Niet gezien, toch geloofd Wering van vreemde arbeiders De Crisis-tentoonstelling Uniformverbod veilig binnen DE REGEERING NEEMT MAATREGELEN INLANDSCHE SIERKUNST ALLEEN VERZET VAN DE S.D.A.P. ZATERDAG 16 SEPTEMBER Commissies van advies Het paradijselijke Bali Weinig nieuwe klanken De gezant te Brussel Een vliegveld te Eist? Het grens incident bij Nijmegen Slecht besteed geld! LEEKEPREEKEN KONING FEISAL'S LAATSTE REIS IPp De Minister moet vergunning ver- leenen voor het in dienst nemen van vreemdelingen Verschillende mogelijkheden Van tijdelijken aard „Balineesche Danseres" door W. Dooyewaard, EERSTE KAMER Het ontwerp tot beperking van buitenlandsche studenten met 25 tegen 9 stemmen aanvaard Voor en tegen „Hitlermethoden" I De A.J.C. Benoeming te wachten van jhr. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer Bespreking ten Provinciehuize Rapport aan de Duitsche regeering DE BOTERACCIJNS Met een dubbeltje verlaagd HET CRISISBOTERMERK Er is in onzen tijd een hevige drang naar buiten- en bovennatuurlijke dingen. Het feit, dat in onze omgeving honderdduizen den naar België trekken, waar hemelsche ver schijningen zouden zijn gezien en opgaan naar Trier, waar volgens de overlevering de H. Rok van Christus wordt bewaard, mag slechts tei deele aan zuivere vroomheid worden toegeschre ven. En ook al zouden de deelnemers aan dez processies voor het allergrootste deel door reh gieuze motieven zijn gedreven, dan nog is hieru geen bewijs voor den diepen godsdienstzin var onzen tijd te vinden. In de geschiedenis zijn juist in tijden van groot godsdienstig en zedelijk verval dezelfde verschijnselen aan te wijzen, waaruit ook voor ons nog wel iets te leeren valt. Een tijdperk, dat in zeer veel opzichten met het onze overeenkomt is de laatste helft der vijftiende en de eerste der zestiende eeuw1, de tyd van den opbloei der renaissance. Er was een wanverhouding tusschen armen en rijken: naast fabelachtigen rijkdom en het ten toon spreiden van prikkelende luxe, kwam schreeuwende armoede bij de lagere klasse voor Er ontstond een Jodenvraagstuk wegens den ai te grooten Invloed der Israëlieten in het maat schappelijk leven. De speelwoede kende geen grenzen en drong zelfs tot in Vaticaansche krin gen door. Op een enkelen avond werden heele vermogens verloren met al den nasleep van ellende, daaruit voortkomend. Er was onder in vloed van het humanisme een overdreven zin voor lichaamscultuur: de klassieke wereld gaf in alles het voorbeeld, ook in de liefde voor de naaktheid. Tooneel, beeldhouw1- en schilder kunst van die dagen gaven daarvan blijk. De literatuur was zinnenprikkelend, uiting van de los heid van zeden van dien tijd. Zooals in onze dagen de negerin hoogtij viert, zoo werd toen de Oostersche slavin op de meest brutale wijze in het openbare en zelfs in het gezinsleven van Italië binnengeleid. Er was evenals thans een vraagstuk der echtscheiding. De beroemde no vellisten van dien tyd verheerlijkten den echt breuk op een wijze als een modern romancier het niet verbeteren zal. De heidensche theorie van onze dagen, welke zoovelen ten verderve voert, de leer n.m. dat de mensch zich geheel moet kunnen uitleven, dat geen huwelijksban den of welke andere moreele verplichtingen ook zijn levensdrang mogen belemmeren, diezelfde leer Ward rond 1500 eveneens op de meest schaamteiooze wijze verkondigd. En de theorie van de zelfgenoegzaamheid van den Staat, de leer, dat aan de eigen landspolitiek niets, maar dan ook niets in den weg mag staan, heeft onze tijd van den grootmeester der renaissance, Machiavelli, geleerd. Zuiver heidendom naast christendom en een eigenaardige