Lijfeigenschap in Rusland JA reinigt vlugger, beter. Veel meer en voor li li fiuc.f gei a. Md wrdml van dm da§ SAW Weet U, waarom elke huisvrouw ATA steeds met dank vermeldt HET BESLUIT VAN 26 NOV. 1597 eVleda&wdsciwfiindfmfa SPOOKHUIS De brandstichter gepakt H M ATA schuurt en reinigt alles ZATERDAG 30 SEPTEMBER Met een slag werd millioenen hel schoonste bezit van den mensch, de vrijheid, ontnomen De gevolgen voor het nageslacht - Tegen straatlawaai Bernard Shaw Goedkoope reizen Een prijsvraag flrUEsmr IU\MA\20U l VEK&EAHPk ZIJN' van één week loos J^nnJet^inc 1 Het resultaat Restauratie voltooid De boksreus Oudheidkundige vondst AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL HET GEVAL LEAVENWORTH DOOR ANNA K. GREEN Niets kan men van de heele Russische ge schiedenis, van Peter den Grooten tot aan Stalin, begrijpen, zonder den dag van 26 November 1597. Nog altijd is deze St. George- dag voor het Slavische ras een echte „dies ira" en een „dies ilia". Met één slag, één fataal dekreet, één enorme onrechtvaardigheid, werd aan millioenen het schoonste bezit van den mensch ontnomen: de vrijheid. Vernietiging van welstand, belemmering van vooruitgang, smoring van alles wat in den mensch kan bloeien en groeien, stilstand van beschaving, verstarring van gedachtengang, alles, alles wat een volk kan voeren tot de hoogste trappen van het geluk, werd op dien dag uit het lichaam der Slaven gerukt. Op den 26en November 1597 werd in Rusland de lijfeigenschap ingevoerd: toen heel het overige Europa dus aan deze be nauwenis was ontgroeid, l|egon ze pas in Rus land, waar ze, o tragisch lot, juist in de Mid deleeuwen had ontbroken. Voor het jaar 1597 was de boerenstand in Rusland in groote mate onafhankelijk, om de eenvoudige reden dat de grond als zoodanig nog weinig of geen waarde had en ieder zich vrij van de eene plaats naar de andere kon begeven. Jacht, vischvangst en landbouw lever den met de veeteelt meer dan genoeg op voor de verzorging der afzonderlijke volken. Mits men de geringe belastingen aan dorp of stads bestuur voldeed, was men vrij in zijn overig doen en laten. Hierin kwam nu door het de creet van 26 November 1597 verandering, waar bij werd bepaald, dat alle landbouwers ver plicht waren op doodstraf op den grond te blij ven werken waar ze zich bevonden. Niemand kon zich dus aan onrechtvaardige bejegening meer onttrekken, niemand meer de wet van vraag en aanbod ontloopen, niemand meer el ders zijn fortuin zoeken. Op een stuk land be hoorde een bepaalde groep arbeiders, zooals er een veestapel op hoorde, precies als eertijds met de Heloten in Sparta het geval was. De datum dier Ukase bleef het Russische volk onuitwisch- baar in het geheugen. Het vereeuwigde dien dag in zijne liederen, als den dag waarop het zijn vrijheid had verloren. De reden van het besluit lag in den algemeenen toestand van ver warring en de nationale onveiligheid. De mo derne staat, geboren tusschen 15001700, was economisch arm, strategisch ongelukkig gesi tueerd, staatkundig nog volkomen op lossen grond gebouwd. Iedere aanval van buiten kon innerlijke uiteenvalling veroorzaken, en aanval len waren talrijk. De Balten en Zweden in het Noordwesten, de Polen en Lithauers in het Westen en vooral de Tartaren in het Oosten en Zuiden. Nog in 1573 hadden deze Moscou geheel verwoest en geplunderd. Rusland miste een natuurlijke, vèrdedigbare grens en nu was de invoering der gebondenheid aan den grond een politieke maatregel om hier in te voor zien. Men wilde van hooger af vaste blokken formeeren van levende strijdmiddelen, van menschen. Daarom begon de regeering met de invoering van de z.g. pomestias, kroondomeinen, gevormd