Hoe Beppo's liefste wensch vervuild werd M DE GEL 2 e Geluksvo m m Een plaaggeest ALLES DE DOMME NEL Een boschwiandeliiig HANDENARBEID Door RIE HUISMAN Peppo woonde in een dorpje, dat diep verscholen lag in 't gebergte. Peppo's ouders waren niet rijk. Ze bezaten één koe, een stukje bouwland en 't huisje waar in ze woonden was hun eigendom. Toch voelden ze zich gelukkig. Met die koe nu trok Peppo 's morgens de dorpsstraat door naar de weide. Kalm sjok te hij achter het beest aan, terwijl hij op een grassprietje of een strootje kauwde en met een takje de koe tot wat vlugger loo- pen aanspoorde. In de weide liet hij de koe aan haar lot over en liet zich languit in het gras val len. Zoo kon hij uren liggen kijken naar de kleine witte wolkjes, die door 't blauw van den hemel dreven, als kleine scheepjes met witte zeilen op een groot meer. Dan haalde hij zijn dwarsfluit uit den zak, wreef hem langs zijn mouw tot hij glom, en heel voorzichtig bracht hij zijn lippen bij de opening en een zuivere, hel dere toon trilde de lucht in. Zelf had hij de fluit gesneden en 't had lang geduurd voor hij naar zijn zin was. Hij hield zoo van muziek en 't trilde in hem, als hij de tonen zoo helder uit de fluit hoorde komen. Dan speelde hij maar door, tot zijn vingers moe waren. Maar 't allerliefst had hij een guitaar gehad. Zoo een als Francesco had. Met die koe nu trok Beppo 's morgens de dorpsstraat door. 's Avonds, als de koe in den stal stond, want vader wilde niet dat ze buiten bleef 's nachts, ging Peppo naar den ouden Fran cesco, die naast hen woonde. Dan ging Peppo naast hem zitten op de houten bank die onder 't afdakje achter 't huis stond. Dat waren heerlijke uren voor Peppo. Het gouden licht van de ondergaande zon spatte door den wingerd, die in lange slin gers van het afdakje hing. Dan haalde Francesco zijn guitaar. Zijn vingers, ruw en grof van 't harde werken, spanden de snaren en ineens sprongen de akkoorden den avond in en trilden diep in Peppo na. Altijd brandde de vraag op Peppo's lip pen: „Francesco, laat mij eens!" maar nooit had hij 't hardop durven zeggen. Eens had hij gedroomd, dat hij op Fran cesco's guitaar mocht spelen, maar toen hij wilde beginnen was er geen geluid gekomen, want hij zag dat de snaren maar touwtjes waren. Peppo's vader had geen geld, om hem een guitaar te koopen, en toch zagen de menschen hem op een dag door de dorps straat stappen met een guitaar aan een lint op zijn rug. Hoe hij daaraan gekomen was? Vlak bij 't dorp waar Peppo woonde, stond op een heuvel een prachtige villa. Als Peppo 's morgens naar de wei ging, kwam hij er langs en dikwijls bleef hij even staan kijken, maar nog nooit had hij er menschen gezien. Tot op een morgen de veranda-deuren openstonden en hij twee kinderen in den tuin zag. 't Waren net twee witte vlindertjes die van 't eene bloemperk naar 't andere fladderden, zooals ze daar stoeiden in hun witte jurkjes. Peppo bleef staan en staarde nieuwsgie rig omhoog, 't Duurde niet lang of ook de meisjes merkten Peppo op en keken op huh beurt verbaasd naar den kleinen jon gen en de koe. De kleinste van de twee meisjes wuifde met haar handje naar Peppo. Deze, vereerd door zooveel vriendelijk heid, nam zijn grooten slappen hoed, die zijn gezicht tegen de fel-heete zonnestralen beschermde, met een zwaai af en groette. Hij deed dit zoo sierlijk, dat een ridder 't hem niet had nagedaan. Nu wuifde ook 't groote meisje en riep omlaag: „Hoe heet je?" „Peppo." „Is die koe van jou?" kwam weer de vraag van omhoog. „Ja," knikte Peppo en riep: „van vader!" „Kan je er op rijden?" En weer knikte Peppo. Voordat een van beiden er iets van ge merkt had, had de kleine 't hekje open- gemorreld. Ze wilde nu vlug langs 't pad omlaag naar Peppo loopen. Maar 't pad was steil en voor ze nog tien passen gedaan had, kreeg ze zoo'n vaart, dat ze haar even wicht verloor, voorover viel en schokkend en stootend langs 't pad naar omlaag rolde. In minder dan geen tijd had Peppo be grepen wat er gebeurde. Hij gooide 't touw over de koe en rende omhoog. >/en