vermenging van beide was het kenmerk van den tyd, nu vierhonderd jaar geleden. En in vele opzichten is onze eeuw daaraan verwant. In die groote kentering van middeleeuwen naar modernen tijd vinden wij ook de hevige reacties, welke wij in onzen tijd waarnemen. Naast de egoïstische en ergernisgevende weel- de-uitspattingen van enkele „kapitalisten" was er een wedijver in weldadigheid. De christelijke charitas bloeide in de steden en op de dorpen in oude gilden, en nieuwe, speciaal opgerichte broederschappen. Zieken-, armen- en weeshui zen werden opgericht, w'aarin de verpleging zoo uitmuntend was, dat de roem er van tot in onze dagen voortleeft. Een der schoonste sociale in stellingen, de pandhuizen, verrezen door het initiatief der zonen van Franciscus ter bestrij ding van den woeker. Zelfs Luther raakte er op zijn bekende Rome-reis door begeesterd. Tegenover de heidensche kunstproducten valt een opbloei van het christelijk tooneel te con- stateeren en staan onsterfelijke meesterwerken van schilder- en beeldhouwkunst. En wat voor onze beschouwing de meeste waarde heeft tegenover godloochening en heidensche go- denvereering, tegenover openbare en private onzedelijkheid van de ergste soort, tot in de kloosters en onder den overigen geestelijken stand toe, stond strenge boetpleging, een felle strijd van de Kerk tegen de zedeloosheid, een ongekende kruistocht van schitterende boetpre dikers, een stijgende Eucharistie- en Mariaver- eering. Merkwaardig was de algemeene ijver van iedere stad, groot en klein, om in het bezit van relikwieën van heiligen te komen. Zelfs een regeering als de Venetiaansche, die voort durend in strijd was met den Paus van Rome, gaf zich alle moeite om relikwieën uit het op de Turken veroverde H. Land te bekomen. In Ve netië trok een processie uit met den Doge en de stadsbestuurders aan het hoofd, om zulke heilige overblijfselen de stad binnen te leiden. In 1455 werd het besluit genomen om den H. Rok zonder naad voor 10.000 gouden dukaten aan te koopen, wat echter niet gelukte. Er werd tusschen de republieken Siena en Perugia een oorlog gevoerd om het bezit van den trouwring der H. Maagd. Ontroerend zijn de verhalen van het enthousiasme en de algemeene volksvreugde, waarmee in 1508 't hoofd van St. Bartholomeus in Genua, het hoofd van St. Andreas en de H. Lans in Rome werden binnengebracht. Ontelbaar ook zijn de genade-oorden, welke ln dezen tijd oprijzen, of wel, reeds bestaande, plotseling ongekende stroomen pelgrims tot zich trekken. Uit enkele namen blijkt de beteekenis van deze devotie. Naast Rome met zijn tallooze herinneringen aan den vroegsten marteltijd wa ren Assisië en Loretto en het heiligdom van den Aartsengel Michaël op den Monte Gargono de geliefde bedevaartplaatsen. Maar daarnaast had iedere stad haar eigen wonderbare plek, waarom een vrome legende hing; in Piemont O. L. Vrouw van den pilaar; in Liguorie O. L. Vrouw in het boschje van Camogli; in Mantua O. L. Vrouw van genade; O. L. Vrouw van den eik bij Viter- bo; O. L. Vrouw van het vuur bij Porli enz. De namen op zich zijn meerendeels al een aan duiding van een vrome historie, waaraan he* genade-oord zijn ontstaan te danken had. Er. rondom al die beevaartplaatsen waren de won deren en wonderbare gebedsverhooringen niet van de lucht, getuige de kostbare exvoto's, de beelden, plaquetten en schilderstukken, nog tot op onzen tijd bewaard. Het lijkt ons goed om in deze dagen dit beeld van volksdevotie in een tijd van heidendom en zedenbederf als het begin der zestiende eeuw te zien gaf, nog eens op te roepen. Dit doet ons veel dingen gemakkelijker begrijpen; dat doet velen