uit gunstig gelegen landstreken, wel ker bevolking dan als heloten aan het kroon domein bleef gebonden. De weerbaarheid won natuurlijk bij deze stabilisatie. Doch de kroon domeinen vormden slechts een eersten stap in de richting der defensieve ontwikkeling, de Ukase van 26 November 1597 bond ook de be volking der bojarenlanden en kerkelanden voor taan aan den bodem en zoodoende kwam de oppermachtige landheer in de Russische volks huishouding. Wel, wat betreft het zuiver wettelijke, moet in het oog worden gehouden, dat de lijfeigen schap zelf nooit formeel is ingevoerd. Maar nu de boeren eenmaal aan «den grond, dien zij bewoonden, onafscheidelijk waren verbonden, kon het niet anders of in feite werden ze zeer spoedig als lijfeigenen behandeld. Had bijvoor beeld een edelman gebrek aan velden, een an der aan werkkrachten, dan werden de weder- keerige belangen door een ruil gediend, de boe renstand werd een ruilmiddel. En de koop en verkoop van boeren namen zulke verhoudingen aan, dat het als een zeer humane daad van Peter den Grooten werd beschouwd, toen hij in 1721 iederen verkoop van lijfeigenen zonder den grond, welken zij bewoonden, ten strengste ver bood. In den loop der eeuwen heeft de lijfeigen schap nu steeds ongunstiger verhoudingen voor den boer gebracht, steeds gunstiger daarentegen voor den laridheer. De geschiedenis van het grondbezit in Rusland is bijna het omgekeerde van die in het overige Europa. Hier steeds grooter verzwakking en verbrokkeling van het grootgrondbezit in de jurisdictie der heeren, daar het tegendeel, daar juist vorming en con solideering van bezit en rechten. Peter de Groote besloot de adellijke bezitters persoonlijk verantwoordelijk te stellen, voor de geregelde opbrengst der belastingen, die hun boeren aan den staat hadden te betalen, voor de werving der soldaten, aan het leger toe te voegen. Maar verantwoordelijkheid veronder stelt logischerwijze zeggenschap, macht, en jurisdictie. Welnu, deze kregen de landheeren dan ook grootendeels, de overigen hadden weinig of niets meer met den staat te maken, de landheer was hun koning geworden. In 1760 kon een heer zelfs een groot gedeelte zijner lijfeigenen, in geval overbevolking of on wil of iets anders dreigde, naar Siberië zenden, waar ze dan als kolonisten werden geplaatst, de staat crediteerde den landheer voor de leve ring van.... soldaten. Keizerin Catharina H heeft al even weinig goed gedaan aan de positie der lijfeigenen. Wel spoorde ze aan, door een keurig gesteld mani fest, om een milder behandeling der boeren, het resultaat was echter nihil. Daarentegen voerde deze keizerin de lijfeigenschap wel in bij de altijd vrij gebleven kozakkenstammen in de Ukraine, terwijl ze bij een ander decreet aan den adel alleen het recht toekende om lijfeige nen te bezitten. Wat vooral in Catharina's be leid te laken was, is de enorme uitbreiding van het grootgrondbezit in handen van particu lieren, door reusachtige schenkingen aan haar gunstelingen. Landstreken half zoo groot als ons land kwamen meermalen voor. Zoo kenmerkt zich de 18e eeuw door een reeks van maatregelen met geen ander doel dan het bevoordeelen van een klasse in den staat door den staat. Want onder Peter den Grooten was Rusland een staat van beteekenis geworden. Gevaar van buitenaf dreigde niet meer, geen volk ter wereld dacht er nog aan om Rusland te bestormen, de grenzen werden geëerbiedigd; de Ukase van 26 November 1597 had politiek dus een schitterend succes gebracht. De boeren hadden den staat gered, zou de staat nu de boeren redden? Zijn in de 18de eeuw de boeren meer onaf hankelijk geworden als vóór 1597? Zijn de