Een middag in Beauraing
Textiel in nood
FEITEN EN INDRUKKEN
I
VRIJDAG 8 SEPTEMBER
Bij de kinderen op
bezoek
A
18®!®!®
HM. de Koningin bij haar 35-jarig regeerings-jubileum
Na vijftig jaren
Sint Josephs Gezellen
i—
De jongsie der kinderen Degeirnbre
- -
iï"
De jongste der Voisins
Fabrikanten en arbeiders vragen
gezamenlijk aan de regeering
om spoedige maatregelen
Contingenteering in Indië
Congres te Rotterdam op 7 en
8 October
Ik heb den tocht naar Beauraing gemaakt
per auto samen met een medebroeder; zijn
jongeren broer Leo en zijn vader, den heer
V. Wij vertrokken van Maastricht om 9 uur, om
niet dan tegen middernacht terug te keeren.
.Het was een mooie, regenlooze dag; maar heel
den dag door heeft de zon gestreden met de
wolken. Dit artikel zal niets anders zijn dan
een verslag van den tocht, zonder critiek en
zonder opinies. Het zal den lezer wellicht van
nut kunnen zijn zich, bij de heftige disputen
over Beauraing die in België gevoerd worden en
die reeds bezig zijn de Nederlandsche grens te
overschrijden, een concreet beeld te vormen van
Beauraing, zooals het er nu uitziet.
Bij Canne passeefen wij de grens en zijn aan
stonds in het Walenland. Luik, Seraing, Co-
ckerill. Muy: een aan elkaar gebouwd complex
van fabrieken en arbeiderswoningen, het land
van steenkool en gesmolten staal: in de zwar
te, onvriendelijke straten hangt een benauwen
de atmosfeer van kolendamp en salpeter. Hier
zwoegt het Katholieke Walenvolk. Men zegt,
dat van de arbeidersbevolking een ontstellend
klein percentage practiseert. Meer naar het Zui
den moet het niet veel beter zijn. „Menschen
onder de menschen" zegt „de Standaard" van
de familie Voisin, waarvan de vader gedurende
16 jaar zijn plichten niet had waargenomen.
Wij nemen de richting naar Namen Telkens
halen wij autobussen in en kleine vrachtwagens,
waarop een heele landelijke familie, soms met
een zieke in hun midden, het zich gemakkelijk
zoekt te maken. Alles gaat naar Beauraing,
zegt de chauffeur. Einde Juli telde men een
20.000 bezoekers per dag en op Zondagen 75 5
90 duizend. Er zijn nu in acht maanden al veel
meer menschen geweest dan er in Lourdes in
een geheel jaar komen. Nooit heeft een bede
vaartplaats zich zoo snel ontwikkeld. Wij zien
bussen van de „Reisduif" uit Antwerpen, uit
Eindhoven, den Bosch, Tilburg, Nijmegen. Van
de firma, die ons rijdt, zijn er vandaag drie wa
gens heen. Onze chauffeur komt er twee. drie
maal in de week. Voorbij Dinant zag ik recla
meborden voor de grot van Han: „A 20 K.M. de
Beauraing". Een jaar geleden kende niemand
Beauraing. God hoeft maar even zijn vinger te
bewegen om het aanschijn der aarde te ver
anderen.
Namen. Door de poorten en de tunneltjes van
de hooge, grijze citadel trekt tram 7, „la ligne
merveilleuse", zijn bochten. We komen in het
Maasdal tusschen Namen en Dinant. Het is 12
uur als wij in Dinant aankomen. Wij stappen uit
om te eten. De heele „grand' place" naast de
kathedraal staat vol bussen en auto's. Naast ons
een zware reiswagen uit Griekenland. In de
straten speciale wegwijzers: „Beauraing". Op de
prijslijst van ons restaurant staat een platte
grond, waarop met roode letters de weg naar
Beauraing is aangegeven. Alle café's zitten vol
menschen, die hun boterhammen eten met er
bii bestelde koffie, of zich een „diner populai
re" veroorloven en linksche pogingen doen om
deftig te eten. Een groep internaatsmeisjes met
een paar Zusters zoeken schuchter naar een
veilig hoekje. Verder zijn het allemaal gewone
menschen, de groote laag van het volk. De groo-
te wereld gaat niet naar Beauraing.
Alles is Katholiek, alles groet; en als we na
het eten nog even naar de Kathedraal gaan,
vraagt men ons rozenkransen en medailles te
wijden.
