Lijfeigenschap in Rusland
JA reinigt
vlugger, beter.
Veel meer en
voor li li fiuc.f gei a.
Md wrdml van dm da§
SAW
Weet U, waarom elke huisvrouw
ATA steeds met dank vermeldt
HET BESLUIT VAN 26 NOV.
1597
eVleda&wdsciwfiindfmfa
SPOOKHUIS De brandstichter gepakt
H M
ATA schuurt en reinigt alles
ZATERDAG 30 SEPTEMBER
Met een slag werd millioenen hel
schoonste bezit van den
mensch, de vrijheid,
ontnomen
De gevolgen voor het
nageslacht
-
Tegen straatlawaai
Bernard Shaw
Goedkoope reizen
Een prijsvraag
flrUEsmr
IU\MA\20U
l VEK&EAHPk
ZIJN'
van één week
loos J^nnJet^inc 1 Het resultaat
Restauratie voltooid
De boksreus
Oudheidkundige vondst
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
HET GEVAL
LEAVENWORTH
DOOR ANNA K. GREEN
Niets kan men van de heele Russische ge
schiedenis, van Peter den Grooten tot aan
Stalin, begrijpen, zonder den dag van
26 November 1597. Nog altijd is deze St. George-
dag voor het Slavische ras een echte „dies ira"
en een „dies ilia". Met één slag, één fataal
dekreet, één enorme onrechtvaardigheid, werd
aan millioenen het schoonste bezit van den
mensch ontnomen: de vrijheid. Vernietiging
van welstand, belemmering van vooruitgang,
smoring van alles wat in den mensch kan
bloeien en groeien, stilstand van beschaving,
verstarring van gedachtengang, alles, alles wat
een volk kan voeren tot de hoogste trappen van
het geluk, werd op dien dag uit het lichaam
der Slaven gerukt. Op den 26en November 1597
werd in Rusland de lijfeigenschap ingevoerd:
toen heel het overige Europa dus aan deze be
nauwenis was ontgroeid, l|egon ze pas in Rus
land, waar ze, o tragisch lot, juist in de Mid
deleeuwen had ontbroken.
Voor het jaar 1597 was de boerenstand in
Rusland in groote mate onafhankelijk, om de
eenvoudige reden dat de grond als zoodanig
nog weinig of geen waarde had en ieder zich
vrij van de eene plaats naar de andere kon
begeven. Jacht, vischvangst en landbouw lever
den met de veeteelt meer dan genoeg op voor
de verzorging der afzonderlijke volken. Mits
men de geringe belastingen aan dorp of stads
bestuur voldeed, was men vrij in zijn overig
doen en laten. Hierin kwam nu door het de
creet van 26 November 1597 verandering, waar
bij werd bepaald, dat alle landbouwers ver
plicht waren op doodstraf op den grond te blij
ven werken waar ze zich bevonden. Niemand
kon zich dus aan onrechtvaardige bejegening
meer onttrekken, niemand meer de wet van
vraag en aanbod ontloopen, niemand meer el
ders zijn fortuin zoeken. Op een stuk land be
hoorde een bepaalde groep arbeiders, zooals er
een veestapel op hoorde, precies als eertijds met
de Heloten in Sparta het geval was. De datum
dier Ukase bleef het Russische volk onuitwisch-
baar in het geheugen. Het vereeuwigde dien
dag in zijne liederen, als den dag waarop het
zijn vrijheid had verloren. De reden van het
besluit lag in den algemeenen toestand van ver
warring en de nationale onveiligheid. De mo
derne staat, geboren tusschen 15001700, was
economisch arm, strategisch ongelukkig gesi
tueerd, staatkundig nog volkomen op lossen
grond gebouwd. Iedere aanval van buiten kon
innerlijke uiteenvalling veroorzaken, en aanval
len waren talrijk. De Balten en Zweden in het
Noordwesten, de Polen en Lithauers in het
Westen en vooral de Tartaren in het Oosten
en Zuiden. Nog in 1573 hadden deze Moscou
geheel verwoest en geplunderd. Rusland miste
een natuurlijke, vèrdedigbare grens en nu was
de invoering der gebondenheid aan den grond
een politieke maatregel om hier in te voor
zien. Men wilde van hooger af vaste blokken
formeeren van levende strijdmiddelen, van
menschen. Daarom begon de regeering met de
invoering van de z.g. pomestias, kroondomeinen,
gevormd uit gunstig gelegen landstreken, wel
ker bevolking dan als heloten aan het kroon
domein bleef gebonden. De weerbaarheid won
natuurlijk bij deze stabilisatie. Doch de kroon
domeinen vormden slechts een eersten stap in
de richting der defensieve ontwikkeling, de
Ukase van 26 November 1597 bond ook de be
volking der bojarenlanden en kerkelanden voor
taan aan den bodem en zoodoende kwam de
oppermachtige landheer in de Russische volks
huishouding.
