Hendrik Conscience herdacht
nocR
PRIJS 35 CENT
r
DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS Donkere bladzijden
Grootje
U DE TUD AMSTERDAM
f
WOENSDAG 13 SEPTEMBER
VOOR VIJFTIG JAAR
De Vlaamsche verteller nog even
geliefd door zijn volk
als vroeger
„Hij leerde het volk
lezen"
Verbeelding, alles ver
beelding
Op de 300 Amerikanen
een misdadiger
Parijs aan de Yonne
- ZOOJUIST VERSCHENEN:
1wmm
UITGAVE N.V. DRUKKERIJ „DE TIJD" - AMSTERDAM C
Opwindend avontuur
van een waarnemer
Betaling vooruit!
mm
De restauratie van het
Colosseum
Geschenk voor Mollison
De Japanners worden
grooter
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
HET GEVAL
LEAVENWORTH
DOOR ANNA K. GREEN
Dl 5
Dezer dagen was het vijftig jaar geleden,
dat de Vlaamsche schrijver Hendrik
Conscience is overleden. In deze vijftig
Jaren is ook in de Vlaamsche literatuur heel
wat gebeurd en de huidige Vlaamsche schrij
vers staan verder van den grooten verteller af.
dan men in vijftig jaar mogelijk zou achten.
Wie de taal der hedendaagsche auteurs van
Vlaanderen vergelijkt met die van Hendrik
Conscience, bespeurt een vooruitgang, die niet
minder dan wonderlijk is. Wie de namen noemt
van Streuvels, van den Woestijne, Timmer
mans, Gysen, Walschap, Roelants, Zielens,
Gilliams en anderen, dunkt zich verder dan
vijftig jaar van Conscience verwijderd. En
toch: nog steeds is Conscience de meest gelezen
schrijver van het Vlaamsche volk, dat hij im
mers ..leerde lezen" en dat hem blijkbaar trouw
is gebleven. Deze trouw moet men overigens
niet verkeerd interpreteeren, want het vermoe
den is gewettigd, dat het Vlaamsche volk den
productieven romancier nog altijd leest, niet
alleen om zijn verwantschap met het volk, maar
ook omdat het volk den hedendaagschen auteur
in zijn verdieping en verfijning niet kan vol
gen. De Vlaamsche modernen vinden een aan
dachtig gehoor bij een kleiner deel van het
lezend publiek, maar dit deel is niet de groote
volksmassa, die Conscience verteert.
Dat Conscience de grootste verteller van
Vlaanderen kon worden, mag eenige verwonde
ring wekken, als men nagaat, op welke wijze
hij eigenlijk Vlaamsch schrijver werd. Aanvan
kelijk was deze zoon van een Franschen vader
en een Vlaamsche moeder begonnen met en
kele gedichten in het Fransch te schrijven en
alleen het feit, dat hij met zijn werk niet voor
uitkwam, bracht hem op de gedachte om zijn
vertelling in het Vlaamsch over te doen en
door te zetten. Zoo verscheen op een goeden
dag zijn boek „Het Wonderjaar", dat midden
in een verschrikkelijke geestelijke leegte vieL
Jaren lang was het Vlaamsche volk verstoken
geweest van lectuur. Er waren geen Vlaamsche
boeken, behalve enkele almanakken. Er was
alleen een steeds dieper doordringende verfran-
6ching. In dit stadium verscheen „Het Won
derjaar", dat een ongekend succes behaalde en
den schrijver voor goed in de Vlaamsche taal
inburgerde. Toch was Conscience niet bepaald
een kenner van het Vlaamsch. Ook voor dien
tijd was zijn taal zeer gebrekkig, doch hij had
het geluk, dat zijn uitdrukkingswijze den indruk
maakte een Vlaamsch te zijn van ietwat hooger
niveau dan de toen gesproken taal. Vandaar
mede de roep over den „leermeester" van zijn
volk.
Naarmate hij zijn Vlaamsche verhalen
schreef, werd deze aanvankelijk eer Fransch
dan Vlaamsch gezinde meer en meer een vurig
bewonderaar van Vlaanderen's geschiedenis.