Tegen twee uur zetten wij de reis voort. Het
is nu een file van auto's en bussen. Als we na
een klein half uurtje de laatste hoogten van
„le rocher de Freyr" bereiken, ligt voor ons een
wijde heuvelachtige vlakte: rechts Givet, dat
reeds op Fransch gebied ligt, en vóór ons, iets
naar links, een langgerekte huizengroep. Beau
raing, zegt de chauffeur. Het is een land, dat
denken doet aan het land van Herve, de streek
van Verviers. We zien van Beauraing niets dan
enkele witte vlekken, de strakke lijn van den
hoogen spoordijk en het torentje van de dorps
kerk. Er hangt een gezeefd gouden licht ever
het land. Je wordt er stil onder. Ik zie, hoe een
van mijn reisgenooten zyn sigaar wegwerpt. De
wereld is zoo groot, en hoekjes van de wereld
zooals we hier voor ons zien, zijn er zoo vele.
En je bedenkt, dat als vijf gezonde onbevangen
kinderen hier niet het slachtoffer geworden
zijn van een mysterieus bedrog, of zich verwik
keld hebben in een ongehoorde mystificatie,
O. L. Heer vanuit zijn hoogen Hemel heeft
vastgesteld, dat daar beneden aan den voet
van een prozaïschen spoordijk, in het hoekje
van een pensionaatstuintje, dat verduisterd
wordt door de schamele takken van een groepje
weinig levensvatbare, bemoste sparren ontsierd
door een banaal Lourdes-grotje, vlak naast een
vervelend ijzeren tuinhek langs de straat, zijn
Hemelsche Moeder zou verschijnen: „belle a
pleurer toute la vie" zooals Andrée Degeim-
bre gezegd heeft; onder den overhangenden
tak van een rood-bloeienden meidoorn.
Als we de eerste huizen van Beauraing, waar
onder er nieuwgebouwde zijn, passeeren, worden
■we tegengehouden door een geïmproviseerden
verkeers-agent. We moeten omrijden. Er is een
ongeluk gebeurd. Wij gaan een zijweg in. en
juist als we verderop de hoofdstraat weer be
reikt-hebben, moeten we opnieuw stoppen. Vlak
voor onzen auto heen dragen vier mannen een
baar, waarop de verongelukte ligt. Zij is dood.
De 'chauffeur neemt zijn pet af. Het is een
vrouw, die ter beevaart gekomen was. moeder
van zeven kinderen. Zij is overreden en op slag
gedood; haar schedel is verbrijzeld. Zij is be
dekt met een paardedeken. Aan den eenen
kant steken twee geschoeide voeten uit, die
meebewegen met den stap van de dragers en
aan den anderen kant een verwarde bos blond
haar.
Dat Is het eerste, wat we zien in Beauraing.
Onze auto wordt gestald in het centrum- op
het snijpunt van den hoofdweg waarlangs wij
binnenkwamen, en den kasseiweg, waaraan,
naar links, eerst de dorpskerk ligt, dan, drie
minuten verder, aan den rechterkant, de tuin
der verschijningen en onmiddellijk daarachter
het viaduct van de spoorlijn. Het krioelt van
de menschen. Het heeft hier iets van een ker
mis. Onze chauffeur vertelt, dat, toen hij hier
voor het eerst kwam, er niets te krijgen was
dan een groote kom koffie zonder oor en zon
der lepeltje en een dubbele snee boerenmik met
ham, die uit de hand toegereikt werd zonder
bord of mes. Nu zijn alle cafés nieuw opge
schilderd en hebben reclame en comfort hun
intrede gedaan. Langs de wegen overal kramen
met oliebollen, frites, druiven, plaatjes, vlag
getjes en medailles. Restaurants van planken en
bruin zeildoek. Op de hoeken der wegen liggen
misgeborenen en oorlogsverminkten met naast
zich een groot bord, waarop in het Fransch en
in het Vlaamsch hun desolate geschiedenis be
schreven staat. Op de meeste kramen leest men
het ongermaansche„Men spreekt Vlaamsch"
of „Welkom Vlamingen". Het is opvallend, dat
men veel meer Vlaamsch, zelfs meer Hollandsch
hoort spreken dan Fransch.
