DE GELUKSVOGELS
((,U<
SPROET TREKT TER KRUISVAART
IJs. Een verstuikte
knie. Vogels in
de kou
Angela en de
D
CJ
A
B
Henk Eerdmans
IHIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIII1IIIIIIIIIII
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllü
piiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiilllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllIHllllllllllllllllllll'l'llll'l'lt
door
Aan den kerktoren van het dorp IJsel-
hoven was sinds onheuglijke tijden
een bordje gespijkerd. Een oud. vies,
ovaal ijzeren bordje, waar je met eenige
moeite op kon lezen:
„Behandel de dieren met zachtheid. Spaar
de vogels."
De regen had het bordje doen roesten, dt
schilfers hingen er bij en het was dan ook
niet te verwonderen, dat geen enkele in
woner van het dorp het ooit las. Eigenlijk
wisten ze niets van het bestaan ervan.
Totdat Sproet het opnieuw ontdekte.
Dat kwam zoo.
Het was Woensdagmiddag en de school
jongens waren op het dorpspleintje aan 't
voetballen. Kees Dries had een echten
voetbal. Een vijfje. Een pracht van een
bal!
In een oogenblik waren de jongens voor
een partijtje ingedeeld en rolde de bal over
de straatsteenen.
Zij hadden een zak aan een touw
Tegen den torenmuur was een doel afge-
teekend, terwijl het andere werd gevormd
door twee petten. Ja, als je geen voetbal
veld met doelpalen hebt, moet je je weten
te behelpen!
Het spel ging op en neer. De bal ketste
en stuitte, sprong van voet op voet en de
jongens werden er warm van.
Opeens kreeg Sproet een schitterende
kans. Behendig stopte hij den op hem aan-
vliegenden bal, drentelde om twee aanval
lers heen en gaf een keihard schot op doel.
PangKlets-rinkeldekink
Te hoog!
De bal was recht op het oude, vergeten
bordje aangekomen en had het verroeste
ding naar beneden gehaald.
Tegen zoo'n kracht waren de oude spij
kers waarmee het in den muur zat, niet
bestand.
Sproet raapte het bordje op en las wat
er op stond.
„Behandel de dieren met zachtheid. Spaar
de vogels."
„Zoo, dat heb je aardig gemikt," merkte
Harry Bent spottend op.
„Ja," antwoordde Sproet. „Ik heb nooit
geweten, dat hier een bordje hing."
Enkele dagen later kwam dokter Keppel,
Sproet's vader, verontwaardigd thuis.
„Is er wat gebeurd?" vroeg mevrouw
Keppel.
„Gebeurd?! Meer dan schandelijk was t.
Ik heb me moeten inhouden om den vlegels
geen daverend pak slaag te geven."
Van lieverlede kwamen mevrouw Keppel
en Sproet de geschiedenis te weten.
De dokter had als gewoonlijk met zijn
auto een paar visites afgelegd in den om
trek. Op den terugtocht reed hij over een
bruggetje, waar drie groote boerenjongens
een dolle pret hadden.
Zij hadden een zak aan een touw in het
water hangen en gedrieën hingen ze rood
van het lachen over de leuning.
Nieuwsgierig was dokter Keppel gaan
kijken. De jongens haalden telkens den zak
een eindje omhoog, waarop ze het ding
weer in het water lieten ploffen.
Er zat iets in. En het bewoog, zooals de
dokter met afgrijzen zag.
Met een ruk trok hij den jongen het
touw uit de handen en haalde den zak om
hoog.
De vlegels hadden een Jong katje in den
zak gestopt en over den doodsangst van 't
arme diertje hadden zij dus zoo'n pret ge
had!
Het mooiste concert is en blijft dat
der vogels
De dokter trilde van verontwaardiging.
Hij gaf den jongens er van langs op zoo'n
geduchte manier, dat ze beschaamd af
dropen.
Het katje bracht hij naar een boerderij
in de buurt, waar het werd verzorgd.
„Eigenlijk had ik er een politiezaak van
moeten maken," besloot hij zijn verhaal.
„Kan dat dan?" vroeg Sproet verwon
derd.
„Natuurlijk, jongen!" antwoordde zijn
vader. „Er staan gelukkig strenge straffen
op het mishandelen van dieren. Daar heb
ben de vereenigingen voor dierenbescher
ming voor gezorgd. Men is, gelukkig, gaan
inzien, dat een dier ook recht heeft op een
goede behandeling. Ieder dier, dat niet ai
te schadelijk is, wordt beschermd. Iemand
die een trekhond heeft gelukkig gaan de
menschen er meer en meer toe over om
hun karren op andere manier voort te be
wegen moet uitstekend voor het dier
zorgen en staat aan strenge controle bloot.