Wel, wat betreft het zuiver wettelijke, moet
in het oog worden gehouden, dat de lijfeigen
schap zelf nooit formeel is ingevoerd. Maar nu
de boeren eenmaal aan «den grond, dien zij
bewoonden, onafscheidelijk waren verbonden,
kon het niet anders of in feite werden ze zeer
spoedig als lijfeigenen behandeld. Had bijvoor
beeld een edelman gebrek aan velden, een an
der aan werkkrachten, dan werden de weder-
keerige belangen door een ruil gediend, de boe
renstand werd een ruilmiddel. En de koop en
verkoop van boeren namen zulke verhoudingen
aan, dat het als een zeer humane daad van
Peter den Grooten werd beschouwd, toen hij in
1721 iederen verkoop van lijfeigenen zonder den
grond, welken zij bewoonden, ten strengste ver
bood.
In den loop der eeuwen heeft de lijfeigen
schap nu steeds ongunstiger verhoudingen voor
den boer gebracht, steeds gunstiger daarentegen
voor den laridheer. De geschiedenis van het
grondbezit in Rusland is bijna het omgekeerde
van die in het overige Europa. Hier steeds
grooter verzwakking en verbrokkeling van het
grootgrondbezit in de jurisdictie der heeren,
daar het tegendeel, daar juist vorming en con
solideering van bezit en rechten.
Peter de Groote besloot de adellijke bezitters
persoonlijk verantwoordelijk te stellen, voor de
geregelde opbrengst der belastingen, die hun
boeren aan den staat hadden te betalen, voor
de werving der soldaten, aan het leger toe te
voegen. Maar verantwoordelijkheid veronder
stelt logischerwijze zeggenschap, macht, en
jurisdictie. Welnu, deze kregen de landheeren
dan ook grootendeels, de overigen hadden
weinig of niets meer met den staat te maken,
de landheer was hun koning geworden.
In 1760 kon een heer zelfs een groot gedeelte
zijner lijfeigenen, in geval overbevolking of on
wil of iets anders dreigde, naar Siberië zenden,
waar ze dan als kolonisten werden geplaatst,
de staat crediteerde den landheer voor de leve
ring van.... soldaten.
Keizerin Catharina H heeft al even weinig
goed gedaan aan de positie der lijfeigenen. Wel
spoorde ze aan, door een keurig gesteld mani
fest, om een milder behandeling der boeren,
het resultaat was echter nihil. Daarentegen
voerde deze keizerin de lijfeigenschap wel in
bij de altijd vrij gebleven kozakkenstammen in
de Ukraine, terwijl ze bij een ander decreet aan
den adel alleen het recht toekende om lijfeige
nen te bezitten. Wat vooral in Catharina's be
leid te laken was, is de enorme uitbreiding van
het grootgrondbezit in handen van particu
lieren, door reusachtige schenkingen aan haar
gunstelingen. Landstreken half zoo groot als
ons land kwamen meermalen voor.
Zoo kenmerkt zich de 18e eeuw door een reeks
van maatregelen met geen ander doel dan het
bevoordeelen van een klasse in den staat door
den staat. Want onder Peter den Grooten was
Rusland een staat van beteekenis geworden.
Gevaar van buitenaf dreigde niet meer, geen
volk ter wereld dacht er nog aan om Rusland
te bestormen, de grenzen werden geëerbiedigd;
de Ukase van 26 November 1597 had politiek
dus een schitterend succes gebracht. De boeren
hadden den staat gered, zou de staat nu de
boeren redden?
Zijn in de 18de eeuw de boeren meer onaf
hankelijk geworden als vóór 1597? Zijn de hee
ren, in dienst van den staat, met een tijdelijke
functie ten opzichte van den boer èn den staat,
geleidelijk uitgeschakeld? Is de grond weer, na
een onteigening van anderhalve eeuw, in han
den gekomen van den rechtmatigen eigenaar?