hee ren, in dienst van den staat, met een tijdelijke functie ten opzichte van den boer èn den staat, geleidelijk uitgeschakeld? Is de grond weer, na een onteigening van anderhalve eeuw, in han den gekomen van den rechtmatigen eigenaar? Is de lijfeigenschap verdwenen? Neen, zegt dr. Van Blom, de lijfeigenschap bleef, de staat ont slaat alleen den heer van zijn verplichtingen tegenover den staat, maar ontbindt niet de verplichtingen der boeren tegenover hun hee ren. Toen historisch het stelsel misbaar werd, is het wel veranderd, maar in voor de boeren ongunstigen zin. Het taaie en overgeleverde rechtsbesef der boe ren heeft over de krenking en vertrapping der eeuwen heen zich doen gelden na den oorlog. Als één man kozen ze partij tegen de regeering, tegen den adel, tegen den staat. Waarom? Uit sympathie met de bolsjewieken? Neen! Maar uit haat tegen den adel, uit het onverwoestbaar besef, dat zij zich alleen het hunne toe-eigen den van voor eeuwen terug. Was de 17e eeuw de opkomstperiode der lijf eigenschap, de 18de eeuw die van de consoli deering en ontaarding, de 19de eeuw echter kenmerkt zich door velerlei pogingen ter her vorming. Keizer Alexander wist o.a. de ridder schap der drie Oostzee-provinciën over te ha len de lijfeigenschap vrijwillig uit hun landen te verbannen. Keizer Nicolaas vaardigde niet minder dan 108 decreten uit over een milder behandeling der lijfeigenen. Alexander II ein delijk kwam tot een algeheele opheffing der lijfeigenschap door zijn beroemde Ukase van 1861. Meer dan 21.000.000 lijfeigenen werden vrij verklaard, wat met hunne vrouwen en kinderen dus een aantal zielen beteekent van minstens vijfmaal zooveel. Maar al was de lijf eigenschap weg, daarmee hadden de boeren nog geen eigen grond. De heeren hielden vast aan hun absolutistische rechten der 18de eeuw, ze eischen niet alleen vergoeding voor iederen hun „ontnomen" lijfeigene, ze eischten volko men schadeloossteling voor iederen vierkanten meter grond van hun bezit. Een scherpe tegen stelling moest wel groeien tusschen boer en i E Ostefm*nn Co's Handel Mii. N V Adam Pabrieker te Jutphaas b»i Utrecht. grondbezitter, terwijl de staat, bedacht op eigen veiligheid, rekening moest houden met de macht van den laatste en geen rekening kon houden met het recht van den eerste. Alles liep dan ook uit op halfslachtige pogingen en even vij andig als in 1597, als in de 18e eeuw, als in de 19e eeuw, stond de boer in 1917 tegenover zijn verdrukkers. Hoe weinig hebben adel en regeering der 19e eeuw vermoed welke fatale gevolgen hun talmen voor het nageslacht zou hebben. Want het staat vast: in Rusland kan geen regiem blijvend regeeren dat niet öf op den steun óf op de neutraliteit der boeren kan rekenen. Het Cza- risme heeft geen hervorming aangedurfd en daarmee den boerenstand rijp gemaakt voor de actie van Lenin en consorten, die met groote scherpzinnigheid den boeren een wereld aan grond als een kluif hebben voorgeworpen. Dat is de beteekenis van 26 November 1597. Niemand kan de contemporaine historie begrij pen, zonder op de hoogte te zijn van de ge beurtenissen van het verleden, waaruit heden en toekomst worden geboren. De verkeerscommissie te Rome is een krach tige campagne tegen het straatlawaai begonnen. Het slagwoord van deze commissie is: „Minder getoeter" en zij brengt alle bestuurders van voer tuigen in herinnering, dat het minder het aantal auto's is, dan wel het vele lawaai dat deze voer tuigen maken, dat aan Rome zulk een slechte reputatie heeft gegeven. Mussolini heeft reeds eenigen tijd geleden ver ordend, dat geen autohoorns mogen worden ge bruikt, tusschen een uur 's nachts en het aan breken van den dag. De verkeerscommissie doet thans de volgende voorstellen: le. Dat het strafbaar zal vtorden gesteld, als bestuurders van automobielen gebruik maken van hun toeters of claxons op wegkruisingen, waar een verkeersagent staat. 