Een middag in Beauraing Textiel in nood FEITEN EN INDRUKKEN I VRIJDAG 8 SEPTEMBER Bij de kinderen op bezoek A 18®!®!® HM. de Koningin bij haar 35-jarig regeerings-jubileum Na vijftig jaren Sint Josephs Gezellen i— De jongsie der kinderen Degeirnbre - - iï" De jongste der Voisins Fabrikanten en arbeiders vragen gezamenlijk aan de regeering om spoedige maatregelen Contingenteering in Indië Congres te Rotterdam op 7 en 8 October Ik heb den tocht naar Beauraing gemaakt per auto samen met een medebroeder; zijn jongeren broer Leo en zijn vader, den heer V. Wij vertrokken van Maastricht om 9 uur, om niet dan tegen middernacht terug te keeren. .Het was een mooie, regenlooze dag; maar heel den dag door heeft de zon gestreden met de wolken. Dit artikel zal niets anders zijn dan een verslag van den tocht, zonder critiek en zonder opinies. Het zal den lezer wellicht van nut kunnen zijn zich, bij de heftige disputen over Beauraing die in België gevoerd worden en die reeds bezig zijn de Nederlandsche grens te overschrijden, een concreet beeld te vormen van Beauraing, zooals het er nu uitziet. Bij Canne passeefen wij de grens en zijn aan stonds in het Walenland. Luik, Seraing, Co- ckerill. Muy: een aan elkaar gebouwd complex van fabrieken en arbeiderswoningen, het land van steenkool en gesmolten staal: in de zwar te, onvriendelijke straten hangt een benauwen de atmosfeer van kolendamp en salpeter. Hier zwoegt het Katholieke Walenvolk. Men zegt, dat van de arbeidersbevolking een ontstellend klein percentage practiseert. Meer naar het Zui den moet het niet veel beter zijn. „Menschen onder de menschen" zegt „de Standaard" van de familie Voisin, waarvan de vader gedurende 16 jaar zijn plichten niet had waargenomen. Wij nemen de richting naar Namen Telkens halen wij autobussen in en kleine vrachtwagens, waarop een heele landelijke familie, soms met een zieke in hun midden, het zich gemakkelijk zoekt te maken. Alles gaat naar Beauraing, zegt de chauffeur. Einde Juli telde men een 20.000 bezoekers per dag en op Zondagen 75 5 90 duizend. Er zijn nu in acht maanden al veel meer menschen geweest dan er in Lourdes in een geheel jaar komen. Nooit heeft een bede vaartplaats zich zoo snel ontwikkeld. Wij zien bussen van de „Reisduif" uit Antwerpen, uit Eindhoven, den Bosch, Tilburg, Nijmegen. Van de firma, die ons rijdt, zijn er vandaag drie wa gens heen. Onze chauffeur komt er twee. drie maal in de week. Voorbij Dinant zag ik recla meborden voor de grot van Han: „A 20 K.M. de Beauraing". Een jaar geleden kende niemand Beauraing. God hoeft maar even zijn vinger te bewegen om het aanschijn der aarde te ver anderen. Namen. Door de poorten en de tunneltjes van de hooge, grijze citadel trekt tram 7, „la ligne merveilleuse", zijn bochten. We komen in het Maasdal tusschen Namen en Dinant. Het is 12 uur als wij in Dinant aankomen. Wij stappen uit om te eten. De heele „grand' place" naast de kathedraal staat vol bussen en auto's. Naast ons een zware reiswagen uit Griekenland. In de straten speciale wegwijzers: „Beauraing". Op de prijslijst van ons restaurant staat een platte grond, waarop met roode letters de weg naar Beauraing is aangegeven. Alle café's zitten vol menschen, die hun boterhammen eten met er bii bestelde koffie, of zich een „diner populai re" veroorloven en linksche pogingen doen om deftig te eten. Een groep internaatsmeisjes met een paar Zusters zoeken schuchter naar een veilig hoekje. Verder zijn het allemaal gewone menschen, de groote laag van het volk. De groo- te wereld gaat niet naar Beauraing. Alles is Katholiek, alles groet; en als we na het eten nog even naar de Kathedraal gaan, vraagt men ons rozenkransen en medailles te wijden. Tegen twee