Met a&Jml aan den day Toen christelijk Europa gered werd HET HOEDJE f125.- DINSDAG 12 SEPTEMBER 1S83 - 12 SEPT. - 1933 De vernietiging van het Turksche leger door den Poolschen koning Jan Sobieski Vreugdefeesten in Weenen Jan Sobieski Krijgsgevangenen uit den wereldoorlog Roosevelt en Zuid- Amerika Hirtsiefer in „Schutz- haft" Een nieuw soort water- Om elf koraaleilanden StoetenheimStoetenveld foenpeneneraal ge" \De kiespijn van ai?" vroeg deze. den generaal Beklimmen van bergen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL HET GEVAL LEAVENWORTH DOOR ANNA K. GREEN 1, 4 Weenen kent vermoedelijk geen belangrij ker datum in het jaar dan 12 Septem ber en vooral dit jaar is deze datum het hoogtepunt van het publieke leven in Oos tenrijks hoofdstad. Het is immers op dien dag 250 jaar geleden, dat de vreugdekreten der Wee- ners door de lucht daverden, toen de laatste Turk, die wekenlang de muren van de Donau- stad had bestormd moest aftrekken om nooit nooit meer terug te keeren. De twaalfde September 1683 zal blijven voort leven niet alleen in de geschiedenis van Weenen maar in de geschiedenis van geheel Europa, speciaal van het christelijk Europa. Op dien dag immers werd de strijd beslecht tusschen de Mohammedanen en de christenen. Op dien dag werd een einde gemaakt, en voor goed, aan de vreeselijke onzekerheid omtrent het lot van Europa en afdoende de vraag beantwoord, of Europa voortaan christelijk dan wel Mohamme- daansch zou zijn en blijven. De bevrijding van Weenen was voornamelijk te danken aan het heldhaftig uithoudingsver mogen van de bewoners en aan de komst van den dapperen koning van Polen, Jan Sobieski, die den laatsten slag tegen de Turken heeft ge leld en als overwinnaar uit den strijd te voor schijn kwam. Ware dit anders geloopen, het lot van Europa zou anders geweest zijn. Nu dankten de chris tenen God, dat de heerschappij der Turken, waarvoor mannen als Vondel reeds jaren te voren hartstochtelijk hadden gewaarschuwd, met één laatsten feilen slag vernietigd was. Reeds in 1571 was Turkije in beteekenis ach teruit gegaan door de nederlaag, die de Turk sche vloot bij Lepanto leed, waar Don Juan de Turken versloeg in den beroemden slag, die ver moedelijk de laatste roeibooten in het gevecht zag. Sindsdien was de groote macht van Turkije gebroken, maar enkele jaren later stonden eeni- ge machtige groot-viziers op, die een nieuwe be dreiging voor Europa vormden en die in 1663 een machtig leger op de been brachten, dat naar Weenen optrok. Gelukkig werd dit leger door de Oostenrijkers ten zuiden van Weenen verslagen. Daarna echter scheidden de Hongaren zich af, omdat de protestantsche bevolking door de Oostenrijksche soldaten werd mishan deld en zij zich liever onder het mildere bewind van de Turken schaarde. Toen trok de groot vizier Kara Moestafa met een leger van drie honderd duizend man naar Weenen op en sloeg het beleg voor de stad. Zou Weenen vallen, dan kwam Rome aan de beurt en zou de Paus wor den verdreven, waarna de Mohammedaansche godsdienst in geheel Europa zou worden inge voerd. Dit moest trots alles voorkomen worden. De keizer van Oostenrijk vroeg hulp aan Duitschland en Frankrijk omdat de stad zelf onmogelijk langen tijd weerstond zou kunnen bieden aan de felle aanvallen van een dapper veldheer als Kara Moestafa, die uit alle streken van Turkije troepen had verzameld en wiens Mamelukken, Janitsaren, Arabieren, Albaneezen enz. tot de meest gevreesde troepen behoorden. Moestafa, die met groote macht bekleed was en rondliep met de kenteekenen zijner waardig heid, de dubbele reigerveer, den gouden rok, den met diamanten bezetten pijlkoker en het vaan del van Mohammed, zond den eenen bode na den andere naar Keizer Leopold, hem sommee rend de stad over te geven en hem door de grofste voorstellen op de lafste wijze beleedi- gend. Het