Ik kan niet zeggen dat deze bedrijvigheid mij
gehinderd heeft. Dat, waar vele menschen by-
eenstroomen, bedelaars en handelaars, ieder
op hun manier trachten zaken te doen ligt voor
de hand. Dat er souvenirs en devotie-artikelen
te koop worden geboden, evenzeer. Ik geloof
dat daarmee, misschien zelfs door de bedelaars,
voorzien wordt in een reëele behoefte. Als we
in Beauraing geen broodjes en geen briefkaar
ten konden krijgen, zouden we er ingezonden
stukken aan wijden. Bedrijfsleven dat beant
woordt aan een bestaande vraag is altijd ge
zond. Dat de meeste devotie-artikelen den toets
eener „aesthetische" kritiek niet kunnen door
staan is.... een tamelijk algemeen verschijn
sel. Op het St. Pietersplein te Rome is dat niet
veel beter. Of het waar is dat de sterke waar-
deverschuivingen in Beauraing aanleiding heb
ben gegeven tot grondspeculaties en zwendel,
kan ik als vluchtig bezoeker niet beoordeelen
Overigens komt ook dat verschijnsel in derge
lijke omstandigheden meer voor. Bij gelegen
heid van de Pauselijke Paaschmis van dit Heilig
Jaar werden toegangskaarten voor de St. Pieter,
waarvan de kosteloosheid door het Vaticaan
streng gehandhaafd wordt, in Rome, naar men
zegt, voor 40 Lire te koop geboden door lieden
die de omstandigheden wisten uit te buiten.
We zien Brabantsche boerinnenmutsen, K. J.
V.-meisjes, vlaggen en trommels. Veel priesters
en Religieuzen. Eenige meisjes verzoeken ons
hun rozenkrans te wijden. Zij komen uit
Zeeuwsch-Vlaanderen; ze zijn 's morgens om
5 uur vertrokken en zullen niet voor vier uur
's nachts weer thuis zijn.
We gaan eerst even de kerk in. Er wordt veel,
veel gebeden overal. Onwillekeurig grijp je naar
je rozenkransMen zegt, dat hier voortdu
rend wordt biechtgehoord.
Dan brengen wij ons eerste bezoek aan den
tuin der verschijningen. Komende uit het cen
trum ligt deze tuin aan de rechterzijde. Hij
wordt achteraan begrensd door een hoogen
spoordijk en is van de straat gescheiden door
een ijzeren hek. Op een goede 30 Meter van de
straat ligt het pensionaat der Zusters. De tuin
tusschen den weg en het Pensionaat is door een
hek in twee helften verdeeld. In de voorste helft,
die alleen voor het publiek toegankelijk is, staat
aan den voet van den spoordijk een klein Lour
des-grotje. Meer naar voren is langs het hek
een afgescheiden ruimte voor de zieken, waar
een viertal handige verpleegsters in witte jas
sen hulp bieden. Aan deze ruimte grenst een
klein, speciaal afgerasterd hoekje, vlak bij den
ingang, waarin een magere lindeboom staat en
de meidoornstruik, onder welks overhangende
tak 'n wit marmeren plaat met in gouden lettsrs:
„Lieu des apparations". Er staan eenige bce-
renbloemen bij en aan de afrastering hangen
rozenkransen en vastgestrikte lintjes.
De tuin is zwart van de menschen, Aan der
ingang worden kaarsen verkocht. Duizenden
circuleeren langs de plaats der verschijningen.
waar zij ongevraagd geld neerwerpen langs
het grotje en verlaten door een tweede hek
weer den tuin. Het is er stil en er wordt veel
gebeden. Wij strijken onze rozenkransen aan
de grot aan, die van onder tot beven bedro
pen en berookt is door de vele kaarsen. Er
hangen krukken en ex-voto's. Binnen de om
heining liggen en zitten de zieken. We zien
moeders met mismaakte of idiote kinderen. Je
hart krimpt er bij. Wat stroomt hier weer een
lijden en verdriet bijeen aan Moeders voeten.
Niet ver van den tuin staat het huis van de
familie Degeirnbre aan een binnenweg. Het is
een kloeke boerenwoning, gebouwd uit de grau
we hardsteen der Ardennen. Voor de gesleten
deur staat een groepje menschen. Een paar
vrouwen hebben post gevat op de bovenste trede
van de stoep, niet van zins heen te gaan voor
zij de kinderen gezien hebben. De deur blijft
gesloten. Dat gaat hier natuurlijk zoo dag in
dag uit. Wat moeten deze menschen en dezze
kinderen vooral, een vreemd, onwerkelijk leven
leiden onder die voortdurende devote belege
ring. En tcchals wij dit aardsche leven
terug plaatsen in de perspectieven der eeuwig
heid, wat is het dan anders dan wat wij allen
trachten te doen: ons leven te verbruiken ter
eere Gods. Maar het zal voor deze kinderen
een heel zware roeping zijn.
