Tweede Premie*Reis
<Ket mêaal mn Jen dag
f 750.- keerden wij heden uit
f75.190.-
Waar de Taigameteoor neerstortte
ONZE 24 8e UITKEERING
rg
ROBINSON CRUSOE'S AVONTUREN
9
ROBINSONschoenen: Ongeloofelijk sterk
Ongeloofelijk goedkoop
DE APOTHEEK
DE WITTE ZWAAN
naa
DONDERDAG 17 AUGUSTUS
DE ONDERZOEKINGEN
VAN KOELIK
Slechts fluisterend spreken de in
boorlingen van het vurige
monster
De „Toorn van Ogdy"
Nieuwe belasting
Fresco's ontdekt
Slaapziekte
Door gelukkige omstandigheden zijn we in staat,
den inschrijvingsfermijn voor onze tweede premie-
reis naar Trier en Luxemburg (van 28 tot en met
31 Augustus a.s.) nog met eenige dagen te verlengen.
Zij, die hieraan alsnog wenschen deel te nemen,
dienen te zorgen dat de reissommen (He klas f47.50,
llle klas f 35.-uiterlijk Zaterdag 19 Augustus in ons
bezit zijn.
Men vrage invulformulieren aan het bureau van
dit blad aan
Oud zwaard
Bandietisme
Een goed werk
Ter dood gebracht
Moederschaps-tempel
Knoop dit eens stevig in
ib- Uw oor
'M> t»*
't Verkeer von rechts
gaat altijd voor!
*Pg,»d« UT I De geslepen
honderd vijftig TtlCMnetl
ingevolge de voor onze abonné s geldende
gratis-ongevallen-verzekering aan Mevr. de Wed.
M. C. WINTERS, Sloterpolder E 349, Amsterdam,
wegens èen aan haar echtgenoot overkomen
ongeval, den dood tengevolge hebbende. Dit is
WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAC VAN
aan onze verzekerde abonné's is uitgekeerd.
DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS
NAAR HET DUITSCH
VAN RUDOLF HERZOG
Hoewel de geheele aardbol reeds in zoo
verre doorzocht is, als er geen nieuwe
werelddeelen meer te ontdekken zijn, iigt
er voor den geografischen vorscher nog altijd
een geweldig arbeidsterrein braak. Nu en dan
moeten er lijnen op de Kaart veranderd worden
en er zijn nog witte plekken op de globe. Er is
nog roem te behalen en er zijn nog gevaren te
overwinnen.
Zoo heeft de thans vermaarde Leonid Alekse-
jewietsj Koelik 't op zich genomen den meteoor
op te sporen, die 25 jaar geleden, op 30 Juni
1908, in de Siberische Taiga neerstortte, en
reeds is het hem na jaren van ontzaglijk moei
lijken arbeid gelukt de plaats te bepalen, waar
deze terechtkwam. Hij heeft geconstateerd, dat
het Podkammenaje Toengoeska was.
Merkwaardig is het, dat een zeldzaam en
vreeselijk verschijnsel als de val van een reuzen-
meteoor onmiddellijk sagenvorming onder de pri
mitieve bevolking tot gevolg heeft. Men maakt
de geboorte van een mythologie mee, wanneer
men de ontwikkeling der indrukken nagaat, die
de natuurgebeurtenis bij de omwonenden ach
terliet.
Geheimzinnig voor den Westerling is al de
plek, waar de catastrofe zich voltrok: een stuk
grond in het onmetelijke Siberische oerwoud.
Het wordt bijna niet door menschen bewoond,
en slechts enkele diersoorten houden het er uit.
Zonnegloed en koude, overstrooming cn uiter
ste droogte wisselen er elkander af. Slechts hier
en daar zijn kleine nederzettingen, waar de in-
heemschen, de Toengoezen met pelsjagers en
pelshandelaren samenwonen. Gelukkig voor de
menschheid, dat de gast uit het hemelruim een
zoo weinig bevolkt gebied als aardsche verblijf
plaats uitkoos.