waren bange dagen voor keizer Leo pold, die niet heel zeker was van de gevraagde hulp, maar die toch wel durfde rekenen op den Poolschen koning Jan Sobieski, die beroemd was niet alleen om zijn ongeëvenaarde dapper heid maar ook om zijn ridderlijkheid. Onmiddellijk na ontvangst van het verzoek van Leopold, begon de koning van Polen een leger te verzamelen, doch voor hij zijn tocht naar Weenen kon beginnen, stonden de Turk. sche troepen voor de muren. Leopold vluchtte met s|jn gezin in de duisternis van den nacht en meer dan 60.000 personen volgden dit voor beeld. Alle waningen echter in de omgeving van de stad waren door den vijand verwoest en in brand gestoken. De verdedigers der stad wa ren slechts 14000 man sterk, waarbij zich ten slotte nog 5000 burgers aansloten. Wat kon een handjevol als dit beginnen tegen een leger van drie honderd duizend man, bestaande uit even zooveel fanatieke soldaten? Geheel Europa wachtte in angst en spanning, wat er in de komende dagen van den strijd zou geschieden en algemeen vreesde men, dat het laatste uur voor Weenen had geslagen. Duizenden losse strijders trokken naar Weenen op, vormden langzamerhand een vast legertje om kost wat kost den Turk te bestrijden. Op dat oogenblik nam Sobieski de beslissing, die de grootste gevolgen zou hebben in het voordeel van Weenen en Europa en in het nadeel van de Turken. Hij trok in een gef arceerden marsch naar Oostenrijk. Hij kwam precies op tijd, want de honger in de stad was even groot als de wanhoop. Niemand rekende nog op verlossing en algemeen gaf men zich over aan de gedachte, dat Weenen zou genomen en geplunderd wor den. Op 8 September trok Sobieski den Donau over en lag aan dezelfde zijde van de rivier als de Turken.' Op 11 September bereikte het chris tenleger de groote vlakte voor Weenen en den volgenden dag werd de groote slag geleverd, die het Heilige Rijk zou redden. In alle vroegte liet de koning van Polen een H. Mis lezen in de open lucht, waarbij hij zelf als misdienaar fungeerde. Toen sprak hij zijn mannen toe en spoorde hen aan dapper te zijn en vol te houden tot het einde. Daarna gaf hij het bevel tot den aanval. De Polen en de aangesloten soldaten uit andere landen begonnen een strijd, als de geschiedenis zelden heeft gekend. Tegen een geweldige over macht van fanatieke Turken vocht het veel kleinere leger van Sobieski. Maar met een onge- loofelijen moed, die bergen verzet en dien de Turken blijkbaar niet hadden kunnen vermoe den, streden de christenen zij aan zij, geen ge vaar ziende en wetend, dat de christenheid op het spel stond. Tegen den avond was de strijd beslist. Wat niemand, behalve wellicht Sobieski zelf, had durven hopen, geschiedde. Het Turksche leger was totaal uit elkaar geslagen, voor de helft gevallen, voor de rest gedemoraliseerd en in een verwarde formatie vluchtte het ijlings, waar het zich maar redden kon. De overmacht was in el kaar gestort en de triomf van de christenen was volkomen. De vreugde In de stad was onbeschrijfelijk. De hulde aan Sobieski en zijn soldaten kende geen grenzen. Een grootsche optocht trok door de stad en in de kerk der Augustijnen hief de koning zelf het „Te Deum" aan, dat door de geheele menigte werd meegezongen. Sobieski trok daarna onmiddellijk naar het gewezen kamp der Turken, spoorde den stan daard van den profeet op en zond dezen naar den Paus als enorme tropee, welke later gezel schap zou krijgen van het zwaard, dat Sobieski slag tegen de Turken had gebruikt en dat de Paus op het altaar van O. L. Vrouw van Lo- rette zou neerleggen. Geheel Europa vierde feest. Overal werden huldigingsfeesten georganiseerd ter eere van den koning van Polen, die de christenheid had gered. In Rome duurden de feesten een volle maand en Paus Innocentius bepaalde van toen af, dat ieder jaar de groote dag zou worden gevierd in het octaaf