Eindelijk gaat de deur open. Een priester, die
blijkbaar goed bij de familie bekend is, verlaat
het huis, en, als hij nog in de deuropening
staat, laat Gilberte Degeirnbre zich even zien.
Ze is de jongste van alle kinderen, 9 jaar, een
vriendelijk blond kindje. Lief lachend zwaait
zij de menschen toe. Zij ziet er wat moe uit.
De menschen, die vlak voor de deur staan
dringen op. Zij grijpen Gilbertjes handje, zij
streelen en zij kussen het. Liefde en vereering.
Wij hebben ons eerst op den achtergrond ge
houden, maar dan intens dringen wij ook naar
voren. Ook wij willen haar handje voelen in
onze hand. Het gaat je diep door de ziel: daar
ginds op enkele honderden meters afstand de
tuin, de zieken, de duizenden, Maria, het nieu
we dorp; en dit kleine meisje is een van
de kinderen, die dit alles in beweging hebben
gezet. Ze gaat nu terug. Ik heb haar nog niet
bereikt. Dan ziet ze mij, een Priester, en ze
komt even terug om mij haar handje te rei
ken. Nu zwaait ze weer, en verzoekt Moeder
haar op den arm te nemen om allen te kunnen
groeten. Ze roept een groet en dan in geaccen
tueerd Vlaamsch: „Goedendag"Ze heeft
zelf pleizier in de vreugde en de ontroering,
die daarmee door de menschen gaat. Het is een
tooneeltje van zuivere vreugde. In tegenstelling
met de kinderen Voisin, zooals wij hen zagen
vandaag, is zij vroolijk en opgewekt. Zij is van
al deze kinderen de kinderlijkste, het meest lij
kend op een engeltje. Wij kunnen ons heel
goed indenken, dat als O. L. Vrouw iets van
haar schoonheid laat zien, het zal zijn aan
zulke kinderen, en onze hemelsche Móeder
zal ons den egoïstischen inslag van deze ge
dachte vergeven, wij gunnen het haar van
ganscher harte.
Mijn tochtgenoot Leo is diep getroffen: hy
heeft geen rust meer. En nog tweemaal is hij,
voor den avond valt, teruggekeerd voor deze
deur. Hij heeft door een reet van de deur de
kleine Gilberte aan tafel gezien, bezig met een
boterham met jam. En den volgenden morgen
zei hij, dat hij nog eens terug wil naar Beau.
raing. 'ik wil ook neg eens terug.
Als wij den weg opgaan naar de Voisins en
we tien stappen van de deur verwijderd zijn,
ineens, gaat er mij als een vuurstraal door mijn
wezen, een plotseling bliksemend doorzicht: „dat
kind heeft MARIA gezien." Ik moet stilstaan,
de tranen springen mij in de oogen.Dit kindje
heeft Maria gezien met haar eigen cogen
gesproken met Haar; de Moeder van God heeft
zich tot haar overgebogen en haar een ge
helm toegefluisterd „voor haar alleen". Een
stukje van den hemel is voor haar opengegaan;
w Vs® i
t;'- t
Foto Franz Ziegler, 's-Gravenhagel
Maria, het hoogtepunt van geheel de schep
ping, Gods grootste wonderwerk. O, het gaat
er niet over hier een oordeel uit te spreken
over de werkelijkheid der verschijningen: het
is slechts een inzicht in wat het zijn moet:
Maria te zien. Het is een inzicht, dat te
gelijk een groot heimwee levend maakt. Een
grenzeloos verlangen. Verstandige lieden heb
ben bezwaren gemaakt tegen de vereering, die
deze kinderen te beurt valt. Dat is theorie. De
werkelijkheid is, dat zoodra wij het voor waar
schijnlijk houden, dat zul een kind Maria ge
zien heeft, wij het niet meer kunnen bezien
met gewone oogen. Dat wij verlangen zouden
ons zelf en alles te vergeten. Niets te weten
dan wat zij weet. Heeft een heilige ni t gezegd,
dat het. Vagevuur, hoe pijnigend het ook zijn
moge, tegelijk een genot zal zijn voor ons, als
wij aangenomen zijn voor den hemel. Rein-
gebrand te mogen worden om, één met de En
gelen en de Heiligen, God te mogen zien?....