uur zetten wij de reis voort. Het is nu een file van auto's en bussen. Als we na een klein half uurtje de laatste hoogten van „le rocher de Freyr" bereiken, ligt voor ons een wijde heuvelachtige vlakte: rechts Givet, dat reeds op Fransch gebied ligt, en vóór ons, iets naar links, een langgerekte huizengroep. Beau raing, zegt de chauffeur. Het is een land, dat denken doet aan het land van Herve, de streek van Verviers. We zien van Beauraing niets dan enkele witte vlekken, de strakke lijn van den hoogen spoordijk en het torentje van de dorps kerk. Er hangt een gezeefd gouden licht ever het land. Je wordt er stil onder. Ik zie, hoe een van mijn reisgenooten zyn sigaar wegwerpt. De wereld is zoo groot, en hoekjes van de wereld zooals we hier voor ons zien, zijn er zoo vele. En je bedenkt, dat als vijf gezonde onbevangen kinderen hier niet het slachtoffer geworden zijn van een mysterieus bedrog, of zich verwik keld hebben in een ongehoorde mystificatie, O. L. Heer vanuit zijn hoogen Hemel heeft vastgesteld, dat daar beneden aan den voet van een prozaïschen spoordijk, in het hoekje van een pensionaatstuintje, dat verduisterd wordt door de schamele takken van een groepje weinig levensvatbare, bemoste sparren ontsierd door een banaal Lourdes-grotje, vlak naast een vervelend ijzeren tuinhek langs de straat, zijn Hemelsche Moeder zou verschijnen: „belle a pleurer toute la vie" zooals Andrée Degeim- bre gezegd heeft; onder den overhangenden tak van een rood-bloeienden meidoorn. Als we de eerste huizen van Beauraing, waar onder er nieuwgebouwde zijn, passeeren, worden ■we tegengehouden door een geïmproviseerden verkeers-agent. We moeten omrijden. Er is een ongeluk gebeurd. Wij gaan een zijweg in. en juist als we verderop de hoofdstraat weer be reikt-hebben, moeten we opnieuw stoppen. Vlak voor onzen auto heen dragen vier mannen een baar, waarop de verongelukte ligt. Zij is dood. De 'chauffeur neemt zijn pet af. Het is een vrouw, die ter beevaart gekomen was. moeder van zeven kinderen. Zij is overreden en op slag gedood; haar schedel is verbrijzeld. Zij is be dekt met een paardedeken. Aan den eenen kant steken twee geschoeide voeten uit, die meebewegen met den stap van de dragers en aan den anderen kant een verwarde bos blond haar. Dat Is het eerste, wat we zien in Beauraing. Onze auto wordt gestald in het centrum- op het snijpunt van den hoofdweg waarlangs wij binnenkwamen, en den kasseiweg, waaraan, naar links, eerst de dorpskerk ligt, dan, drie minuten verder, aan den rechterkant, de tuin der verschijningen en onmiddellijk daarachter het viaduct van de spoorlijn. Het krioelt van de menschen. Het heeft hier iets van een ker mis. Onze chauffeur vertelt, dat, toen hij hier voor het eerst kwam, er niets te krijgen was dan een groote kom koffie zonder oor en zon der lepeltje en een dubbele snee boerenmik met ham, die uit de hand toegereikt werd zonder bord of mes. Nu zijn alle cafés nieuw opge schilderd en hebben reclame en comfort hun intrede gedaan. Langs de wegen overal kramen met oliebollen, frites, druiven, plaatjes, vlag getjes en medailles. Restaurants van planken en bruin zeildoek. Op de hoeken der wegen liggen misgeborenen en oorlogsverminkten met naast zich een groot bord, waarop in het Fransch en in het Vlaamsch hun desolate geschiedenis be schreven staat. Op de meeste kramen leest men het ongermaansche„Men spreekt Vlaamsch" of „Welkom Vlamingen". Het is opvallend, dat men veel meer Vlaamsch, zelfs meer Hollandsch hoort spreken dan Fransch. Ik kan niet zeggen dat deze bedrijvigheid mij gehinderd heeft. Dat, waar vele menschen by- eenstroomen, bedelaars en handelaars, ieder op hun manier trachten zaken te doen ligt voor de hand. Dat er