van O. L. Vrouw geboorte. Wie de geweldige gevolgen overdenkt, die de nederlaag der Turken voor het christendom heeft gehad, zal kunnen begrijpen, dat Weenen juist dit jaar den gróoten dag met bijzondere feestelijkheden heeft willen vieren. Sinds weken worden herdenkingsfeesten gehouden, die thans miimmniiHiui IIIIIIIIIIIIIIIIIIIU Het hoedje is als onderdeel I Der kleeding overwegend. i Omdat het steeds een hoofdzaak is, 1 't Zij dat het heet is, zoel of frisch. S De zon schijnt, 't waait of regent. Je hebt het hoedje voor den man; i De markt hiervoor is willig. Want jaren gaat zoo'n hoedje mee, De mode of een nouveauté Laat mannen onverschillig. Maar met de dameshoedjes gaat Het stellig niet zóó bondig. Die hoedjes gaan slechts één seizoen i Om mode geen geweld te doen, En mode is spitsvondig. Maar hoe een hoedje dan ook is, Voor bobby-hoofd of toetje, I E Gebreid, van laken of satijn, Neutraal of in moderne lijn, Het blijft en is een hoedje. De hoofdzaak is en blijft het hoofd, En meer in het bijzonder Zit bij het hoofd beslist de pit; Niet wat er öp den schedel zit, Maar veel meer wat er önderl 1 MARTIN BERDEN 1 (Nadruk verboden) ïïiiiiiiiimiiimiimiiiiiiiiiiiiniiiiiMiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiJ hun hoogtepunt hebben bereikt. En weer wordt den Weeners de grootste episode uit hun ge schiedenis en die van Europa voor oogen ge- tooverd: de overwinning op de halve maan, die tevens was de redding van de christenheid. Een boerenvrouw te Bonja Landava in Joego-Slavië, heeft dezer dagen een brief ont vangen van haar echtgenoot, Stevan Zemljak, die als krijsgevangene den wereldoorlog nog steeds in Siberië is. Deze man werd in 1915 aan het Russische front als vermist opgegeven en daar men ook later niets meer van hem hoorde, werd hij in 1919 als gesneuveld opgegeven. In den brief aan zijn vrouw schrijft hij in de veronderstelling, dat de oorlog nog steeds aan den gang is, dat een aantal Kroaten, Hon garen en Oostenrijkers met hem als krijgsge vangenen in de loodmijnen van Siberië wer ken. Al deze mannen, die sedert 1917 van de bui tenwereld zijn afgesloten, gelooven, dat de oorlog nog steeds voortwoedt. Zemljak schaft verder, dat zijn gezondheid slecht is en hij k'aagt bitter over de vreese lijke levensomstandigheden voor de krijgsge vangenen. Hij verlangt naar het einde van den oorlog, opdat hij en zijn kameraden naar huis kunnen terugkeeren. De brief was afkomstig uit Omsk in Siberië en hij was bezorgd door een gevangene, die er in geslaagd was uit de loodmijnen te ontsnap pen. ESSEN, 11 Sept. (W.B.) De vroegere Prui sische minister Hirtsiefer, die vandaag met 8. A.-mannen in botsing kwam, is in „Schutz- halft" genomen. Om de handelsbetrekkingen met Zuid-Ame- rika tot stand te brengen en verder te ont wikkelen heeft president Roosevelt een aantal uitgelezen personen uitgekozen om naar Zuid- Amerika te gaan. Van deze handelsafgezanten zijn drie erva ren diplomaten, terwijl de anderen uitgebreide politieke of familierelaties in Zuid-Amerika hebben. Naar Argentinië, den belangrijksten post, heeft president Roosevelt Alexander Weddell van Richmond in Virginia gezonden. Deze is in diplomatieken dienst geweest in Mexico, Denemarken, Italië, Griekenland, Sy rië, Egypte en Indië. Voor Brazilië is Hugh Gibson, de vroegere Amerikaansche ambassadeur te Brussel en Amerikaansch gedelegeerde bij den Volkenbond benoemd. Gibson voert op het oogenblik reeds onder handelingen voor het afsluiten van een nieuw wederkeerig handelsverdrag. Naar Cuba is Mr. Summer Wellis gezonden, een ervaren diplomaat, die veel relaties in La- tijnsch Amerika heeft. Joseph Daniels, minister van Marine onder Wilson, is naar Mexico vertrokken om de han delsbetrekkingen met dit land te verbeteren. In Amerikaansche kringen verwacht men veel resultaat van deze handelsagenten