Zooals gezegd, hebben de stammen aan gene
zijde van den Oeral de herinnering aan het
ontzettende voorval bewaard en uit hun mede-
deelingen heeft Koelik o.a. gegevens gedestil
leerd. Slechts fluisterend durven de inboorlin
gen, die zich den 30sten Juni 1908 nog goed
herinneren, den naam van het vurige monster
te noemen uit vrees voor den „toorn van Ogdy".
De meer beschaafde ooggetuigen!?) hebben
echter, hetzij door hun verbouwereerdheid, het
zij door een teveel aan fantasie, eveneens heel
wat sprbokjes in de wereld gebracht. Passagiers
van den Siberië-expres hielden bij hoog en laag
vol, dat ze op 30 Juni, 's ochtends tegen 6 uur
m de omgeving van Kansk een vurig punt aan
den hemel hadden gezien, dat snel grooter werd
en toen 't ongeveer den (schijnbaren) omvang
van de zon had bereikt in de Taiga verdween
Als men echter weet, dat de snelheid van aen
meteoor 1180 K.M. per seconde moet zijn ge
weest, begrijpt men, dat de betreffende passa
giers waarschijnlijk iets te veel wodka op had
den.
Andere waarnemingen zijn echter volkomen
juist: de vensters van den trein rinkelden ge
durende het heele traject Xrkoetsk—Krasno-
jarsk; de seismograaf te Irkoetsk teekcnde een
hevige aardbeving op. Te Tomsk en in het ge
bied van de Jenissei was een oorverdoovend
gerommel hoorbaar. Bij Angara werd men tegen
den grond geslingerd, kleine houten gebouwen
zegen in elkaar, en tot in West-Eurooe werden
veertien dagen lang onweders genoteerd.
Het direct ingestelde onderzoek leverde niets
op. Eerst na het einde van de Russische revo
lutie kon het probleem opnieuw onder de oogen
Worden gezien.
Leonid Aleksejewietsj Koelik, lid der acade
mie van wetenschappen, verzamelde alle inlich
tingen van reizigers en Toengoezen, vergeleek
de seismografische en barografische notities en
concludeerde, dat de luchtreus pl.m 200 K.M.
ten Noorden van Angara achter de Podkam-
menaja Toengoeska was neergekomen. Vervol
gens stelde hij vast, dat de steen aan den
bovenloop van de Choesjmo, een zijrivier van
de Tsjtambeh, in de aarde was verdwenen.
Twee maal slaagde Koelik er niet in tot dit
gebied door te drinèen. Den eersten keer zonken
de paarden tot aan hun ooren in de sneeuw. Den
tweeden keer probeerde hij het met rendieren,
maar moest terugkeeren door gebrek aan pro
viand. In het voorjaar deed hij een derde po
ging. Met twaalf man waagde hij zich in de
Taiga. Vierhonderd kilometer legde men per
boot af. Toen bleven de vaartuigen tusschen de
ijsschotsen hangen. Daarna moest men door
De Chileensche regeering heeft besloten een
belasting te heffen op begrafenissen. De hef
fing bedraagt bij „goedkoope begrafenissen"
25 pet., bij duurdere 50 pet. Begrafenissen be
neden 250 gulden zijn vrij van rechten. De
opbrengst uit deze belasting zal ten bate der
ziekenhuizen worden aangewend.
moerassen heen; om in het woud vooruit te
komen moest men boomen vellen en de takken
er af kappen. In achttien dagen vorderde men
slechts 40 K.M.
Daarna werd de bodem steeniger en naderde
men 'n bergketen. De kleeren hingen den leden
der expeditie in flarden om het lijf. Onver
wacht bereikte men een diep dal, dat door een
heuveligen horizon werd begrensd. Deze betrek
kelijk kale plek was iets volslagen ongewoons
midden in de Taiga. De een of ar.dere oerkracht
moest hier eeuwenoude vegetatie hebben ver
nietigd. Honderden woudreuzen, uit den bodem
gerukt en verkoold, in één richting tegen den
grond gesmakt, maakten een onbeschrijfeiijken
indruk.
Men had de plaats, waar de meteocr was
ingeslagen, eindelijk bereikt.
