Met a&Jml aan den day
Toen christelijk Europa gered werd
HET HOEDJE
f125.-
DINSDAG 12 SEPTEMBER
1S83 - 12 SEPT. - 1933
De vernietiging van het Turksche
leger door den Poolschen
koning Jan Sobieski
Vreugdefeesten in
Weenen
Jan Sobieski
Krijgsgevangenen uit
den wereldoorlog
Roosevelt en Zuid-
Amerika
Hirtsiefer in „Schutz-
haft"
Een nieuw soort water-
Om elf koraaleilanden
StoetenheimStoetenveld
foenpeneneraal ge" \De kiespijn van
ai?" vroeg deze. den generaal
Beklimmen van bergen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
HET GEVAL
LEAVENWORTH
DOOR ANNA K. GREEN
1, 4
Weenen kent vermoedelijk geen belangrij
ker datum in het jaar dan 12 Septem
ber en vooral dit jaar is deze datum
het hoogtepunt van het publieke leven in Oos
tenrijks hoofdstad. Het is immers op dien dag
250 jaar geleden, dat de vreugdekreten der Wee-
ners door de lucht daverden, toen de laatste
Turk, die wekenlang de muren van de Donau-
stad had bestormd moest aftrekken om nooit
nooit meer terug te keeren.
De twaalfde September 1683 zal blijven voort
leven niet alleen in de geschiedenis van Weenen
maar in de geschiedenis van geheel Europa,
speciaal van het christelijk Europa. Op dien dag
immers werd de strijd beslecht tusschen de
Mohammedanen en de christenen. Op dien dag
werd een einde gemaakt, en voor goed, aan de
vreeselijke onzekerheid omtrent het lot van
Europa en afdoende de vraag beantwoord, of
Europa voortaan christelijk dan wel Mohamme-
daansch zou zijn en blijven.
De bevrijding van Weenen was voornamelijk
te danken aan het heldhaftig uithoudingsver
mogen van de bewoners en aan de komst van
den dapperen koning van Polen, Jan Sobieski,
die den laatsten slag tegen de Turken heeft ge
leld en als overwinnaar uit den strijd te voor
schijn kwam.
Ware dit anders geloopen, het lot van Europa
zou anders geweest zijn. Nu dankten de chris
tenen God, dat de heerschappij der Turken,
waarvoor mannen als Vondel reeds jaren te
voren hartstochtelijk hadden gewaarschuwd,
met één laatsten feilen slag vernietigd was.
Reeds in 1571 was Turkije in beteekenis ach
teruit gegaan door de nederlaag, die de Turk
sche vloot bij Lepanto leed, waar Don Juan de
Turken versloeg in den beroemden slag, die ver
moedelijk de laatste roeibooten in het gevecht
zag. Sindsdien was de groote macht van Turkije
gebroken, maar enkele jaren later stonden eeni-
ge machtige groot-viziers op, die een nieuwe be
dreiging voor Europa vormden en die in 1663
een machtig leger op de been brachten, dat
naar Weenen optrok. Gelukkig werd dit leger
door de Oostenrijkers ten zuiden van Weenen
verslagen. Daarna echter scheidden de Hongaren
zich af, omdat de protestantsche bevolking
door de Oostenrijksche soldaten werd mishan
deld en zij zich liever onder het mildere bewind
van de Turken schaarde. Toen trok de groot
vizier Kara Moestafa met een leger van drie
honderd duizend man naar Weenen op en sloeg
het beleg voor de stad. Zou Weenen vallen, dan
kwam Rome aan de beurt en zou de Paus wor
den verdreven, waarna de Mohammedaansche
godsdienst in geheel Europa zou worden inge
voerd. Dit moest trots alles voorkomen worden.
De keizer van Oostenrijk vroeg hulp aan
Duitschland en Frankrijk omdat de stad zelf
onmogelijk langen tijd weerstond zou kunnen
bieden aan de felle aanvallen van een dapper
veldheer als Kara Moestafa, die uit alle streken
van Turkije troepen had verzameld en wiens
Mamelukken, Janitsaren, Arabieren, Albaneezen
enz. tot de meest gevreesde troepen behoorden.
Moestafa, die met groote macht bekleed was
en rondliep met de kenteekenen zijner waardig
heid, de dubbele reigerveer, den gouden rok, den
met diamanten bezetten pijlkoker en het vaan
del van Mohammed, zond den eenen bode na den
andere naar Keizer Leopold, hem sommee
rend de stad over te geven en hem door de
grofste voorstellen op de lafste wijze beleedi-
gend. Het waren bange dagen voor keizer Leo
pold, die niet heel zeker was van de gevraagde
hulp, maar die toch wel durfde rekenen op den
Poolschen koning Jan Sobieski, die beroemd
was niet alleen om zijn ongeëvenaarde dapper
heid maar ook om zijn ridderlijkheid.
Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek
van Leopold, begon de koning van Polen een
leger te verzamelen, doch voor hij zijn tocht
naar Weenen kon beginnen, stonden de Turk.
sche troepen voor de muren. Leopold vluchtte
met s|jn gezin in de duisternis van den nacht
en meer dan 60.000 personen volgden dit voor
beeld. Alle waningen echter in de omgeving
van de stad waren door den vijand verwoest en
in brand gestoken. De verdedigers der stad wa
ren slechts 14000 man sterk, waarbij zich ten
slotte nog 5000 burgers aansloten. Wat kon een
handjevol als dit beginnen tegen een leger van
drie honderd duizend man, bestaande uit even
zooveel fanatieke soldaten?
Geheel Europa wachtte in angst en spanning,
wat er in de komende dagen van den strijd
zou geschieden en algemeen vreesde men, dat
het laatste uur voor Weenen had geslagen.
Duizenden losse strijders trokken naar Weenen
op, vormden langzamerhand een vast legertje
om kost wat kost den Turk te bestrijden. Op
dat oogenblik nam Sobieski de beslissing, die de
grootste gevolgen zou hebben in het voordeel
van Weenen en Europa en in het nadeel van de
Turken. Hij trok in een gef arceerden marsch
naar Oostenrijk. Hij kwam precies op tijd, want
de honger in de stad was even groot als de
wanhoop. Niemand rekende nog op verlossing en
algemeen gaf men zich over aan de gedachte,
dat Weenen zou genomen en geplunderd wor
den.
Op 8 September trok Sobieski den Donau over
en lag aan dezelfde zijde van de rivier als de
Turken.' Op 11 September bereikte het chris
tenleger de groote vlakte voor Weenen en den
volgenden dag werd de groote slag geleverd, die
het Heilige Rijk zou redden. In alle vroegte liet
de koning van Polen een H. Mis lezen in de open
lucht, waarbij hij zelf als misdienaar fungeerde.
Toen sprak hij zijn mannen toe en spoorde
hen aan dapper te zijn en vol te houden tot het
einde. Daarna gaf hij het bevel tot den aanval.
De Polen en de aangesloten soldaten uit andere
landen begonnen een strijd, als de geschiedenis
zelden heeft gekend. Tegen een geweldige over
macht van fanatieke Turken vocht het veel
kleinere leger van Sobieski. Maar met een onge-
loofelijen moed, die bergen verzet en dien de
Turken blijkbaar niet hadden kunnen vermoe
den, streden de christenen zij aan zij, geen ge
vaar ziende en wetend, dat de christenheid op
het spel stond.
Tegen den avond was de strijd beslist. Wat
niemand, behalve wellicht Sobieski zelf, had
durven hopen, geschiedde. Het Turksche leger
was totaal uit elkaar geslagen, voor de helft
gevallen, voor de rest gedemoraliseerd en in een
verwarde formatie vluchtte het ijlings, waar het
zich maar redden kon. De overmacht was in el
kaar gestort en de triomf van de christenen was
volkomen.
De vreugde In de stad was onbeschrijfelijk.
De hulde aan Sobieski en zijn soldaten kende
geen grenzen. Een grootsche optocht trok door
de stad en in de kerk der Augustijnen hief de
koning zelf het „Te Deum" aan, dat door de
geheele menigte werd meegezongen.
Sobieski trok daarna onmiddellijk naar het
gewezen kamp der Turken, spoorde den stan
daard van den profeet op en zond dezen naar
den Paus als enorme tropee, welke later gezel
schap zou krijgen van het zwaard, dat Sobieski
slag tegen de Turken had gebruikt en dat de
Paus op het altaar van O. L. Vrouw van Lo-
rette zou neerleggen.
Geheel Europa vierde feest. Overal werden
huldigingsfeesten georganiseerd ter eere van
den koning van Polen, die de christenheid had
gered. In Rome duurden de feesten een volle
maand en Paus Innocentius bepaalde van toen
af, dat ieder jaar de groote dag zou worden
gevierd in het octaaf van O. L. Vrouw geboorte.
Wie de geweldige gevolgen overdenkt, die de
nederlaag der Turken voor het christendom
heeft gehad, zal kunnen begrijpen, dat Weenen
juist dit jaar den gróoten dag met bijzondere
feestelijkheden heeft willen vieren. Sinds weken
worden herdenkingsfeesten gehouden, die thans
miimmniiHiui
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
Het hoedje is als onderdeel
I Der kleeding overwegend.
i Omdat het steeds een hoofdzaak is, 1
't Zij dat het heet is, zoel of frisch.