en men hoopt vasten voet te krijgen op de Zuid-Ame- rikaansche markten, die op het oogenblik voor een groot deel door Engeland zijn bezet. Een van de bezienswaardigheden op de Brit- sche Scheepsbouwkundige en Technische Ten toonstelling te Londen, die door den Graaf van Athlone werd geopend, is een nieuw soort waterbuizen, dat daar voor het eerst tentoon gesteld werd en die zijn uitgevonden door de British Non-Ferrous Metals Research Associa tion. Deze nieuwe pijpen, die ongeveer een derde minder wegen dan de looden buizen van dezelf de capaciteit, zijn gemaakt uit een metaal samenstelling met 60 pet. grootere trekkracht, terwijl die buizen wel drie- tot viermaal meer weerstand kunnen bieden aan trillingen (meestal breken looden buizen, omdat zij niet voldoenden weerstand aan vibraties kunnen bieden) Het nieuwe metaal, waaruit deze buizen zijn is samengesteld uit 98.25 percent lood, 1.5 per cent tin en 0.25 percent cadnium of uit 99.25 percent lood, 0.25 percent cadnium en 0.5 per cent antimonium. De buizen verteren even weinig als buizen uit puur lood. Bij den hui zenbouw kan by gebruik van de nieuwe soort buizen op dezen post 15 tot 20 percent worden bespaard, terwijl men voor het geld een veeJ grootere waarde öntvangt. Deze buiten zyn reeds practisch in Engeland by den huizenbouw beproefd en zyn officieel goedgekeurd door de British Waterworks Association. Het metaal kan ook nog voor andere doel einden worden gebruikt, byv. in de plaats van stalen ramen. De groep van elf koraaleilanden in de Zuid- Chineesche Zee, die onlangs door Fransche marinevaartuigen bezet werden, en daarna op- geëischt werden door Japan, behooren volgens de Kantoneesche autoriteiten aan China. De regeering van Kanton zegt de eilanden reeds sedert lang als volkomen Chineesch be schouwd te hebben. Er wonen vele Chineesche visschers en op de landkaarten worden zy altyd als Chineesch bezit gekenmerkt. Aan de provinciale regeering van Kwantoeng Is derhalve opgedragen, de zaak te regelen. Luitenant-generaal b.d. Skobelof had kies- pyn. Hij spoelde z'n mond met brandewyn en cognac, deed tabaksasch, opium, terpen tin en petroleum aan de zieke kies, wreef z'n wang met jodium in, stak in spiritus gedrenkte watten in z'n ooren, maar dit alles hielp niets; de pyn werd zelfs erger. Nu werd de dokter geroepen. Deze porde wat in de kies en schreef kinine voor, maar ook düt wilde niet helpen. De generaal weigerde beslist de zieke kies te laten trekken. Alle huisgenoo- ten, z'n vrouw, z'n kinderen, de dienstbode, zelfs de keukenjongen Cyrill deden middelen aan de hand, ieder een ander. Zoo kwam ook Skobe- lof's inspecteur, Wasil Petritch, naar hem toe en raadde hem aan de kies te laten belezen. „In ons dorp, Excellentie," zei hij, „woonde een jaar of tien geleden een belastingambtenaar, Peter Iwanitch. In 't belezen van kiezen was hij een meester. In den regel keerde hij zich van den zieke af naar het raam toe, fluisterde een paar woorden, spuwde een keer of drie op den gronden het hielp! Het is een bijzondere gave, die hem gegeven is „Waar is hij nu?" vroeg de generaal. „Ja, nadat ze hem by de belastingen hebben weggestuurd, woont hij in Saratow by z'n schoonmoeder. Nu leeft hij maar alleen van kie zen. Als de menschen kiespyn hebben, gaan ze naar hem toe en hij helpt ze. De menschen uit Saratow behandelt hy by zich aan huis; men schen van buiten de stad behandelt hy tele grafisch. Stuur hem een telegram, Excellentie. Telegrafeer byv.: Ik Alexii Skobelof, een dienst knecht Gods, heb kiespyn; ik smeek u mij te helpen." En het geld voor de kuur zend ik u per post." „Onzin, afzettery." „Probeer het eens, Excellentie. Hy is wel een dronkaard en geeft z'n vrouw wel eens een pak slaag; ook is hij een beetje los in z'n mond, maar toch, hij is een echte wonderdoener!" „Stuur hem toch een