lichter verzoenen met uitingen van gods dienstigheid, die boven het dagelijksch gebed en den gew*>nen kerkgang uitgaan. Het mag niet zijn, dat er twist en tweedracht onder eigen geloofsgenooten komt over de wijze, waarop eenvoudige zielen uiting geven aan hun gods dienstig gevoel. Is er iemand, die zich ergert over de prachtige Marialegenden der middel eeuwen? Wie stoot zich aan de „wonderen" rondom de Madonnabeelden van den renaissan cetijd? Door gevoelvolle dichters naverteld, schenken zij ook nu nog schoone en stichtende uren, zelfs aan de meest critische geesten. Waarom verdragen wij het dan niet, wanneer ook in onzen tijd de volksziel iedere geschikte gelegenheid aangrijpt om haar diepen gods dienstzin te demonstreeren als onopzettelijk protest tegen het heidensch karakter van ons openbaar leven? Zeker, het nuchter verstand komt in opstand, wanneer zelfs groote en ern stige katholieke dagbladen zonder eenig com mentaar het „wonder" berichten, dat een blinde na twintig jaar genezen is, die sinds haar zesde jaar niets meer heeft kunnen zien en nu op eens leest als de beste! Gemeenlijk is een zes jarig kind geen vlotte lezer en zeker niet na eenige tientallen jaren blindheid. Later blijkt er een vergissing in de berichtgeving te zijn; het ging niet om een zes- maar om een zes- en-twintig-jarige Intusschen worden zulke berichten toch maar klakkeloos de wereld ingezonden en door de massa geloofd, wat wijst op een zekere geestes- overspanning, ook in het godsdienstige, in dezen in alle opzichten onevenwichtigen tyd. Maar Waarom moet dat strijd geven onder broeders en zusters van hetzelfde geloof? Wanneer de Kerk in volle autoriteit aan allen even licht zinnig het geloof in zulke „wonderen" opdrong, zou er reden voor verontrusting zijn. Maar de Kerk heeft nog altijd haar eeuwenoude wijsheid en voorzichtigheid bewaard. Zoo min als zij Beatrijs heilig heeft verklaard of de vrome kloosterbroeders uit de legenden, zoo min als zij zich officieel heeft bezig gehouden met de wordingsgeschiedenis van de duizenden genade oorden, over heel de wereld verspreid, zoo min zal zij thans onberaden stappen doen; wij zou den zeggen, in onevenwichtige tijden als deze, zal zij haar waakzaamheid nog verscherpen. Maar niet enkel tot de nuchtere en critische geesten, ook tot hen die zoo gaarne wonderen zien en zich kwaad maken en ergeren over de sceptici en de „ongeloovigen", zouden wij een woord willen zeggen. Wanneer uw hart dringt naar plaatsen, w'aar Maria's lof en macht open lijk wordt verkondigd; waar luide wordt gezon gen en gebeden; waar iets van den hemel trilt in de lucht en waar gelukkig verschijnsel vele bekeeringen vallen waar te nemen, laat u niet weerhouden en leef uw devotie uit. Maar gun het aan anderen te zeggen, dat zij geen wonderen noodig hebben om te gelooven en hun godsdienst te belijden. Ieder goed christen gelooft in de mogelijkheid van het wonder; zon der dat, zou hij aan de almacht van God twij felen. Maar er is niets zondigs in de overtui ging, dat een wonder een zeldzame gunst is en dat God slechts zelden direct en zichtbaar in grijpt en de dingen keert tegen hun natuur in Er moet ten deze onder ons geen twist zijn. Laat, wie gaarne en snel gelooft in wonderen, zijn devotie uitvieren; maar verketter ander zijds niet, wie wonderen tot de groote uitzon deringen rekent. Nog altijd toch blijft Christus vermaning aan St. Thomas: omdat gij gezien hebt, hebt gij geloofd. Zalig zij, die niet gezien en toch geloofd hebben! HOMO SAPIENS De lijkkist van koning Feisal van Irak wordt aan "boord gébracht van een Engelsch oorlogsschip. Op den boeg de vlag van Irak