S De zon schijnt, 't waait of regent.
Je hebt het hoedje voor den man;
i De markt hiervoor is willig.
Want jaren gaat zoo'n hoedje mee,
De mode of een nouveauté
Laat mannen onverschillig.
Maar met de dameshoedjes gaat
Het stellig niet zóó bondig.
Die hoedjes gaan slechts één seizoen i
Om mode geen geweld te doen,
En mode is spitsvondig.
Maar hoe een hoedje dan ook is,
Voor bobby-hoofd of toetje, I
E Gebreid, van laken of satijn,
Neutraal of in moderne lijn,
Het blijft en is een hoedje.
De hoofdzaak is en blijft het hoofd,
En meer in het bijzonder
Zit bij het hoofd beslist de pit;
Niet wat er öp den schedel zit,
Maar veel meer wat er önderl 1
MARTIN BERDEN
1 (Nadruk verboden)
ïïiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJ
hun hoogtepunt hebben bereikt. En weer wordt
den Weeners de grootste episode uit hun ge
schiedenis en die van Europa voor oogen ge-
tooverd: de overwinning op de halve maan, die
tevens was de redding van de christenheid.
Een boerenvrouw te Bonja Landava in
Joego-Slavië, heeft dezer dagen een brief ont
vangen van haar echtgenoot, Stevan Zemljak,
die als krijsgevangene den wereldoorlog nog
steeds in Siberië is.
Deze man werd in 1915 aan het Russische
front als vermist opgegeven en daar men ook
later niets meer van hem hoorde, werd hij in
1919 als gesneuveld opgegeven.
In den brief aan zijn vrouw schrijft hij in
de veronderstelling, dat de oorlog nog steeds
aan den gang is, dat een aantal Kroaten, Hon
garen en Oostenrijkers met hem als krijgsge
vangenen in de loodmijnen van Siberië wer
ken.
Al deze mannen, die sedert 1917 van de bui
tenwereld zijn afgesloten, gelooven, dat de
oorlog nog steeds voortwoedt.
Zemljak schaft verder, dat zijn gezondheid
slecht is en hij k'aagt bitter over de vreese
lijke levensomstandigheden voor de krijgsge
vangenen.
Hij verlangt naar het einde van den oorlog,
opdat hij en zijn kameraden naar huis kunnen
terugkeeren.
De brief was afkomstig uit Omsk in Siberië
en hij was bezorgd door een gevangene, die er
in geslaagd was uit de loodmijnen te ontsnap
pen.
ESSEN, 11 Sept. (W.B.) De vroegere Prui
sische minister Hirtsiefer, die vandaag met
8. A.-mannen in botsing kwam, is in „Schutz-
halft" genomen.
Om de handelsbetrekkingen met Zuid-Ame-
rika tot stand te brengen en verder te ont
wikkelen heeft president Roosevelt een aantal
uitgelezen personen uitgekozen om naar Zuid-
Amerika te gaan.
Van deze handelsafgezanten zijn drie erva
ren diplomaten, terwijl de anderen uitgebreide
politieke of familierelaties in Zuid-Amerika
hebben.
Naar Argentinië, den belangrijksten post,
heeft president Roosevelt Alexander Weddell
van Richmond in Virginia gezonden.
Deze is in diplomatieken dienst geweest in
Mexico, Denemarken, Italië, Griekenland, Sy
rië, Egypte en Indië.
Voor Brazilië is Hugh Gibson, de vroegere
Amerikaansche ambassadeur te Brussel en
Amerikaansch gedelegeerde bij den Volkenbond
benoemd.
Gibson voert op het oogenblik reeds onder
handelingen voor het afsluiten van een nieuw
wederkeerig handelsverdrag.
Naar Cuba is Mr. Summer Wellis gezonden,
een ervaren diplomaat, die veel relaties in La-
tijnsch Amerika heeft.
Joseph Daniels, minister van Marine onder
Wilson, is naar Mexico vertrokken om de han
delsbetrekkingen met dit land te verbeteren.
In Amerikaansche kringen verwacht men
veel resultaat van deze handelsagenten en men
hoopt vasten voet te krijgen op de Zuid-Ame-
rikaansche markten, die op het oogenblik voor
een groot deel door Engeland zijn bezet.
Een van de bezienswaardigheden op de Brit-
sche Scheepsbouwkundige en Technische Ten
toonstelling te Londen, die door den Graaf
van Athlone werd geopend, is een nieuw soort
waterbuizen, dat daar voor het eerst tentoon
gesteld werd en die zijn uitgevonden door de
British Non-Ferrous Metals Research Associa
tion.