De belangrijkste vraag als je terugkeert van
Beauraing schijnt wel te zijn „of je er in ge
looft" en wat voor indruk in dit opzicht, de
kinderen maken en heel de omgeving. Ik be
ken eerlijk, dat ik niet de minste moeite ge
daan heb mij omtrent die vraag een opinie te
vormen. Ik geloof in de mogelijkheid; ik heb
er een diep besef opgedaan van wat Maria's
nabijheid be-
teekent voor F~"
ons, en van wat
moeder
Degeirnbre eens
zeide tot een
Vlaamsch jour
nalist „Het
moet toch wel
wat heerlijks
zijn, den Ro
zenkrans, niet
waar mijnheer,
en den Wees
gegroet." Mis
schien is zelfs
daartegenover
het probleem
van de bewezen
werkelijkheid
der verschijnin
gen van secun
dair belang.
Wat de ge-
loofswaardig-
heid der kinde
ren betreft, hun getuigenis is nauwkeurig onder
zocht en hun karakter uiterst kritisch bestudeerd.
Wat'n haastig bezoeker in vijf minuten meent te
zien, zeker als hij zich voelt aangegrepen door
de boeiende schoonheid van wat het zou zijn,
'egt geen gewicht in de schaal. Het valt niet
te ontkennen, dat Dr. de Greeff vooral, in de
pasverschenen studie over Beuraing die hij met
drie medewerkers uitgaf, feiten releveert,, die
tot omzichtigheid aanmanen. Zeker is ook dat
als wij, een eisch van het gezond verstand vol
gend, zooals Pater Lenain S. J. die ontwikkelde
in de „Nouvelle Revue Théologique". het ge
heel van Beauraing voor oogen houden, wij
niet het recht hebben, het heele „geval" met
een of ander hooghartig slagwoord ter zijde te
schuiven. Een medebroeder zeide m'i dezer da
gen, dat hij een H. Mis had opgedragen voor
de kinderen van Beauraing Dat is wel het
mooiste wat wij doen kunnen.
De familie Voisin volgt tegenover hel opdrin
gen der nieuwsgierigen een ander procédé. Ook
voor hun huisdeur staat een zwerm menschen
samengepakt. Elke vijf minuten wordt er een
groepje binnengelaten. Het is een geweldig
dringen. De vader staat energiek in zijn deur
en regelt het verkeer. „Wie dringt komt er niet
in!" roept hij onder het gesprek door dat hij
over onze hoofden heen, voert met een van zijn
buren.
Eindelijk is het onze beurt.
Het huis der Voisins Is een dier woningen,
die aan Beauraings hoofdweg het karakter van
een straat trachten te geven. Niet gegroeid uit
het land, maar afgekeken van de stad. De Voi
sins behooren tot den kleinen middenstand en
drijven een zaakje in behangselpapieren en
aanverwante artikelen, terwijl de vader een
functie bekleedt bij het spoor. Men zegt, dat
hun bedrijf, onder de abnormale omstandighe
den waarin zij leven, leelijk achteruit loopt, en
herhaaldelijk kan men lezen dat zij resoluut
weigeren, in verband met de groote gebeur
tenissen te Beauraing ook maar het geringste
aan te nemen. Wij hebben nóch bij hen, nóch
bij de Degeimbres, nóch waar ook in Beauraing
den minsten last ondervonden van menschen
die op geld uit zijn. Wij komen in een kleine
gang, en rechts is een open deur, die toegang
geeft tot het winkeltje. Wij gaan er binnen
met een twintig man. Op den achtergrond rek
ken met papierrollen. Middenin staat een toon
bank en daarachter zit de Moeder met links
en rechts haar twee dochters, Femande en Gil
berte.
De twee meisjes zitten stilletjes, met een
eenigszins apatische uitdrukking voor zich te
kijken Voor de toonbank staan wij, zwygend.
Er hangt een pijnlijke stilte. Dan zegt de moe
der dat de kleine Albert op vacantie is.... hoe
laat vanavond gebeden wordt in den tuin.