Zijn algemeen geprezen en stukgelezen roman
„De Leeuw van Vlaanderen" getuigt hiervan
naast tientallen andere verhalen, die de :oem-
rijke gebeurtenissen uit de Vlaamsche historie
beschrijven als daar zijn „Jacob van Artevel-
de", „De Boerenkrijg" enz.
Een volksroman in den diepen zin was zijn
boek „Wat een moeder lijden kan", maar ook
Simon Turchi", „De Loteling" enz., boeken,
die geen Vlaming ongelezen heeft gelaten en
die ook nu nog worden verslonden door klein
en groot.
Toen Conscience zestig jaar werd heeft
Vlaanderen hem een grootsch feest bereid, dat
echter nog verre werd overtroffen door het
koninklijk onthaal dat hem in Brussel te beurt
viel bij het verschijnen van zijn honderdsten
Een professor van een Amerikaansche uni
versiteit had kortgeleden een zorgvuldig ge
kurkte flesch mee naar het college genomen.
Tijdens zijn college deelde hij zijn toehoorders
mee, dat hij door een experiment zou bewijzen,
hoe snel de reuk van den inhoud der flesch
zich kon verspreiden. Hij verzocht den aan
wezigen, zoodra zij den reuk bespeurden, de
hand op te steken. Hij was er van verzekerd,
zeide hij tenslotte, dat geen van hen tevoren
ooit den reuk van deze chemische verbinding
had leeren kennen, hij hoopte echter, dat nie
mand deze onaangenaam zou vinden. Een mi
nuut nadat de flesch ontkurkt was, staken
reeds verscheidene collegebezoekers op de voor
ste banken hun hand omhoog, ten teeken dat
zij den reuk van de vloeistof bespeurden en
het duurde nog geen minuut langer of alle
aanwezigen hadden hun vinger opgestoken als
bewijs dat ook zij den reuk hadden bespeurd.
Daarop deed de professor mededeeling, dat de
flesch.... water, slechts zuiver water bevatte.
roman. Niet alleen Vlaanderen huldigde den
schrijver, ook Noord-Nederland eerde hem als
een volksnovellist bij uitstek. Uit Antwerpen
was een deputatie aanwezig onder leiding van
den dichter Jan van Beers, die den grijzen
schrijver mededeelde, dat de stad Antwerpen
besloten had een standbeeld voor hem op te
richten, te plaatsen op een plein, dat het Con-
scienceplein zou heeten. Ook na zijn dood werd
Conschience luisterrijk gevierd, toen Antwerpen
vooral, in 1912, zijn geboorte herdacht.
Als gezegd, het volk leest Conscience nog
met onverdroten ijver. Dit volk stoort zich niet
aan de gebrekkige taal en den zeer gebrekkigen
stijl van den auteur. Het merkt wellicht deze
gebreken niet op en laat zich meesleepen door
de werkelijke groote eigenschappen, die Con
science bij al zijn tekortkomingen en al zijn
argeloosheid blijft bezitten: zijn menschelijk-
heid, zijn edele inborst, die in al zijn boeken
actief op den voorgrond treedt en die hem zoo
geschikt maken als leeraar van zijn volk; die
hem bovendien behoeden voor ruwheid en aan-
stootelijkheid. Het is n.l. opvallend, dat in een
geen enkele van zijn boeken ook maar één
bladzijde te vinden is, waaraan de gevoelige
volksziel aanstoot zou kunnen nemen.
Zoo is Conscience nog steeds de schrijver,
die meer dan welke ook zijn volk boeit. Dit
pleit misschen niet voor de opleving van Vlaan
deren, maar des te meer voor Conscience. Vele
van zijn boeken werden overigens in anders
talen overgezet en met graagte gelezen, zoodat
het Vlaamsche volk niet het eenige is, dat hem
dank verschuldigd is.
Overste Moss, de leider van de „National
Crime Council" van New-York, heeft dezer da
gen verbluffende onthullingen gedaan over de
Amerikaansche criminaliteit. Volgens hem ge
schieden in doorsnede in de Vereenigde Sta
ten jaarlijks twaalfduizend moorden, driedui
zend ontvoeringen en tienduizend overvallen.
De moorden alleen zijn in de laatste veertig
jaar met 350 pet. gestegen. „Het groote pu
bliek", zegt overste Moss, „is onbekend met
het feit, dat de meest succesvolle misdadigers
zich tegen een. vast jaarlijksch bedrag de
diensten van een advocaat hebben verzekerd.