Is de lijfeigenschap verdwenen? Neen, zegt dr.
Van Blom, de lijfeigenschap bleef, de staat ont
slaat alleen den heer van zijn verplichtingen
tegenover den staat, maar ontbindt niet de
verplichtingen der boeren tegenover hun hee
ren. Toen historisch het stelsel misbaar werd,
is het wel veranderd, maar in voor de boeren
ongunstigen zin.
Het taaie en overgeleverde rechtsbesef der boe
ren heeft over de krenking en vertrapping der
eeuwen heen zich doen gelden na den oorlog.
Als één man kozen ze partij tegen de regeering,
tegen den adel, tegen den staat. Waarom? Uit
sympathie met de bolsjewieken? Neen! Maar
uit haat tegen den adel, uit het onverwoestbaar
besef, dat zij zich alleen het hunne toe-eigen
den van voor eeuwen terug.
Was de 17e eeuw de opkomstperiode der lijf
eigenschap, de 18de eeuw die van de consoli
deering en ontaarding, de 19de eeuw echter
kenmerkt zich door velerlei pogingen ter her
vorming. Keizer Alexander wist o.a. de ridder
schap der drie Oostzee-provinciën over te ha
len de lijfeigenschap vrijwillig uit hun landen
te verbannen. Keizer Nicolaas vaardigde niet
minder dan 108 decreten uit over een milder
behandeling der lijfeigenen. Alexander II ein
delijk kwam tot een algeheele opheffing der
lijfeigenschap door zijn beroemde Ukase van
1861. Meer dan 21.000.000 lijfeigenen werden
vrij verklaard, wat met hunne vrouwen en
kinderen dus een aantal zielen beteekent van
minstens vijfmaal zooveel. Maar al was de lijf
eigenschap weg, daarmee hadden de boeren
nog geen eigen grond. De heeren hielden vast
aan hun absolutistische rechten der 18de eeuw,
ze eischen niet alleen vergoeding voor iederen
hun „ontnomen" lijfeigene, ze eischten volko
men schadeloossteling voor iederen vierkanten
meter grond van hun bezit. Een scherpe tegen
stelling moest wel groeien tusschen boer en
i
E Ostefm*nn Co's Handel Mii. N V Adam Pabrieker te Jutphaas b»i Utrecht.
grondbezitter, terwijl de staat, bedacht op eigen
veiligheid, rekening moest houden met de macht
van den laatste en geen rekening kon houden
met het recht van den eerste. Alles liep dan
ook uit op halfslachtige pogingen en even vij
andig als in 1597, als in de 18e eeuw, als in de
19e eeuw, stond de boer in 1917 tegenover zijn
verdrukkers.
Hoe weinig hebben adel en regeering der 19e
eeuw vermoed welke fatale gevolgen hun talmen
voor het nageslacht zou hebben. Want het staat
vast: in Rusland kan geen regiem blijvend
regeeren dat niet öf op den steun óf op de
neutraliteit der boeren kan rekenen. Het Cza-
risme heeft geen hervorming aangedurfd en
daarmee den boerenstand rijp gemaakt voor de
actie van Lenin en consorten, die met groote
scherpzinnigheid den boeren een wereld aan
grond als een kluif hebben voorgeworpen.
Dat is de beteekenis van 26 November 1597.
Niemand kan de contemporaine historie begrij
pen, zonder op de hoogte te zijn van de ge
beurtenissen van het verleden, waaruit heden
en toekomst worden geboren.
De verkeerscommissie te Rome is een krach
tige campagne tegen het straatlawaai begonnen.
Het slagwoord van deze commissie is: „Minder
getoeter" en zij brengt alle bestuurders van voer
tuigen in herinnering, dat het minder het aantal
auto's is, dan wel het vele lawaai dat deze voer
tuigen maken, dat aan Rome zulk een slechte
reputatie heeft gegeven.
Mussolini heeft reeds eenigen tijd geleden ver
ordend, dat geen autohoorns mogen worden ge
bruikt, tusschen een uur 's nachts en het aan
breken van den dag.
De verkeerscommissie doet thans de volgende
voorstellen:
le. Dat het strafbaar zal vtorden gesteld, als
bestuurders van automobielen gebruik maken
van hun toeters of claxons op wegkruisingen,
waar een verkeersagent staat.
2e. Dat het aan voetgangers verboden zal wor
den, midden op straat te gaan staan.