Deze nieuwe pijpen, die ongeveer een derde
minder wegen dan de looden buizen van dezelf
de capaciteit, zijn gemaakt uit een metaal
samenstelling met 60 pet. grootere trekkracht,
terwijl die buizen wel drie- tot viermaal meer
weerstand kunnen bieden aan trillingen
(meestal breken looden buizen, omdat zij niet
voldoenden weerstand aan vibraties kunnen
bieden)
Het nieuwe metaal, waaruit deze buizen zijn
is samengesteld uit 98.25 percent lood, 1.5 per
cent tin en 0.25 percent cadnium of uit 99.25
percent lood, 0.25 percent cadnium en 0.5 per
cent antimonium. De buizen verteren even
weinig als buizen uit puur lood. Bij den hui
zenbouw kan by gebruik van de nieuwe soort
buizen op dezen post 15 tot 20 percent worden
bespaard, terwijl men voor het geld een veeJ
grootere waarde öntvangt. Deze buiten zyn
reeds practisch in Engeland by den huizenbouw
beproefd en zyn officieel goedgekeurd door de
British Waterworks Association.
Het metaal kan ook nog voor andere doel
einden worden gebruikt, byv. in de plaats van
stalen ramen.
De groep van elf koraaleilanden in de Zuid-
Chineesche Zee, die onlangs door Fransche
marinevaartuigen bezet werden, en daarna op-
geëischt werden door Japan, behooren volgens
de Kantoneesche autoriteiten aan China.
De regeering van Kanton zegt de eilanden
reeds sedert lang als volkomen Chineesch be
schouwd te hebben.
Er wonen vele Chineesche visschers en op
de landkaarten worden zy altyd als Chineesch
bezit gekenmerkt.
Aan de provinciale regeering van Kwantoeng
Is derhalve opgedragen, de zaak te regelen.
Luitenant-generaal b.d. Skobelof had kies-
pyn. Hij spoelde z'n mond met brandewyn
en cognac, deed tabaksasch, opium, terpen
tin en petroleum aan de zieke kies, wreef z'n
wang met jodium in, stak in spiritus gedrenkte
watten in z'n ooren, maar dit alles hielp niets;
de pyn werd zelfs erger.
Nu werd de dokter geroepen. Deze porde wat
in de kies en schreef kinine voor, maar ook düt
wilde niet helpen. De generaal weigerde beslist
de zieke kies te laten trekken. Alle huisgenoo-
ten, z'n vrouw, z'n kinderen, de dienstbode, zelfs
de keukenjongen Cyrill deden middelen aan de
hand, ieder een ander. Zoo kwam ook Skobe-
lof's inspecteur, Wasil Petritch, naar hem toe
en raadde hem aan de kies te laten belezen.
„In ons dorp, Excellentie," zei hij, „woonde
een jaar of tien geleden een belastingambtenaar,
Peter Iwanitch. In 't belezen van kiezen was
hij een meester. In den regel keerde hij zich van
den zieke af naar het raam toe, fluisterde een
paar woorden, spuwde een keer of drie op den
gronden het hielp! Het is een bijzondere
gave, die hem gegeven is
„Waar is hij nu?" vroeg de generaal.
„Ja, nadat ze hem by de belastingen hebben
weggestuurd, woont hij in Saratow by z'n
schoonmoeder. Nu leeft hij maar alleen van kie
zen. Als de menschen kiespyn hebben, gaan ze
naar hem toe en hij helpt ze. De menschen uit
Saratow behandelt hy by zich aan huis; men
schen van buiten de stad behandelt hy tele
grafisch. Stuur hem een telegram, Excellentie.
Telegrafeer byv.: Ik Alexii Skobelof, een dienst
knecht Gods, heb kiespyn; ik smeek u mij te
helpen." En het geld voor de kuur zend ik u
per post."
„Onzin, afzettery."
„Probeer het eens, Excellentie. Hy is wel een
dronkaard en geeft z'n vrouw wel eens een pak
slaag; ook is hij een beetje los in z'n mond,
maar toch, hij is een echte wonderdoener!"
„Stuur hem toch een telegram, Alexii,"
smeekte z'n vrouw. „Je gelooft wel niet aan
belezen, maar ik heb aan m'n eigen lichaam
de uitwerking leeren kennen. En al geloof je er
niet aan, waarom zou je dan toch geen telegram
sturen? Het is een kleine moeite."
„Nu, vooruit dan maar," zei Skobelof, „een
telegram aan dien kerel; het kan me niet sche
len wat hy is. Als ik m'n kiespyn maar kwyt
raak. O, het is niet om uit te houden. Waar
woont die belastingambtenaar, Wasil? Hoe is
z'n adres?"
De generaal ging aan tafel zitten en nam
een pen.