Het volgend jaar ondernam Koelik een nieu
we expeditie, waarbij alle begeleiders van den
vorscher scheurbuik kregen, zoodat hij ze moest
terugsturen en weken lang bleef hij alleen in de
Taiga, wachtend op de komst van de hulp
expeditie. Toen hij naar huis trok, had men ge
middeld 38 gr. C. vorst.
Het werk is intusschen nog niet geëindigd.
Kort geleden is nogmaals een troepje dapperen
op onderzoek uitgegaan.
In het Augustijner-klooster nabij Bressanone
(Dolomieten), hetwelk bekend is door zijn bi
bliotheek van onschatbare waarde, zijn dezer
dagen zeer fraaie wandschilderingen uit de 13de
en 14de eeuw aan het licht gekomen. Verschil
lende van deze fresco's vertoonen een opmer
kelijke overeenkomst met wandschilderingen in
kasteelen en kloosters te Mantua.
Een 28-jarig meisje te Chicago bevindt zich
reeds gedurende bijna 18 maanden in slaap en
de doktoren willen thans trachten haar te doen
ontwaken. Zij doen haar een behandeling on
dergaan, welke koorts moet verwekken en de
infectie der slaapziekte moet uitbranden. Tij
dens haar langdurigen slaap heeft het meisje
een longontsteking opgeloopen, waarvan zij
echter weer hersteld is; ook heeft zij een kleine
operatie ondergaan en zijn bloedtransfusies op
haar toegepast.
In haar toestand is tot dusver weinig ver
andering gekomen.
i) Beide verhoogd met 2.50 voor administratiegeld.
riiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiililiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiminiumin"
De Hongaarsche minister-president Goem-
boes ontving dezer dagen een Japansche dele
gatie, die hem in opdracht van den voorzitter
der Daido vereeniging te Tokio, een 200 jaar
oud Japansch zwaard overhandigde.
In het begeleidend schrijven wordt erop ge
wezen, dat voor het ridderlijke land in Cen
traal Europa, Hongarije, een zwaard het ge
schiktste geschenk is om blijk te geven van
vriendschap tusschen beide landen.
Evenals de kersenbloesem, is ook het zwaard
een symbool van den Japanschen geest. De
scheede van het zwaard bevat een gedicht, ge
schreven door een oud-leeraar van den thans
over Japan regeerenden Mikado, Hiro-hito.
„Hebben we niet een ladder om er
een wipplank van te maken?" vroeg
Robbie.
„Je kunt een ladder krijgen als
Willie Woensdag er mede gereed is,"
zeide de zeeman, „hij gebruikt de
ladder om de citroenen van den ci
troenboom te plukken,"
„Wanneer zal hU de ladder noodig
hebben," vroeg Topsy.
„Ik denk, dat hij de ladder zal ge
bruiken, zoodra hij de scheepsbe
schuit heeft gegeten," meende
Freddy.
^SSTBinet
Maar toen Willie Woensdag met
de ladder wilde weggaan, trok hij den
zeeman mede. Freddy had met zijn
voet tusschen twee sporten gestaan
en toen de ladder door Willie werd
opgelicht, had Freddy geen tijd ge
had om den voet terug te trekken.
„Stop eens even," riep de zeeman,
die hinkend achter Willie aankwam.
„Zoodra we bij de citroenen zijn,"
zeide Willie, terwijl hij grijnzend over
zijn schouder keek.
(Morgenavond vervolg)
De man met een uniform van het leger van
Mandsjoekwo aan heeft langs de spoorlijn
KirinHailung Chong een trein doen stop
pen door met een roode vlag te zwaaien.
Nauwelijks stond de trein stil, of deze werd
bestormd door 400 bandieten, die zich verdekt
hadden opgesteld. De passagiers van den trein
w.erden van al hun geld en kostbaarheden be
roofd. De bandieten namen 30 reizigers als
gijzelaars mee.
Te Berlijn is een „Liga tegen het Fransche
Vreemdelingen-Legioen" opgericht, onder lei
ding van een S. S.-man, die zelf 5 jaar in het
legioen heeft gediend, en betoogt, dat er op
het oogenblik 45.000 Duitschers in het Vreem
delingen-Legioen dienen, en dat dagelijks 12 a
15 jonge Duitschers zich ervoor aanmelden, van
wie gemiddeld slechts drie procent hun vader
land terugzien.