souvenirs en devotie-artikelen te koop worden geboden, evenzeer. Ik geloof dat daarmee, misschien zelfs door de bedelaars, voorzien wordt in een reëele behoefte. Als we in Beauraing geen broodjes en geen briefkaar ten konden krijgen, zouden we er ingezonden stukken aan wijden. Bedrijfsleven dat beant woordt aan een bestaande vraag is altijd ge zond. Dat de meeste devotie-artikelen den toets eener „aesthetische" kritiek niet kunnen door staan is.... een tamelijk algemeen verschijn sel. Op het St. Pietersplein te Rome is dat niet veel beter. Of het waar is dat de sterke waar- deverschuivingen in Beauraing aanleiding heb ben gegeven tot grondspeculaties en zwendel, kan ik als vluchtig bezoeker niet beoordeelen Overigens komt ook dat verschijnsel in derge lijke omstandigheden meer voor. Bij gelegen heid van de Pauselijke Paaschmis van dit Heilig Jaar werden toegangskaarten voor de St. Pieter, waarvan de kosteloosheid door het Vaticaan streng gehandhaafd wordt, in Rome, naar men zegt, voor 40 Lire te koop geboden door lieden die de omstandigheden wisten uit te buiten. We zien Brabantsche boerinnenmutsen, K. J. V.-meisjes, vlaggen en trommels. Veel priesters en Religieuzen. Eenige meisjes verzoeken ons hun rozenkrans te wijden. Zij komen uit Zeeuwsch-Vlaanderen; ze zijn 's morgens om 5 uur vertrokken en zullen niet voor vier uur 's nachts weer thuis zijn. We gaan eerst even de kerk in. Er wordt veel, veel gebeden overal. Onwillekeurig grijp je naar je rozenkransMen zegt, dat hier voortdu rend wordt biechtgehoord. Dan brengen wij ons eerste bezoek aan den tuin der verschijningen. Komende uit het cen trum ligt deze tuin aan de rechterzijde. Hij wordt achteraan begrensd door een hoogen spoordijk en is van de straat gescheiden door een ijzeren hek. Op een goede 30 Meter van de straat ligt het pensionaat der Zusters. De tuin tusschen den weg en het Pensionaat is door een hek in twee helften verdeeld. In de voorste helft, die alleen voor het publiek toegankelijk is, staat aan den voet van den spoordijk een klein Lour des-grotje. Meer naar voren is langs het hek een afgescheiden ruimte voor de zieken, waar een viertal handige verpleegsters in witte jas sen hulp bieden. Aan deze ruimte grenst een klein, speciaal afgerasterd hoekje, vlak bij den ingang, waarin een magere lindeboom staat en de meidoornstruik, onder welks overhangende tak 'n wit marmeren plaat met in gouden lettsrs: „Lieu des apparations". Er staan eenige bce- renbloemen bij en aan de afrastering hangen rozenkransen en vastgestrikte lintjes. De tuin is zwart van de menschen, Aan der ingang worden kaarsen verkocht. Duizenden circuleeren langs de plaats der verschijningen. waar zij ongevraagd geld neerwerpen langs het grotje en verlaten door een tweede hek weer den tuin. Het is er stil en er wordt veel gebeden. Wij strijken onze rozenkransen aan de grot aan, die van onder tot beven bedro pen en berookt is door de vele kaarsen. Er hangen krukken en ex-voto's. Binnen de om heining liggen en zitten de zieken. We zien moeders met mismaakte of idiote kinderen. Je hart krimpt er bij. Wat stroomt hier weer een lijden en verdriet bijeen aan Moeders voeten. Niet ver van den tuin staat het huis van de familie Degeirnbre aan een binnenweg. Het is een kloeke boerenwoning, gebouwd uit de grau we hardsteen der Ardennen. Voor de gesleten deur staat een groepje menschen. Een paar vrouwen hebben post gevat op de bovenste trede van de stoep, niet van zins heen te gaan voor zij de kinderen gezien hebben. De deur blijft gesloten. Dat gaat hier natuurlijk zoo dag in dag uit. Wat moeten deze menschen en dezze kinderen vooral, een vreemd, onwerkelijk leven leiden onder die voortdurende devote belege ring. En