„Iedereen in Saratow kent hem," antwoordde
de inspecteur, „U gelieve alleen maar naar Sa
ratow te adresseeren; dus.... den heer Peter
IwanitchIwanitch
„Nou, en verder."
„Ja, Iwanitch.... en nou z'n familienaam....
Daar ben ik waarachtig z'n familienaam verge
ten. Wat drommel, hoe is die ook weer. Daat
net, toen u heer kwam, had ik hem nog.... Een
oogenblikje.
Wasil Petritch richtte z'n oogen naar de zol
dering en werkte met z'n lippen. Skobelof en
z'n vrouw wachtten vol ongeduld.
„Nou, komt het nog?"
„Direcht, ExcellentieIwanitch.Peter
Iwanitch.... Ik ben het vergeten. Het was een
tameiyk gewone familienaam.... hy doet den
ken aan een paard.... Stoet? Neen, Stoet niet.
Een oogenblikWas het niet Hengst? Neen,
Hengst ook niet. Ik herinner me dat z'n familie
naam iets met paarden had uit te slaan; maar
hoe die was, dat is me als weggeblazen uit m'n
hoofd."
„Hengstenberg?"
„Ook niet. Een oogenblikStoetner....
„Misschien Hengstman?"
„Neen, Hengstman ook nietRosRos-
veld.... Hengstveld.... Dat is het allemaal
niet!"
„Nou, hoe moet ik dan aan hem schrijven?"
„Dadelijk ExcellentieRosner.... Stoeten
dorpStoetenbeek
„Bruin?" vroeg mevrouw Skobelof.
„Neen, neen. Schimmel.... Neen, dat is het
niet. Ik ben het vergeten."
„Loop naar den duivel!" bulderde de gene
raal. „Waarom kom je met je raad, als je het
vergeten bent. Pak je weg, domoorl"
fHÓijIOO EN BEN JE TOCH NAAR HET SPOOK
HUIS GEGAAN,ONDANKS M'N WAARSCHU
WING? IK DACHT WEL DAT JE DAT ZOU
OOEN. KINDEREN ZUN ALLEN DE ZELFDEN.!
JE HEBT ZEKER NIETS B'JZONDERS GEZIEN,)
IS'T WEL? NIEMAND OPGEHANGEN GE-
1 ZIEN IN DE BUURT VAN'T HUIS?
LEEFDE ER
[SOOIT IE
MAND IN
-bAM?
fÉU. IN LEVEN? GOD ZEGEN
JE, KINDLIEF,ZEKER WEL',
MAAR DE WIJZE WAAROP
ZIJ DIE ER IN LEEFDEN/STIER
VEN, MAAKTE HET TOT EEN
GPOOKHUI6.ZE STIERVEN
'GEEN NATUURLIJKEN DOOD;
MEESTAL WERDEN.ZE VER-,
moord/
JA, EN ALS ER IEMAND VERMOORD
WORDT,DAN ZEGGEN ZE AL HEEL
GAUW DAT Z'N GEEST WAARSCH'JNL'JK
TERUG KOMT. JAREN GELEDEN WAS
ER EEN ROOVERSBENDE 0PDE RIVIER.
ER WAREN GEHEIME ONDERGRONDt
SCHE GANGEN DIE MET HIET HUIS IN
VERBINDING STONDEN. DAT WERD
TENMINSTEN GEZEGD.MAAR ZOOVER
HE EFT, VOOR ZOOVER IK WEET,DIE 00117
~EV0N0tN.0QK WAREN ER VREEMDE
GELUIDEN..
fTOEN IK NOG EEN JONGEN WAS, WOON J
DE IN DAT HUIS EEN HEELE FAMILIE
MET ZEVEN KINDEREN, DIE IN EEN
STORMACHTIGE NACHT IN DEN GROND
VERDWEEN .ZE HEBBEN ZE NOOIT
MEER GEZIEN OF ER VAN GEHOORD. DÉ
EENE ZEGT ER DIT, DE ANDERE DAT VAN
MAAR NIEMAND HEEFT DAAR SINDS DIEN
ALLEEN WILLEN WONEN. IK ZAL NIET
BEWEREN DAT HET GEESTEN WAREN,
MAAR TOCH
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Wasil Petritch maakte dat hij weg kwam. De
generaal hield z'n wang vast en begon de kamer
op en neer te loopen.
„Au! Au! Lieve hemel!" huide hij half. „Au!
Au! Dat is om dood te gaan!"
De inspecteur had zich naar den tuin bege
ven, keek naar den hemel en trachtte zich den
familienaam van den belasting-ambtenaar te
herinneren.
„Hengstendorp.... HengstenhuisHeng-
stenbeek.... Neen, het is allemaal verkeerd!