telegram, Alexii," smeekte z'n vrouw. „Je gelooft wel niet aan belezen, maar ik heb aan m'n eigen lichaam de uitwerking leeren kennen. En al geloof je er niet aan, waarom zou je dan toch geen telegram sturen? Het is een kleine moeite." „Nu, vooruit dan maar," zei Skobelof, „een telegram aan dien kerel; het kan me niet sche len wat hy is. Als ik m'n kiespyn maar kwyt raak. O, het is niet om uit te houden. Waar woont die belastingambtenaar, Wasil? Hoe is z'n adres?" De generaal ging aan tafel zitten en nam een pen. „Iedereen in Saratow kent hem," antwoordde de inspecteur, „U gelieve alleen maar naar Sa ratow te adresseeren; dus.... den heer Peter IwanitchIwanitch „Nou, en verder." „Ja, Iwanitch.... en nou z'n familienaam.... Daar ben ik waarachtig z'n familienaam verge ten. Wat drommel, hoe is die ook weer. Daat net, toen u heer kwam, had ik hem nog.... Een oogenblikje. Wasil Petritch richtte z'n oogen naar de zol dering en werkte met z'n lippen. Skobelof en z'n vrouw wachtten vol ongeduld. „Nou, komt het nog?" „Direcht, ExcellentieIwanitch.Peter Iwanitch.... Ik ben het vergeten. Het was een tameiyk gewone familienaam.... hy doet den ken aan een paard.... Stoet? Neen, Stoet niet. Een oogenblikWas het niet Hengst? Neen, Hengst ook niet. Ik herinner me dat z'n familie naam iets met paarden had uit te slaan; maar hoe die was, dat is me als weggeblazen uit m'n hoofd." „Hengstenberg?" „Ook niet. Een oogenblikStoetner.... „Misschien Hengstman?" „Neen, Hengstman ook nietRosRos- veld.... Hengstveld.... Dat is het allemaal niet!" „Nou, hoe moet ik dan aan hem schrijven?" „Dadelijk ExcellentieRosner.... Stoeten dorpStoetenbeek „Bruin?" vroeg mevrouw Skobelof. „Neen, neen. Schimmel.... Neen, dat is het niet. Ik ben het vergeten." „Loop naar den duivel!" bulderde de gene raal. „Waarom kom je met je raad, als je het vergeten bent. Pak je weg, domoorl" fHÓijIOO EN BEN JE TOCH NAAR HET SPOOK HUIS GEGAAN,ONDANKS M'N WAARSCHU WING? IK DACHT WEL DAT JE DAT ZOU OOEN. KINDEREN ZUN ALLEN DE ZELFDEN.! JE HEBT ZEKER NIETS B'JZONDERS GEZIEN,) IS'T WEL? NIEMAND OPGEHANGEN GE- 1 ZIEN IN DE BUURT VAN'T HUIS? LEEFDE ER [SOOIT IE MAND IN -bAM? fÉU. IN LEVEN? GOD ZEGEN JE, KINDLIEF,ZEKER WEL', MAAR DE WIJZE WAAROP ZIJ DIE ER IN LEEFDEN/STIER VEN, MAAKTE HET TOT EEN GPOOKHUI6.ZE STIERVEN 'GEEN NATUURLIJKEN DOOD; MEESTAL WERDEN.ZE VER-, moord/ JA, EN ALS ER IEMAND VERMOORD WORDT,DAN ZEGGEN ZE AL HEEL GAUW DAT Z'N GEEST WAARSCH'JNL'JK TERUG KOMT. JAREN GELEDEN WAS ER EEN ROOVERSBENDE 0PDE RIVIER. ER WAREN GEHEIME ONDERGRONDt SCHE GANGEN DIE MET HIET HUIS IN VERBINDING STONDEN. DAT WERD TENMINSTEN GEZEGD.MAAR ZOOVER HE EFT, VOOR ZOOVER IK WEET,DIE 00117 ~EV0N0tN.0QK WAREN ER VREEMDE GELUIDEN.. fTOEN IK NOG EEN JONGEN WAS, WOON J DE IN DAT HUIS EEN HEELE FAMILIE MET ZEVEN KINDEREN, DIE IN EEN STORMACHTIGE NACHT IN DEN GROND VERDWEEN .ZE HEBBEN ZE NOOIT MEER GEZIEN OF ER VAN GEHOORD. DÉ EENE ZEGT ER DIT, DE ANDERE DAT VAN MAAR NIEMAND HEEFT DAAR SINDS DIEN ALLEEN WILLEN WONEN. IK ZAL NIET BEWEREN DAT HET GEESTEN WAREN, MAAR TOCH iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Wasil Petritch maakte dat hij weg kwam. De generaal hield z'n wang vast en begon de kamer op en neer te loopen. „Au! Au! Lieve hemel!" huide hij half. „Au! Au! Dat is om dood te gaan!" De inspecteur had zich naar den tuin bege ven, keek naar den hemel en trachtte zich den familienaam van den belasting-ambtenaar te herinneren. „Hengstendorp.... HengstenhuisHeng- stenbeek.... Neen, het is allemaal verkeerd! Rosdorf, Rosbeek.... Schimmelburg..., Schim meiveld Spoedig daarop "•■■■iiiiiiiiiiimiiiiiimiiimiiiiimimiHHit werd hij weer by „Weet je hem „Neen, Excel lentie." „Misschien Stoetenberg? Rosheim?" „Neen?" En nu legden allen In huis zich als om strijd toe op het verzinnen van paardennamen zy overdachten alle leeftyden, geslachten