3e. Dat wielrijders niet in de straten in het
centrum der stad mogen rijden.
4e. Dat fabrieken of werkplaatsen waar veel
lawaai gemaakt wordt, voortaan buiten de stad
zullen worden gevestigd.
Thans moet worden afgewacht of deze voor
stellen door de autoriteiten zullen worden goed
gekeurd.
Door Reuter ondervraagd of hij nog eens het
voorbeeld zou gaan volgen van de Italiaansche
schrijfster Lily Ciampolillo, die in het centrum
van de stad Milaan aan een boekenstalletje zit
en haar eigen werken verkoopt, waarmee zij
groot succes heeft, antwoordde Bernard Shaw,
dat het daar misschien nog eens van zou kunnen
komen.
Ik heb mijn uitgevers wel eens voorgesteld, zoo
vervolgde Shaw, dat ik in hun etalages zou gaan
zitten en mijn werken in het publiek zou
schrijven.
Het idee van Lily Ciampolillo staat mij wel
aan en zelf heb ik het verscheidene malen
aanbevolen.
Teen ik kort geleden op Ceylon Was zag ik op
een Zondagmorgen op een marktplein een man
zitten met een groote menschenmenigte om zich
heen. T
Ik dacht, dat het een lid was van het Leger
des Hels, die uit den Bijbel voorlas, doch bij
bleek een dichter te zijn, die zijn eigen gedichten
aan het verkoopen was.
Het idee is voortreffelijk!
DOOS 20 CT-TUBE 55 en 60 CT
In verband met de verlenging van de Inter
nationale driejaarlijksche Tentoonstelling te
Milaan, welke tot en met 31 October geopend
blijft, heeft de directie der Italiaansche Spoor
wegen besloten de reductie van 70 pet. op re
tourbiljetten naar Milaan ook nog gedurende
de maand October te handhaven.
De kunstenaarsgroep „Lyceum" te Florence
heeft een internationale prijsvraag uitgeschre
ven voor schilderessen, beeldhouwsters en grafi
sche kunstenaressen. Gevraagd wordt een kunst
werk, dat de specifiek vrouwelijke visie op de
Heilige Maagd weergeeft. De inzendingen zul
len in December te Florence worden geëxpo
seerd. Er wordt een groot aantal fraaie prijzen
uitgeloofd.
Het was werkelijk een ernstig gesprek dat
wij hadden, terwijl we rustig zaten op
een der terrassen van het Rembrandt-
plein.
Een der vele venters was er de oorzaak van
geweest.
Hij had lucifers te koop aangeboden. En m'n
vriend had 'm royaal weg voor één doosje vijf
cent gegeven.
„Je kunt anders wel aan den gang blijven,'
had-ie de waarde van z'n daad zelf geklei
neerd. ,,'t Staat niet stil. Aan huis ook! Ieder
oogenblik wordt er gebeld. Van alles word je
te koop aangeboden!"
„Een gevolg van de malaise!" meende ik te
kunnen opmerken. „De menschen probeeren van
alles, om toch maar iets te kunnen verdienen."
We dronken onze koffie en zwegen.
„Stel je voor, dat wij zelf in dat geval ver-
keeren!" begon ik plotseling. „Je belt aan! Huis
aan huis. Soms wordt er niet eens open ge
daan'tls maar „negotie", zeggen ze bin
nen. Soms gaat er een luikje of een deur op
een kier open en voor je iets hebt kunnen zeg
gen, wordt er al „neen" gezegd of geschud!
Luik of deurtje valt dadelijk dicht. Zoo loop je
straat in, straat uit; de halve stad door. Van
den morgen tot den avond! Als resultaat mis
schien een paar stuivers, een massa snauwen
en scheldwoorden en niets dan booze gezichten.
Want wie nog koopt, doet 't met tegenzin: uit
'n k'ein tikje medelijden of om maar van je af
te wezen
M'n vriend staarde me na deze ontboezeming
een oogenblik aan.
„Je hebt gelijk!" sprak ie al gauw. „Maar
't zou toch te ver gaan, om van iedereen, die
aan de deur komt, maar te koopen. Dat zou
m'n halve salaris kosten!"
„Kom, kom! Je zult toch wel wat meer ver
dienen. 'tMoet toch al heel erg wezen, als .ie
per dag meer dan een kwartje aan „negotie"
kwijt zou zijn".