Rosdorf, Rosbeek.... Schimmelburg..., Schim
meiveld
Spoedig daarop
"•■■■iiiiiiiiiiimiiiiiimiiimiiiiimimiHHit
werd hij weer by
„Weet je hem
„Neen, Excel
lentie."
„Misschien Stoetenberg? Rosheim?"
„Neen?"
En nu legden allen In huis zich als om strijd
toe op het verzinnen van paardennamen zy
overdachten alle leeftyden, geslachten en soor
ten, geslachten en soorten van paarden, namen
de manen, de hoeven, het tuig in aanmer
king.... In huis, in den tuin, in de kamer der
dienstboden, in de keuken liepen de menschen
van den eenen hoek naar den anderen, wreven
hun voorhoofd en zochten den familienaam.
Telkens werd de inspecteur in huis gehaald.
„Vos?" vroeg men hem. „Hoefsmid? Veulen-
berg?"
„Neen neen," antwoordde Wasil Petritch,
richtte zyn oogen omhoog en ging voort met
overluid te denken; Rosberg, Rosheim. Schim
melman, Schimmeldorp
Iedereen op het landgoed verkeerde in de
grootste opwinding. In z'n ongeduld en z'n ïyden
beloofde de generaal vyf roebel aan hem of
haar, die den juisten familienaam zou ontdek
ken, en nu liepen de menschen by hoopen
naar Wasil Petritch.
„Rapp," zeiden ze tot hem. „Renner, Telgan
ger!"
Maar de avond kwam en de familienaam was
nog niet gevonden. Men ging slapen, zonder
dat het telegram verzonden werd.
De generaal sliep den heelen nacht niet. Hij
liep van den eenen hoek der kamer naar den
anderen en steundeTusschen twee en drie
uur 's nachts verliet hy z'n huls en klopte by
de woning van den inspecteur aan het raam.
„Misschien Ruin?" vroeg hij op klagenden
toon.
„Neen, Ruin ook niet, Excellentie," antwoord
de Wasil Petritch en zuchtte schuldbewust.
„Wat heb je toch een slecht geheugen, kerel,"
foeterde de generaal. „Ik kan het van pyn niet
langer uithouden."
's Morgens heel vroeg zond de generaal weer
naar den dokter.
„Hy mag hem er voor myn part uittrekken,"
sprak hij tot zich zelf.
„De pijn is niet langer te verdragen-"
De dokter kwam en trok de zieke kies er uit.
De pijn bedaarde spoedig en de generaal werd
kalmer. Nadat de arts z'n werk gedaan en z'n
honorarium ontvangen had, nam hy plaats in
z'n open rytuigje en wilde weer naar huis rij-
den. Voor de poort trof hy op het grasveld
Wasil Petritch aan. De inspecteur stond aan
den kant van den weg, keek met aandacht naar
z'n voeten dacht over iets na. Te oordeelen naar
de rimpels die z'n voorhoofd doorgroefden, zoo
wel als naar de uitdrukking van z'n oogen, was
z'n geestesarbeid inspannend en afmattend.
„IsabelBlesmompelde hy. „Klep
per, Knol."
„Wasil Petritch!" riep de dokter,, kan ik geen
vyf schepel haver van je koopen? Onze boeren
verkoopen ook wel haver, maar die is zoo vrqe-
selijk slecht."
Wasil Petritch keek den dokter als een idioot
aan. Toen kwam er een glimlach op z'n gezicht
en zonder een woord te antwoorden, liep by
zóó snel naar de generaalswoning, als zat hem
een dolle hond op de hielen.
„Het Is me te binnen geschoten, Excellentie!"
riep hy verheugd, toen hij de werkkamer van
generaal Skobelof binnenstormde. „Het is me te
binnengeschoten! God zegene onzen dokter! Ha
verman! Haverman is de familienaam van den
belastingambtenaarHaverman, Excellentie
Adresseert u het telegram maar aan Haver
man!"
„Pak je weg, ezel!" snauwde de generaal. „Pak
je weg; nou heb Ik je paardennaam niet meer
noodig"
Te Sjanghai is een school geopend,, waar
uitsluitend onderricht wordt gegeven in het
beklimmen van bergen.
De leerlingen zyn jongemannen, die voor
den militairen dienst bestemd zyn en die moe
ten leeren hoe zy gepakt en gezakt zich vlug
over bergachtig terrein kunnen bewegen, om
later met succes te kunnen optreden tegen de
beste bergklimmers ter wereld, n.l. de Chi
neesche bandieten, die de bergachtige streken
van Centraal-China onveilig maken.
Deze school is opgericht op last van gene
raal Tsjang Kal Sjek, den president van den
nationalen militairen raad en opper-bevelheb-
ber van de Chineesche strijdkrachten te land,
te water en in de lucht.