2e. Dat het aan voetgangers verboden zal wor den, midden op straat te gaan staan. 3e. Dat wielrijders niet in de straten in het centrum der stad mogen rijden. 4e. Dat fabrieken of werkplaatsen waar veel lawaai gemaakt wordt, voortaan buiten de stad zullen worden gevestigd. Thans moet worden afgewacht of deze voor stellen door de autoriteiten zullen worden goed gekeurd. Door Reuter ondervraagd of hij nog eens het voorbeeld zou gaan volgen van de Italiaansche schrijfster Lily Ciampolillo, die in het centrum van de stad Milaan aan een boekenstalletje zit en haar eigen werken verkoopt, waarmee zij groot succes heeft, antwoordde Bernard Shaw, dat het daar misschien nog eens van zou kunnen komen. Ik heb mijn uitgevers wel eens voorgesteld, zoo vervolgde Shaw, dat ik in hun etalages zou gaan zitten en mijn werken in het publiek zou schrijven. Het idee van Lily Ciampolillo staat mij wel aan en zelf heb ik het verscheidene malen aanbevolen. Teen ik kort geleden op Ceylon Was zag ik op een Zondagmorgen op een marktplein een man zitten met een groote menschenmenigte om zich heen. T Ik dacht, dat het een lid was van het Leger des Hels, die uit den Bijbel voorlas, doch bij bleek een dichter te zijn, die zijn eigen gedichten aan het verkoopen was. Het idee is voortreffelijk! DOOS 20 CT-TUBE 55 en 60 CT In verband met de verlenging van de Inter nationale driejaarlijksche Tentoonstelling te Milaan, welke tot en met 31 October geopend blijft, heeft de directie der Italiaansche Spoor wegen besloten de reductie van 70 pet. op re tourbiljetten naar Milaan ook nog gedurende de maand October te handhaven. De kunstenaarsgroep „Lyceum" te Florence heeft een internationale prijsvraag uitgeschre ven voor schilderessen, beeldhouwsters en grafi sche kunstenaressen. Gevraagd wordt een kunst werk, dat de specifiek vrouwelijke visie op de Heilige Maagd weergeeft. De inzendingen zul len in December te Florence worden geëxpo seerd. Er wordt een groot aantal fraaie prijzen uitgeloofd. Het was werkelijk een ernstig gesprek dat wij hadden, terwijl we rustig zaten op een der terrassen van het Rembrandt- plein. Een der vele venters was er de oorzaak van geweest. Hij had lucifers te koop aangeboden. En m'n vriend had 'm royaal weg voor één doosje vijf cent gegeven. „Je kunt anders wel aan den gang blijven,' had-ie de waarde van z'n daad zelf geklei neerd. ,,'t Staat niet stil. Aan huis ook! Ieder oogenblik wordt er gebeld. Van alles word je te koop aangeboden!" „Een gevolg van de malaise!" meende ik te kunnen opmerken. „De menschen probeeren van alles, om toch maar iets te kunnen verdienen." We dronken onze koffie en zwegen. „Stel je voor, dat wij zelf in dat geval ver- keeren!" begon ik plotseling. „Je belt aan! Huis aan huis. Soms wordt er niet eens open ge daan'tls maar „negotie", zeggen ze bin nen. Soms gaat er een luikje of een deur op een kier open en voor je iets hebt kunnen zeg gen, wordt er al „neen" gezegd of geschud! Luik of deurtje valt dadelijk dicht. Zoo loop je straat in, straat uit; de halve stad door. Van den morgen tot den avond! Als resultaat mis schien een paar stuivers, een massa snauwen en scheldwoorden en niets dan booze gezichten. Want wie nog koopt, doet 't met tegenzin: uit 'n k'ein tikje medelijden of om maar van je af te wezen M'n vriend staarde me na deze ontboezeming een oogenblik aan. „Je hebt gelijk!" sprak ie al gauw. „Maar 't zou toch te ver gaan, om van iedereen, die aan de deur komt, maar te koopen. Dat zou m'n halve salaris kosten!" „Kom, kom! Je zult toch wel wat meer ver dienen. 