De Liga wil de Duitschers ervan afhouden
dienst te nemen bij het Vreemdelingen-Legioen,
en wil tevens hen die er uit terugkeeren hel
pen, om zich in Duitschland weer een bestaan
te verwerven.
Korporaal Abd-el-Kader ben Mohamed van
het Fransche koloniale leger is door de recht
bank te Casablanca ter dood veroordeeld en
kort daarop geëxecuteerd.
Abd-el-Kader is de leider geweest van den
opstand, die twee jaar geleden op den buiten
post van Aguelta is uitgebroken, waarbij een
officier en twee manschappen om het leven
kwamen
De krijgsraad te Meknes had den korporaal
reeds terstond ter dood veroordeeld, doch hij
slaagde er in herziening te krijgen van het von
nis, dat echter bevestigd werd.
(Ingezonden Mededeeling).
Uit Capua wordt gemeld, dat de architecto
nische resten, alsmede de beeldhouwwerken van
den antieken „Moederschaps-tempel" zijn over
gebracht naar een speciaal hiervoor ingerichten
vleugel in het Stedelijk Museum aldaar.
Het was op een marktdag in een groote,
drukke fabrieksstad in 't graafschap De
vonshire, welks inwoners den naam hebben
van bijzonder geslepen te zijn. De treinen had
den dien morgen uit alle hoeken van 't graaf
schap duizenden samengebracht, de meesten
voor zaken, anderen voor pleizier, weer anderen
voor beide tegelijk.
In de stad waren de voornaamste juweliers
de heeren Marshman en Poddle.
Hun winkelramen zagen er, op marktdagen
vooral, niet onbehaaglijk uit en zeker niet in de
dagen dat het oude jaar op z'n laatste beenen
liep en tal van kostbaarheden voor het oog der
kijkers en koopers lagen ten toon gesteld.
Zoo scheen ook een reeds tamelijk bejaard
buitenman van een deftig voorkomen er over te
denken. Z'n hagehvitte das en de zware gouden
cachetten, die onder uit z'n vest hingen, toon
den aan, dat hij niet slechts deftig, maar ook
welgesteld was. Hij maakte in elk opzicht, ook
door z'n zelfbewusten maar goedigen glimlach,
den indruk van een man, aan wiens tafel men
graag zou willen plaats nemen en in wiens tes
tament niemand zou weigeren opgenomen te
worden.
De heer Marshman z'n companon, mijn
heer Poddle was op dit oogenblik afwezig
had uit den aard van z'n bedrijf grooten eer
bied voor alles wat welgesteld en deftig was.
Hij maakte dus een diepe buiging voor den be
jaarden heer, die op zijn beurt voor den heer
Marshman boog. De juwelier gevoelde zich
daarmee zeer vereerd, te meer daar beleefdheid
juist geen stapel-artikel in de stad was. Hij
kende ook z'n menschen en wist op 't eerste ge
zicht een heer van een pseudo-heer te onder
scheiden. Z'n winkelbediende liet hij dus een
anderen aanwezigen klant helpen, terwijl hij
zelf de zorg voor den nieuw aangekomene op
zich nam.
De deftige, minzame klant ging recht op z'n
doel af. „A.s. Donderdag is het Nieuwjaar en
dan moet mevrouw Walcomb, zooals elk jaar,
haar gewone geschenk hebben. De vraag is
maar, wat zal ik haar geven? Natuurlijk iets,
waar ze wat aan heeft en niet al te duur. Iets
niet boven de driehonderd, op z'n hoogst vier
honderd pond."
Er werden nu aan mijnheer Uriël Walcomb
een aantal kostbare voorwerpen ter keuze voor
gelegd, maar ze werden door dien heer, glim
lachend, als te gering, terzijde geschoven. Ein
delijk viel z'n keus op een zwaar gouden dames
horloge, met diamanten omzet, met gouden ket
ting en de noodige aanhangsels. Het geschenk
moest zeshonderd pond sterling kosten, en ter
wijl mijnheer Marshman's bediende een kistje
zocht om het behoorlijk in te pakken, haalde
mijnheer Walcomb een vrij smerig zwart leeren
zakboekje te voorschijn en nam er een bank
biljet van duizend pond uit.