A 11*% °P dlt blad ^J11 ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Of)f)f) by levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cf)
All" aoonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUUm" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f OU»m
bij een ongeval met f O Cf)
doodelijken afloop
bij verlies van een hand
bi) verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) by verlies van 'n
duim of wijsvinger t/l/»"been of arm
anderen vinger
„U is de laatste die mynheer Leavenworth in
leven heeft gezien?"
Harwell keek op en antwoordde:
„Zeker niet, want ik heb hem niet gedood."
Dit antwoord, dat scheen te spotten met den
droeven ernst van dit verhoor, maakte een
slechten indruk. Harwell bemerkte het en nam
een nog hooghartiger houding aan.
,Dat begrijp ik,'' hernam de coroner, blijk
baar geprikkeld door da uitlegging die aan zijn
waag gegeven werd. „U bent de laatste persoon
die hem gezien heeft, voordat de moord begaan
werd door een onbekende."
De secretaris sloeg de armen over elkaar,
waarschyniyk om een lichte trilling te verber
gen die hem overviel of misschien ook wel om
tyd te winnen en zyn antwoord voor te berei
den.
„Mijnheer," zei hij, „ik kan uw vraag noch
bevestigend, noch ontkennend beantwoorden.
Zeer waarschynlijk ben ik de laatste geweest
die met hem gesproken heeft, maar in zoo'n
groot huis als dit, kan ik er niet voor instaan."
Toen hy de uitdrukking van ontevredenheid
op aller gelaat zag, voegde hij er langzaam aan
toe:
„Myn plicht noodzaakte my om hem tot laat
ln den avond gezelschap te houden."
„Uw plicht?.... O natuurlyk! In uw hoeda
nigheid van secretaris!"
Harwell knikte bevestigend.
„Wilt u ons uitleggen waaruit uw bezigheden
bestonden?" hernam de coroner.
„Mijnheer Leavenworth was, zooals u waar
schynlijk wel zult weten, buitengewoon rijk. Hy
was lid van verschillende genootschappen,
clubs, instellingen enz., en bovendien bekend
om zyn vrijgevigheid. Hy ontving dus dagelijks
een groot aantal brieven. Ik opende en beant
woordde ze. Zyn particuliere correspondentie
droeg op de enveloppe een afgesproken teeken,
dat haar van de rest onderscheidde. Mijn werk
zaamheden beperkten zich niet alleen daartoe.
Daar hy zich in zyn jonge jaren aan den thee
handel wydde maakte hy verschillende reizen
in China en nu schreef hy daar een boek over.
Ik hielp hem by de voorbereiding van dat boek;
hij dicteerde my minstens drie uur per dag.
Onze laatste zitting had gewooniyk van half
tien tot half elf plaats."
„U nam dus iederen avond zyn dictaat op?
Gisteren ook?"
„Ja mynheer."
„Hebt u iets bijzonders aan hem opgemerkt?
Gedroeg hij zich als gewoonlijk?"
De secretaris fronste de wenkbrauwen, en
antwoordde:
„Daar niets hem het droevig lot dat hem
wachtte voorspelde, was er dan wel een reden
om zich anders dan gewooniyk te gedragen?"
De coroner kreeg nu een kans om zich te
wreken over de onbeschaamdheid van daar
straks; hij liet deze niet voorbijgaan.
„De wet eischt, dat een getuige vragen be
antwoordt en niet dat hy er stelt," zei hy
streng.
De secretaris kreeg een kleur en zei:
„Heel goed mynheer. Zoo mynheer Leaven
worth al een voorgevoel had van zijn dood, dan
heeft hy 't my toch niet meegedeeld. Integen
deel, meer dan ooit scheen hij op te gaan in zijn
werk. Een van de laatste dingen die hy zei was
dit: „Nietwaar Trueman, over een maand zal dit
boek ter perse gaan!" Ik herinner my, dat hy
zich al sprekende een glas sherry Inschonk.
Voordat hij naar bed ging dronk hy
altyd een glas sherry. Vanochtend vond men
het nog halfvol op de schrijftafel."
Die herinnering scheen Harwell buitenmate te
ontroeren, want hy haalde zijn zakdoek te
voorschijn en veegde zijn voorhoofd af.
„Dat is de laatste daad van mynheer Leaven
worth die ik bygewoond heb," vervolgde hij.
De coroner ongevoelig voor deze ontroering,
leunde achterover ln zyn stoel en keek den jon
gen man onderzoekend aan.
„Waar ging u heen toen u mynheer Leaven
worth verliet?" vroeg hy.
„Naar myn kamer."
„Bent u onderweg iemand tegengekomen?"
„Neen, mynheer."
„Hebt u iets ongewoons gehoord of gezien?"