Wij vragen Femande vanavond voor ons te
willen bidden. Met een vriendelijk, stil knikje
belooft zij het.... Zij is de oudste der vyf kin
deren. Zij is het meisje, dat snikkend heeft
heeft toegestemd in Maria's eisch „Sacnf ez
vous pour moi". Men krijgt den indruk, dat
by deze kinderen het tragische element meer
op den voogrond komt: de kinderen Degeirnbre
zijn meer geslagen geweest door de schoonheid
van de Moeder Gods en beiden hebben zy er
heerlijke dingen over gezegd.... Wij be;den
krijgen nog een hand van haar. Er komt nu be
weging in ons groepje, maar de moeder wyst
op een kartonnen kaart, waarop met potlood
geschreven staat, dat de kinderen geen hand
meer mogen geven. Femande's arm is ontsto
ken geweest van vermoeienis. Alleen kinderen
en zieken hebben een streepje voor. De heer V.
vraagt nog in het Hollandsch een Wees ge-
groetje. De kinderen begrijpen hem. Wij gaan
heen.
Een heel andere sfeer. 'sAvonds in den tuin
valt ons pas op welk een mooi kind Gi berte
Voisin is, de jongste. Gilberte Degeirnbre is
meer een kind, zij een mooi klein meisje.
We gaan wat rusten, briefkaarten schrijven,
en informeeren naar de regeling van het
avondgebed.
Reeds voor zessen gaan we terug naar den
tuin. De heer V. en Leo veroveren zich een
plaatsje buiten aan het hek- vlak bij de plaats
der verschijningen. Wij gaan den tuin in en,
in een rustig hoekje, bidden wij ons brevier.
Tegen zeven uur wordt de tuin ontruimd.
Alleen de priesters en de zieken mogen blij
ven In den gereserveerden kloostertuin be
merken wij nog eenige groepjes genood gden.
Als de tuin leeg is zien we pas hoe klein hij
eigenlijk is. De priesters staan in een halven
kring rondom de plaats der verschijningen,
waar straks de kinderen zullen komen. Of
schoon velen reeds in den middag zijn weg
gegaan om tijdig thuis te zijn is de straat bui
ten het hek zwart van de menschen. Langs
het hek staat het volk dicht opeengepakt Een
gejuich kondigt aan dat de kind ren, uie tegen
woordig per auto gehaald worden, op komst
zijn. Een minuut of tien over zeven hebben zij
den tuin bereikt. Zij voeren aan de hana een
langen, blinden man mee, die eiken avond met
hen bidden mag, en tusschen hen in een joch e
op krukken met misgroeide beentjes. Hij heeft
een blonden krullebol en een voolijk. slim ge
zichtje. Wij herkennen in hem den kleinen
Joseph Degoudenne, een vriendje rn Albert
Voisin. Hij heeft vele verschijningen bijgewoond
en, naar zijn beweren, enkele malen de Moe
der Gods gezien. Hun binnenkomen is heel on
opvallend geweest. Later vertellen Leo en zijn
Vader, die toch in den middag met ons de
kinderen gezien hadden, dat zij de kinderen
pas hadden opgemerkt toen het rozenhoedje
al begonnen was.
Eenvoudig en klaar beginnen zij te bidden-
De kleine Gilberte Degeirnbre komt wat te
laat. Zij moet den rozenkrans van haar buur
meisje zien, hoever ze is, en telt met kinderlij
ken ijver haar kralen uit. Zij is zeer eenvou
dig gekleed, een zwart jurkje aan en een wol
len muts op, en staat, een beentje vooruit, met
een overtuigd en ernstig gezichtje te bidden,
haar oogen op de plaats der verschijningen
gericht. De kleinste Voisin draagt een witten
omslagdoek waarvan de franjes over haar bloo-
ten benedenarm vallen. Zij heeft een zwierig
wit hoedje op met een lichtblauw lint erom
heen. Van tijd tot tiid ziet zij om zich heen,
heel ongedwongen. Men moet bedenken dat
wij allen hen met aandacht staan op te nemen,
dat op nog geen meter afstand van hen het
straathek is waar de menschen hun gezicht
wringen tusschen de traliën om de kinderen te
verslinden met hun oogen.
De groote meisjes zie ik minder goed. Die
staan een paar stappen naar achter. De kin
derstemmen bidden vóór. Heel het volk ant
woordt. Hun voorbidden is vlot en klaar-
Prachtig is de kloeke rythmeering van het
Fransche Weesgegroet. Van tijd tot tijd rijdt
een trein over den hoogen spoordijk. De ma
chinist en de menschen kijken op ons neer; er
wordt gewuifd.