Hij staat eiken dag op een bepaalden tijd met
zijn opdrachtgevers in telefonische verbinding.
Als het hem niet gelukt zijn cliënt in twee
dagen te bereiken, maakt hij een ronde door
de gevangenissen. Vindt hij hem daar, dan
zoekt hij onmiddellijk naar een „welwillend"
rechter, met wiens ondersteuning hij op grond
der „habeas corpus acte" zijn cliënt uit de
gevangenis brengt. De grootste moeilijkheid om
een misdadiger te vervolgen schuilt in het sa
menwerken van omkoopbare rechters, onbe
trouwbare politie-beambten en minderwaar
dige politici."
De Parijzenaars waren niet weinig verrast
uit den mond van een professor in de geogra-
phie te hooren, dat hun stad niet, zooals
men steeds algemeen aangenomen heeft, aan
de Seine maar aan de Yonne ligt. Deze rivier
wordt in alle aardrijkskundeboeken als zijrivier
van de Seine aangegeven, zy mondt een paar
myi boven Parijs bij de stad Montereau in
de Seine. De geleerde beweert, dat de Yonne
zoowel breeder als dieper dan de Seine is, zy
is echter ook langer dan de Seine boven Mon
tereau en haar waterspiegel ligt hooger. De
Yonne is dan ook de meest beteekenende van
beide rivieren. Daarom moet de rivier tusschen
Montereau en de zee in de toekomst Yonne
heeten.
S
Een documentair verslag, uitgebracht over de opzienbarende gebeur
tenissen te Beauraing en Banneux, door den bekenden letterkundige
W. ASSELBERGS (schrijversnaam: Anton van Duinkerken), in zijn
kwaliteit van redacteur van het dagblad „De Tijd"
Het werkje is groot 56 bladzijden, naast 16 bladzijden illustraties,
uitgevoerd op kunstdrukpapier. Verkrijgbaar in den boekhandel
De „Politica" meldt uit Mostar, dat zich al
daar naar aanleiding van de vliegrace om den
beker van koning Alexander een opwindende
gebeurtenis heeft afgespeeld. Boven Mostar
verscheen n.l. een vliegtuig, dat in strijd met
de bepalingen van de race waanzinnig acro
batische toeren verrichtte. Daarna landde het
toestel. Er bleek, dat de piloot niet in het
vliegtuig zat. Uit het toestel kwam alleen, half
bewusteloos, de waarnemer, luitenant Panitsj,
te voorschijn. Toen deze weer eenigermate her
steld was verhaalde hij, dat de piloot uit de
machine was geslingerd, toen zy Mostar na
derden. Ondanks het feit, dat Panitsj nog
nooit een vliegtuig had bestuurd, klom hy naar
den stuurstoel, doch door zyn onhandige stuur-
pogingen tuimelde hy met zyn machine door
de lucht, hetgeen den indruk wekte van dol
zinnige waagstukken. Ten slotte slaagde hy er
door een gelukkigen inval in het toestel be
houden te doen landen. Het onderzoek, dat
onmiddellijk naar den verdwenen piloot werd
Generaal Johnson, de rechterhand van pre
sident Roosevelt en leider van de N. R. A„ was
tengevolge van het slechte weer genoodzaakt
zyn terugkeer naar Washington per vliegtuig
te Dayton (Ohio) te onderbreken.
Hy ging zonder bagage naar een hotel, om
er den nacht door te brengen.
Toen de Chef de Reception van dit hotel
evenwel zag, dat de gast zelfs geen tanden
borstel bij zich had, vroeg hy om betaling
vooruit.
Generaal tJohnson stak zyn meening over dit
optreden niet onder stoelen of banken en ver
trok om naar een ander hotel te gaan.
Sïrf mfiaal van den da#
ingesteld, bracht ten slotte nog aan het licht,
dat ook deze er goed was afgekomen. De om
gegespte parachute was by zy'n val automa
tisch opengegaan, zoodat hy veilig en wel op
aarde daalde.
