodat soorten die wei
nig zuurstof maar veel beschutting noodig
hebben eveneens slechtoffer worden. Boven
dien deden wier en zeegras veelal dienst als
leg- en broedp'aatsen, terwijl de pianteneters
er hun maal mee deden.
De visscliersbevolking is eveneens in hooge
mate gedupeerd. Er kan niet meer zoovee!
visch aan land worden gebracht, en tevens
verdwijnt het zeegras, dat als matrasvulling
d'enst doer. In Fre^kriik en Spmt wint men
uit wieren jodium. En in vele streken pleegt
men er zelfs voedsel voor mensch en vee uit
te fabriceeren.
mmiiiiiiiiiiiiin
iiimiiimiiiniiu
Waren er geen flinke mannen
i Met een reuze dosis moed,
En wier aderen gevuld zijn
Met het echte Neerlandsch bloed,
Helden, die, sportief gesproken,
Juist vooraan staan in de sport,
Ook al is het, dat er minder
Over hen gesproken wordt,
Dan zou thans het droef rubriekje
Met dat akelig refrein E
i Van verdronken, nog véél langer,
Dan het nu al reeds is, zijn!
Hitte vraagt weer om verkoeling,
Ook de zee is niet verkeerd,
Mits een mensch, die wil gaan
zwemmen, E
Eerst het zwemmen heeft geleerd!
Maar al geeft het zilte water
Aan den mensch een frisch gevoel,
Hoofden krijgen vele baders
In het water nog niet koel!
In hun groote haast naar koelte
Maken velen dit abuis:
Dat aan 't zwempak wel gedacht
wordt, E
Maar de hersens laat men thuis!
1 MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
iflIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllÜ
neemt hun giften in ontvangst, doch zegt geen
woord.
Deze zonderling was een welgestelde boer, die
gelukkig met vrouw en kinderen leefde.
Op zekeren dag verdween hij en werd eenige
dagen later boven in den boom ontdekt, waar
hij sinds dien gebleven is.
De eenige woorden, die deze zonderling tot
dusver gesproken heeft, zijn: „Ik haat de
aarde!"
De autoriteiten hebben tot dusver geen stap
pen gedaan om den man uit den boom te ver
wijderen.
In den top van een der hoogste boomen van
het dorp Tohubra, in Joego Slavië, leeft sedert
eenigen tijd een man.
Zijn kleeren zijn geheel gerafeld, zijn haren
hangen op zijn schouders en zijn baard op zijn
borst.
De inwoners van het dorp reiken hem voed
sel toe, dat zij aan lange palen vastmaken. Hij
De Fransche Minister van Onderwijs M. de
Monzie heeft de Academie voor Wetenschappen
om inlichtingen omtrent het gebruik der rijke
fondsen gevraagd, die den „onsterfelijken" ter
beschikking staan.
Talrijke klachten wijzen er op dat de Aca
demie al te gierig met deze fondsen, die toch
tot steun van onbemiddelde geleerden opgericht
zijn, omgaat en een systeem volgt, dat absoluut
niet in overeenstemming is met de bedoelingen
der stichters.
Juist toen zij de deur opende om uit te gaan
werd er gebeld. Zoodoende stond ze vlak
.tegenover den bedelaar. Hij was flink van pos
tuur en vroeg met eentonige stem om 'n kleinig
heid.
Terwijl Josephine in haar beurs tastte naar
klein geld, werd ze zich bewust, dat de man
haar strak aankeek. Zij ook keek hem nu vol
aan.
Ik ken hem, dacht ze, ik ken hem die
oogen
Toen verstrakte haar gezicht. Zij had hem
herkend.
„Ja Josephine," zei hij, nu met fijn gewone
stem, „dat had je niet gedacht. Wel, wel, zoo'n
onschuldig vogeltje als jij, en zoo rijk en solide
getrouwd met den grooten bankier Arnaud."
„Wat wil jeVoor ze die vraag deed,
keek zé haastig rond in de groote marmeren
vestibule. Nee, de meiden waren in het tuin
huis en hadden de bel niet gehoord.
„Wat ik wil"hij lachte even, „geld wil ik
hebben vijfduizend gulden."
„Nee Fred, neehaar stem stokte, toen
zij den sluwen lach zag.
„Morgenavond moet ik ze hebben, Josephine,
anders zal je man weten dat hij getrouwd is
met 'n dievegge."
„Dat is niet waar," kreet ze. Ze wrong haar
handen.