'tMoet toch al heel erg wezen, als .ie per dag meer dan een kwartje aan „negotie" kwijt zou zijn". ,,'t Zou te probeeren wezen!" gaf m'n vriend toe. „Misschien dat ik m'n eerste vacantieweek in dien geest eens besteden zal. We gaan dit jaar toch niet uitAls 't gebeurt, zal ik je 't resultaat eens melden!" We namen al heel gauw afscheid van elkaar. Vriend en gesprek waren de volgende dagen geheel uit m'n geheugen verdwenen. De eer ste kwam me weer in de gedachten, toen is voor enkele zaken heel toevallig in z'n buurt kwam. „Ik kon wel eens even bij 'm aanloopen, besloot ik. „Misschien tref ik 'm thuis." Ik trof 't werkelijk! Na m'n be'len kwam ie zelf de deur openen. „Ha!" verwelkomde-n-ie me. „Da's allemach tig aardig, dat je me eens op komt zoeken. Je treft me juist in een buitengewone vacantie- stemming. Kom binnen." De ruimte, die me daartoe geboden werd, was echter nier in overeenstemming met de harte lijke uitnoodiging. De buitendeur ging maar halverwege open. Een enkele blik in de kleine hal gaf me de verklaring. Tegen de roode te geltjes stonden, in vier, vijf rijen, talrijke clo setrollen o]>gestape!d. Ik keek m'n vriend ten hoogste verbaasd aan. Maar voor ik iets zeggen kon, sloot ie de dern achter me, duwde me de gang door naar z'n zit kamer. „Ik had .ie juist willen schrijven, eens bij m» te komen," zei ie, terwijl ie de kamerdeur opende Een enkel moment begreep ik niet, wat ie van me wou. Ik vroeg mezelf tevergeefs af, waarom hij mij schrijven wou. Tenslotte stond ik in z'n kamerM'n ver bazing moet buitengewoon geweest zijn. Ik wist niet wat ik zag. De anders zoo ordelijke kamer was een chaos. Op 't buffet, tusschen de vazen in, lagen naast stapels schrijfpapier twee meloenen, vier doosjes Haagsche hopjes en een schaal met zeven stukken zeep. Op de tafel ontdekte ik, grillig dooreengemengd, spelden, scheermesjes, een spons, een borstel, potlooden, een theezeefje, roode kraanslangetjes met en zonder sproeier, en bovendien nog een serie andere voorwerpen, welke zoo gauw niet te herkennen waren. Het marmeren schoorsteenblad lag begraven onder talrijke doosjes punaises, zakjes met kamfer- GtLUKK/CPDA 7 A NN/E NOG OP WA //JFM/ni/TEtlLATER,Et/ OE HEEL EET AD ZOU DEN 3HA HO LET HEBBEN KUNNEN &LUS5CHEN HET HUN EU nu jqhgmeuuh IK ÜEL00F. dal WIJ JE ULOETEU U1UWLEH DROM MELS DAT 5 DIKKOP MACK. HARO GvkN IIIIMMIIIIIIIIIIIIItlll illlllltlllllllfll balletjes, een tros bijna zwarte bananen enz. enz. De spiegel was van onder tot boven versierd met allerlei ansichtkaarten voor verjaardagen, nieuwjaar en kerstmis. Op alle stoelen in de rommelige kamer lag wat. Op den eenen een stel kleerhangers, op den anderen 'n houten voetenbankje. Over de leu ning van den volgenden stoel hingen minstens tien paar veters, terwijl de pluchen zitting een grooten bak hardgroene appels torste. Ik stond eenigeM minuten sprake- zing en ontzet-mg dezen chaos aar. te staren. „Wat wil je? I J Watwat ga je beginnen?" vroeg ik eindelijk. Maar voor m'n vriend, die zichtbaar genoot van verbazing, antwoord kon geven, kwam een drietal peuters mij goeden dag zeggen. Onwille keurig aarzelde ik echter even. om de gul toe gestoken handen te grijpen. Al wat bloot was van die handen en armen, was met groote en kleine pleisters beplakt. „Watwat hebben die peuters?" vroeg ik verschrikt. „Pret! Net als ik." luidde 't lachend ant woord. Ineens ging me een licht op. „Je hebt toch niet „Precies!" viel m'n vriend me in de rede. „Hier zie je 't resultaat van één week. Eén week lang