Wanneer een voerman zijn paard een te
zware vracht laat trekken, kan hij worden
bekeurd. En jongens, die moedwillig en
voor hun pleizier dieren mishandelen, kun
nen zwaar gestraft worden.
Onthoud het, Sproet, iemand die de die
ren slecht behandelt, zal ook zijn mede-
menschen ruw bejegenen."
Opeens schoot het door Sproet's brein:
„Het bordje!"
„Dus dat bordje was dan ook door een
vereeniging voor dierenbescherming opge
hangen."
„Welk bordje?" vroeg de dokter.
Sproet vertelde het hem.
„Juist," zei de dokter.
„Dan zal ik het meteen weer ophangen,"
nam Sproet zich voor, maar toen hij later
het bordje nog eens bekeek, voelde hij dat
het ding onbruikbaar was. Als hij het weer
tegen den torenmuur spijkerde, zou nie
mand het lezen, precies zooals tot nu toe 't
geval was geweest. Daar moest dus wat an
ders op gevonden worden.
Den volgenden dag trommelde Sproet
zijn vrienden bij elkaar. Ze zouden verga
deren, 's avonds na schooltijd op het wei
landje achter Harry Bent's woning.
Op den afgesproken tijd was de vergade
ring present. Alle jongens waren nieuws
gierig om te weten wat Sproet nu weer van
plan was. Dat het iets bizonders zou zijn,
stond bij hen vast, want de zoon van dok
ter Keppel had altijd iets bizonders.
En werkelijk! Sproet verscheen met een
bundel papiertjes in zijn hand en een ern
stig gezicht.
„Hebben jullie een kist of zooiets?" vroeg
hij.
Harry Bent haalde het verlangde en
Sproet klom er bovenop.
Op de papiertjes had hij in het kort een
rede opgeschreven en nu sprak hij de ver
gadering toe:
„Jongens van Uselhoven!
Zooals jullie waarschijnlijk bekend is, be
staan er in Nederland verscheidene ver
eenigingen, die zich ten doel hebben ge
steld het lot van het dier te verbeteren. Er
zijn een massa dieren, die slecht behandeld
worden. Er zijn dieren die gemarteld wor
den, gedood, gepijnigd, geslagen, afgebeuld,
uitgehongerd! Daar zijn zelfs menschen, die
voor hun plezier onschuldige dieren plagen
en pijn doen. Van mijn vader hoorde ik pas
nog van een paar groote jongens, die een
katje vermoordden!
Hebben jullie zelf soms zooiets gezien?"
De jongens waren verrast Ze hadden
verwacht, dat Sproet misschien een voet
balclub wilde oprichten, maar dat hij over
dieren zou gaan spreken, was niet bij hen
opgekomen.
„Ik heb een man gezien die zijn paard
afranselde, omdat het dier niet tegen een
brug opkon," zei Harry Bent.
„En ik weet iemand die zijn hond nooit
te eten geeft", verklaarde Frits van Dijk.
Er waren nog meer jongens die gevallen
van dierenmishandeling hadden gezien.
Sproet liet ze niet allemaal aan het woord
komen, maar vervolgde:
„Het is dus duidelijk, dat die vereenigin
gen nog heel wat te doen hebben. Maar
wie kan er lid van zoo'n vereeniging wor
den?"
Ja, ze wilden allemaal wel lid worden,
maar dan moesten ze natuurlijk contribu
tie betalen.
„Ik heb geen geld," zei Kees Dries en de
anderen vielen hem bij.
„Juist!" zei Sproet. „Als we geld hadden,
werden we wel lid. Maar waarom trekken
we zelf niet ten strijde tegen alle dieren
beulen? Dat is nog veel beter dan geld te
betalen aan een vereeniging.
Wie wil er helpen? Wie wil als wijlen de
kruisvaarders op de bres staan voor de die
ren? Wie gaat er mee op kruistocht voor
de dierenbescherming?"
Even was het stil. Dan echter brak een
gejuich los, dat schalde en daverde over t
weitje. Ze sprongen allen op, geëlectri-
seerd, vol vuur voor het plan.
,Wij! Wij doen mee. We zullen de dieren
beulen aan de kaak stellen!"