„En bij wie werden de parels en he't goud
gevonden, toen ze mij gesnapt hadden," vroeg
hij cynisch.
Ze stond nu doodstil, haaf handen hingen
slap neer. Dus zoo verdween het geluk.
Vanuit den tuin kwam het geluid van rinke
lende emmers en knarsend kiezel. Ook klonk er
gelach.
„Je moet gaan," zei ze heesch, „er kan ie
mand komen."
„Morgenavond," zei hij „ben jij op het ge-
costumeerde bal in „du Nord", ik ben er ook,
als bedelaar, zooals je me nu ziet, en daar geef
je mij het geld."
,Nee," wanhopig schudde ze haar hoofd, „je
weet evengoed als ik, dat ik onschuldig ben."
Ruw greep hij haar pols, „dat zal Arnaud
wel uitmaken, de bewijzen zijn tegen je."
Voetstappen in den tuin, het openen van een
deur, „ga toch, ga toch," smeekte ze.
„Hoe kom je?" fluisterde hij.
„Als roode pierrette." Hij knikte kort en ging
heen.
Een oogenblik stond ze als verdwaasd, dan
gingen haar voeten loom en moe de breede trap
op. In haar kamer wierp ze haar hoed op het
bed. „Oh," kreunde ze, „ohals ik het Her
man maar kon zeggen.
Maar hij zou niet begrijpen, hij was zoo ja-
loerschen zooveel keer had hij reeds ge
vraagd of ze voor hem nooit van een ander
gehouden had. Ze had den moed niet gehad
te bekennen dat er een dief geweest was
een hoteldief aan wien ze haar eerste mooie
liefde geschonken had.
Robbie en Topsy waren door den
vloed verrast en ze wisten niet hoe ze
over het water zouden komen, dat
tusschen hen en het strand was. Toen
verscheen de oude inktvisch. Hij had
in zijn vangarmen groote brokken
steen, welke hij hoog ophield.
„Buig je hoofd", riep Robbie, „die
verschrikkelijke Inktvisch wil met
steenen naar ons gooien."
•>AC*
Maar de inktvisch was niet zoover-
schrikkelijk als ze dachten. Hij wilde
alleen steenen in het water leggen
om den kinderen gelegenheid te ge
ven het strand te bereiken.
Robbie ging voorop en spoedig had
den ze het strand bereikt.
„Eigenlijk is de inktviscn een goed
en braaf dier" verklaarde Robbie.
(Morgenavond vervolg.)
m
(Ingezonden Mededeeling)
Ze zag zich weer als jong en gevierd meisje in
het kleine stadje, waar haar vader en zij zoo
rustig woonden. Dien zomer waren er verschil
lende feesten geweest en was zij ontelbare ma
len uitgevraagd. Bijna avond aan avond had
zij gedanst in het hotel waar Fred gelogeerd
was.
Hij had haar aangetrokken, die groote man.
Nu, na al die jaren was er nog een zachte
ontroering in haar. Zij, zij, de uitverkorene.
Geheime ontmoetingen, verstolen vurige kus
sen. Na de feesten zouden zij het bekend ma
ken. Dit was hun roman. Zoo'n zottinnetje,
dat te droomen en te glimlachen liep aan zijn
arm.
En toen kwam de ontmaskering. Fred een
botelrat. Een kind was ze geweest, een ang
stig kind, dat
geen uitleg wist ""j
en zich opsloot i
in haar kamer,
waar het pakje l
was, dat hij haar 1
gesmeekt had te i
bewaren en nie
mand af te geven. Nu, nu begreep ze wat het
bevatte. Het gestolene.
Haar vaders angstige stem aan haar deur:
„Josephine Josephine!" Hij hield niet op.
Radeloos had zij het hem toegeduwd.
Geen verwijten, maar waarom hem niet ge
kend in dit van Fred en haar. „Kind." zei hij,
„hoe gelukkig dat ieder in het stadje ons kent,
hoevelen in een groote stad zouden jou be
schuldigen van medeplichtigheid.
Kort hierop volgde hun verhuizing. Ze kon
niet gauw vergeten. Pijnlijk was het bedrog
geweest, maar pijnlijker nog om weg te duwen
en uit te wisschen haar stukgeslagen meisjes
droom. Toen kwam Herman Arnaud. Aarzelend
was ze tegemoet gegaan dit nieuwe geluk.
Enhad het hervonden.