,,'t Zou te probeeren wezen!" gaf m'n vriend
toe. „Misschien dat ik m'n eerste vacantieweek
in dien geest eens besteden zal. We gaan dit
jaar toch niet uitAls 't gebeurt, zal ik je
't resultaat eens melden!"
We namen al heel gauw afscheid van elkaar.
Vriend en gesprek waren de volgende dagen
geheel uit m'n geheugen verdwenen. De eer
ste kwam me weer in de gedachten, toen is
voor enkele zaken heel toevallig in z'n buurt
kwam.
„Ik kon wel eens even bij 'm aanloopen,
besloot ik. „Misschien tref ik 'm thuis."
Ik trof 't werkelijk!
Na m'n be'len kwam ie zelf de deur openen.
„Ha!" verwelkomde-n-ie me. „Da's allemach
tig aardig, dat je me eens op komt zoeken. Je
treft me juist in een buitengewone vacantie-
stemming. Kom binnen."
De ruimte, die me daartoe geboden werd, was
echter nier in overeenstemming met de harte
lijke uitnoodiging. De buitendeur ging maar
halverwege open. Een enkele blik in de kleine
hal gaf me de verklaring. Tegen de roode te
geltjes stonden, in vier, vijf rijen, talrijke clo
setrollen o]>gestape!d.
Ik keek m'n vriend ten hoogste verbaasd aan.
Maar voor ik iets zeggen kon, sloot ie de dern
achter me, duwde me de gang door naar z'n zit
kamer.
„Ik had .ie juist willen schrijven, eens bij m»
te komen," zei ie, terwijl ie de kamerdeur
opende
Een enkel moment begreep ik niet, wat ie
van me wou. Ik vroeg mezelf tevergeefs af,
waarom hij mij schrijven wou.
Tenslotte stond ik in z'n kamerM'n ver
bazing moet buitengewoon geweest zijn. Ik wist
niet wat ik zag. De anders zoo ordelijke kamer
was een chaos.
Op 't buffet, tusschen de vazen in, lagen
naast stapels schrijfpapier twee meloenen, vier
doosjes Haagsche hopjes en een schaal met
zeven stukken zeep. Op de tafel ontdekte ik,
grillig dooreengemengd, spelden, scheermesjes,
een spons, een borstel, potlooden, een theezeefje,
roode kraanslangetjes met en zonder sproeier,
en bovendien nog een serie andere voorwerpen,
welke zoo gauw niet te herkennen waren. Het
marmeren schoorsteenblad lag begraven onder
talrijke doosjes punaises, zakjes met kamfer-
GtLUKK/CPDA 7 A NN/E
NOG OP WA //JFM/ni/TEtlLATER,Et/
OE HEEL EET AD ZOU DEN 3HA HO
LET HEBBEN KUNNEN &LUS5CHEN
HET HUN EU
nu jqhgmeuuh
IK ÜEL00F. dal
WIJ JE ULOETEU
U1UWLEH
DROM
MELS DAT
5 DIKKOP
MACK.
HARO
GvkN
IIIIMMIIIIIIIIIIIIItlll illlllltlllllllfll
balletjes, een tros bijna zwarte bananen enz.
enz.
De spiegel was van onder tot boven versierd
met allerlei ansichtkaarten voor verjaardagen,
nieuwjaar en kerstmis.
Op alle stoelen in de rommelige kamer lag
wat. Op den eenen een stel kleerhangers, op den
anderen 'n houten voetenbankje. Over de leu
ning van den volgenden stoel hingen minstens
tien paar veters, terwijl de pluchen zitting een
grooten bak hardgroene appels torste.
Ik stond eenigeM
minuten sprake-
zing en ontzet-mg
dezen chaos aar.
te staren.
„Wat wil je? I J
Watwat ga
je beginnen?" vroeg ik eindelijk.
Maar voor m'n vriend, die zichtbaar genoot
van verbazing, antwoord kon geven, kwam een
drietal peuters mij goeden dag zeggen. Onwille
keurig aarzelde ik echter even. om de gul toe
gestoken handen te grijpen. Al wat bloot was
van die handen en armen, was met groote en
kleine pleisters beplakt.
„Watwat hebben die peuters?" vroeg ik
verschrikt.
„Pret! Net als ik." luidde 't lachend ant
woord.
Ineens ging me een licht op.
„Je hebt toch niet
„Precies!" viel m'n vriend me in de rede.