en soor ten, geslachten en soorten van paarden, namen de manen, de hoeven, het tuig in aanmer king.... In huis, in den tuin, in de kamer der dienstboden, in de keuken liepen de menschen van den eenen hoek naar den anderen, wreven hun voorhoofd en zochten den familienaam. Telkens werd de inspecteur in huis gehaald. „Vos?" vroeg men hem. „Hoefsmid? Veulen- berg?" „Neen neen," antwoordde Wasil Petritch, richtte zyn oogen omhoog en ging voort met overluid te denken; Rosberg, Rosheim. Schim melman, Schimmeldorp Iedereen op het landgoed verkeerde in de grootste opwinding. In z'n ongeduld en z'n ïyden beloofde de generaal vyf roebel aan hem of haar, die den juisten familienaam zou ontdek ken, en nu liepen de menschen by hoopen naar Wasil Petritch. „Rapp," zeiden ze tot hem. „Renner, Telgan ger!" Maar de avond kwam en de familienaam was nog niet gevonden. Men ging slapen, zonder dat het telegram verzonden werd. De generaal sliep den heelen nacht niet. Hij liep van den eenen hoek der kamer naar den anderen en steundeTusschen twee en drie uur 's nachts verliet hy z'n huls en klopte by de woning van den inspecteur aan het raam. „Misschien Ruin?" vroeg hij op klagenden toon. „Neen, Ruin ook niet, Excellentie," antwoord de Wasil Petritch en zuchtte schuldbewust. „Wat heb je toch een slecht geheugen, kerel," foeterde de generaal. „Ik kan het van pyn niet langer uithouden." 's Morgens heel vroeg zond de generaal weer naar den dokter. „Hy mag hem er voor myn part uittrekken," sprak hij tot zich zelf. „De pijn is niet langer te verdragen-" De dokter kwam en trok de zieke kies er uit. De pijn bedaarde spoedig en de generaal werd kalmer. Nadat de arts z'n werk gedaan en z'n honorarium ontvangen had, nam hy plaats in z'n open rytuigje en wilde weer naar huis rij- den. Voor de poort trof hy op het grasveld Wasil Petritch aan. De inspecteur stond aan den kant van den weg, keek met aandacht naar z'n voeten dacht over iets na. Te oordeelen naar de rimpels die z'n voorhoofd doorgroefden, zoo wel als naar de uitdrukking van z'n oogen, was z'n geestesarbeid inspannend en afmattend. „IsabelBlesmompelde hy. „Klep per, Knol." „Wasil Petritch!" riep de dokter,, kan ik geen vyf schepel haver van je koopen? Onze boeren verkoopen ook wel haver, maar die is zoo vrqe- selijk slecht." Wasil Petritch keek den dokter als een idioot aan. Toen kwam er een glimlach op z'n gezicht en zonder een woord te antwoorden, liep by zóó snel naar de generaalswoning, als zat hem een dolle hond op de hielen. „Het Is me te binnen geschoten, Excellentie!" riep hy verheugd, toen hij de werkkamer van generaal Skobelof binnenstormde. „Het is me te binnengeschoten! God zegene onzen dokter! Ha verman! Haverman is de familienaam van den belastingambtenaarHaverman, Excellentie Adresseert u het telegram maar aan Haver man!" „Pak je weg, ezel!" snauwde de generaal. „Pak je weg; nou heb Ik je paardennaam niet meer noodig" Te Sjanghai is een school geopend,, waar uitsluitend onderricht wordt gegeven in het beklimmen van bergen. De leerlingen zyn jongemannen, die voor den militairen dienst bestemd zyn en die moe ten leeren hoe zy gepakt en gezakt zich vlug over bergachtig terrein kunnen bewegen, om later met succes te kunnen optreden tegen de beste bergklimmers ter wereld, n.l. de Chi neesche bandieten, die de bergachtige streken van Centraal-China onveilig maken. Deze school is opgericht op last van gene raal Tsjang Kal Sjek, den president van den nationalen militairen raad en opper-bevelheb- ber van de Chineesche strijdkrachten te land, te water en in de lucht. A 11*% °P dlt blad ^J11 ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Of)f)f) by levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f 7Cf) All" aoonne S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUUm" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f