Ze liep naar het raam en leunde haar klop
pend hoofd tegen het kozijn. In de middag
stilte was de rust van den tuin, gouden zonne-
plekjec, het sprankelend fonteintje in de koele
vijverkom, rood en open de rozen.
Hoe moest dit eindigen, dacht ze, er moest
toch een uitweg zijn
Wie zou angst en onrust gezocht hebben in
't hart van de kleine pierrette, die met haar
rood, wijd uitstaand rokje zich zoo sierlijk en
licht bewoog.
Haar stralend gezichtje en de lieve lach
waarmee zij Herman toeknikte, als nieuwe dan
seurs haar kwamen halen.
Haar oogen alleen verrieden onrust, steeds
weer zochten zij gejaagd door de zaal.
Reeds lang had zij den bedelaar gezien, wiens
kleeding velen scheen te bevallen, want on
danks zijn verschoten jas, had hij met zijn
hooge en slanke figuur nog altijd iets van den
gentleman.
Toen hij haar kwam halen en in een lichte
buiging Arnaud's toestemming vroeg, klopte
haar hart met onstuimige, wilde slagen. Zwij
gend dansten zij tusschen de paren, totdat hij
haar voerde in een ledig yertrek.
„Het geld?" fluisterde hij. Josephine verza
melde al haar kracht. „Ik heb het niet," ant
woordde zij, en zijn toornig gebaar niet ach
tend, ging zij gehaast en snel voort. „Je moet
begrijpen, Fred, ik kan dit niet doen. Vannacht
heb ik alles overdacht. Ik heb duizend dingen
bedacht en alles weer verworpen
Mijn juweelen verkoopen Herman zou het
direct merken. Het geld ineens losmaken
kan ik niet. En wat dan nog.... je zou immers
toch telkens weerkomen." „Ach," vervolgde zij
wanhopig, „weet je dan niet meer hoe ik ten
minste je liefhad.... en hoe jij me alles ont
nomen hebt. Ik had geen droomen, geen idea
len meer. Ja, knikte ze, toen ze zag dat hij
spreken wou, ik weet dat je 't Arnaud zal zeg
gen, ik weet dat ik aan je ben overgeleverd,
dat Herman mij nooit en nooit vergeven zal,
dat ik dit alles om hem verzweeg."
Ze hield op, ademloos. Zoo klein en bevreesd
stond ze voor hem. Plots klemde ze haar beide
handen om zijn pols.
„Je hebt me eens bedrogen en verdriet ge
daan, maak het nu goed, zeg het hem niet,"
smeekte ze.
Voordat hij kon antwoorden, kwam er haas
tig een dame binnen, gevolgd door drie heeren.
„Ja," riep ze met schelle stem, terwijl ze op
Fred wees, „met dezen man danste ik, daarna
miste ik mijn paarlen collier.
„Geen wonder, mevrouw," zei een van de
drie, „hij is een goede bekende van ons. Je
bent er bij, Fred Avril."
„Kent u hem?" wendde hij zien tot Jose
phine, „u stond daar net zoo vertrouwelijk met
hem, uw handen om zijn pols?"
Onbeweeglijk stond de bedelaar.
„Hem kennenhaar bevende lippen kon-
den de woorden niet vormen. Groepjes der gas
ten naderden snel. Zij vormden een kring Her
man kwam naar zijn vrouw. „Wat is er?"
vroeg hij.
„Ik vroeg aan mevrouw of zij dezen man
kende. Hij is een hotelrat." Josephine greep den
arm van haar echtgenoot. In haar krijtwitte
gezicht stonden de oogen radeloos.
Toen opende de bedelaar zijn mond.
„Mevrouw kent mij niet," zei hij onverschil
lig. „Ik trachtte slechts een van haar polssie
raden te rooven."
Arnaud heeft nooit geweten.
Het flauwvallen van zijn vrouw, toen de be
delaar werd weggeleid, schreef hij toe aan den
emotievollen avond.