heb "ik alles gekocht, wat ze me aan de deur te koop hebben aangeboden, 't Geld is t ergste niet, daar heb je gelijk aan gehad maar de rommeldaar zit je mee." Bij de fatale uitbarsting van den Vesuvius in 79 na Chr. werd o.a. het huis van den ver maarden Griekschen dichter Menander, in de onmiddellijke nabijheid van den Isis-tempel verwoest. Het huis bevatte tallooze kunstwer ken en kostbaarheden. Enkele jaren geleden is men begonnen met de uitvoerige restauratie van de woning van den dichter, die zich hier te vens als fijnzinnig verzamelaar manifesteert. Groote waarde hebben vooral de velerlei zil veren voorwerpen gebruikszilver. sieraden en pastiek welke men hier aantrof en nadien in het museum te Napels heeft ondergebracht. Bijzonder belangwekkend is het decoratieve schilderwerk in het Atrium. Verder bevinden zich in dit huis kleurige fresco's in typisch Pompejaanschen stijl: een portret van Menan der, Egyptische landschappen met uitbundige flora en fauna, scènes uit den Trojaanschen oorlog, de strijd tusschen de Lapithen en de Centauren en verschillende andere voorstellin gen uit de Grieksche mythologie. De fraaie kleurschakeeringen harmonieeren voortreffelijk met de polychrome mozaïeken, welke den vloer bedekken. Het geheel is dan ook, nu de restau ratie is voltooid, een cultuurmonument van bijzondere beteekenis. In het dagelijksche leven schijnt Primo Car- nera, de Italiaansche boksreus en wereldkam pioen, tot de goedmoedigste en behulpzaamste menschen te hooren, die men zich denken kan. Toen hij dezer dagen in z'n auto door Holly wood reed, was hij getuige van een incident, waarbij de vier inzittenden van een automo biel onder hun wagen werden begraven. Car- nera slaagde erin met den rechterarm het om gevallen voertuig omhoog te duwen, en met den linkerarm twee der gewonden in veiligheid te brengen. Voorbijgangers waren hem behulp zaam bjj het redden der andere twee. Onder daverend gejuich stapte Carnera daarna weer in zijn eigen auto. Uit Cuneo (Piemonte) wordt gemeld, dat eei, landbouwer in het naburige dorp Fossana, ter plaatse waar eens het antieke Romanisium lag, bij het beploegen van zijn akker een bronzen vaas heeft gevonden, welke 500 Romeinsche geldstukken bleek te bevatten. De groote ver scheidenheid en de opmerkelijke gaafheid der munten maakt deze vondst bijzonder belang wekkend. De geldstukken dragen de beeldena ren van verschillende Romeinsche keizers uit de 3de eeuw na Chr. van Gallianus en diens gemalin en van Aurelianus. Gagma A liet /iji/innzi's °P dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofïflfi bij levenslange geheele ongeschiktheid /IttC u (JUMlTt" S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen I %JUUU.verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen tot werkendoor f '7L\fl biJ een ongeval met f 0£V) bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cfï t OU." doodelijken afloop# £tOU.m een voet of een oog# A £tO.- duim of wijsvinger OU.' bij een breuk van f40- by verlies van "n 1 been of anderen vinger 20. „En alles hangt af van de verklaring van dat meisje," merkte ik op. Gryce mompelde iets. „Wat zegt juffrouw Leavenworth er van?" „Dat Hannah haar hcelemaal niet kan hel pen." Dit scheen hem te verbazen. „Toch moeten wij haar vinden, en wij zullen haar ook vinden, ik zal F. er bij halen." „F-?" „Dat is een van mijn agenten. Een wonderlijke kerel. Wij noemen hem F. bij wijze van afkor ting voor fret. Als u den juisten inhoud van het testament weet, kom het mij dan even vertel len." Het testament! Daar had ik niet meer aan gedacht. TWEEDE HOOFDSTUK Nieuwe gezichtspunten Ik woonde de begrafenis van mijnheer