Na het rozenhoedje gaan de kinderen, on
bevangen als ze gekomen zijn, naar de grot
en bidden daar nog eenige tientjes voor de
zondaren, voor de zieken en dan. klaar in den
avond, we verstaan elk woord, een 15-tal kee
ren „Notre Dame de Beauraing, convertissez
les pécheurs et guerissez les malades".
Dan zingen ze een drietal volksche Maria-
liedjes. Heel de menigte zingt mee met het
refrein. Wij staan een tiental meters van de
grot. Tusschen ons en de grot heeft zich alles
verzameld wat nog in den tuin was. Het gebed
is uit. En dan opeens een beweg ng, 'n geroep,
dringen en schuiven. Een genezing! Ook wij
dringen, worstelen ons vooruit. Een lange Hol-
landsche priester heeft de genezene gezien Zij
heeft hem opzij gedrukt. Hij heeft haar recht
in de oogen gekeken. Klare, blauwe oogen' Het
is een meisje, zoo wordt verteld, van dertig
jaren dat blindgeboren is en nu het gezicht
heeft gekregen. Een jongen heeft er vlak
bij gestaan Hij is geheel verbouwereerd. Wij
vragen hem: Wat heb je gezien, wat deed ze?
„Zij sprong op, breidde de armen uit, en toen
kuste ze de verpleegsters die naast haar ston
den." Ieder vraagt. Ieder legt uit. De genezene
is aanstonds in het klooster gebracht. Een ver
pleegster die terugkomt ontwijkt alle vragen:
„Je n'en sais rien". Een man stemt het Mag
nificat aan We springen terug voor de pot.
Mijn gezel staat boven op een bank en zingt,
zingt uit volle kracht mee: „Quia fecit m hi
magna qui potens est"Je zingt en snikt
tegelijk. Tusschen twee verzen keert hij zich
om: „Of er een mirakel gebeurd is weet ik
niet; het komt er ook niets op aan." Over de
hoofden dragen de verpleegsters een leege baar
weg. Is er nóg een wonder gebeurd? Niemand
weet het.
Wij gaan In den schemer rijden wjj weg
om half negen. Een tocht door den nacht van
drie en een half uur. In 't begin enthousiast
praten, vragen, uitleggen De chauffeur ver
telt dat hij eiken keer een rozenhoedje gaat
bidden bij de grot en hoeveel hij reeds dankt
aan Maria's bystand. Dan worden wij stü. En
rijden zwijgend door den nacht. De Ardennen
door, langs bergen en steden en fabrieken die
zwoegen in de duisternis en vurige rookzuilen
uitspuwen. De glanzende Maas.
Het is bijna middernacht als wij in Maas
tricht terugkeeren.
JOS. CREYGHTON. S. J-
Het is dezer dagen vijftig jaar geleden, dat
de heer W. Vliegen tot de socialistische
beweging toetrad; vijftig jaar, "n
lange tijd.
En niemand zal willen ontkennen, dat de
heer Vliegen al die jaren een van de waar
digste en eerlijkste strijders geweest is voor wat
hij zag als zijn ideaal.
Nu is de heer Vliegen in verband met zijn
jubileum onlangs geïnterviewd door een redac
teur van „Het Volk", die uit 's heeren Vliegen'»
mond o.a. opteekende:
„De (Hitwikkeling van de beweging is onder
den invloed van het Marxisme te eenzijdig ge
weest. De theorie is door de feiten niet be
vestigd. Er is een tegenspraak ontstaan tus
schen het feit, dat de arbeidersklasse een ze
kere machtspositie heeft bereikt en het kramp
achtig vasthouden aan de oude oppositie-ge
dachte, de voorstelling, dat men eenmaal met
een ruk de socialistische revolutie zou kunnen
verwezenlijken. Wat mij hindert, dat is de vrees
voor de verantwoordelijkheid, die men aan den
dag legt. Daardoor verliezen de menschen hun
geloof aan de beweging. Het heeft te veel aan
daadkracht ontbroken. Er is een tekort aan
concrete doelstelling. Daardoor is het socialis
me in Duitschland in het gedrang geraakt. Ik
erken de bijzondere moeilijkheden, die het daar
op zyn weg ontmoette, maar toch geloof ik,
dat de Duitsche socialisten zich meer hebben
laten leiden dan zelf te stuwen. Hitler's aan
trekkingskracht was, dat hij niet terugdeinsde
voor de macht, onverschillig welke moeilijkhe
den de verovering daarvan zou opleveren. Geen
enkele partij der Internationale heeft een con
creet program van overgann naar het socia
lisme. Ik ben echter zelf van plan daarvoor
binnenkort richtlijnen aan te geven."