OU»m bij een ongeval met f O Cf) doodelijken afloop bij verlies van een hand bi) verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) by verlies van 'n duim of wijsvinger t/l/»"been of arm anderen vinger „U is de laatste die mynheer Leavenworth in leven heeft gezien?" Harwell keek op en antwoordde: „Zeker niet, want ik heb hem niet gedood." Dit antwoord, dat scheen te spotten met den droeven ernst van dit verhoor, maakte een slechten indruk. Harwell bemerkte het en nam een nog hooghartiger houding aan. ,Dat begrijp ik,'' hernam de coroner, blijk baar geprikkeld door da uitlegging die aan zijn waag gegeven werd. „U bent de laatste persoon die hem gezien heeft, voordat de moord begaan werd door een onbekende." De secretaris sloeg de armen over elkaar, waarschyniyk om een lichte trilling te verber gen die hem overviel of misschien ook wel om tyd te winnen en zyn antwoord voor te berei den. „Mijnheer," zei hij, „ik kan uw vraag noch bevestigend, noch ontkennend beantwoorden. Zeer waarschynlijk ben ik de laatste geweest die met hem gesproken heeft, maar in zoo'n groot huis als dit, kan ik er niet voor instaan." Toen hy de uitdrukking van ontevredenheid op aller gelaat zag, voegde hij er langzaam aan toe: „Myn plicht noodzaakte my om hem tot laat ln den avond gezelschap te houden." „Uw plicht?.... O natuurlyk! In uw hoeda nigheid van secretaris!" Harwell knikte bevestigend. „Wilt u ons uitleggen waaruit uw bezigheden bestonden?" hernam de coroner. „Mijnheer Leavenworth was, zooals u waar schynlijk wel zult weten, buitengewoon rijk. Hy was lid van verschillende genootschappen, clubs, instellingen enz., en bovendien bekend om zyn vrijgevigheid. Hy ontving dus dagelijks een groot aantal brieven. Ik opende en beant woordde ze. Zyn particuliere correspondentie droeg op de enveloppe een afgesproken teeken, dat haar van de rest onderscheidde. Mijn werk zaamheden beperkten zich niet alleen daartoe. Daar hy zich in zyn jonge jaren aan den thee handel wydde maakte hy verschillende reizen in China en nu schreef hy daar een boek over. Ik hielp hem by de voorbereiding van dat boek; hij dicteerde my minstens drie uur per dag. Onze laatste zitting had gewooniyk van half tien tot half elf plaats." „U nam dus iederen avond zyn dictaat op? Gisteren ook?" „Ja mynheer." „Hebt u iets bijzonders aan hem opgemerkt? Gedroeg hij zich als gewoonlijk?" De secretaris fronste de wenkbrauwen, en antwoordde: „Daar niets hem het droevig lot dat hem wachtte voorspelde, was er dan wel een reden om zich anders dan gewooniyk te gedragen?" De coroner kreeg nu een kans om zich te wreken over de onbeschaamdheid van daar straks; hij liet deze niet voorbijgaan. „De wet eischt, dat een getuige vragen be antwoordt en niet dat hy er stelt," zei hy streng. De secretaris kreeg een kleur en zei: „Heel goed mynheer. Zoo mynheer Leaven worth al een voorgevoel had van zijn dood, dan heeft hy 't my toch niet meegedeeld. Integen deel, meer dan ooit scheen hij op te gaan in zijn werk. Een van de laatste dingen die hy zei was dit: „Nietwaar Trueman, over een maand zal dit boek ter perse gaan!" Ik herinner my, dat hy zich al sprekende een glas sherry Inschonk. Voordat hij naar bed ging dronk hy altyd een glas sherry. Vanochtend vond men het nog halfvol op de schrijftafel." Die herinnering scheen Harwell buitenmate te ontroeren, want hy haalde zijn zakdoek te voorschijn en veegde zijn voorhoofd af. „Dat is de laatste daad van mynheer Leaven worth die ik bygewoond heb," vervolgde hij. De coroner ongevoelig voor deze ontroering, leunde achterover ln zyn stoel en keek den jon gen man onderzoekend aan. „Waar ging u heen toen u mynheer Leaven worth verliet?" vroeg hy. „Naar myn kamer." „Bent u onderweg iemand tegengekomen?" „Neen, mynheer." „Hebt u iets ongewoons gehoord of gezien?" „Neen, mynheer." De