ft
DE GELUKSVOGELS
LIEN'S LAATSTE TRIMESTER
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii
Door ILSE REPUIK
Gisterenayond, toen m'n heele familie
naar de film is geweest, heb ik, arme
ziel, heel netjes mijn huiswerk zitten
maken."
De aangesprokenen keken haar mede
lijdend aan.
„Ik kan me jouw smart levendig inden
ken!" antwoordde Wies op quasi-ernstigen
toon.
Lien keek haar onderzoekend aan.
„Gij zult niet gekscheren," zoo staat er
geschreven dat weet gij!" zeide ze op
iheatralen toon tegen haar kameraad.
Sedert enkele weken hadden de jonge
dames van de derde klas M. U. L. O. afge
sproken, dat zij heel communistisch met el
kaar zouden omgaan. Om te beginnen zou
den ze mekaar aanspreken met „kame
raad".
„Ach kameraden," redeneerde Lien ver
der, „wij allen, wij weten immers zoo goed
welk een zwaar tijdperk voor ons is aan
gebroken.'
De anderen, behalve Truus, die de oudste
was en enkele malen was blijven zitten,
gnuifden.
Daar voor hem stond een jong meisje.
„Ga verder zèg!" klonk het bemoedigend.
De spreekster breidde haar armen uit,
waardoor haar dikke boekentasch op den
grond plofte, en de stem van Truus knor
de: „Pas op kind, het zijn je eigen boeken
niet."
Lien gaf geen antwoord. Met een stem
als een klok voer ze verder:
Af akkers, kameraden, zooals ik reeds zei:
het tijdperk van drukke studie is aange
broken. Nog drie maanden, en dan, dan
zitten we te zwik bedoel te transpi-
reeren voor ons eind-examen. Dan zal het
zijn: erop of eronder! Dan zullen, óf
wel wij, óf onze innig hm! hm! geliefde
leermeesteressen gelijk krijgen, als zij ons
zeiden dat we allemaal zouden stralen.
Kameraden, laten wij zorgen dat wij de ze
gepalm behalen. Daarom, dierbare mak
kers, heb ik gisterenavond keurig zitten
blokken. Werkelijk, een voorbeeld ter na
volging. En nu, nu tijgen we het uilenge-
bouw binnen
Zij pakte haar boekentasch op. Met op
geheven hoofd koerste ze naar de school
poort. De anderen volgden haar. Ze knepen
mekaar in de armen.
„Dat kan vandaag wat worden!" fluister
den ze met oolijke gezichten.
Het voorjaarszonnetje scheen door de
openstaande vensters van de hoogste klas
M. U. L. O. Daar zaten acht meisjes te luis
teren met stille gezichten en over elkaar
geslagen armen. Ademloos luisterden zij, op
dat er toch vooral geen woord gemist zou
worden; want Zuster Procula gaf les, plant
kunde-les, Zuster Procula vertélde.
Als de meisjes haar zoo hoorden, dan was
het, of Zuster den vorigen dag met hen
had afgesproken een wandeling te gaan
maken. En, inplaats van om negen uur op
school te zijn, waren ze bij elkaar gekomen
in het groote park onder een kaarskens-
kastanje.
En dan, dan nam Soeur ze mee in haar
enthousiaste liefde voor al die kleine en
groote Gods-geschenken. De meisjes volg
den haar voorbeeld en bogen zich over het
jonge speenkruid en tuurden in de goud
gele kelkskens, en zagen, zagen wat Soeur
Procula zag: een klein teer plantje, dat
door de stralen van de rijke zon moest ge
dijen. En ze weefden hun droomen rondom
dat kleine, gouden speenkruid, en ze ge
loofden als kleine kinderen dat het kon
hooren en spreken en zien
En vooraan, op haar katheder, zat Zuster
Procula en vertelde wat zij zelf zag. Ze gaf
dit weer in eenvoudige taal, zonder omhaal
of hoogaraverij en de meisjes bewaarden 't
in hun jonge harten als iets moois, iets
verhevens; als iets. dat ze zoo zouden mis
sen als ze efenmaal van school af zouden
zijn.
Als de schoolbel met vroolijken klank door
het gebouw rinkelde, schrikten ze op; maar
ze zeiden niets. Ze wilden die zoete sfeer
nog even verlengen. En dan stond de Zuster
op; ze pakte haar boeken voor een les in
een lagere klas en gitg. Bij de deur knikte
ze even tegen haar meisjes.
Het was geen geheim, dat al haar leer
lingen haar een „engel" noemden, maar
over de plantkunde-les zwegen ze. Daar
bad niemand iets mee noodig.
Op een van de achterste banken zat Lien
Overbosch. Men zou haar bijna niet her
kennen, die drukte-maakster van daarnet.
Met haar armen over elkaar geslagen soes
de ze nog even na over de woorden van
Zuster Procula.
„Seid aufmerksam!"
„Verdraaid," dacht ze, „daar is die Duit-
fiche tante ook al weer!"