halfstok. Bij de Tweede Kamer is inge diend een wetsontwerp tot regeling van het verrichten van arbeid in loondienst door vreeemdelingen. Aan de Memorie van Toelichting ontleenen wij het volgende: De economische toestand in naburige, zoo wel als in verder afgelegen landen, drijft meer dan vroeger vreemdelingen er toe in Neder land werk te zoeken. Het schijnt niet onbedenkelijk, dat het aan tal vreemde arbeiders in de laatste jaren is toegenomen, niettegenstaande de werkgelegen heid in Nederland belangrijk is ingekrompen. Eene verdere ontwikkeling van den toestand in deze richting zou er toe kunnen leiden, dat de werkloosheid in andere landen voor een deel wordt afgewenteld op de Nederlandsche arbeidsmarkt. Daarom dient de Regeering te beschikken over een middel, teneinde in het huidige moei lijk tijdsgewricht, indien de omstandigheden het noodzakelijk maken, regelend te kunnen optreden ten aanzien van het werken van niet- Nederlandsche arbeiders in Nederland. Een regeling, als hiervoren werd verdedigd, kan men zich op verschillende wijzen denken. Zoo kan men het werken van vreemde arbei ders regulariseeren door regeling der toelating (het verleenen van pasvisa), door regeling der vestiging of van het verblijf, dan wel kan men voorschrijven, dat een vreemde arbeider een vergunning noodig heeft om arbeid te mogen verrichten of dat een werkgever hier te lande een vergunning behoeft om vreemde arbeids krachten in dienst te nemen. De regeering meent, dat een regeling, als zij beoogt, moet voldoen aan deze twee hoofd voorwaarden: In de eerste plaats moet het internatio nale personenverkeer niet worden belem merd. In de tweede plaats moet de regeling zoodanig werken, dat Nederlandsche be drijven of ondernemingen niet worden be lemmerd bij het in dienst nemen van vreemde arbeidskrachten, die voor een goe den gang van het bedrijf noodig zijn. Daarnaast moet de mogelijkheid bestaan een dergelijke regeling beroeps- of be- dryfsgewijze toe te passen. De voorgestelde regeling geeft slechts de hoofdlijnen aan, de nadere uitwerking over latend aan een algemeenen maatregel van be stuur en den met de uitvoering belasten Mi nister. Het wetsontwerp gaat uit van den ge- dachtengang, dat door de Kroon kan wor den bepaald, dat werkgevers geen arbeid door vreemdelingen in loondienst mogen doen verrichten zonder vergunning van of vanwege den Minister, met de uitvoering van de wet belast. Een dergelijke bepaling is van tijdelyken aard; daarom behelst zij den termijn waarvoor zij zal gelden; zij kan ook tusschentijds worden ingetrokken. De mogelijkheid is opengelaten om een der gelijk vergunningsstelsel in te voeren voor be paalde beroepen of bedrijven; de bedoeling hier van is slechts een verbodsbepaling uit te vaar digen, indien de noodzakelijkheid daarvan voor een bepaald beroep of bedrijf is gebleken. Zoo doende wordt het bedrijfsleven in het algemeen zoo weinig mogelijk last veroorzaakt. De toepassing van het vergunningsstelsel denkt de Regeering zich zoodanig, dat de ver gunning in den regel wordt verleend, indien niet is gebleken, dat er geschikte Nederland sche arbeiders beschikbaar zijn, die in staat zijn, om den arbeid te verrichten. Voor zoo veel noodig kunnen commissiën uit het be trokken bedrijf of beroep worden ingesteld om over het verleenen van vergunningen te ad- viseeren. Gelijk de ervaring met het verleenen van pasvisa aan vreemde arbeiders, in verband met de arbeidsmarkt, in de laatste jaren heeft aan getoond, is het mogelijk een dergelijke rege ling toe te passen zonder belemmering van het bedrijfsleven. De tentoonstelling, ingericht in het Stedelijk Museum te