Toen vertelde Sproet nog iets anders en
het gevolg daarvan was, dat dien avond
iedere jongen aan het timmeren en knut
selen sloeg.
En den volgenden Zaterdag sloegen de
Inwoners van Uselhoven achterover van
verbazing, want tegen tal van huizen wa
ren groote borden getimmerd en tegen den
torenmuur hing de grootste, waarop in
koeienletters te lezen stond:
„Denk er om! Behandel de dieren
met zachtheid en spaar de vogels."
„Da's weer van Sproet," zeiden de men
schen. „Een pracht-idee!"
De B. L. N. S
Het was 'n reuze-teleurstelling. Zon
dag had de club nog gezellig schaat
sen gereden, tot het ongeluk gebeur
de. Ze reden met een flink vaartje achter
elkaar, toen Toos met de punt van haar
schaats in die van Bram h*>"kte. Beiden
'R.ingh-iu.J.eA
vielen, maar terwijl Bram direct opstond,
bleef Toos met een pijnlijk gezicht op het
ijs zitten. Ze had zoo'n pijn in haar knie,
dat ze met veel moeite, gesteund door Jan
en Bram, overeind kwam. Gebroken was er
gelukkig niets, maar haar knie bleef pijn
doen. De anderen hadden geen lust- om
door te blijven rijden, dus bonden ze de
schaatsen af en gingen allen naar huis,
Toos gesteund en voetje voor voetje, meer
hinkend dan loopend. De dokter, die kwam
kijken, zei, dat het been wel veertien da
gen rust moest hebben. Arme Toos, die zoo
graag schaatsen reed! Wel mocht ze op 'n
ruststoel voor het raam liggen en hoefde
ze niet naar bed, maar sneu was het toch.
Als de anderen vrij van school hadden en
gingen rijden, moest ze wel eens op haar
lippen bijten en sprongen soms de tranen
haar in de oogen. Maar ze was een flinke
meid en troostte zich met de bezoekjes, die
ze telkens van de clubleden kreeg.
Zij lag voor t
Ti graam in den tuin
te kijken naar de
vogels, die op
de voederplank
kwamen, 't Wa
ren mussehen
(fig. 1), de eer
ste met een grijs
kopje, de laatste
met kastanje-
br. kop en een
pel me cs witten halsband.
Ook meezen ver
toonden zich, aan de draden met apen-
nootjes, die boven de voederplank hingen.
Leuk waren ze om naar te kijken: die don
zen pakjes, waarvan de veertjes door den
Daar komen de soldaten
wind werden uit elkaar gewaaid. Koolmee
zen met hun zwarten kop, pimpels met een
blauw kopje en zwartkopmeesjes, grijs met
zwart kopje wisselden elkaar (fig. 2) af.
Zoo nu en dan kwam er ook een roodborst
je op bezoek (fig. 3), dat met zijn pientere
oogjes rondkeek of het zeggen wou: „Heb
ben die brutale mussehen nog wat voor mij
overgelaten?" Nu, mevrouw Van Voorden
en Mientje zorgden wel, dat er steeds volop
voedsel was. Dat had een viervoetige bede
laar ook in de
gaten: op 'ndag
kwam een muis
je, heelemaal in
elkaar gedoken
zijn deel halen, 't
Was een aardig
gezicht en mevrouw maakte de opmerking,
dat ze liever een muis buiten, dan in huis
zag. Groote vogels lieten zich niet zien, tot
dat er eens een paar rotte appels in den
tuin gegooid waren. Daar kwamen een paar
zanglijsters en spreeuwen op af. Met die
laatste had
Toos 't mees
te medelijden,
want hun
broertjes, zus
jes, neefjes en
nichtjes en
familie wa
ren allemaal
naar het Zuiden getrokken. Voor die dap
pere overwinteraars (fig. 4) werden voort
aan geregeld appels gegooid.
Behalve voor voedsel, moest er ook voor
drinken gezorgd worden en dat was een
heel werk, want ieder oogenblik was het
water bevroren. Maar mevrouw Van Voor
den, die zelf evenveel van vogels hield als
de kinderen, zorgde zooveel mogelijk tel
kens weer een schoteltje lauw water klaar
te zetten.
Gelukkig, dat Toos geregeld het werk
van school opgegeven kreeg; zoo kon ze
tenminste bij blijven. Zoo zou zij de veer
tien dagen wel doorkomen.