Ze zat met een stil bedroefd glimlachje over
haar breiwerk gebogen; vliegensvlug klep
perden de houten pennen tegen elkaar,
maar haar gansche wezen was gespannen om
te trachten haar kleinzoon en z'n vrouw te
verstaan, die met gedempte stemmen den toe
stand van de oude boerenhoeve bespraen. Ze
was heusch niet zoo doof als ze wel dachten.
Ze was van een ijzersterk geslacht en al liet
haar geheugen haar soms leelijk in den steek
en verwarde ze wel eens haar kleinzoon Jan
met zijn vader, die reeds twaalf jaar geleden
door een ongeval om het leven was gekomen
ze kon toch nog best mee, vond ze, en 't was
onbegrijpelyk, dat ze haar bij alles wat ze za-
kelyk te' bespreken hadden, er buiten lieten.
,Ik ben vanmorgen bij de bank geweest," zei
(Jan, „maar ze kunnen me geen crediet meer
geven. Ik lig al te veel onder, zeiden ze. En als
ik niet binnenkort vier of vyfduizend gulden bij
elkaar heb, zitten we zoo vast als een muur!
De loonen van de knechten, de meiden, ons
eigen leven, dat alles kan het bedrijf niet meer
opbrengen. En we moeten weer mesten je
weet wat dat kost de hypotheekenfin.
Jan keek bedrukt naar z'n vrouw, die hem
met vochtige oogen had toegehoord en de mi
sère waar ze nu inzaten, al lang had voelen aan
komen.
Honderden jaren hadden de Van den Berg's
op de hoeve gewerkt. Het waren steeds dezelfde
types gebleven alleen wat minder grof van
uiterlyk, wat meer gepolyst door den toenemen-
den welstand, waarin ze zich de laatste tyden
mochten verheugen.
Grootje had zooal niet alles, dan toch het
meeste ervan gehoord. Haar hart klopte hevig.
Dat ze zooiets nog moest meemaken. Het bedrijf
was toch altyd zoo goed gegaan. Beter dan welk
ander!
Jan en z'n vrouw waren doorgegaan met hun
gesprek, terwyl Grootje's gedachten afdwaalden
naar vroegere tijden.
„Hoeveel zou de hoeve dan nog opbrengen?"
zei Jan en hy voegde er grimmig aan toe: „wat
heeft dan nog waarde tegenwoordig? Niets meer,
niets, niets!" Bij die laatste woorden sloeg hij
driftig met de vlakke hand op z'n knie zooals
zijn vader ook altyd deed, wanneer ié driftig
werd dacht Grootje en hy liep met groote
passen het vertrek op en neer. Z'n vrouw ging
stil weg, naar de keuken, haar mond kramp
achtig vertrokken, om niet in huilen uit te ber
sten. Grootje hoefde 't nog niet te weten. Het
goede ouwe mensch zou misschien ze durfde
de gedachte niet te voltooien, toen ze haar zoo
zag zitten breien aan dien omslagdoek, die wel
nooit scheen klaar te komen.
Ze bleven met z'n tweeën alleen in de kamer,
Jan en z'n grootmoeder. Hij was weer gaan zit
ten, de ellebogen op z'n knieën gesteund, 't hoofd
in z'n handen. De oude vrouw keek tersluiks
naar hem een angstig bezorgde trek op haar
rimpelig gezichtje. Lang bleef het stil, tot Groot
je haar werk in den schoot liet rusten. „Jan,"
zei ze, „is 't heusch dat de hoeve zal moeten
worden verkocht....?" Angstig keek ze hem
aan. Met een ruk hief hij z'n hoofd op en
dwong zich tot een glimlach. „Welnee, Grootje,
hoe komt u daaraan? U hebt het misschien ge
droomd en nu denkt u dat het werkelyk zoo is."
Hij stond op en legde zijn arm vertrouwelijk om
haar schouders. „Maak je maar niets bezorgd,
hoor!" Hy gaf haar een kus op het voorhoofd.
„Kom, ik ga eens in de stad kijken; er moet
vandaag weer jong leven komen.'
Grootje bleef alleen. Waarom ze haar nu
weer iets probeerden wys te makenZe was toch
niet zóó doof. En ze had 't best allemaal ge
hoord. Heel best, veel te best zelfs!