voor hij het kleine meisje bereikt had, liet hij zicja op de knieën vallen en kon zoo haar vaart stuiten. Even bleef Peppo stil zoo zitten met het bleeke meisjeshoofdje tegen zijn knie ge leund. Het witte jurkje was vuil en gescheurd en met bloed bevlekt, dat uit een diepe wond aan haar voorhoofd gutste. Juist toen Peppo angstig omhoog keek, kwam de moeder van de meisjes 't hekje uit, naar beneden. Het oudere zusje stond luid te schreien en riep om haar zusje. Voorzichtig nam mevrouw haar kleine lieveling in de armen en droeg haar naar boven. Ze had Peppo nauwelijks opgemerkt in haar schrik om het kind. Peppo bleef even staan kijken, ging toen Een plaatje zonder praatje weer terug naar zijn koe en bracht haar naar de wei. Maar den heelen dag hield hij dat ang stige gevoel van toen hij 't meisje naar be neden zag rollen. En toen hij tegen zons ondergang langzaanu achter zijn koe aan langs de villa kwam, had hij er zoo graag even naar toe willen gaan om te vragen hoe 't met haar ging, maar hij durfde niet. Kijk, bij 't hekje stond-'t oudste meisje en wenkte hem. Met één slag had hij de koe aan een boompje gebonden en rende hij 't pad op naar boven. Maar daar kreeg de verlegenheid weer de bovenhand en moest 't meisje hem bij de hand nemen en zoo kwamen ze binnen. Mevrouw kwam ze al tegemoet. „Zoo, is dat nu Peppo?" lachte ze hem toe, want het meisje had haar alles al ver teld. „Je bent een flinke jongen," zei ze. „Zonder jou hadden we ons lieve meisje misschien niet meer gehad. Gelukkig is 't nu niet zoo heel erg aangekomen." En toen Peppo in de kamer kwam, moest ook mijnheer hem bedanken. „Peppo, jongen!" zei mijnheer, toen Pep po verteld had van thuis en van de koe, „wat zou je nu eens heel graag hebben?" „Een guitaar!" Hij had 't al gezegd, voor hij nog nagedacht had. Hij schrok en kreeg een kleur. Maar mijnheer die de glinstering in zijn zwarte oogen gezien had, wist al genoeg. Even later kwam hij in de kamer terug met een pracht-guitaar. Zoo'n mooie had Peppo nog nooit gezien en hij durfde zijn handen niet uitsteken, toen mijnheer zei: „Hier Peppo, die is nu voor jou." Peppo was nog niet -van de verbazing be komen, toen mijnheer hem de guitaar al had omgehangen. Nu gleden zijn vingers heel voorzichtig over de snaren en de gelukkige blik waar mee hij mijnheer en mevrouw aankeek was meer dan: „Dank u wel". En zoo kwam het, dat de menschen hem op een dag door de dorpsstraat zagen stap pen met een guitaar aan een lint op zijn rug. Wim was een jongen van twaalf jaar. Hij zat in de vijfde klas en muntte nergens anders in uit danin plagen. Dat kon hij als de beste! Wat voor verdriet hij al niet daardoor veroorzaakt had, is niet te zeggen. Emmers water van dienstboden omgooien, belletje trekken, honden sarren en al die dingen meer, telde hij niet eens meer. Dat hij daardoor iemand hinderde, daar dacht hij nooit aan. Op zekeren keer was zijn zusje erg laat opgestaan, wat haast nooit gebeurde. Wim nam gauw de kans eens waar en sloot met den sleutel, die altijd aan den buitenkant zat, Marie's slaapkamerdeur af. „Zoo," dacht Wim, „ze is toch al zoo laat, nu komt zij zeker ook nog te laat op school. Haar juffrouw moppert toch altijd zoo op de telaatkomers, ze krijgt zeker straf!" Marie, die van den prins geen kwaad wist, kleedde zich gauw aan, en wilde naar beneden gaan. Maar, o weede deur was dicht. „Zeker Wim weer," dacht ze. „Hè, wat een nare «ongen toch." Ze begon te roepen! „Als moeder nu maar niet in de keuken is, ,want dan hoort ze het niet.' Ze riep nog wat harder, nog eens maar wat was dat? Daar luidde de klok van den kerktoren. Negen uurO, wat kreeg Marie 't benauwd. Wat zou de juf frouw wel niet zeggen? De meisjes zouden haar zeker uitlachen, dat ze zoo in de val geloopen was. En Wim? Och, die vond het heerlijk z'n zus weer eens fijn geplaagd te hebben. Marie .werd gauw verlost en kreeg dezen keer nog geen straf. Maar 's avonds was Wim's vader een „plaag". Hij gaf Wim zoo'n geduchte straf, dat hij voorgoed van z'n plaagziekte genezen was. JEANNE VAN OERS VERBORGEN