Amsterdam ten bate van het Crisis comité, vormt alleen hierdoor een geheel, dat zij uitsluitend aandacht vraagt voor het werk van onderdanen en voor voorwerpen en onder werpen uit het Koninkrijk der Nederlanden. Méér verband is er tusschen de onderscheidene afdeelingen niet te leggen. De schoonste en meest belangwekkende af- deeling is ongetwijfeld die, welke uit een uit gelezen collectie van hoofdzakelijk Zuid-Suma- traansche weefsels en zilveren en koperen smeed- en drijfwerk bestaat. In deze verfijnde, rijke en toch ingetogen volkskunst van typisch Oostersch, zuiver decoratief en ornamenteel ka rakter, spreekt zich een natuurlijke voornaam heid uit, welke het overblijfsel moet zijn van een hoogstaande oude cultuur. De tinten der zijden ikats en palanga's: bruin, rood in ver schillende nuancen, en blauw, zijn nimmer schel, maar altijd van een diepe verzadigdheid, waarop het goud- en zilver-borduursel zich af- teekent als het sierlijk webbe van een toover- spin. Het edele smeedwerk draagt het stempel van het eindeloos geduld en het natuurlijk ar tistieke vakmanschap van den handwerker, die het met vaak primitieve middelen vervaardigde. De sierende motieven zoowel in het weef- als in het smeedwerk zyn sterk beïnvloed door de overgeleverde tradities, welke echter levend ble ven, doordat de fantasie van de volkskun stenaars binnen het kader dezer tradities vol doende speelruimte behield om haar individuali teit tot uitdrukking te laten komen. Om de zalen, waar het werk der Sumatraan- sche inlanders is ondergebracht te bereiken, moet men eerst de andere afdeelingen door- loopen. Dit heeft zijn voor- en zyn nadeelen. Voordeel is, dat het schoonste zoodoende voor 't laatst is bewaard, maar nadeel, dat de eerste indrukken van deze tentoonstelling weinig ge schikt moeten geacht worden om de voorname rust en stille weelde van de inlandsche kunst voortbrengselen naar waarde te genieten. De schilderijen, teekeningen, aquarellen en krijtschetsen, welke J. H. van Mastenbroek, de schilder van Rotterdam en zijn havens, in de eerezaal laat zien en welke een beeld trachten te geven van de wereldverbazende Zuiderzee werken, zijn n.l. van een schraalheid en een oppervlakkigheid, welke niet bepaald aange- naam aandoen. Vooral de groote olieverfschil deringen zyn van een gaapverwekkende leeg heid. Wat men ook beleefdheidshalve beweren moge, wij kunnen in dit van kleur zeer magere en ook atmosferisch weinig gevoelige werk geen spoor ontdekken van eenige ontroering over de grootschheid der technische prestaties, welke het heet uit te beelden. Slechts onder de teeke ningen en aquarellen zijn eenige kleine dingen, welke men als habiele notities van een zakelijk, maar innerlijk weinig geïnteresseerd opmerker tot op zekere hoogte kan waardeeren. Een schrillere tegenstelling dan tusschen het coloristisch armtierige werk van van Masten broek en het fel-kleurige werk van Willem Dooyewaard is moeilijk te bedenken. Deze te genstelling vloeit niet alleen voort uit den ge- heelen pnderen aard van de onderwerpen, welke Dooyewaard behandelt. Zij is ook het gevolg van het feit, dat Dooyewaard wezenlijk door zijn stof geïnspireerd blijft. Voor degenen, die in den kunsthandel Buffa indertijd de zeer een zijdig samengestelde expositie van teekeningen uit Japan van dezen kunstenaar hebben gezien, zullen de hier bijeengebrachte schilderyen van Bali een ware verrassing zijn. Want behalve een studieus en knap teekenaar toont hy zich thans ook een vaardig en verdienstelijk schilder. Vooral de jeugdige Legongs, de kinderlijke danseresjes in hun bonte feestgewaden en danscostumes, schijnen den kunstenaar