Toen Grootje dien avond op haar slaapka
mer was, stond ze langen tyd by een commode.
Voor haar lagen sieraden, haar kostbare her
inneringen uit den tyd, dat ze zich nog wel
eens mooi maakte. Haar armband, haar hor
loge, haar broche, allemaal van goud en een
klein portret van een dame uit heel vroegeren
tyd in een mooi gouden lijstje Ze zou ze morgen
verkoopen, om 't bedrijf aan geld te helpen.
Wie weet hoeveel 't wel waard was!
Met die gedachte sliep ze in.
Den volgenden morgen stapte 'n oud vrouwtje
in de bus die naar Amsterdam ging. 'n Taxi
bracht haar naar 't adres van den goudsmid,
WAT DUNKT
U.MUNHEER
FLINT. ZOU-
OEN ER OOK
GEE6TEN KUN
NEN ZUNIND
0fc!DEHUI6,T£N
006TEN VAN DE
5TAD?ZE ZEG
GEN DAT HET EE
6P00KHUI6 15.,
GEE6TEn/natuuRL1JKNIET,"
ANNIE DAT 16 DWAZE PRAAT;
MAAR MEERDERE ARME MEN
6CHEN HEBBEN DAAR DEN
.CEE5T GEGEVEN. LANG VOOR
DE REVOLUTIE BOUWDEN
FRAN5CHE EMIGRANTEN EEN/
KLEIN FORT OP DIE PLEK.
/MAAR EEN5 OP EEN NACHT 6TAK.EN
ROOVER6 HET FORT IN BRAND EN VER
MOORDEN AL DE FRAN6 CHEN. LATER
KWAMEN ANDERE MEN5CHEN EN
BOUWDEN EEN 6TEENEN FORT. ZE ZEG
GEN,DAT ER OOK VEEL ONDERAARD5CHE
GANGEN GEMAAKT WERDEN EN CELLEN
E N TOREN6MAAR DAT 16 AL HEE L LANG
GELEDEN. ZELF6 HET HUI6.Z00AL6 HET
DAAR 6TAAT, 16 AL BUNA 50 JAAR LEEG
0A,DAAR 16 VEEL GEBEURD.WAT HET
DAGLICHT NIET MAG ZIEN EN OOK HEB-j
BEN ZICH DAAR VEEL DROEVIGE TOO-
NEELEN AFGE6PEELD, DIE NIET OPGEHEL-)
DERD KONDEN W0RDEN,MAARGEE6TEN
EN 6P0KEN, NEEN, DAT 16 N1ET6 DAN
DWAZE PRAAT VAN EEN PAAR DOMME
MEN6CHEN, KINDLIEF.
DENK DAAR MAAR NIET MEER AAN,'
f ZE KOMEN ALLEN OP HET ZELFDE VER-
TEL6EL INEER; HEB JE DAT WELGEHOORD
6ANDy? ZE ZEGGEN ALLEN DAT ER GEEN
6P0KEN ZIJN,MAAR NIEMAND KAN ZEG
GEN, WAT ER MET AL DIE MEN5CHEN DlE
DAAR WOONDEN, GEBEURD 16. OM JE DE
WAARHEID TE ZEGGEN,6AN DY IK VIND
OAT DIT OUDE HU 16 EEN TE PRACHTIGE
iPLAAT6,0M DOOR ON6 ALLEEN TE WORDET
GELATEN
6TOH
imimiiiiimiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiM
die bekend was een hoogen prijs voor goud te
geven. Eenige menschen stonden in den winkel,
toen Grootje er binnen kwam en met een ner
veus bedrukt gezicht stond ze aan de toonbank.
„En waarmee kan ik u van dienst zyn, moe
dertje?" vroeg een bediende vriendelijk.
„Ik hoorde bij ons in 't dorp dat u voor heel
mooie gouden sieraden zooveel betaalt," zei
Grootje, terwijl ze een pakje uit haar tasch
haalde.
Ja zeker, dat is zoo, hoor. Mag ik eens even
zien wat u dan wel heeft?" Hij vouwde het
pakje open en taxeerde vlug de waarde. „Hon-
derdtwintig gul
den." Grootje
keek hem onge- i
loovig aan. Dat I
moest ze verkeerd E
verstaan hebben, i
Hy herhaalde
zeer duidelijk: mum""-
„hond-erd-twin-tig gulden-"
„Maar 't is echt goud," stamelde Grootje.