„Hier zie je 't resultaat van één week. Eén week
lang heb "ik alles gekocht, wat ze me aan de
deur te koop hebben aangeboden, 't Geld is t
ergste niet, daar heb je gelijk aan gehad
maar de rommeldaar zit je mee."
Bij de fatale uitbarsting van den Vesuvius in
79 na Chr. werd o.a. het huis van den ver
maarden Griekschen dichter Menander, in de
onmiddellijke nabijheid van den Isis-tempel
verwoest. Het huis bevatte tallooze kunstwer
ken en kostbaarheden. Enkele jaren geleden is
men begonnen met de uitvoerige restauratie van
de woning van den dichter, die zich hier te
vens als fijnzinnig verzamelaar manifesteert.
Groote waarde hebben vooral de velerlei zil
veren voorwerpen gebruikszilver. sieraden en
pastiek welke men hier aantrof en nadien
in het museum te Napels heeft ondergebracht.
Bijzonder belangwekkend is het decoratieve
schilderwerk in het Atrium. Verder bevinden
zich in dit huis kleurige fresco's in typisch
Pompejaanschen stijl: een portret van Menan
der, Egyptische landschappen met uitbundige
flora en fauna, scènes uit den Trojaanschen
oorlog, de strijd tusschen de Lapithen en de
Centauren en verschillende andere voorstellin
gen uit de Grieksche mythologie. De fraaie
kleurschakeeringen harmonieeren voortreffelijk
met de polychrome mozaïeken, welke den vloer
bedekken. Het geheel is dan ook, nu de restau
ratie is voltooid, een cultuurmonument van
bijzondere beteekenis.
In het dagelijksche leven schijnt Primo Car-
nera, de Italiaansche boksreus en wereldkam
pioen, tot de goedmoedigste en behulpzaamste
menschen te hooren, die men zich denken kan.
Toen hij dezer dagen in z'n auto door Holly
wood reed, was hij getuige van een incident,
waarbij de vier inzittenden van een automo
biel onder hun wagen werden begraven. Car-
nera slaagde erin met den rechterarm het om
gevallen voertuig omhoog te duwen, en met den
linkerarm twee der gewonden in veiligheid te
brengen. Voorbijgangers waren hem behulp
zaam bjj het redden der andere twee. Onder
daverend gejuich stapte Carnera daarna weer
in zijn eigen auto.
Uit Cuneo (Piemonte) wordt gemeld, dat eei,
landbouwer in het naburige dorp Fossana, ter
plaatse waar eens het antieke Romanisium lag,
bij het beploegen van zijn akker een bronzen
vaas heeft gevonden, welke 500 Romeinsche
geldstukken bleek te bevatten. De groote ver
scheidenheid en de opmerkelijke gaafheid der
munten maakt deze vondst bijzonder belang
wekkend. De geldstukken dragen de beeldena
ren van verschillende Romeinsche keizers uit
de 3de eeuw na Chr. van Gallianus en diens
gemalin en van Aurelianus.
Gagma
A liet /iji/innzi's °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofïflfi bij levenslange geheele ongeschiktheid
/IttC u (JUMlTt" S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I %JUUU.verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
tot werkendoor f '7L\fl biJ een ongeval met f 0£V) bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfï
t OU." doodelijken afloop# £tOU.m een voet of een oog# A £tO.- duim of wijsvinger OU.'
bij een breuk van f40- by verlies van "n
1 been of
anderen vinger
20.
„En alles hangt af van de verklaring van dat
meisje," merkte ik op.
Gryce mompelde iets.
„Wat zegt juffrouw Leavenworth er van?"
„Dat Hannah haar hcelemaal niet kan hel
pen."
Dit scheen hem te verbazen.
„Toch moeten wij haar vinden, en wij zullen
haar ook vinden, ik zal F. er bij halen."
„F-?"
„Dat is een van mijn agenten. Een wonderlijke
kerel. Wij noemen hem F. bij wijze van afkor
ting voor fret. Als u den juisten inhoud van het
testament weet, kom het mij dan even vertel
len."
Het testament! Daar had ik niet meer aan
gedacht.