Het deed den heer Walcomb wel leed, dat
hij mijnheer Marshman moest lastig vallen met
wisselen, maar de juwelier antwoordde natuur
lijk, dat hij maar al te gelukkig was, den heer
Walcomb te verplichten. Hij kon het des te ge
makkelijker doen, daar het Juist marktdag was.
Het zakboekje met vier honderd pond in klein
bankpapier werd weer in een diepen binnenzak
gestoken en het gekochte kostbare gouden hor
loge in een fraai lederen étui, zorgvuldig in een
niet minder diepen anderen zak, en de heer
Walcomb ging even beleefd den winkel weer
uit, als hij dien was binnengekomen.
Op hetzelfde oogenblik kwam er een Jong
heer, uiterst elegant gekleed, den winkel met
zoo'n vaart binnenstormen, dat hij den deftigen
ouden heer op een alleronfatsoenlijkste manier
tegen 't lijf liep.
Mijnheer Walcomb was niet boos, maar wel
zeer onthutst. Hij bukte zich om z'n hoed op te
rapen, die door den schok van z'n hoofd was ge
vallen. Terwijl hij z'n hoofddeksel glad streek,
kwam hij een weinig tot bedaren en herkende
den jongen man, die hem zoo onverhoeds aan
't schrikken gebracht had.
„Wel lieve hemell" riep hij, „ben jij het Fred?
Hoe kom je zoo hier?"
„Och, mijnheer Walcomb, ik moet wat voor
Anastasia koopen. Maar ik hoop niet, dat ik u
bezeerd heb."
„Neen, dat zal wel schikken. Maar je moet
niet zoo wild bij de menschen komen binnen
stormen. Ga je met den trein van kwart over
vieren?"
„Waarschijnlijk wel, mijnheer."
„Nu, dan kunnen we samengaan. Ik moet je
nog spreken over dat geval met Cherrick. Koop
dus maar gauw wat je hebben moet, jongenlief,
want we hebben niet veel tijd."
Uriël Walcomb's jonge vriend toonde inder
daad niet veel tijd te hebben. Hij had spoedig
z'n keus bepaald op een halssnoer van diaman
ten en opalen
met dito doek. S
waarde van vijf-
pond en betaal-
de in eens met 'n r
bankbiljet van duizend pond.
„Ziedaar! Kunt u dat wisselen?" vroeg hij
en smeet z'n bankbiljet op de toonbank.
Nu stak er voor een man van ondervinding
als mijnheer Marshman geen gevaar in, om een
bankbiljet van welk bedrag ook te wisselen, als
het gepresenteerd werd door een heer van mijn
heer Walcomb's voorkomen en manieren, maar
zoo'n jonge hardlooper en driftkop, met z'n
handen in z'n zakken van z'n gestreepte broek,
een bonte zijden das los om z'n hals, z'n hoed
schuin op het hoofd, zie, dat was iets anders.
Niet dat hij het jonge mensch voor een losbol
of een oplichter aanzag. Immers, die keurige
mijnheer Walcomb had hem „Fred" genoemd,
en die zou zeker geen Fred zeggen tegen iemand
die niet door en door fatsoenlijk was. Maar
toch, jongelui zijn jongelui en verkeeren soms in
slecht gezelschap.
Dus, daar het kantoor dicht bij de hand was,
zond mijnheer Marshman het bankbiljet van
mijnheer Fred voor de zekerheid even naar den
bankier, om dit te laten onderzoeken, onder
voorwendsel, dat hij niet genoeg klein papier
had om te wisselen. De looper kwam spoedig
terug en fluisterde z'n patroon in 't oor, dat
het bankbiljet deugdelijk en echt was.