tijdens zijn langdurig verblijf op Bali bijzonder te hebben geboeid. Wie op de koloniale tentoonstelling te Parijs de feërieke voorstellingen van de Balineesche dansers heeft bewonderd, zal zich niet verbazen over de vaak gevaarlijk contrasteerende kleuren in Dooyewaard's werk. De studies, waarin hij zich uitstekend toelegt op de uitbeelding van de exotische papegaaienpracht der inlandsche dansmeisjes met hun grilligen, fantastischen hoofdtooi en hun als vlinders klapwiekende waaiers, spreken ons minder sterk aan dan die, waarin hij behalve de sierlijke en kleurige figuur ons ook een suggestie geeft van de at mosfeer, waarin zij thuis behoort en leeft. Hoe boeiend de afzonderlijke figuren opzichzelf ook zijn, tegen een witte fond gezet, zijn zij als curieuze fragmenten of détails gebroken uit een onzichtbaa'r geheel, dat hun 'n dieperen zin en algemeene beteekenis verleent. Dat het niet de fantasie van den schilder maar de zuiver waar genomen werkelijkheid is, welke zijn voor onze aan de Hollandsche grauwheid gewende oogen soms bijna al te hevig coloriet bepaalt, valt af te leiden uit de stemmige en gevoelig geschil derde landschappen, welke hij hier óók laat zien. Van zijn teekeningen staan de studies van Balineezen artistiek het hoogst. Hier werd hij niet alleen door een scherp kijkende en objectief reproduceerende nieuwsgierigheid geleid als in de bladen, waarop hij b.v. de eigenaardige lijk verbrandingsplechtigheden wel knap, maar bijna zakelijk illustratief in beeld brengt, doch door een diepere belangstelling in hun menschelyk- heid. Over de schetsen en teekeningen van mevrouw B. Westendorp-Osieck behoeven wij niet veel te zeggen. Zij zijn zóó vluchtig en zóó onbedui dend en zóó fragmentarisch, dat zij beter in haar particuliere portefeuille met reiskrabbels waren gebleven. Dóór zouden zij volkomen op hun plaats zijn geweest, maar op een tentoon stelling als deze treedt, niettegenstaande de charme van een enkel kleurtje en de beval ligheid van een enkel contour, hun nie- mendallerigheid al te zeer aan het licht. Zij krijgen in dit millieu een pretentie, welke zij vermoedelijk bij hun ontstaan niet hebben ge had en ook niet wilden hebben, een pretentie, welke thans wezenlijk den ernstigen beschouwer kregel maakt. H. V. M. Den Haag, 15 September. Ook onze ehrentfeste Senaat schikt zich naar het tempo, dat de dingen van den dag hem opleggen. Een tweetal wetten, door de Tweede Kamer Dinsdag j.l. aanvaard, heeft hij in drie dagen tyds door de voorbereiding in de afdeelingen en door de openbare be handeling heengejaagd. Zoowel de wijziging der Hooger Onder wijswet, waarop Minister Marchant zat te springen, opdat hij, zoo noodig, een even- tueelen toevloed van buitenlandsche studen ten naar onze hoogescholen kan temperen of althans kanaliseeren in de richtingen waar deze stroom kan worden opgenomen, als het verbod, om in het openbaar „klee- dingstukken of opzichtige onderscheidings teekenen, welke uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig streven," te dragen of te voeren, kwamen heden in veilige haven. Tegen beide ontwerpen verzette zich in de Eerste Kamer alleen de S. D. A. P. Mr. H. P. Marchant. Er is door de heeren senatoren aan deze twee maatregelen een vrij beperkt debat gewijd, waar in de nieuwe klanken maar zeer schaarsch wa ren. De wijziging der Hooger Onderwijswet werd bestreden door de sociaal-democraten mr. MENDELS en dr. WIBAUT en gebillijkt, zij het zonder een spoor van geestdrift, door den liberaal mr. FOCK, den Christelijk-Histori- schen mr. VAN DER HOEVEN en den vrijzin nig-democraat prof. KRANENBURG. Deze laatste heeft er