PLAATSNAMEN IN DE PROVINCIE GRONINGEN In iederen zin komt slechts één naam voor „Ik heb eer talent dan jij," zoo verweet de een den ander. De boer zal eens zijn land verkoopen. Zet Zandvoort maar uit je hoofd, want wij gaan naar Scheveningen. Het oude rangeerterrein had elf zijlijnen, het nieuwe dertig. „We hebben er zeer veel spijt van," zoo spraken de jongens eenparig. Ik leen steeds mijn leesboeken uit, om dat ik ze steeds op tijd en netjes terug ontvang. De tweede zin geeft een veel scherper beeld van het gebeuren. Hij stond op en deed de deur open. Nee Jansen, U is werkelijk in de war. Hij zette rap elk onderdeel op dezelfde plaats. Binnen zat de boer zelve en dampte zoo zwaar uit zijn pijp, dat wij pijn aan de oogen kregen. „'t Is 10 uur, ga naar bed. U moet im mers morgen weer vroeg op." WOORDKEER Velen maken mij graag zoowel in het klein als wel in 't groot en met allerlei ver voermiddelen; andersom gaan ook velen aan mij mank, want ik ben iets in de be- teekenis van pret maken. Ik ben een schijf visch, Van welke visch dat geeft niet; leest ge mij van achteren naar voren, dan ben ik een teugel. •umpag •urepuaaA •pdv -iaj, 'SM •apuado •eSutzg 'Ifizjiaa •puuz •suaag "e^iaaa NaoNiNOHO aioNiAoaa aa ni Naivrvfisxvvia NaoaoaaaA onissouo De B. L. N. S 't Was maar een klein troepje, dat dezen Woensdagmiddag een wandeling ging ma ken. „Terrein verkennen" noemde Kees het, want de groote bosschen rondom de nieuwe Die groote jongen uit de hoogste klas, „Willem I" wordt hij genoemd, omdat er nog een andere jongen in dezelfde klas zit die óók Willem heet, rookt zoo maar een sigaret. Marietje kijkt er stom verwonderd naar, tot plotseling tot haar grooten schrik een geweldige hand „Willem 1" bij zijn oor trekt. Hij laat van schrik de sigaret uit zijn mond vallen. Jij leelijke kleine aap! Mag jij si garetten rooken? Ik zal je leeren. En voor de oogen van Marietje krijgt de groote Willem I" een pak ransel van- den politie-agent om van te rillen Weet je wel, die „Willem 1" (en ze vertelt haar broertje alles). Hou en hij was zoo bang als wat. Hij liep hard huilend weg. En ik dacht nogal dat hij nergens bang van was woning van de familie Van Voorden waren voor de meesten een onbekend land. Toos zou den weg wijzen. Bram, Kees, Tilly en Ada waren ook van de partij, 't Zou voor Toos wel de laatste keer zijn, dat zij mee kon gaan, want ze moest eindexamen doen. In het bosch onder de hooge eikeboomen was het lekker koel. De grond was bedekt met spichtig boschgras en jonge eikjes. Tilxy had al de opmer- king gemaakt, dat er ze ker niet veel bijzonders te vinden zou zijn, toen Ada eensklaps bukte en 'n plant aanwees, die tusschen het gras stond te bloeien. Toos was er als de kippen bij, want misschien was het iets, dat haar bij haar eind examen te pas kon ko men. Bram, die al heel wat planten kende, ver telde haar, dat het een wespenorchis was (fig. 1) Even verder stonden meer exemplaren, zoo dat er een in Toos' plantentrommel ver dween. Even later deed Kees een aardige ontdekking. Er stond namelijk een plant met een stengel, die een heel dik uitwas Vertoonde (Fig. 2), dat er uitzag of het van hout was. Met een mesje sneed Kees voor zichtig de knobbel open, er bleek een ope ning in te zijn, waarin een klein larfje rondkroop. De plant werd meegenomen om aan Henk te sturen, die moést maar uitma ken wat het voor bij zonders was. 'n Eind verder hoor den ze voortdurend gepiep, 't Scheen uit 'n gat te komen in een berk. Die berk zag er allertreurigst uit: langs de heele stam zaten tonderzwammen, exemplaren van de berkentonderzwam (Fig. 3). Het zou niet lang meer duren of de heele boom was dood. Bram vertelde het een en ander over de zwam en wees tegelijk op de gaten, die van spechten afkomstig moesten zijn. Het gepiep bewees, dat er een jong in het nest was. De club besloot vlak in de buurt op een walletje te gaan zitten en zoo de komst van de ouden af te wachten. Het duurde niet lang of ze zagen een vogel aan komen. Hij vloog niet recht op het nest af, maar streek in een boom neer naast