,tls echt goud, zeker, maar heel dun. We
kunnen u er heusch niet meer voor geven."
Een oudere heer had het heele gesprek met
medelijden aangehoord en toen de bediende de
sieraden naar het Grootje terugschoof, zag hij
het kleine portretje met gouden lijstje. Hij boog
zich voorover, om het beter te kunnen zien en
vroeg toen aan Grootje 't even voor het raam
te mogen bekijken. De bediende zag hem niet
begrijpend na. De oudere heer bekeek het van
alle kanten, haalde een loupe uit zijn zak en
bestudeerde het daarna nog eens aandachtig.
Hy scheen zeer opgewonden en vroeg Grootje
of ze iets wist van dat portret. Ze wist er niets
bijzonders van, alleen dat 't al honderden jaren
in haar familie was geweest. „Maar deze me
neer" ze wees op den bediende „zegt dat
het heel weinig waard is omdat het goud zoo
dun is."
„Ik denk dat het heel wat meer dan z'n ge
wicht in goud waard is," zei de oude heer en
sprak fluisterend met den bediende. „Wat zegt
u," zei deze, „dat wist ik niet! Ik heb daar niet
zoo'n kijk op. Nou 'n bof voor u, meneer Van
Dam."
De heer Van Dam, een klinkende naam bij
alle handelaars in antiquiteiten, bracht Grootje
naar huis en had daar met haar kleinzoon Jan
een lang onderhoud, waarin herhaaldelijk de
naam Holbein, de beroemde schilder van minia
turen, werd genoemd.
't Bleek dat 't klein miniatuurtje een waarde
had, meer dan groot genoeg om de hoeve voor
de Van den Berg's te behouden en om boven
dien hun bankschuld te voldoen.
ADOLPHE CREMER
Het bericht, dat Mussolini het Colosseum zyn
oorspronkelyke gedaante wil teruggeven, is nog
niet officieel bevestigd, maar het is wel zeker,
dat een gedeeltelyke restauratie zal plaats heb
ben. Men wil de geweldige blokken steen, die
ih de arena en in den omtrek verstrooid liggen,
tot den wederopbouw van verschillende ge
deelten gebruiken. Het idee der reconstructie
is opgekomen in professor Terenzio, den op
zichter over de monumenten van het oude
Rome. Onder zijn leiding is reeds menig bouw
werk gerestaureerd. De hooggeleerde heeft de
brokken travertynsch marmer in de arena
reeds laten onderzoeken en gelooft wel, dat zyn
pogingen zullen slagen. Men weet dat het Co
losseum in de 14de en 15de eeuw veelal als
steengroeve werd misbruikt; vele paleizen te
Rome zijn uit Colosseummateriaal opgetrokken.
Toch zyn nog vele blokken aan het geplunder
ontkomen.
LONDEN, 7 Sept. (V.D.) Met het stoom
schip „Duchess of York", dat morgen van Li
verpool naar Montreal zal vertrekken, zal een
nieuwe dragon twee-motorig vliegtuig worden
verscheept, dat bestemd is voor het echtpaar
Mollison, dat, naar verklaard wordt, zal pro-
beeren uit Amerika zonder tusschenlanding een
vlucht te maken naar Bagdad, een afstand van
ongeveer 6000 myl.
De dragon is een geschenk van lord Wake
field, ter vervanging van een dergelyke machine,
welke vernield werd bij de landing te Bridge
port van het echtpaar Mollison na hun tocht
over den Oceaan.
De in Hawaii wonende Japanners zijn groo
ter geworden. Onderzoekingen laten deze toe
neming van den groei terugvoeren tot het
aannemen der gewoonten en zeden van het
Westen. Vooral is het de veranderde houding
bij het zitten, die tot1 verhooging van den li-
chamelijken groei der Japanners bijgedragen
heeft.