tcchals wij dit aardsche leven terug plaatsen in de perspectieven der eeuwig heid, wat is het dan anders dan wat wij allen trachten te doen: ons leven te verbruiken ter eere Gods. Maar het zal voor deze kinderen een heel zware roeping zijn. Eindelijk gaat de deur open. Een priester, die blijkbaar goed bij de familie bekend is, verlaat het huis, en, als hij nog in de deuropening staat, laat Gilberte Degeirnbre zich even zien. Ze is de jongste van alle kinderen, 9 jaar, een vriendelijk blond kindje. Lief lachend zwaait zij de menschen toe. Zij ziet er wat moe uit. De menschen, die vlak voor de deur staan dringen op. Zij grijpen Gilbertjes handje, zij streelen en zij kussen het. Liefde en vereering. Wij hebben ons eerst op den achtergrond ge houden, maar dan intens dringen wij ook naar voren. Ook wij willen haar handje voelen in onze hand. Het gaat je diep door de ziel: daar ginds op enkele honderden meters afstand de tuin, de zieken, de duizenden, Maria, het nieu we dorp; en dit kleine meisje is een van de kinderen, die dit alles in beweging hebben gezet. Ze gaat nu terug. Ik heb haar nog niet bereikt. Dan ziet ze mij, een Priester, en ze komt even terug om mij haar handje te rei ken. Nu zwaait ze weer, en verzoekt Moeder haar op den arm te nemen om allen te kunnen groeten. Ze roept een groet en dan in geaccen tueerd Vlaamsch: „Goedendag"Ze heeft zelf pleizier in de vreugde en de ontroering, die daarmee door de menschen gaat. Het is een tooneeltje van zuivere vreugde. In tegenstelling met de kinderen Voisin, zooals wij hen zagen vandaag, is zij vroolijk en opgewekt. Zij is van al deze kinderen de kinderlijkste, het meest lij kend op een engeltje. Wij kunnen ons heel goed indenken, dat als O. L. Vrouw iets van haar schoonheid laat zien, het zal zijn aan zulke kinderen, en onze hemelsche Móeder zal ons den egoïstischen inslag van deze ge dachte vergeven, wij gunnen het haar van ganscher harte. Mijn tochtgenoot Leo is diep getroffen: hy heeft geen rust meer. En nog tweemaal is hij, voor den avond valt, teruggekeerd voor deze deur. Hij heeft door een reet van de deur de kleine Gilberte aan tafel gezien, bezig met een boterham met jam. En den volgenden morgen zei hij, dat hij nog eens terug wil naar Beau. raing. 'ik wil ook neg eens terug. Als wij den weg opgaan naar de Voisins en we tien stappen van de deur verwijderd zijn, ineens, gaat er mij als een vuurstraal door mijn wezen, een plotseling bliksemend doorzicht: „dat kind heeft MARIA gezien." Ik moet stilstaan, de tranen springen mij in de oogen.Dit kindje heeft Maria gezien met haar eigen cogen gesproken met Haar; de Moeder van God heeft zich tot haar overgebogen en haar een ge helm toegefluisterd „voor haar alleen". Een stukje van den hemel is voor haar opengegaan; w Vs® i t;'- t Foto Franz Ziegler, 's-Gravenhagel Maria, het hoogtepunt van geheel de schep ping, Gods grootste wonderwerk. O, het gaat er niet over hier een oordeel uit te spreken over de werkelijkheid der verschijningen: het is slechts een inzicht in wat het zijn moet: Maria te zien. Het is een inzicht, dat te gelijk een groot heimwee levend maakt. Een grenzeloos verlangen. Verstandige lieden heb ben bezwaren gemaakt tegen de vereering, die deze kinderen te beurt valt. Dat is theorie. De werkelijkheid is, dat zoodra wij het voor waar schijnlijk houden, dat zul een kind Maria ge zien heeft, wij het niet meer kunnen bezien met gewone oogen. Dat wij verlangen zouden ons zelf en alles te vergeten. Niets te weten dan wat zij weet. Heeft een heilige ni t gezegd, dat het. Vagevuur, hoe pijnigend het ook zijn moge, tegelijk een genot zal zijn voor ons, als wij aangenomen zijn voor den hemel. Rein- gebrand te mogen worden