zijn partijvoorzitter op gewe zen, dat de zeer ruime volmacht, welke hy vroeg van de Staten-Gene- raal, heel goed beperkt had kunnen worden door uitdrukkelijk in de wet zelf vast te leggen, dat slechts plaatsgebrek aan be paalde inrichtingen voor hooger onderwijs aanleiding tot ingry- pen door den Minis ter wezen mocht. De hoogleeraar in het Staatsrecht ver wees b.v. naar de Hin derwet en naar de Pandhuiswet, waar eveneens bepaalde waarborgen zijn opgenomen tegen weigering der betreffende vergunningen zonder voldoende motief. Minister Marchant evenwel stelde hier ad rem en terecht tegen over, dat de normen, waarop zijn partijgenoot doelde en die ook in andere administratieve wetten voorkomen, bedoeld zijn als een basis voor de rechtsprekende organen, waarbij men in geval van een ongemotiveerd geachte wyge- ring in hooger beroep komt. Hier echter, by deze wijziging van de Hooger Onderwijswet, ont brak een beroepsinstantie, de Minister was al leen voor zijn gestie verantwoordelijk aan de Staten-Generaal. En bovendien was het crite rium „gebrek aan ruimte" toch wel erg vaag en voor zeer subjectieven uitleg vatbaar. Ook in de Eerste Kamer heeft mr. MAR CHANT, daartoe gebracht door mr. Mendels, die het asylrecht veel te ruim opvatte, weer even zeer krachtig van zich afgebeten. De her innering aan Dinsdagavond, toen men hem in de Tweede Kamer van sociaal-democratische zijde Hitlermethoden aanwreef, smeulde blijk baar nog na. Ja, dan liep ook bij hem de maat over, verklaarde de minister, toen voor zitter de Vos van Steenwijk den heftigen toon met hamergebaren ietwat temperen wilde. De heer Marchant had het ni. een moment over den heer Wijnkoop, die „gezwegen had als een mof". Waar had de heer Wynkoop die (voor hem eigenlijk verdienstelijke) houding aange nomen? In den Amsterdamschen raad. Daar had hy en hadden ook de sociaal-democra ten eens even hardhandig als zij het den minister gedaan hadden, de Amsterdamsche Gemeentelijke Universiteit moeten aanpakken, die precies hetzelfde, wat de regeering thans ten aanzien der Rijksuniversiteiten wil, gedaan had! En dan nog in een veel minder eleganten vorm! Daar had men de buitenlanders maar vast ingeschreven, doch onder mededeeling, dat zij, als het te vol mocht worden, tegen teruggave van het collegegeld weer zouden heb ben te vertrekken. Moesten nu, aldus de mi nister, van die universiteit een aantal hoog leeraren hun naam zetten onder het aan de regeering tegen de wijziging der Hooger Onder wijswet gerichte adres? Toonde mr. Mar chant zich weer de handige, slagvaardige en temperamentvolle advocaat, al brengt ook hij de zaken kort en krachtig, maar duidelijk onder woor den, mr. VAN SCHAIK bewees opnieuw, hoe bij hem de rustige overweging en de uiterst zorgvuldige for muleering op den voor grond staan. Sommi gen zullen hem tegen over dit ontwerp, dat tegen schreeuwerige uiterlijkheid ingaat, misschien te nuchter vin den, juist deze eigenschap, juist dit zeer kalm en objectief staan tegenover onderwerpen als dit uniformverbod siert een minister van Justitie. Minister van Schaik had een drietal sprekers te beantwoorden. Tegenover jhr. VAN SASSE VAN IJSSELT gaf hy nog eens eene bespiege ling over de redactie der nieuwe strafbepaling en over de mogelijkheden, die zij in de prac- J. R. H. van Schaik tijk biedt nieuws was daar overigens na Dinsdag niet bij aan dr. WIBAUT gaf hij te kennen, dat diens wensch (de roode vlaggen in optochten vrij) gelijk stond met het vragen van een partijdige wet, en prof. DE SAVOR- NIN LOHMAN gaf hij ten antwoord, dat hij zorgvuldig zal afwikken, wat er na dit uni formverbod nog tegen excessen