A 11*% 'f op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Oflfïfï by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f fCfl bij een ongeval met f Of/1 bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfl bij een breuk van f A fl by verlies van 'n
AllS U O OTITIS S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen OUUU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f doodelijken afloop# At/Vi" een voet of een oog# JL ZtO»" duim of wijsvinger been of arm# Tl/»" anderen vinger
De coroner wendde zich met een ernstig ge
zicht tot de jury en sprak:
„Mijne heeren. er bestaat omtrent dezen
sleutel een mysterie, dat we moeten ophelde
ren."
Een van de juryleden stelde voor, dat men
hem op staanden voet zou gaan zoeken, maar
de coroner besloot, dat men eerst de getuigen
zou hooren.
„Sta my dan toe, dat ik een vraag stel," ver
volgde het jurylid. „Wij hebben gehoord, mijn
heer Harwell, dat de twee nichten van myn
heer Leavenworth achter u de studeerkamer
zijn binnengekomen, nadat men de deur had
opengebroken."
„Eén maar, mijnheer, juffrouw Eleonore."
„Is het juffrouw Eleonore, die door mijnheer
Leavenworth tot universeel erfgename be
noemd is?" onderbrak de coroner.
„Neen, dat is juffrouw Mary."
„Dus juffrouw Eleonore beval 't lyk naar de
slaapkamer te brengen?"
„Ja, mijnheer."
„U hielp daaby nietwaar?"
„Ja, mynheer."
„Hebt u toen niets opgemerkt, dat u den
naam van den moordenaar zou kunnen doen
vermoeden?"
De secretaris schudde het hoofd en antwoord
de nadrukkelijk:
„Ik heb geen enkel vermoeden."
Door den klank van zyn stem en door het
samenknijpen van zijn handen op de mouw van
zyn jas, voelde ik dat men geen geloof moest
hechten aan de woorden van dezen man.
„Ik zou graag een vraag aan mynheer Har
well willen stellen," zei een van de gezworenen,
die nog niet gesproken had. „wy weten nu, dat
er iemand vermoord is. Iedere moord nu heeft
een motief. Kent u mijnheer Harwell, een of
anderen geheimen vyand van mynheer Leaven
worth?"
„Neen, mynheer."
.Leefde iedereen in het huis in goede ver
standhouding met hem?"
„Ja, mijnheer." Dit zei hy met een nauw
merkbare verandering van stem.
.Hebt u nooit een schaduw van oneenigheid
waargenomen tuschen één van de huisgenoo-
ten en hem?"
„Dat is een moeiiyke vraag. Een schaduw is
tenslotte zoo iets gerings. Misschien was er wel
iets.
„Tusschen wie en wie?"
Een lange aarzeling.
„Tusschen hem en een van zijn nichten."
„Welke?"
„Juffrouw Eleonore." antwoordde Harwell en
boog het hoofd.
„Sedert wanneer hebt u die schaduw be
merkt?"
„Dat zou ik niet precies kunnen zeggen."
„Kent u de reden?"
„Neen."
„En de mate van de oneenigheid?"
„Ook niet."
„U opent de brieven van mynheer Leaven
worth, nietwaar?"
„Ja, mynheer."
„Valt u uit de laatste brieven niet het een of
ander in, dat eenig licht in deze zaak zou kun
nen brengen?"
Harwell leek niet in staat tot antwoorden.
Overwoog hy bij zichzelf zyn woorden of was
hy van zijn stuk gebracht?
„Mynheer Harwell, hebt u den gezworene
niet verstaan?" vroeg de coroner.
„Zeker wel mynheer; ik dacht na."
„Nu dan, antwoord."
„Zooals gewoonlyk, heb ik ook de laatste we
ken de brieven van mynheer Leavenworth ge
opend en ik geloof niet, dat iets van hun in
houd betrekking had op dit vreeseiyk drama."
De man loog, dat merkte ik dadelyk. Zijn
hand namelijk en de hand verraadt vaak
meer dan de oogen die eerst half gesloten
was, sloot zich nu krampachtig, als om zyn
bezitter te styven in de leugen.
„Mijnheer Harwell," besloot de coroner, „dat
kan ontegenzegiyk waar zyn volgens uw op
vatting, maar de correspondentie van myn
heer Leavenworth zal nog nader onder de loupe
genomen worden."
„Natuurlyk, mynheer, dat begrijp ik," ant
woordde hy op onverschilligen toon.
Hiermee was Harwell's verhoor afgeloopen.