om, één met de En gelen en de Heiligen, God te mogen zien?.... De belangrijkste vraag als je terugkeert van Beauraing schijnt wel te zijn „of je er in ge looft" en wat voor indruk in dit opzicht, de kinderen maken en heel de omgeving. Ik be ken eerlijk, dat ik niet de minste moeite ge daan heb mij omtrent die vraag een opinie te vormen. Ik geloof in de mogelijkheid; ik heb er een diep besef opgedaan van wat Maria's nabijheid be- teekent voor F~" ons, en van wat moeder Degeirnbre eens zeide tot een Vlaamsch jour nalist „Het moet toch wel wat heerlijks zijn, den Ro zenkrans, niet waar mijnheer, en den Wees gegroet." Mis schien is zelfs daartegenover het probleem van de bewezen werkelijkheid der verschijnin gen van secun dair belang. Wat de ge- loofswaardig- heid der kinde ren betreft, hun getuigenis is nauwkeurig onder zocht en hun karakter uiterst kritisch bestudeerd. Wat'n haastig bezoeker in vijf minuten meent te zien, zeker als hij zich voelt aangegrepen door de boeiende schoonheid van wat het zou zijn, 'egt geen gewicht in de schaal. Het valt niet te ontkennen, dat Dr. de Greeff vooral, in de pasverschenen studie over Beuraing die hij met drie medewerkers uitgaf, feiten releveert,, die tot omzichtigheid aanmanen. Zeker is ook dat als wij, een eisch van het gezond verstand vol gend, zooals Pater Lenain S. J. die ontwikkelde in de „Nouvelle Revue Théologique". het ge heel van Beauraing voor oogen houden, wij niet het recht hebben, het heele „geval" met een of ander hooghartig slagwoord ter zijde te schuiven. Een medebroeder zeide m'i dezer da gen, dat hij een H. Mis had opgedragen voor de kinderen van Beauraing Dat is wel het mooiste wat wij doen kunnen. De familie Voisin volgt tegenover hel opdrin gen der nieuwsgierigen een ander procédé. Ook voor hun huisdeur staat een zwerm menschen samengepakt. Elke vijf minuten wordt er een groepje binnengelaten. Het is een geweldig dringen. De vader staat energiek in zijn deur en regelt het verkeer. „Wie dringt komt er niet in!" roept hij onder het gesprek door dat hij over onze hoofden heen, voert met een van zijn buren. Eindelijk is het onze beurt. Het huis der Voisins Is een dier woningen, die aan Beauraings hoofdweg het karakter van een straat trachten te geven. Niet gegroeid uit het land, maar afgekeken van de stad. De Voi sins behooren tot den kleinen middenstand en drijven een zaakje in behangselpapieren en aanverwante artikelen, terwijl de vader een functie bekleedt bij het spoor. Men zegt, dat hun bedrijf, onder de abnormale omstandighe den waarin zij leven, leelijk achteruit loopt, en herhaaldelijk kan men lezen dat zij resoluut weigeren, in verband met de groote gebeur tenissen te Beauraing ook maar het geringste aan te nemen. Wij hebben nóch bij hen, nóch bij de Degeimbres, nóch waar ook in Beauraing den minsten last ondervonden van menschen die op geld uit zijn. Wij komen in een kleine gang, en rechts is een open deur, die toegang geeft tot het winkeltje. Wij gaan er binnen met een twintig man. Op den achtergrond rek ken met papierrollen. Middenin staat een toon bank en daarachter zit de Moeder met links en rechts haar twee dochters, Femande en Gil berte. De twee meisjes zitten stilletjes, met een eenigszins apatische uitdrukking voor zich te kijken Voor de toonbank staan wij, zwygend. Er hangt een pijnlijke stilte. Dan zegt de moe der dat de kleine Albert op vacantie is.... hoe laat vanavond gebeden wordt in den tuin. Wij vragen Femande vanavond voor ons te willen bidden. Met een vriendelijk, stil knikje belooft zij het.... Zij is de oudste der vyf kin deren. Zij is het meisje, dat snikkend heeft heeft toegestemd in Maria's eisch „Sacnf ez vous pour moi". Men krijgt den indruk, dat