De heer Marshman, die nu boos was op zich
zelf, omdat hij zoo'n goeden klant verdacht had
en zoo lang had laten wachten, wisselde haastig
het bankbiljet en na het verschil van de waar
de er van en de kleinoodiën bestemd voor juf
frouw Anastasia aan den heer Fred ter hand
gesteld te hebben, boog hij z'n twee begunstigers
onder allerlei strijkages de deur uit, toen
een poljtie-agent, ademloos van schrik den win
kel binnenstormde, den deftigen, ouden heer
Walcomb en z'n vluggen, jongen vriend bij den
kraag pakte, waardoor al de deftigheid van
eerstgenoemde verdween, terwlil hij bevend en
als ontmaskerd voor den heer Marshman stond
„Wa.wawa.... wat is dat?" stotter
de de als uit de lucht gevallen juwelier.
„Mijnheer!" riep de agent. „U hebt daar de
doortraptste gauwdieven van heel Engeland in
uw winkel gehad, anders niets."
Onder 't spreken had hij z'n twee gevange
nen de ijzeren polsmofjes reeds aangedaan.
„Hebt u ook bankbiljetten voor hen gewisseld?"
„J....j.... ja!" tw.... twee van duizend
pond ieder."
„Die zijn valsch, al zijn ze nog zoo prachtig
nagemaakt. Geeft u ze mij, als 't u belieft."
De heer Marshman gehoorzaamde werktuige
lijk.
„Ik moet ze," hernam de agent, „inleveren
aan 't politiebureau, om er proces-verbaal van
te maken. Hier koetsier, een rijtuig!"
En nadat hij z'n twee arrestanten vrij on
zacht in 't rijtuig geduwd had en den ontstelden
juwelier had toegefluisterd, zoo spoedig moge
lijk naar 't politiebureau te komen, om getui
genis af te leggen, reden ze weg.
Waarheen?
Op deze vraag gaf alleen de echo antwoord.
Want van af dit oogenblik heeft mijnheer
Marshman nooit meer 'iets gezien; nóch van
z'n beide klanten, nóch van den politie-agent
die hen arresteerde; nóch van den koetsier die
hen reed; nóch van het gouden horloge met
dito ketting voor mevrouw Walcomb; nóch van
het halssnoer van diamanten en opalen met
dito doekspeld en armbanden voor Anastasia,
evenmin van de twee echte bankbiljetten van
duizend pond, waarmee hij door de mannen
van Devonshire zoo behendig was opgelicht.
UiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiii!iiiiii,ii,iiii|«'",,,||,"|,,|,l,,l,HI,,ll,lll,"",,,HI,,,,l,|,,|,'n|l
««IIHIllllllllUimMiMMIHIIUIIIIIIIMII»»
!iiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriimiiiri»|"i,l,,,,lllll"l,ll,,",,lim"lllll,ll""llllll,ll"",l"ll"11,|"i«»l,l,m||,i»|iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiinil
A 11 L op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfifj bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7CO bij een ongeval met f 9C7) bij verlies van een hand 125,-duimo^wijsvinger f 50»mbleif11 ^nf f 40." anchfren3 vinver
All€ abonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T OUVU.-verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I 1 OU.- doodelijken afloop £.OU.m een voet of een oog mum oi wysvmg ueen of arm# tTv» anaeren vinger
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
jgmgmgmgm
-
19
Alleen Max en, Moritz zetten onverdroten een
nieuw vers in.
Op hetzelfde oogenblik moest de ruwe Apache
het leven laten. De spannende situatie vuurde
hun stemmen aan tot een krijgsgezang. Doch
de zege van den dapperen trapper mede te ma
ken, was niet meer voor hen weggelegd. Een
tomahawk of was het de vaderlijke hand
sloeg tegen het boek, zoodat het een eind door
de kamer vloog en op hetzelfde oogenblik had de
andere hand ze bij den kraag gepakt. Aan het
volgende gedeelte der stichtelijke samenkomst
onttrok ook Pfalzdorf zich.
Na het middageten herinnerde hij zich de
herhaalde uitnoodiging van den ouden musicus
Meinard en hij besloot daar 's middags eens heen
te gaan. Hij liet zich door Dores, die hem met
Voorgewende onnoozelheid aankeek, uitleggen
Waar de oude heer woonde, nam zijn vioolkist
en stapte in den heerlijken zomer-namiddag
naar buiten. Hij voelde zich opgewekt en licht-
van-hart.