stem van den secretaris'<trilde even. „Denk eens goed na, mynheer Harwell. Bent u bereid onder eede te verklaren dat u niemand ontmoet hebt dat u niemand gehoord hebt of dat u niets bijzonders bemerkt hebt? De verbazing stond op Harwell's gelaat te le zen. Twee maal opende hij de lippen alsof hy spreken wilde en twee keer sloot hy ze weer zonder een enkel woord geuit te hebben. Ten slotte antwoordde hij met eenige inspanning: „Ik heb iets gezien, maar het was zoo'n klei nigheid, dat ik er niet meer aan dacht; niette min was het merkwaardig." „Wat was het?' „Een deur die op een kier stond." „Welke deur?" Die van juffrouw Eleonore's kamer." zyn stem was niet meer dan een gefluister. „Hebt u uw deur gesloten toen u op uw ka mer kwam?" „Ja, mynheer." „Bent u dadeiyk naar bed gegaan?" „Ja dadelijk." Weer een nauw merkbare aarzeling. „Ik zou bijna zeggen van niet." „Hebt u byvoorbeeld niet een stap ln de hall gehoord?" „Dat zou niet mogelijk geweest zijn." „Maar hebt u het inderdaad gehoord?" ,Ik zou het niet durven zweren." „Maar u denkt het dan toch!?" „Ja. Ik herinner my, dat ik, vlak voordat ik in slaap viel, een stap in de hall en het ge- ruisch van een japon meende te hooren; maar ik schonk er verder geen aandacht aan en sliep in." „En toen?" „Een poosje later werd Ik plotseling wakker, alsof iets mij had doen schrikken. Was het een beweging, een geluid? Ik zou het niet precies kunnen zeggen. Ik ging rechtop in mijn bed zitten en keek om my heen. Maar daar alles in huis stil was, sliep Ik weer rustig in." Toen men hem ondervroeg over de manier waarop men het lyk ontdekt had, vertelde Har well het verhaal, dat men reeds kent van den huisknecht. De coroner vroeg hem vervolgens of hij had opgemerkt in welken staat zich de schryftafel van de studeerkamer bevond, nadat men het lichaam had weggehaald. „Zeker mijnheer, eenigszins," antwoordde hy. „Wat lag er op?" „De gewone voorwerpen; boeken, papier, een pen waaraan de inkt opgedroogd was en verder de karaf en het wijnglas waaruit mijnheer Leavenworth den avond te voren had gedron ken." „Verder niets?" „Ik herinner het my niet." „Wat betreft het wynglas," viel een van de juryleden hem in de rede, „u hebt ons immers 'gezegd dat u het halfvol hebt teruggevonden, juist zooals het was op het moment waarop u afscheid nam van mijnheer Leavenworth?" „Ja, mynheer." „De overledene had toch de gewoonte zyn glas te ledigen nietwaar?" „Ja, mynheer." „Welnu, mijnheer Harwell dan moet men hem dus zijn komen storen vlak na uw vertrek." Een aschgrauwa kleur verspreidde zich over het gelaat van den jongen man. Hij wankelde en een oogenblik leek het alsof hij door een vreeseiyke gedachte getroffen werd. „Dat volgt er niet uit, mynheer," bracht hij met moeite uit. „Mynheer Leavenworth heeft misschienToen hield hy plotseling op, te verschrikt om verder te spreken. „Kom, mynheer Harwell, vertel ons wat U weet." „Ik weet niets," antwoordde hy met zwakke stem, en het leek alsof hy met een heftige ontroering te kampen had. Daar dit voorval meer betrekking had op een gevraagde verklaring dan op een scherp ge stelde vraag, stapte de coroner er van af. Maai ik zag verschillende personen achterdochtig om zich heen kyken alsof de ontroering van den jongen man hen eindeiyk op een nieuw spoor had gebracht. De coroner die zoowel Harwell's verwarring als de emotie die zy had teweeg gebracht ne geerde, zette het verhoor voort. „Weet u of de sleutel al of niet in het sio) stak toen u de studeerkamer verliet?" „Ik heb er niet op gelet." „Had hy er moeten zijn?" „Ik veronderstel van wel." „In ieder geval was de deur vanochtend ge sloten en de sleutel was weg?" „Ja, mijnheer." „Dus de moordenaar heeft de deur achter ach gesloten en den sleutel meegenomen?" „Waarschünliik." (Wordt vervolgd*.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10