Het moet den socialistischen veteraan toch
wel droevig te moede zijn, nu na vijftig ja
ren opofferenden strijd in dienst van het in
zijn jeugd zoo lichtende ideaal een dergelijke
pessimistische verklaring, waaruit niets dan te
leurstelling spreekt, te moeten afleggen: „De
ontwikkeling te eenzijdig", „de theorie door
de feiten niet bevestigd", „tegenspraak tus
schen machtspositie en oppositie-gedachte",
„vrees voor de verantwoordelijkheid", te wei
nig „daadkracht", „tekort aan concrete doel
stelling" en tot slot: ,Geen enkele partij der
Internationale heeft een concreet program van
overgang naar het socialisme."
In deze treurige omstandigheden zal de heer
Vliegen in 's hemels naam op het eind van zija
leven zélf nog maar probeeren, daartoe richt
lijnen aan te geven.
Wij moeten sterk betwijfelen, of de heer
Vliegen met de uitvoering van ziin plan succes
zal hebben, gezien het feit, dat nog geen enxels
socialist ter wereld, hoe knap ook, dit wonder
tje heeft weten te wrochten.
Voor den heer Vliegen zijn de nadagen van
het socialisme triest.
Vele misleiden kunnen echter met 's heeren
Vliegen triesten levensavond hun voordeel doen.
Gisteren kwamen te Arnhem in .Musis Sa
crum" bijeen vertegenwoordigers der textielar
beidersorganisaties „St. Lambertus", „De Een
dracht" en „Unitas"; werkgevers en vertegen
woordigers van werkgevers-vereenigingen in de
textiel-industrie, benevens vrijwel alle belang
hebbende gemeentebesturen.
De vergadering, die op initiatief der drie eerst
genoemde organisaties was uitgeschreven had
ten doel, den toestand in de textielindustrie te
bespreken en onder het oog te zien wat in de
gegeven omstandigheden van regeeringswege zou
dienen te geschieden, om in den slechten gang
van zaken in de textielindustrie verbetering te
brengen.
Na breedvoerige besprekingen kwam men tot
de eensluidende conclusie, dat de tot nog toe
geboden regeeringshulp onvoldoende moet wor
den geacht om te voorkomen, dat een belangrijk
deel der Ned. Textielindustrie ten gronde zal
gaan.
Besloten werd de regeering in kennis te stel
len met het ter vergadering besprokene, waar
in de uitdrukkelijke en eensluidende wensch tot
het treffen van spoedige en doelmatige regee-
ringsmaatregelen tot uiting kwam.
De vergadering, die een besloten karakter
droeg, werd ook bijgewoond door vertegenwoor
digers van den Minister-President, Minister
van Koloniën en van den Minister van Econo
mische Zaken.
Men bericht ons nader uit Arnhem;
De maatregelen, welke op deze vergadering
zijn besproken, betreffen den export en de con-
tingenteering van textielgoederen.
Twente, dat voor 50 pet. op export is aan
gewezen vraagt aan de Regeering den export
met alle mogelijke middelen te willen bevor
deren.
Voor Indië vraagt men een betere regeling
van de contingenteering.
De notulen van deze vergadering zuUen aan
den Minister van Koloniën en aan den Minis
ter van Economische Zaken worden toegezon
den.
i
Het Centraal Verband der Sint Josephs Ge
zellen Vereenigingen organiseert dit jaar we
derom een Congres voor Seniores en Commis
sarissen der aangesloten Vereenigingen.
Dit Congres heeft plaats te Rotterdam in het
gebouw der St. Josephs Gezellen Vereeniging
aan het Stationsplein op 7 en 8 October.
Er zullen inleidingen gehouden worden door
Mr. C. M. J. F. Goseling, Pater L. D. Oorsprong
O.P. en Kapelaan W. H. Simons. Paul Buijsman
uit Lutjebroek en Joop Reekers uit Amsterdam
houden een causerie over jeugdwerkloozenzorg
ten plattelande en in de stad.