Meinard woonde met zijn dochter in een klein
huisje met één verdieping en met een tuintje
ervoor, even buiten de stad. Het huis en de
tuin zagen er goed verzorgd uit en Heinrich
voelde zich prettig gestemd, toen hij door de
kleine voordeur binnentrad. In een van de ka
mers hoorde hij zingen. Het was een niet om
vangrijke, maar geschoolde stem, die in parelen
de coloratuur opklonk. Heinrich klopte be
scheiden aan. Het gezang hield op en een mo
ment later stond een teer, slank, fijn-gebouwd
meisje met welig zwart haar en donkere, vra
gende oogen voor hem. De witte japon, die ze
aanhad, stond haar uitstekend.
U wou mijn vader spreken? vroeg ze met
een zachte, vriendelijke stem.
Heinrich antwoordde bevestigend en stelde
zich voor.
Het meisje wierp een snellen blik op de viool
kist en zei op verontschuldigenden toon;
Vader is jammer genoeg niet thuis. U wilt zeker
les hebben?
Pardon, antwoordde Heinrich. Mijnheer
Meinard was zoo vriendelijk mij te vragen om
hem eens op te zoeken. En daar wilde ik dezen
Zondagmiddag voor gebruiken. Maar ik kan wel
eens terugkomen.
O neen, zei het meisje, komt u alstu
blieft binnen. Papa zal wel niet zoo lang weg
blijven. En toen Heinrich aan haar uitnoodiging
gehoor gaf en de gezellig ingerichte kamer bin
nentrad, vervolgde ze, terwijl ze hem een stoel
wees dicht bij het venster: Hij maakt een
wandeling. Dat is zijn eenige ontspanning.
Heinrich ging zitten met de vioolkist op zijn
knieën.
U wilt zeker met vader musiceeren? vroeg
het meisje.
Als mijnheer Meinard er wat voor voelt,
graag, antwoordde Heinrich. Eigenlijk heb ik de
viool alleen maar meegebracht om haar uw
vader te laten zien. Ik geloof, dat het instru
ment hem wel zal interesseeren, omdat hij het
nog van vroeger kent.
Van vroeger nog?
Zij is afkomstig van mijn overleden va
der, die met uw vader in Hannover aan de
Opera verbonden is geweest.
Kapelmeester Pfalzdorf? O, maar dat is
aardig!
Heinrich voelde een blijden trots, dat de naam
van zijn vader nog altijd met zooveel liefde werd
genoemd. Het was hem alsof daardoor een
hechte band tusschen hem en deze menschen
werd gelegd.
Hebt u hem gekend? vroeg hij levendig.
Zélf niet, maar mijn vaaer heeft zooveel
goeds van zijn ouden dirigent verteld, dat ik zijn
naam nooit zal vegeten.
Ik dank u, juffrouw Meinard, zei Hein
rich hartelijk. Wilt u de viool eens zien?
Ja, graag.
De beide muzikanten-kinderen stonden naast
elkaar over de vioolkist gebogen. Voorzichtig
sloeg Heinrich het deksel open en nam het in
strument voorzichtig op met de toppen van zijn
vingers. De oude viool scheen hem plotseling
een nog kostbaarder en dierbaarder bezit ge
worden. Toen zette hij de viool aan zijn kin en
streek er heel zacht met den strijkstok over
heen, alsof hij bang was dat hij de snaren zou
beschadigen.
En toen de muziek zacht en droomerig op
klonk, werden zijn gedachten onweerstaanbaar
getrokken naar zijn dierbaar tehuis, dat nu niet
meer bestond, aan de kleins '"oonkamer, die op
dit vertrek leek; aan zijn gestorven moedertje,
die, als vader 's avonds viool speelde, de handen
in haar schoot liet zinken en met een glimlach
luisterde. Juist als dat zwartlokkige, gracieuse
meisje in 't wit hier, dat stil op een bankje aan
zijn voeten was gaan zitten en dat, terwijl haar
hoofd op haar handen rustte, aandachtig luis
terde. En opnieuw nam hij den strijkstok en
weer liet hij de snaren beven, zoodat ze lach
ten en schreiden om duizend herinneringen aan
zijn vroeger thuis en hem nieuwe idealen voor
de toekomst voor den geest tooverden. Hij
speelde, alsof de geest van zijn vader in hem
ontwaakt was.