M. Z.
van 'n
anderen vinger
13
Bij deze woorden keek Dores tersluiks naar
zijn knuisten en moffelde ze snel weg in zijn
diepe zakken. Heinrich was nauwelijks de deur
uit of hij boog zich over zijn waschkom en be
werkte zijn vingers met de roskam. Daarop
haalde hij het halfhempje te voorschijn, dat
hij verleden Zondag had aangehad, bond een
das om, trok een scheiding in zijn haar en
smeerde wat kosmetiek aan zijn snor. Daarop
borstelde hij zich van top tot teen zorgvuldig
af. Hij wilde juist de binnenplaats opgaan,
toen hem plotseling inviel dat hij een gewichtig
attribuut van zijn toilet vergeten had. HU ging
weer naar binnen, vond terstond wat hU zocht
en stapte deftig met een wandelstok naar bui
ten en verliet met zijn vriend Pfalzdorf het
territorium van „De Witte Zwaan" Toen ze 'n
klein eindje geloopen hadden en Heinrich zijn
metgezel wat wilde vragen, wachtte hem een
groote verrassing. Want Dores, met het air van
een man van de wereld, haalde een pincenez
uit zijn zak, zette die op zijn neus en keek zijn
jongen vriend door de brilleglazen aan alsof hU
niet anders gewoon was. Een pince-nez was
voor Dores het toppunt van alle wereldsche
grootheid en voornaamheid!
Heinrich was zoo verbluft dat hij het eerste
oogenblik geen woorden kon vinden. Langza
merhand waren zij nu bü de Rijnbrug aange
komen en Dores wees Heinrich zijn stam-café,
waar ze binnengingen.
Het was een echte Rijnlandsche bierknUP, een
lange pijpela, laaggezolderd met zwart-gerookte
wanden en zoldering. Vier groote petroleum
lampen hingen aan de balken en verlichtten de
wit-geschuurde tafeltjes, waaraan de stam
gasten breed-uit zaten en licht bier uit groote
"lazen met deksels dronken. Vooraan naast de
deur was het buffet, waarop een pas-aangesla
gen vat bier stond, benevens diverse soorten
kaas, worst in groote verscheidenheid, haring in
gezouten en gemarineerden toestand, hooge
dazen met hard-gekookte eieren en ingelegde
zure augurken en komkommers. Een kraak
zindelijke, vleezige waardin troonde achter het
buffet; de waard bediende met een witte schort
voor de gasten. Zoowel hU als zijn vrouw namen
al inschenkend en bedienend ijverig deel aan de
luide en levendige conversatie der stamgasten.
Er hing een rook in de lage gelagkamer, die
men snijden kon!
Dores scheen hier als kind in huis te zUn. HU
knikte de waardin vriendschappelUk toe, drukte
een dikken koetsier in het voorbijgaan hartelijk
de hand, wisselde groeten met de diverse gas
ten en zette koers naar het achtereinde van de
zaal, waar twee mannen zwijgend aan een ta
feltje bU elkaar zaten.
Goedenavond, heeren, zei Dores.
De twee mannen keken van hun glazen op
en beantwoordden zUn groet.
Mag ik u mijn vriend, meneer Pfalzdorf
voorstellen? ging Dores deftig voort.
Be twee, die al weer bezig waren in hun gla
zen te staren, keken opnieuw op en knikten.
Meneer Meinard, musicus, stelde Dores den
oudste van de twee, een man van een jaar of
vyftig met een grUzenden baard, voor.
Aangenaam, bromde de musicus kort.
En meneer Roman, kunstschilder.
Dores maakte een handgebaar in de richting
van den andere, een flinke kerel van ongeveer
vUf en dertig, met energieke trekken.
Op het oogenblik stucadoorsknecht, vulde
de schilder aan met een grimmigen lach.
Dores deed alsof hU deze mededeeling, die den
indruk van de voorstelling bU Heinrich wellicht
afbreuk deed, niet gehoord had en noodigde zijn
jongen vriend uit om plaats te nemen.
Twee licht, bestelde hU.
Het bier kwam en de mannen dronken elkaar
toe.
Daarop trad weer een stilte in. Dores echter,
die zijn jongen vriend, dien hU hier introdu
ceerde, graag in een zoo gunstig mogelijk licht
wilde stellen, verbrak spoedig het stilzwUgen.
Hij kuchte, nam een slok uit zUn bierpul, kuchte
nog eens en sprak:
Meneer Pfalzdorf speelt uitstekend viool.
Wil hij met ons meespelen? informeerde de
musicus.
Daar ziet hü niet naar uit, meende de
schilder.
Meespelen niet, zei Dores. Maar hU zal
graag naar ons luisteren, Zijn vader was diri
gent bij de opera.
Zoo, gromde de man met den grijzen
baard. Zeker in Kyritz aan de Knatter!
In Hannover, zei Heinrich bescheiden.