by deze kinderen het tragische element meer op den voogrond komt: de kinderen Degeirnbre zijn meer geslagen geweest door de schoonheid van de Moeder Gods en beiden hebben zy er heerlijke dingen over gezegd.... Wij be;den krijgen nog een hand van haar. Er komt nu be weging in ons groepje, maar de moeder wyst op een kartonnen kaart, waarop met potlood geschreven staat, dat de kinderen geen hand meer mogen geven. Femande's arm is ontsto ken geweest van vermoeienis. Alleen kinderen en zieken hebben een streepje voor. De heer V. vraagt nog in het Hollandsch een Wees ge- groetje. De kinderen begrijpen hem. Wij gaan heen. Een heel andere sfeer. 'sAvonds in den tuin valt ons pas op welk een mooi kind Gi berte Voisin is, de jongste. Gilberte Degeirnbre is meer een kind, zij een mooi klein meisje. We gaan wat rusten, briefkaarten schrijven, en informeeren naar de regeling van het avondgebed. Reeds voor zessen gaan we terug naar den tuin. De heer V. en Leo veroveren zich een plaatsje buiten aan het hek- vlak bij de plaats der verschijningen. Wij gaan den tuin in en, in een rustig hoekje, bidden wij ons brevier. Tegen zeven uur wordt de tuin ontruimd. Alleen de priesters en de zieken mogen blij ven In den gereserveerden kloostertuin be merken wij nog eenige groepjes genood gden. Als de tuin leeg is zien we pas hoe klein hij eigenlijk is. De priesters staan in een halven kring rondom de plaats der verschijningen, waar straks de kinderen zullen komen. Of schoon velen reeds in den middag zijn weg gegaan om tijdig thuis te zijn is de straat bui ten het hek zwart van de menschen. Langs het hek staat het volk dicht opeengepakt Een gejuich kondigt aan dat de kind ren, uie tegen woordig per auto gehaald worden, op komst zijn. Een minuut of tien over zeven hebben zij den tuin bereikt. Zij voeren aan de hana een langen, blinden man mee, die eiken avond met hen bidden mag, en tusschen hen in een joch e op krukken met misgroeide beentjes. Hij heeft een blonden krullebol en een voolijk. slim ge zichtje. Wij herkennen in hem den kleinen Joseph Degoudenne, een vriendje rn Albert Voisin. Hij heeft vele verschijningen bijgewoond en, naar zijn beweren, enkele malen de Moe der Gods gezien. Hun binnenkomen is heel on opvallend geweest. Later vertellen Leo en zijn Vader, die toch in den middag met ons de kinderen gezien hadden, dat zij de kinderen pas hadden opgemerkt toen het rozenhoedje al begonnen was. Eenvoudig en klaar beginnen zij te bidden- De kleine Gilberte Degeirnbre komt wat te laat. Zij moet den rozenkrans van haar buur meisje zien, hoever ze is, en telt met kinderlij ken ijver haar kralen uit. Zij is zeer eenvou dig gekleed, een zwart jurkje aan en een wol len muts op, en staat, een beentje vooruit, met een overtuigd en ernstig gezichtje te bidden, haar oogen op de plaats der verschijningen gericht. De kleinste Voisin draagt een witten omslagdoek waarvan de franjes over haar bloo- ten benedenarm vallen. Zij heeft een zwierig wit hoedje op met een lichtblauw lint erom heen. Van tijd tot tiid ziet zij om zich heen, heel ongedwongen. Men moet bedenken dat wij allen hen met aandacht staan op te nemen, dat op nog geen meter afstand van hen het straathek is waar de menschen hun gezicht wringen tusschen de traliën om de kinderen te verslinden met hun oogen. De groote meisjes zie ik minder goed. Die staan een paar stappen naar achter. De kin derstemmen bidden vóór. Heel het volk ant woordt. Hun voorbidden is vlot en klaar- Prachtig is de kloeke rythmeering van het Fransche Weesgegroet. Van tijd tot tijd rijdt een trein over den hoogen spoordijk. De ma chinist en de menschen kijken op ons neer; er wordt gewuifd. Na het rozenhoedje gaan de kinderen, on