Zwijgend, met schitterende oogen, zag het
meisje naar hem op.
Bravo! Kolossaal! Drommels nog toe, dat
was nu precies de oude heer!
Meinard stond in de deur en applaudisseerde
met zijn geweldige handen, toen Heinrich de
viool neerlegde. Daarop liep hij op den jongen
man toe en trok hem bij zijn schouders.
Ik wist zeker, dat u zou komen, om den
ouden vriend van uw vader op te zoeken. Dat
wist ik zeker, al heeft het maanden geduurd.
U zou niet de zoon van den ouden Pfalzdorf
zijn, als u te trotsch was om u in te laten
met een armen muzikant zooals ik. Dat is mijn
Vilma. Maar je kon wel koffie zetten, Vilma,
een Zondagsch kopje koffie en dan kunnen we
wat praten en musiceeren.
De oude musicus was zoo opgewekt en levens
lustig als zijn dochter hem bijna nog nooit ge
kend had.
Ja, ja, vadertje, en ze streek hem over
zijn gerimpeld gelaat. Maar laat u nu mijn
heer Pfalzdorf toch los en gaat u zitten, va
dertje.
Hij ging zitten, maar meteen stond hij weer
op om de wonderviool op te nemen. Hij bekeek
het instrument aan alle kanten, onderzocht de
resonantie, gleed met zijn vingers over de sna
ren, legde de viool weer neer, nam ze weer op
en deed alles nog eens dunnetjes over. Intus
schen was Vilma naar de keuken gegaan en
even later hoorde men haar bezig met het kof
fiegerei. Een oogenblik zag de oude van zUn
viool op en keek Heinrich strak aan.
Mijn Vilma, zei hij met liefdevollen trots
kan alles alles. Als ik haar niet had!
Daarop bepaalde hij zijn aandacht weer bij de
viool.
Vilma kwam terug en begon de tafel te dek
ken. Toen ze weer naar de keuken wilde gaan,
om kopjes en schotels te halen, vroeg Hein
rich:
Tvrag ik u helpen, juffrouw Meinard? In de
keuken stond hij naast haar en kreeg zijn breek
baren last mee met een waarschuwing om niets
te breken. Voorzichtig stapte hU met de hem
toevertrouwde huisvrouwelijke schatten de ka
mer binnen, zette alles met veel zorg neer en
haalde de rest.
Avanti, papa, riep Vilma en trok haar va
der, die nog steeds over de riool gebukt zat en
aan de oude tijden dacht, aan zijn schouder.
Vooruit, papaatje, mijnheer Pfalzdorf heeft
koffie gezet en wil daar wel eens een compli
mentje over hebben.
Heinrich moest op de kleine sofa gaan zitten
die het pronkstuk van de kamer was. Rechts
van hem zat Vilma die de kopjes inschonk,
links zat de oude musicus in zijn rieten stoel.
Het helle licht van de zomerzon ziftte door de
tulen overgordijnen, zette de weinige meubels
en de helder witgedekte tafel in een gouden
gloed en wierp een licht schijnsel in het haar
en op de gezichten van de drie menschen. Zoo
zaten ze vroolljk pratend bijeen, alsof ze elkaar
jaren kenden, in het pure licht van den zomer
middag.
Toen het begon te schemeren, vroeg Heinrich
den ouden Meinard vriendelijk om wat te spe
len op de riool, die hij had meegebracht. De
oude musicus liet zich niet lang nooden en ter
wijl hij 't. instrument stemde, maakte Heinrich
den anderen kant van de sofa vrij voor Vilma
en ze kwam naast hem zitten. In <*e e^ne zon
nige kamer kwam een gewijde stemming. De
poesta-liederen van Brahms niet hun juichen
de en wilde smart deed de beheerschende hand
van den kunstenaar door de kamer zingen en ze
drongen in het hart van de beide hoorders.
.CWordt vervolg.)