A. L.
"ZLa^Cj lij S-tef
Op een warmen zomermiddag was An
gela in het hooi neergevallen, nadat
zij langen tijd met haar hond had
gespeeld. Haar oogen kon zij bijna niet
meer openhouden en voor zij het wist, vie
len zij toe. Nauwelijks had zij haar oogen
stijf gesloten, of daar vlak naast zich hoor
de zij een stemmetje, dat zachtjes zei:
„Kom Angela, vlug, klim op mijn rug, dan
mag je een eind mee vliegen."
Angela keek om wie daar sprak en tot
haar verwondering zag zij een bij voor zich
staan, zóó groot, dat zij op haar teenen
moest gaan staan, wilde zij op den rug van
de bij kunnen klimmen. Dat ging eerst hee
lemaal niet zoo gemakkelijk en tweemaal
viel zij er aan den anderen kant dan ook
weer af, maar tenslotte zat zij tusschen de
vleugels en hield zich vast aan de stevige
haren waarmede de huid van de bij was be
dekt.
„Waar gaan wij heen?" vroeg Angela,
toen de bij zich gereed maakte om weg te
vliegen.
„Naar den bijenkorf, want ik moet eerst
mijn voorraad honing wegbrengen. Ik heb
juist verschillende bloemen bezocht en het
mooie goud-gele sap verzameld, dat de
menschen honing noemen en omdat wij
bijen daarvan moeten leven, ook geduren
de de wintermaanden, brengen wij onzen
voorraad naar den bijenkorf en bergen daar
alles op."
Angela was buitengewoon nieuwsgierig,
hoe zoo'n korf er van binnen wel uit zou
zien, doch zij wist niet, hoe de bij met haar
op zijn rug, in den korf wilde komen. Doch
nog voordat zij het wist, kwamen zij aan
een breede deur, waar zij gemakkelijk sa
men door konden vliegen. Ach! wat zag 't
er daar van binnen merkwaardig uit. Een
heele massa doosjes stonden klaar om den
honing in te doen en zoodra de bijen den
honing uit hun voorraadzakjes in zoo'n
celletje hadden gedaan, kwamen er weer
andere bijen, die op elk doosje een deksel
tje deden. Het was net een heele groote
stad, waarin iedereen druk aan den arbeid
is en het leek Angela of iedere bij precies
wist, wat zij te doen had. Maar er was één
heele groote bij. Angela vroeg aan de bij:
„Zeg, wie is dat?"
De bij maakte een buiging toen de groote
bij langs haar kwam en zei toen:
„Dat is onze koningin. Zij legt in verschil
lende cellen een eitje. Kijk maar eens, hoe
goed de bijen voor haar zorgen."
En inderdaad zag Angela daar een paar
werkbijen, die haar lekker voedsel voorzet
te, waarvan haar koningin even proefde.
Angela vond het allemaal even belangwek
kend en de bij leidde haar nog verder rond
tot zij bij de raatbouwers kwamen. Daar
waren verschillende nijvere bijen druk
bezig om van was de zeshoekige cellen op
te bouwen en er dekseltjes bij te maken,
om de cellen, evenals zij zooeven had ge
zien, te kunnen afsluiten, zoodra er honing
in was gedaan. Nog op een ander gedeelte
gekomen waren verschillende bijen druk
bezig om de larven, die pas uit het ei
kwamen, voedsel te geven en te verzorgen.
Ach! Wat was dat allemaal interessant
voor Angela! Maar de bij had helaas niet
veel tijd meer. Hij maande Angela aan zich
wat te haasten en op zijn rug te klimmen,
want er moest nog zooveel honing worden
verzameld eer alle cellen vol waren en tot
zoolang moesten zij den geheelen dag door
werken. Angela klom dus weer vlug op den
rug van de bij; deze vloog den korf uit en
bracht haar weer veilig en wel in het hooi
terug, doch nauwelijks had zij afscheid van
de vlijtige, aardige bij genomen, of daar
luidde een bel. Verwonderd sloeg Angela
haar oogen op en hoorde de bel nu werke
lijk, zoodat zij vlug naar huis moest. Zij
vond het erg jammer, dat zij alles maar
gedroomd had....
De dief kwam voor; houtdiefstal werd
hem ten laste gelegd.
Het was warm gnder in den kelder, waar
een vuurketel der centrale verwarming
stond.
De automobilist had haast; rechts en
links stoof het publiek verschrikt uiteen.