bevangen als ze gekomen zijn, naar de grot en bidden daar nog eenige tientjes voor de zondaren, voor de zieken en dan. klaar in den avond, we verstaan elk woord, een 15-tal kee ren „Notre Dame de Beauraing, convertissez les pécheurs et guerissez les malades". Dan zingen ze een drietal volksche Maria- liedjes. Heel de menigte zingt mee met het refrein. Wij staan een tiental meters van de grot. Tusschen ons en de grot heeft zich alles verzameld wat nog in den tuin was. Het gebed is uit. En dan opeens een beweg ng, 'n geroep, dringen en schuiven. Een genezing! Ook wij dringen, worstelen ons vooruit. Een lange Hol- landsche priester heeft de genezene gezien Zij heeft hem opzij gedrukt. Hij heeft haar recht in de oogen gekeken. Klare, blauwe oogen' Het is een meisje, zoo wordt verteld, van dertig jaren dat blindgeboren is en nu het gezicht heeft gekregen. Een jongen heeft er vlak bij gestaan Hij is geheel verbouwereerd. Wij vragen hem: Wat heb je gezien, wat deed ze? „Zij sprong op, breidde de armen uit, en toen kuste ze de verpleegsters die naast haar ston den." Ieder vraagt. Ieder legt uit. De genezene is aanstonds in het klooster gebracht. Een ver pleegster die terugkomt ontwijkt alle vragen: „Je n'en sais rien". Een man stemt het Mag nificat aan We springen terug voor de pot. Mijn gezel staat boven op een bank en zingt, zingt uit volle kracht mee: „Quia fecit m hi magna qui potens est"Je zingt en snikt tegelijk. Tusschen twee verzen keert hij zich om: „Of er een mirakel gebeurd is weet ik niet; het komt er ook niets op aan." Over de hoofden dragen de verpleegsters een leege baar weg. Is er nóg een wonder gebeurd? Niemand weet het. Wij gaan In den schemer rijden wjj weg om half negen. Een tocht door den nacht van drie en een half uur. In 't begin enthousiast praten, vragen, uitleggen De chauffeur ver telt dat hij eiken keer een rozenhoedje gaat bidden bij de grot en hoeveel hij reeds dankt aan Maria's bystand. Dan worden wij stü. En rijden zwijgend door den nacht. De Ardennen door, langs bergen en steden en fabrieken die zwoegen in de duisternis en vurige rookzuilen uitspuwen. De glanzende Maas. Het is bijna middernacht als wij in Maas tricht terugkeeren. JOS. CREYGHTON. S. J- Het is dezer dagen vijftig jaar geleden, dat de heer W. Vliegen tot de socialistische beweging toetrad; vijftig jaar, "n lange tijd. En niemand zal willen ontkennen, dat de heer Vliegen al die jaren een van de waar digste en eerlijkste strijders geweest is voor wat hij zag als zijn ideaal. Nu is de heer Vliegen in verband met zijn jubileum onlangs geïnterviewd door een redac teur van „Het Volk", die uit 's heeren Vliegen'» mond o.a. opteekende: „De (Hitwikkeling van de beweging is onder den invloed van het Marxisme te eenzijdig ge weest. De theorie is door de feiten niet be vestigd. Er is een tegenspraak ontstaan tus schen het feit, dat de arbeidersklasse een ze kere machtspositie heeft bereikt en het kramp achtig vasthouden aan de oude oppositie-ge dachte, de voorstelling, dat men eenmaal met een ruk de socialistische revolutie zou kunnen verwezenlijken. Wat mij hindert, dat is de vrees voor de verantwoordelijkheid, die men aan den dag legt. Daardoor verliezen de menschen hun geloof aan de beweging. Het heeft te veel aan daadkracht ontbroken. Er is een tekort aan concrete doelstelling. Daardoor is het socialis me in Duitschland in het gedrang geraakt. Ik erken de bijzondere moeilijkheden, die het daar op zyn weg ontmoette, maar toch geloof ik, dat de Duitsche socialisten zich meer hebben laten leiden dan zelf te stuwen. Hitler's aan trekkingskracht was, dat hij niet terugdeinsde voor de macht, onverschillig welke moeilijkhe den de verovering daarvan zou