op politiek ge bied kan worden gedaan. De Christelijk-Historische hoogleeraar heeft weer een knappe rede geleverd, welke voor namelijk de strekking had te herhalen, dat op dit gebied al veel eerder had moeten worden opgetreden, met name tegen de straatdemon straties met haar ergerlijke spreekkoren en transparanten en tegen het op staatskosten revolutionnaire propaganda maken en het spelen met de belofte van trouw aan de Grond wet door de communisten. Ook wenschte de heer Lobman, dat gezag dragers, die daden plegen, welke het Over heidsgezag als zoodanig aantasten, krachtig zullen worden aangepakt. En wat het uniform verbod zelf betreft, vroeg hij, of de wet niet zóó tijdig kon worden afgekondigd, dat zij reeds aa. Zondag gelden zou. Want dan zon reeds dadelijk eene beslissing kunnen worden uitgelokt over de vraag, of de A. J. C. onder deze regeling valt. De heer Lohman zelf be antwoordt die vraag onvoorwaardelijk bevesti gend. En als men leest, wat in den oproep staat, waarmee de demonstratie der A-J.C. op Zondag a.s. in „De Strijd" wordt ingeleid, kan men bijna niet anders dan zich naast den Christelijk - Historischen staatsrechtgeleerde stellen. Naar wij vernemen, is binnenkort de be noeming te verwachten als Hr. Ms. gezant te Brussel van jhr. mr. A. W. L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, commissa ris der Koningin in de prov. Groningen. Naar we vernemen zal op Dinsdag 26 dezer en niet op 19 dezer, zooals aanvankelijk werd gemeld op instigatie van den Minis- ter van Waterstaat, ten Provinciehuize te Arnhem een bespreking plaats vinden tusschen het provinciaal bestuur en vertegenwoordigers van de gemeentebesturen van Arnhem, Nij megen en Eist, van de Kamers van Koophan del voor Arnhem en omstreken en van het Land van Maas en Waal te Nijmegen en ver tegenwoordigers van de K. L. M., over de in richting van een gemeenschappelijk vliegveld te Eist (O. B.). Naar wij van officieele zijde vernemen, is er een rapport aan de Regeering te Berlijn gezon den waarin gezegd wordt, dat de Nymegenaar V. die twee weken geleden onder Wijier bij Nij megen over de grens werd gearresteerd, door Duitschers over de grens geduwd is. Verschei dene ooggetuigen hebben dat officieel beves tigd. De Duitscher A. P„ die bij Nijmegen woonde en bij dit geval betrokken is, is Donderdag door de marechaussee over de grens gezet. De man had ook nog met de Duitsche Justitie iets te vereffenen. Tot nu toe was het de gewoonte te Oss, dat in de kermisweek aan de arbeiders bij de werk verschaffing één dag verzuim werd toegestaan. Thans heeft de rijks-inspecteur voor de werk verschaffing aldaar meegedeeld, dat deze stil zwijgende regeling op bevel van den minister van Sociale Zaken niet kan worden geconti nueerd. De meening van den minister is deze, dat het moeizaam opgebrachte overheidsgeld niet mag worden besteed op een kermis. Zi. zou het vrijwillig willen derven van één dag loon, zooals tot nu toe geschiedde, er practisch op neerkomen, dat de inkomsten uit de werkver schaffing te hoog zijn. Verzuim in verband met de kermis zal dus voortaan met schorsing worden bestraft. De Crisis-Zuivel-Centrale maakt bekend, dat voor de week van 17 tot en met 23 September 1933 de prijs van het crisis-botermerk op 0.90 per K.G. en die van de vervoervergunning van buitenlandsche boter op 1 per K.G. is vast gesteld. De crisiszuivelcentrale maakt bekend, dat voor de week van 17 tot en met 23 September de prijs van het crisisbotermerk op 90 cent per K.G. en die van de vervoervergunning voor buitenlandsche boter op 1 per K.G. is bepaald

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 5