den boom met de gaten. Toen hij zijn kop een beetje wendde en draaide, bleek het, dat hij een bonte specht was (Fig. 4). Uit het gat in den stam kwam nu ook een kopje heel voorzich tig te voorschijn, 'n kopje ook van een rood kapje voorzien. Ada maakte even 'n beweging en weg was de oude vogel. Even later weer rrrrrrrt, in den boom aan den an deren kant kwam een andere specht zitten. „Dat is zeker de vader" fluisterde Kees. Maar hoe zacht hij ook fluisterde, de vogel was er toch door geschrokken en vloog eveneens weg, zoodat Toos voorstelde maar door te loopen, anders was ze bang, dat 't arme jonge dier heelemaal niets meer naar binnen kreeg. Het begon een beetje te betrekken, de lucht zag er uit of er onweer zou ^omen. Tilly stelde daarom voor om maar gauw naar huis te gaan. Plotseling hield Kees, die als altijd met zijn neus naar den grond liep te turen, stil, en wenk te de anderen om dichterbij te ko men. Er was iets zonderlings te zien, het leek of de grond leefde. Allemaal kleine zwarte beestjes krioelden rond. Op een paar plaatsen waren putjes gevormd door het regenwater en die vooral zagen heelemaal zwart van de diertjes Bram stel de voor, eenige van de diertjes unUcuj, naar Henk te sturen gelijk met de plant Daarna werd met spoed naar huis gegaan, waar ze nog voor de onweersbui aankwa men. Een lange brief werd voor Henk klaar gemaakt; de voorwerpen werden er zorg vuldig bij gedaan en Ada bracht hem gauw even naar de post. Spoedig kwam er antwoord: de plant bleek havikskruid te zijn met een gal, veroorzaakt door een galwesp en de beestjes waren de larven van onweersbeest jes (Fig. 5). Geen wonder, dat er juist zoo veel tegelijk uitgekomen waren juist, toen er onweer aan de lucht zat, daar hebben de diertjes juist hun naam aan te danken, dat ze bij onweer zich bijzonder snel vermenig vuldigen. A. L. Poesje mauw loopt in de gang, En zij is volstrekt niet bang, Want 't is donker en al laat, Nu zij even kijken gaat. Poesje hoorde al dien tijd, Nee, 't is heusch geen kleinigheid, „O, o, o, wat ben 'k benauwd, Was ik toch maar niet zoo stout." Moeder Letje zei nog wel, Niet nieuwsgierig zijn m'n Nel, Nu 'k wat uit logeeren ga, Met Mamaatje en Papa." Poesje mauw die snapt t al, Popje Nel zit in de val, 't Is ook zoo'n nieuwsgierig kind, Zooals je maar weinig vindt. Poesje helpt nu als een héld, Want, zij is op pop gestéld, En na dezen laatsten keer, Was pop nooit nieuwsgierig meer. R. v. D. SPELEN MET KASTANJES Van kastanjes kan je een heeleboel aardige dingen maken. Voor 't weeg schaaltje neem je twee groote kas tanjes, waarvan je het bovenste kapje af snijdt. Daarna hol je de kastanjes voor zichtig uit. De haakjes waar je ze aan op kunt hangen zijn omgebogen spelden, die je in de uitgeholde kastanjes prikt. Van garen maak je de hengsels, waarmee je ze over een stokje hangt. De draad in 't mid den van het stokje dient om er aan vast te houden. Het pijpje en het aschbakje zijn ook gemaakt van uitgeholde kastanjes. De drie pootjes van het aschbakje zijn afge punte lucifers. Voor den steel van de pijp neem je een stokje of een heuschen pijpen steel. ,v.w.v.v.v.v.v.v, Zoo, denkt Piet, dus de jongens zijn zoo bang, wanneer ze op straat sigaretten rooken als er een politie agent aankomt, dat ze hun sigaretten weggooien en er hard van door gaan. Ik héb een idee. Ik zal de jongens vertellen van het pak slaag, wat „Willem I" van dien agent heeft ge had voor het rooken en dan zal je na schooltijd eens wat beleven. Zoo, daar staan de jongens te rooken. Net, wat ik hebben moet. Nou - opgepast Jongens! Pds op! Politie! Net wat Piet gedacht had, gebeur- S de. De jongens waren te verschrikt 5 om om te kijken. Ze wierpen hun si- vwwvwwwv garetten weg en gingen er als een haas van door. Piet had vijf sigretten zoo maar voor 't oprapen en uit te maken. Die kon je fijn weer verhandelen voor knikkers met de groote jongens. HET UURTJE ¥001 JEUGD •SU33T ndcrz win» Gal op Havi kikt-u-iA G -Mlt "Êo htt $p«A* ".V.VAV."A%V.VWAW.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 11