Een tolbestormer sprak bits: „Tol? Wij
kunnen er niet genoeg tegen ageeren."
Het Schoorlsche ven, in genoemde plaats
gelegen, is een trekpleister voor schilders
en natuurliefhebbers.
Je weet hoe ik veel fouten hekel; in ge
noemden brief had je er me liefst veer
tien.
Die dame is nog erg jong en nu reeds is
zij heelemaal grijs. Wij kleuren het bijtijds.
VERBORGEN PLAATSNAMEN IN DE
PROVINCIE ZUID-HOLLAND
In iederen zin komt slechts één naam voor
Met beleid en trouw overwin je alles.
Achter ons huis zien wij een groot woud;
dorpen echter aan de voorzijde.
Dezen rok kan je desnoods vermaken
voor een van je kinderen.
Wij zagen in de Maas dampende booten
heen en weer gaan.
De artist vroeg een voorschot en de di
rectie wilde niet weigeren.
STOELTJE
WOORDKEER
Men vindt mij in de kerk; andersom ech
ter ziet ge mij uit een schoorsteen komen.
Ik ben het uiteinde van de wereld; draait
ge mij om, dan ben ik de buis van een
vuurwapen.
door R. F. W
Neem een vierkant stuk papier en vouw
dat in drieën, eerst horizontaal, dan ver
ticaal. Knip dan de vakjes die op 't voor
beeld gestreept zijn, weg. De daaronder lig
gende vakjes moeten dan nog los geknipt
worden langs de zwarte lijntjes. Nu vou
wen we langs de stippellijnen om. Vakje D
omhoog, de overige omlaag. Het begint er
nu al op te lijken. We plakken ten slotte de
vakjes A en B op de zijkanten en het
stoeltje is klaar.
Ik droomde, 'k was in Afrika,
Je weet wel in die landen
Waar 't altijd heet is en de zon
Maar aldoor staat te branden.
Ik droomde, dat 't er winter
Ik zag er vreemde dingen;
Ik zag er nikkertjes die heusch
Een sneeuwpop maken gingen!
Daar liepen alle nikkertjes
Met wollen muts en jasje.
En d'allergrootste kouwkleum droeg
Er zelfs een wollen dasje!
De sneeuw die lag er voeten hoog
De zon leek zelfs verkouden
Want anders zou die zich toch heusch
Niet zoo verscholen houden!
Ik zag twee leuke nikkertjes
Die gingen schaatsen rijden
Ze zwierden lustig over 't ijs
Ik zag ze sierlijk glijden!
En ik liep in m'n nachtjapon
Van koude dra te beven,
Toen riepen z'allen-. „Was dan maar
Stil in je bed gebleven!"
Ik antwoordde„Ik meende vast
Dat 't hier héél warm zou wezen,
Ik dacht, ik had in Afrika
De koude niet te vreezen!"
Toen lachten alle nikkertjes
En zeiden: „Wat een pretje
Toe kind, je bent aan 't droomen hoor!
Kruip maar weer in je bedje!"
Ik volgde toen hun raad maar op
En nam heel vlug de beenen;
En plots wre-f ik m'n oogen uit..,.
En alles was verdwenen!
Geen nikkertjes, geen sneeuw of ijs!
De zon scheen fijn naar binnen;
Toen dacht ik: „Wat een malle droom!
Hoe kon ik 't zoo verzinnen?"
Oplossing: VAN ALLES WAT
Leiden.
Ouddorp.
Rokanje.
Maasdam.
Voorschoten.
Voorhout.
Warmond.
Haastrecht.
Stolwijk.
Scheveningen.
Hekelingen.
Rijswijk.
Dik en Piet zijn op het strand een
hoogen zandberg aan het maken.
Steeds hooger en hooger wordt hij.
Piet, zegt Dik, ik wil wedden, dat
als jij met gesloten oogen op dien
berg staat, ik kans zie, cm zonder
je ook maar met een vinger aan te
raken, van dien berg in het water
kan laten vallen.
Dat neemt Piet op zichDik loopt
een eindje verder op en zoekt een
flinken langen stok. Piet staat nog
onbewegelijk op den nu door het
zeewater omspoelden berg.
Plotseling geeft Dik hem met den
stok een flinken por in zijn rug en
Piet, hierop niet bedacht, rolt on
danks zijn watervrees midden in het
koude zeewater.
HET UURTJE VOO!
niSW u.SCi
JEUGD
FR W
Jj
m
fj
0
m
0