Lea venworth bij, maar ik kon de meisjes noch voor, fioch na de plechtigheid naderen. Ik praatte een oogenblik met Harwell, die, zonder iets nieuws te zeggen, mij toch verschillende per spectieven opende. Zoo vroeg hij mij bijvoorbeeld of ik de kranten van den vorigen avond had gelezen. Op mijn bevestigend antwoord keek hij mij zoo droevig aan, dat ik onwillekeurig vroeg, wat toch wel de reden kon zijn, dat een behoorlijke krant er toe kwam om zulke insi nuaties over een meisje als Eleonore te ver spreiden. „Dat doen zij," antwoordde hij, „opdat de schuldige, door wroeging gekweld, zich zou aan geven." Dit was een eigenaardige opmerking en ik zou het gesprek zeker voortgezet hebben; maar de secretaris die een weinig mededeelzaam man was, hulde zich verder in stilzwijgen. Het werd hoog tijd, dat ik Clavering of ieder ander, die eenig licht kon werpen op het verleden van de meisjes Leavenworth, eens aan den tand voelde. Dien zelfden avond meldde mijnheer Veeley mij, dat hij thuis gekomen was, maar dat hij nog te ziek was om over zoo'n pijnlijk onderwerp als den moord op zijn besten vriend te spreken. Ook ontving ik een briefje van Eleonore; zij gaf mij haar adres en vroeg mij of ik haar niet wilde komen bezoeken', tenzij ik haar iets op windends had mede te deelen. Haar gezond heidstoestand vereischte absolute rust. Den volgenden dag gaf ik gehoor aan Gryce's venschen; ik ging naar het Hoffman Hotel en begaf mij naar de leeszaal. Ik zat er nauwelijks een paar minuten, toen er iemand binnen kwam, in wien ik dadelijk den man herkende, tegen wien ik op den hoek van de 37ste straat een paar woorden had gezegd. Hij scheen mij ook te herkennen, want mijn tegenwoordigheid bracht hem in de war. Maar die verwarring verdween gauw; hij nam een krant en scheen zich daarin te verdiepen, maar ik voelde, dat zijn oogen met zooveel belangstelling op mij rustten, dat ik er door van streek raakte. Het zou onhandig van mij geweest zijn, als ik zijn voorbeeld had ge volgd, hoewel ik veel lust gevoelde, om zijn blik te beantwoorden en de reden van zijn nieuws gierigheid tegenover een vreemde te vernemen. Ik stond op en liep op een van mijn vrienden toe, die aan een naburig tafeltje zat en ik maak te van de gelegenheid gebruik om te vragen, wie de nieuw aangekomene was. Dick Furbish ging veel uit in de New-Yorksche kringen en kende iedereen. „Hij heet Clavering en komt uit Londen," zei hij mij. „Verder weet ik niets van hem, hoewel men hem overal ziet, behalve in de salons. Hij is nog nergens ontvangen. Misschien wacht hij op introductiebrieven." „Is hij een heer?" „Ongetwijfeld." „Waar je mee kunt omgaan?" „O, zeker. Ik heb al kennis met hem ge maakt." Aldus ingelicht, nam ik afscheid van Dick Furbish en verliet het hotel. Terwijl ik mij met moeite een weg baande door de dichte menigte in de straten, dacht ik na over mijn ervaring: Ik vond het onwaarschijnlijk, ja, eigenlijk be spottelijk, dat er eenig verband zou bestaan tus schen dezen onbekende uit Londen, dien men overal ontmoette behalve in de salons en de zaak die mij ter harte ging. Voor de eerste maal twijfelde ik aan Gryce's doorzicht. Den volgenden ochtend herhaalde ik het ex periment, maar met even weinig succes als den vorigen dag. Clavering kwam binnen, maar zoo dra hij mij zag verdween hij weer. Het was blijk baar niet makkelijk om kennis met hem te ma ken. 