TWEEDE HOOFDSTUK
Nieuwe gezichtspunten
Ik woonde de begrafenis van mijnheer Lea
venworth bij, maar ik kon de meisjes noch voor,
fioch na de plechtigheid naderen. Ik praatte
een oogenblik met Harwell, die, zonder iets
nieuws te zeggen, mij toch verschillende per
spectieven opende. Zoo vroeg hij mij bijvoorbeeld
of ik de kranten van den vorigen avond had
gelezen. Op mijn bevestigend antwoord keek
hij mij zoo droevig aan, dat ik onwillekeurig
vroeg, wat toch wel de reden kon zijn, dat een
behoorlijke krant er toe kwam om zulke insi
nuaties over een meisje als Eleonore te ver
spreiden.
„Dat doen zij," antwoordde hij, „opdat de
schuldige, door wroeging gekweld, zich zou aan
geven."
Dit was een eigenaardige opmerking en ik
zou het gesprek zeker voortgezet hebben; maar
de secretaris die een weinig mededeelzaam man
was, hulde zich verder in stilzwijgen. Het werd
hoog tijd, dat ik Clavering of ieder ander, die
eenig licht kon werpen op het verleden van de
meisjes Leavenworth, eens aan den tand voelde.
Dien zelfden avond meldde mijnheer Veeley
mij, dat hij thuis gekomen was, maar dat hij
nog te ziek was om over zoo'n pijnlijk onderwerp
als den moord op zijn besten vriend te spreken.
Ook ontving ik een briefje van Eleonore; zij
gaf mij haar adres en vroeg mij of ik haar niet
wilde komen bezoeken', tenzij ik haar iets op
windends had mede te deelen. Haar gezond
heidstoestand vereischte absolute rust.
Den volgenden dag gaf ik gehoor aan Gryce's
venschen; ik ging naar het Hoffman Hotel en
begaf mij naar de leeszaal. Ik zat er nauwelijks
een paar minuten, toen er iemand binnen kwam,
in wien ik dadelijk den man herkende, tegen
wien ik op den hoek van de 37ste straat een
paar woorden had gezegd. Hij scheen mij ook te
herkennen, want mijn tegenwoordigheid bracht
hem in de war. Maar die verwarring verdween
gauw; hij nam een krant en scheen zich daarin
te verdiepen, maar ik voelde, dat zijn oogen met
zooveel belangstelling op mij rustten, dat ik er
door van streek raakte. Het zou onhandig van
mij geweest zijn, als ik zijn voorbeeld had ge
volgd, hoewel ik veel lust gevoelde, om zijn blik
te beantwoorden en de reden van zijn nieuws
gierigheid tegenover een vreemde te vernemen.
Ik stond op en liep op een van mijn vrienden
toe, die aan een naburig tafeltje zat en ik maak
te van de gelegenheid gebruik om te vragen, wie
de nieuw aangekomene was. Dick Furbish ging
veel uit in de New-Yorksche kringen en kende
iedereen.
„Hij heet Clavering en komt uit Londen," zei
hij mij. „Verder weet ik niets van hem, hoewel
men hem overal ziet, behalve in de salons. Hij
is nog nergens ontvangen. Misschien wacht hij
op introductiebrieven."
„Is hij een heer?"
„Ongetwijfeld."
„Waar je mee kunt omgaan?"
„O, zeker. Ik heb al kennis met hem ge
maakt."
Aldus ingelicht, nam ik afscheid van Dick
Furbish en verliet het hotel. Terwijl ik mij met
moeite een weg baande door de dichte menigte
in de straten, dacht ik na over mijn ervaring:
Ik vond het onwaarschijnlijk, ja, eigenlijk be
spottelijk, dat er eenig verband zou bestaan tus
schen dezen onbekende uit Londen, dien men
overal ontmoette behalve in de salons en de
zaak die mij ter harte ging. Voor de eerste maal
twijfelde ik aan Gryce's doorzicht.
Den volgenden ochtend herhaalde ik het ex
periment, maar met even weinig succes als den
vorigen dag. Clavering kwam binnen, maar zoo
dra hij mij zag verdween hij weer. Het was blijk
baar niet makkelijk om kennis met hem te ma
ken. 's Avonds ging ik naar Mary Leavenworth
toe, om mij schadeloos te stellen voor deze te
leurstelling. Zij ontving mij met een bijna zus
terlijke vriendschap.
„O!" riep zij uit, „u komt mij vertellen dat
Hannah is gevonden, nietwaar?"
„Neen, nog niet."
„Maar mijnheer Gryce was vandaag hier en
hij vertelde mij, dat wij binnen 24 uur wel iets
van haar zouden hooren."
„Was Gryce hier?"