Terwijl hy weer ging zitten, resumeerde ik het
gehoorde als volgt:
1. Om een onbekende reden koesterde Harwell
een verdenking, die hy graag wilde uitwisschen,
zelfs uit zyn eigen geest.
2. Er was een vrouw by gemoeid, daar hy in
de hall het geruisch van een japon had ge
hoord.
3. Er was korten tyd geleden een brief ont
vangen, waarvan de inhoud zeer zeker interes
sant zou zyn.
4. De naam van Eleonore Leavenworth kwam
moeilijk over zyn lippen; deze man, die er
heelemaal niet overgevoelig uitzag, kon zyn ont
roering niet verbergen, wanneer hy haar naam
moest uitspreken.
VIERDE HOOFDSTUK
Een spoor
Vervolgens riep men de keukenmeid. Deze
achtenswaardige persoon kwam met kleine
haastige passen naar voren; haar gezicht druk
te zoo'n mengsel van bereidvaardigheid en angst
uit, dat bijna alle aanwezigen begonnen te
lachen zoodra zy binnenkwam.
„Hoe is uw naam," begon de coroner.
„Kate, mynheer, Katherine Malone."
„Welnu Kate, sedert hoe lang ben je in dienst
van mijnheer Leavenworth?"
„Het is zeker al wel twaalf maanden geleden,
mynheer, dat ik op aanbeveling van mevrouw
Wilson hier ben komen aankloppen en dat....
„Goed. goed, laten wy verder gaan. U woont
dus sedert een jaar by de familie Leaven
worth?"
„Ja, mynheer."
,Had u het er naar den zin? Was hy goed
voor zijn bedienden?"
„Ik heb nooit een beter mensch gekend. Hy
was zoo goed, zoo edelmoedig, dat ik vaak tegen
Hennah zei:
Kate hield plotseling op, den mond op kod
dige wyze half open van schrik en keek de be
dienden aan als iemand, die een flater begaan
heeft.
De coroner maakte er gebruik van om te
vragen:
.Hannah! Wie is Hannah?"
„zyzy is de. kamenier van de dames."
„Ik heb die Hannah hier nog niet gezien.',
De coroner wendde zich tot Thomas en zei:
„Toen wy het over de bedienden hadden, hebt
u dien naam niet genoemd."
„Neen, mynheer, antwoordde de huisknecht.
„U vroeg my, wie er in huis waren op het
oogenblik, dat de moord werd ontdekt en dat
heb ik u gezegd."
„Zoo, zoo," riep de coroner op ironischen
toon. „U schynt het meer by de hand gehad te
hebben."
Toen wendde hy zich weer tot de keuken
meid en vroeg:
„Waan is die Hannah?"
„Zy is weg, mijnheer."
„Sedert wanneer?"
„Sedert vannacht, münheer."
„Sedert wanneer?"
„Sedert vannacht, mynheer."
„Om hoe laat is zij verdwenen?"
„Dat weet ik werkelijk niet, mijnhéer. Ik
weet er niets van."
„Heeft men haar weggezonden?"
„Dat weet ik niet. Maar haar kleeren zijn nog
op haar kamer."
„Zoo, zoo. En hoe laat miste u haar?"
„Ik heb haar niet gemist. Gisterenavond was
zy nog hier en vanochtend was zy weg."
„Hm, hm," kuchte de coroner en liet lang
zaam zyn blik door de kamer dwalen. Iedereen
keek verbaasd, alsof men plotseimg een deur
had ontdekt in een dichten muur. De coroner
vervolgde:
„Waar sliep dat meisje?"
De keukenmeid stond, niet op haar gemak,
aan haar schort te frommelen en keek by deze
vraag bijna angstig. Zy antwoordde:
„Wy slapen allemaal op de bovenste verdie
ping, mijnheer."
„In één kamer?"
„Ja, mynheer."
„Is zij gisteren naar boven gegaan?"
„Ja, mijnheer."
„Om hoe laat?"
„Om tien uur gingen wy allemaal naar boven;
ik hoorde de klok slaan."
„Merkte je iets bijzonders aan haar?"
„Zij had kiespyn, mijnheer."
„Zoo, had zy kiespyn. Vertel my al wat zij
deed."
(Wordt vervolgd).