's Avonds ging ik naar Mary Leavenworth toe, om mij schadeloos te stellen voor deze te leurstelling. Zij ontving mij met een bijna zus terlijke vriendschap. „O!" riep zij uit, „u komt mij vertellen dat Hannah is gevonden, nietwaar?" „Neen, nog niet." „Maar mijnheer Gryce was vandaag hier en hij vertelde mij, dat wij binnen 24 uur wel iets van haar zouden hooren." „Was Gryce hier?" „Ja; hij kwam mij vertellen, hoe de zaken er voor staan. Het schijnt niet erg op te schieten," voegde zij er spijtig aan toe. „Dat was te verwachten, maar daarom hoeft u den moed nog niet te verliezen." „Ik kan er niets aan doen: iedere dag, ieder uur dat er verloopt in deze onzekerheid drukt mij steeds meer." Toen, zonder mij den tijd te laten om te ant woorden zeide zij: „Hebt u vandaag Eleonore nog gezien?" Ik antwoordde ontkennend. Daarna vroeg zij naar de gezondheid van haar nicht. „Ik vrees, dat zij zich niet goed voelt," zei ik. „Ik vind het vreeselijk, dat wij uit elkaar zijn gegaan. Ik ontken niet dat ook ik verantwoor delijk ben voor dezen toestand," voegde zij er aan toe, daar zij waarschijnlijk mijn ongeloovi. gen blik had gezien. „Ik ben de eerste geweest, die deze scheiding heeft voorgesteld, maar juist daarom is het des te pijnlijker." „Maar voor u is het lang niet zoo hard als voor juffrouw Eleonore." „Waarom niet? Omdat zij betrekkelijk arm is, terwijl ik rijk ben? Doelt u daarop? Ach, ik wil de, dat ik Eleonore er toe kon brengen, om mijn vermogen met mij te deelen! Ik zou haar graag de helft geven van wat ik bezit; maar helaas, niets zal haar kunnen bewegen om het aan te nemen." „Onder deze omstandigheden is het ook beter zoo," antwoorC e ik. „Dat geloof ik eigenlijk ook wel, maar het zou voor mij een groote opluchting zijn. Dat vermo gen, dat mij plotseling in den schoot is gewor pen, drukt mij als een nachtmerrie, mijnheer Raymond. Toen vandaag het testament werd voorgelezen, dat mü benoemde tot erfgename van de aanzienlijke rijkdommen, was het mij, alsof er een lijkwade, bezoedeld met bloed, over mij werd uitgespreid. Hoe geheel anders waren de gevoelens, waarmede ik dezen dag placht te gemoet te zien! Want, mijnheer Raymond, hoe vreeselijk het u nu ook mag lijken, ik ben er in opgegroeid, om dit oogenblik met trots en zelfs met verlangen tegemoet te zien. Geld was alles in de wereld waarin ik leefde. Niet, dat ik iemand die zoo denkt, en allerminst mijn oom, wil laken, maar sedert mijn twaalfde jaar, sedert den dag dat mijn oom ons voor het eerst in zijn armen sloot, en zei: „Ik houd meer van het blondje; zij zal mijn erfgename zijn" heeft men mij verwend en gevleid; men noemde mü prinsesje, de lieveling van mijn oom, zoodat het my nog verbaast, dat er in mijn hart nog plaats is voor eenig onbaatzuchtig gevoel. Ja, alleen een gril van mijn oom heeft een enderscheid gemaakt tusschen mijn nicht en mü, want Eleonore is in alle opzichten myn meerdere. U ziet het, mynheer Raymond, ik heb fouten, maar verontschuldigingen ontbreken ook niet. Men beschouwde de aanmatiging, de verwaand heid van de jonge erfgename als kleinigheden, waarom men moest lachen. Ja," riep zü uit met een bitteren lach, „dat vervloekte geld heeft ons allemaal in het ongeluk gestort! Maar ik heb niet het recht om u lastig te vallen met het verhaal van mijn verdriet. Vergeet wat ik gezegd heb of vat mijn klachten alleen maar op als uitlatingen van een ongelukkig meisje, over stelpt door verdriet, ongerustheid en angst." „Maar ik wil het niet vergeten," protesteerde ik, „u hebt met een zoo eerlijke ontroering ge sproken! Het vermogen, dat u met zulke gevoe. lens aanvaardt, moet u geluk brengen." „Dat is onmogelijk," riep zü uit, „dat geld kan geen geluk brengen." Toen, alsof zü schrok van haar eigen woor den, voegde zij er haastig aan toe: „Groote rijkdom is nooit een geluk." Hierna ging zü op een ander onderwerp over en sprak: (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9