„Ja; hij kwam mij vertellen, hoe de zaken er
voor staan. Het schijnt niet erg op te schieten,"
voegde zij er spijtig aan toe.
„Dat was te verwachten, maar daarom hoeft
u den moed nog niet te verliezen."
„Ik kan er niets aan doen: iedere dag, ieder
uur dat er verloopt in deze onzekerheid drukt
mij steeds meer."
Toen, zonder mij den tijd te laten om te ant
woorden zeide zij:
„Hebt u vandaag Eleonore nog gezien?"
Ik antwoordde ontkennend. Daarna vroeg zij
naar de gezondheid van haar nicht.
„Ik vrees, dat zij zich niet goed voelt," zei ik.
„Ik vind het vreeselijk, dat wij uit elkaar zijn
gegaan. Ik ontken niet dat ook ik verantwoor
delijk ben voor dezen toestand," voegde zij er
aan toe, daar zij waarschijnlijk mijn ongeloovi.
gen blik had gezien. „Ik ben de eerste geweest,
die deze scheiding heeft voorgesteld, maar juist
daarom is het des te pijnlijker."
„Maar voor u is het lang niet zoo hard als
voor juffrouw Eleonore."
„Waarom niet? Omdat zij betrekkelijk arm is,
terwijl ik rijk ben? Doelt u daarop? Ach, ik wil
de, dat ik Eleonore er toe kon brengen, om mijn
vermogen met mij te deelen! Ik zou haar graag
de helft geven van wat ik bezit; maar helaas,
niets zal haar kunnen bewegen om het aan te
nemen."
„Onder deze omstandigheden is het ook beter
zoo," antwoorC e ik.
„Dat geloof ik eigenlijk ook wel, maar het zou
voor mij een groote opluchting zijn. Dat vermo
gen, dat mij plotseling in den schoot is gewor
pen, drukt mij als een nachtmerrie, mijnheer
Raymond. Toen vandaag het testament werd
voorgelezen, dat mü benoemde tot erfgename
van de aanzienlijke rijkdommen, was het mij,
alsof er een lijkwade, bezoedeld met bloed, over
mij werd uitgespreid. Hoe geheel anders waren
de gevoelens, waarmede ik dezen dag placht te
gemoet te zien! Want, mijnheer Raymond, hoe
vreeselijk het u nu ook mag lijken, ik ben er in
opgegroeid, om dit oogenblik met trots en zelfs
met verlangen tegemoet te zien. Geld was alles
in de wereld waarin ik leefde. Niet, dat ik
iemand die zoo denkt, en allerminst mijn oom,
wil laken, maar sedert mijn twaalfde jaar, sedert
den dag dat mijn oom ons voor het eerst in
zijn armen sloot, en zei: „Ik houd meer van het
blondje; zij zal mijn erfgename zijn" heeft
men mij verwend en gevleid; men noemde mü
prinsesje, de lieveling van mijn oom, zoodat het
my nog verbaast, dat er in mijn hart nog plaats
is voor eenig onbaatzuchtig gevoel. Ja, alleen
een gril van mijn oom heeft een enderscheid
gemaakt tusschen mijn nicht en mü, want
Eleonore is in alle opzichten myn meerdere. U
ziet het, mynheer Raymond, ik heb fouten,
maar verontschuldigingen ontbreken ook niet.
Men beschouwde de aanmatiging, de verwaand
heid van de jonge erfgename als kleinigheden,
waarom men moest lachen. Ja," riep zü uit met
een bitteren lach, „dat vervloekte geld heeft ons
allemaal in het ongeluk gestort! Maar ik heb
niet het recht om u lastig te vallen met het
verhaal van mijn verdriet. Vergeet wat ik gezegd
heb of vat mijn klachten alleen maar op als
uitlatingen van een ongelukkig meisje, over
stelpt door verdriet, ongerustheid en angst."
„Maar ik wil het niet vergeten," protesteerde
ik, „u hebt met een zoo eerlijke ontroering ge
sproken! Het vermogen, dat u met zulke gevoe.
lens aanvaardt, moet u geluk brengen."
„Dat is onmogelijk," riep zü uit, „dat geld kan
geen geluk brengen."
Toen, alsof zü schrok van haar eigen woor
den, voegde zij er haastig aan toe:
„Groote rijkdom is nooit een geluk."
Hierna ging zü op een ander onderwerp over
en sprak:
(Wordt vervolgd).