opleveren. Geen enkele partij der Internationale heeft een con creet program van overgann naar het socia lisme. Ik ben echter zelf van plan daarvoor binnenkort richtlijnen aan te geven." Het moet den socialistischen veteraan toch wel droevig te moede zijn, nu na vijftig ja ren opofferenden strijd in dienst van het in zijn jeugd zoo lichtende ideaal een dergelijke pessimistische verklaring, waaruit niets dan te leurstelling spreekt, te moeten afleggen: „De ontwikkeling te eenzijdig", „de theorie door de feiten niet bevestigd", „tegenspraak tus schen machtspositie en oppositie-gedachte", „vrees voor de verantwoordelijkheid", te wei nig „daadkracht", „tekort aan concrete doel stelling" en tot slot: ,Geen enkele partij der Internationale heeft een concreet program van overgang naar het socialisme." In deze treurige omstandigheden zal de heer Vliegen in 's hemels naam op het eind van zija leven zélf nog maar probeeren, daartoe richt lijnen aan te geven. Wij moeten sterk betwijfelen, of de heer Vliegen met de uitvoering van ziin plan succes zal hebben, gezien het feit, dat nog geen enxels socialist ter wereld, hoe knap ook, dit wonder tje heeft weten te wrochten. Voor den heer Vliegen zijn de nadagen van het socialisme triest. Vele misleiden kunnen echter met 's heeren Vliegen triesten levensavond hun voordeel doen. Gisteren kwamen te Arnhem in .Musis Sa crum" bijeen vertegenwoordigers der textielar beidersorganisaties „St. Lambertus", „De Een dracht" en „Unitas"; werkgevers en vertegen woordigers van werkgevers-vereenigingen in de textiel-industrie, benevens vrijwel alle belang hebbende gemeentebesturen. De vergadering, die op initiatief der drie eerst genoemde organisaties was uitgeschreven had ten doel, den toestand in de textielindustrie te bespreken en onder het oog te zien wat in de gegeven omstandigheden van regeeringswege zou dienen te geschieden, om in den slechten gang van zaken in de textielindustrie verbetering te brengen. Na breedvoerige besprekingen kwam men tot de eensluidende conclusie, dat de tot nog toe geboden regeeringshulp onvoldoende moet wor den geacht om te voorkomen, dat een belangrijk deel der Ned. Textielindustrie ten gronde zal gaan. Besloten werd de regeering in kennis te stel len met het ter vergadering besprokene, waar in de uitdrukkelijke en eensluidende wensch tot het treffen van spoedige en doelmatige regee- ringsmaatregelen tot uiting kwam. De vergadering, die een besloten karakter droeg, werd ook bijgewoond door vertegenwoor digers van den Minister-President, Minister van Koloniën en van den Minister van Econo mische Zaken. Men bericht ons nader uit Arnhem; De maatregelen, welke op deze vergadering zijn besproken, betreffen den export en de con- tingenteering van textielgoederen. Twente, dat voor 50 pet. op export is aan gewezen vraagt aan de Regeering den export met alle mogelijke middelen te willen bevor deren. Voor Indië vraagt men een betere regeling van de contingenteering. De notulen van deze vergadering zuUen aan den Minister van Koloniën en aan den Minis ter van Economische Zaken worden toegezon den. i Het Centraal Verband der Sint Josephs Ge zellen Vereenigingen organiseert dit jaar we derom een Congres voor Seniores en Commis sarissen der aangesloten Vereenigingen. Dit Congres heeft plaats te Rotterdam in het gebouw der St. Josephs Gezellen Vereeniging aan het Stationsplein op 7 en 8 October. Er zullen inleidingen gehouden worden door Mr. C. M. J. F. Goseling, Pater L. D. Oorsprong O.P. en Kapelaan W. H. Simons. Paul Buijsman uit Lutjebroek en Joop Reekers uit Amsterdam houden een causerie over jeugdwerkloozenzorg ten plattelande en in de stad.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 5