„Neen, mynheer."
De stem van den secretaris'<trilde even.
„Denk eens goed na, mynheer Harwell. Bent u
bereid onder eede te verklaren dat u niemand
ontmoet hebt dat u niemand gehoord hebt of
dat u niets bijzonders bemerkt hebt?
De verbazing stond op Harwell's gelaat te le
zen. Twee maal opende hij de lippen alsof hy
spreken wilde en twee keer sloot hy ze weer
zonder een enkel woord geuit te hebben. Ten
slotte antwoordde hij met eenige inspanning:
„Ik heb iets gezien, maar het was zoo'n klei
nigheid, dat ik er niet meer aan dacht; niette
min was het merkwaardig."
„Wat was het?'
„Een deur die op een kier stond."
„Welke deur?"
Die van juffrouw Eleonore's kamer."
zyn stem was niet meer dan een gefluister.
„Hebt u uw deur gesloten toen u op uw ka
mer kwam?"
„Ja, mynheer."
„Bent u dadeiyk naar bed gegaan?"
„Ja dadelijk."
Weer een nauw merkbare aarzeling.
„Ik zou bijna zeggen van niet."
„Hebt u byvoorbeeld niet een stap ln de hall
gehoord?"
„Dat zou niet mogelijk geweest zijn."
„Maar hebt u het inderdaad gehoord?"
,Ik zou het niet durven zweren."
„Maar u denkt het dan toch!?"
„Ja. Ik herinner my, dat ik, vlak voordat ik
in slaap viel, een stap in de hall en het ge-
ruisch van een japon meende te hooren; maar
ik schonk er verder geen aandacht aan en sliep
in."
„En toen?"
„Een poosje later werd Ik plotseling wakker,
alsof iets mij had doen schrikken. Was het een
beweging, een geluid? Ik zou het niet precies
kunnen zeggen. Ik ging rechtop in mijn bed
zitten en keek om my heen. Maar daar alles in
huis stil was, sliep Ik weer rustig in."
Toen men hem ondervroeg over de manier
waarop men het lyk ontdekt had, vertelde Har
well het verhaal, dat men reeds kent van den
huisknecht.
De coroner vroeg hem vervolgens of hij had
opgemerkt in welken staat zich de schryftafel
van de studeerkamer bevond, nadat men het
lichaam had weggehaald.
„Zeker mijnheer, eenigszins," antwoordde hy.
„Wat lag er op?"
„De gewone voorwerpen; boeken, papier, een
pen waaraan de inkt opgedroogd was en verder
de karaf en het wijnglas waaruit mijnheer
Leavenworth den avond te voren had gedron
ken."
„Verder niets?"
„Ik herinner het my niet."
„Wat betreft het wynglas," viel een van de
juryleden hem in de rede, „u hebt ons immers
'gezegd dat u het halfvol hebt teruggevonden,
juist zooals het was op het moment waarop u
afscheid nam van mijnheer Leavenworth?"
„Ja, mynheer."
„De overledene had toch de gewoonte zyn
glas te ledigen nietwaar?"
„Ja, mynheer."
„Welnu, mijnheer Harwell dan moet men hem
dus zijn komen storen vlak na uw vertrek."
Een aschgrauwa kleur verspreidde zich over
het gelaat van den jongen man. Hij wankelde
en een oogenblik leek het alsof hij door een
vreeseiyke gedachte getroffen werd.
„Dat volgt er niet uit, mynheer," bracht hij
met moeite uit. „Mynheer Leavenworth heeft
misschienToen hield hy plotseling op, te
verschrikt om verder te spreken.
„Kom, mynheer Harwell, vertel ons wat U
weet."
„Ik weet niets," antwoordde hy met zwakke
stem, en het leek alsof hy met een heftige
ontroering te kampen had.
Daar dit voorval meer betrekking had op een
gevraagde verklaring dan op een scherp ge
stelde vraag, stapte de coroner er van af. Maai
ik zag verschillende personen achterdochtig
om zich heen kyken alsof de ontroering van den
jongen man hen eindeiyk op een nieuw spoor
had gebracht.
De coroner die zoowel Harwell's verwarring
als de emotie die zy had teweeg gebracht ne
geerde, zette het verhoor voort.
„Weet u of de sleutel al of niet in het sio)
stak toen u de studeerkamer verliet?"
„Ik heb er niet op gelet."
„Had hy er moeten zijn?"
„Ik veronderstel van wel."
„In ieder geval was de deur vanochtend ge
sloten en de sleutel was weg?"
„Ja, mijnheer."
„Dus de moordenaar heeft de deur achter ach
gesloten en den sleutel meegenomen?"
„Waarschünliik."
(Wordt vervolgd*.