Wat riep de oude man en staarde Hein
rich aan. In Hannover? Daar ben ik ook ge
weest. Hoe heette uw vader dan?
Net zoo als ik, zei Heinrich lachend.
Ik heb uw naam straks niet goed ver
staan, neemt u me niet kwalijk!
Pfalzdorf.
Pfalzdorf, herhaalde de oude man en het
het hoofd voorover zinken. Pfalzdorf. mijn
dirigent, mijn chef, mompelde hij; dat wa
ren andere tijden! Daarop nam hij met een
heftige beweging zijn glas op en dronk Hein
rich toe:
Prosit!
Prosit, meneer Meinard, antwoordde Hein
rich en dronk. Als ik goed begrijp hebt u
mijn vader gekend.
Gekend? We waren zoo intiem dat we el
kaar bijna tutoyeerden. Of ik Pfalzdorf ge
kend hebmijn ouden baas! Vijf Jaar heb
ik onder hem gespeeldeerste viool. Tot hij
stierf. Dat was een man, die wist wat aan zijn
oude garde toekwam. Later werd het anders.
Andere tijden, andere zeden! Alles naar de
weerlicht! Nu geef ik lessen en fiedel op dans
partijen. Dat wil zeggen, alleen als ik op zwart
zaad zit, doe ik dat en dan nog maar alleen
op de dorpen, waar geen mensch me kent. Mu
zieklessen! Slavenarbeid meneer.
Hij zuchtte diep en dronk zijn glas leeg.
Ik moet weg. Heb nog werk.
Wat? Zoo laat nog?
gr komt een jonge dame. Vilma geeft zang
les. Moet ik op de piano begeleiden. Ik moet
vandaag aan den dag alles aanpakken.
Hij nam afscheid. Heinrich kreeg een hand.
Als het u niet te min is, kom me dan eens
opzoeken. Ja, ja, uw vaderdat waren goede
tijden! Het is me heel aangenaam geweest, me
neer Pfalzdorf!
Met krachtige passen liep hij het zaaltje uit.
Toen hij weg was, zei Roman:
U had den ouden heer niet aan betere
dagen moeten herinneren. Zooiets hoort een
ontwikkeld mensch niet graag.
Dat is werkelijk heel droevig, zei Hein
rich met echt gemeend medelijden. Hebt u ook
tegenslag gehad?
Ik? Weineen! Dat kunt u me toch wel
aanzien! Mijn pad is altijd over rozen gegaan;
alléén over rozen en viooltjes!
Meneer Roman is vroeger op de Kunst
academie geweest, lichtte Dores gedienstig in.
Zwijg me stil van de akademic! Mijn beetje
geld heb ik in dien tiid ongemaakt en wat neb
ik er voor in de plaats gekregen? Je individu
aliteit helpen ze daar naar de maan. Teeken-
tnachines kweeken ze daar, geen Kunstenaars:
Dach u dat ik daar schilder geworden ben?
Stucadoor ben ik! Ze hebben me daar mijn
beste jaren en mijn talent verknoeid!
Hij klopte met zijn leeg glas op liet tafeltje
en liet zich een versclien drork brengen. Hein
rich zag hem een beetje beklemd aan en
een beetje sceptisch.. en keek daarop naar
Dores. Die beantwoordde zijn blik door hem
door zijn pince-nez triomfantelijk aan te kijken,
alsof hij zeggen wilde: Heb ik je teveel gezegd
van mijn vrienden? Zijn het geen piekfijne lui?
Ofschoon hij niet zoo heel veel begrepen had
van hun conversatie met Heinrich!
Wie is die Vilma, waarover meneer Mei
nard het had? informeerde de jonge man om
het gesprek een andere wending te gven.
Wel kijk ereis an, grinnikte de huisknecht.
Vraagt direct naar het vrouwvolk! Het is zijn
dochter.
Ook een slavin op de galei, romde Roman.
Ze geeft zangles zei haar vader?
Zeker, als ze leerlingen heeft, viel de schil-
cjer-stucadoor cynisch uit.
Dores stootte zijn beschermeling zacht in de
zijde. Een meisje, zei hij, terwijl hij met de
tong klakte, een meisje enfin u zult het
zelf zien. Ik zeg niksNegentien jaarmaar
een complete dame, hoor!
Bedelprinses, mopperde Roman in zich zelf
en blies een dikke wolk uit.
Nu werd het de brave ziel toch te machtig.
(Wordt vervolgd).