Met vijandigen blik keek ze op, sloeg dan
haar oogen neer. „Ze heeft toch niks ge
daan," berispte ze zichzelf, „waarom denk
je dan nu ai weer kwaad van haar. Een
paar minuten geleden maakte je nog het
voornemen om zoo'n goed mensch te wor
den als Zuster Procula. Nu kijk je Zuster
Gabrielle aan met een oorwurmen-gezicht.
Zij geeft nu eenmaal les in de talen. Als zij
ook les in je lievelings-vak gaf, dan vond
je haar ook zoo aardig
„Maar nee!" onderbrak ze zichzelf, „dat
is onmogelijk. Gabbie is veel te ongevoelig!
Die kan nooit zoo mooi over planten spre
ken als Prokkie. Verbeeld je eens! Als ze
misschien goed en .wel op dreef zou zijn,
zou ze haar neus moeten snuiten. Ja, en
dan zou de heele klas moeten bulderen,
want Gab kon zoo eigenwijs haar Nase put-
zen; met zoo'n poeah d'r bij. En de stem
ming zou met één slag foetsie zijn
„Lien Overbosch, ich habe doch gesagt
dass die Buecher geschlossen sein soüten!"
Ze schrok op„lek koekte nietins
Buch," haastte zij er in goed Duitsch bij te
voegen.
De voorste meisjes keken om en grinnik
ten. Deed ze d'r natuurlijk om, dat keuken-
meiden-Duitsch-Hollandsch. Zuster Ga
brielle, die de orde verstoord zag, zei ge
biedend: „Seid aufmerksam!" en ging ver
der met de Duitsche woordjes overhooren.
De meisjes keken weer voor zich en ant
woordden, vlug en vlot. Lien sloot haar
boek, maar haar dolle bui was weer opge
komen.
Met de tanden op elkaar en scheeven
mond fluisterde ze naar haar buurvrouw:
„We lijken wel militairen! Hoog de bajo
netten. Voorwaarts! Marsch! Links! Rechts!
Links! Rechts!"
Annie gichelde.
„Ben je niet goed zèg?" vroeg Lien, toen
ze zag dat haar buur, naarmate ze naar
haar keek, het hoe langer hoe benauwder
kreeg. „Wil ik water halen?"
Nu klonk de frissche lach van Annie door
de klas.
De Zuster keek verstoord op, en vroeg:
„Was ist's?"
En Lien, met een dood-onschuldig gezicht
wees op Annie en zei: „Ich weiss nicht.
Vielleicht ist sie krank.'
Annie's klaterende lach bewees, dat dat
absoluut niet waar was.
Lachen werkt aanstekelijk. In een se
conde zat de heele klas te schuddebollen,
behalve Lien, die met een meewarig gezicht
vroeg: „Waarom hinniken jullie zoo?"
Toen werd het een formeele lach-paniek.
Ook Lien grijnsde even, maar zat direct
weer strak naar Zuster Gabrielle te kijken.
Die stond daar met wit-vertrokken gezicht.
Zij voelde, dat zij dezen storm niet bezwe
ren kon. Zij voelde ook, dat Lien's groote
oogen met de tintelende flikkering er in op
haar rustten. Zij wist, dat het meisje hei
melijk gierde van de pret, omdat zij de
klas, zóó, zonder moeite, op stelten had ge
zet.
Toen zeide zij, haar stem tot kalmte
dwingend: „Zijn jullie klaar?" Het klonk
zoo droevig, dat de meisjes verschrikt op
hielden. Even bleef de Zuster nog staan,
zooals zij daar stond: haar bleeke gezicht
onbeweeglijk op de meisjes gericht. Toen,
of er niets gebeurd was, ging zij met de
les door.
Het was nu doodstilAlleen de alt van
Zuster Gabrielle klonk door het lokaal. De
meisjes zaten schuld-bewust-stil. Oh, veel
liever hadden ze gehad dat Gab was uitge
vallen en harde dingen had gezegd. Nu ging
zij gewóón dóórEn heimelijk gluurden
ze naar de Zuster, die met kalme stem, zich
volkomen beheerschend, de les uitlegde. De
morgen verliep rustig en stil en toen het
twaalf uur was zeiden ze: „Hèèèèè!" Wat
was die tijd omgevlogen en wat waren de
lessen prettig geweest!"
Lien talmde met haar boeken in haar
tasch stoppen. Zuster Gabrielle pakte ook
haar boeken bij elkaar en keek dan de klas
rond of alle leerlingen naar huis gegaan
waren.
Daar achteraan, heel diep over haar les
senaar gebogen, stond Lien Overbosch.
Toen zei bemerkte, dat Soeur weg wilde
gaan, dook zij met vuurrood gezicht te
voorschijn. „Zuster," hakkelde zij, „het
spijt me van vanmorgen!" „Wat een kar
wei!" dacht ze.
De onderwijzeres keek haar aan. „Het is
weer in orde Lien," zei ze zacht. Ze knikte
en wilde gaan. Maar bij de deur draaide ze
POPPETJE
Een grappig poppetje kun je maken van
dikke wol of raffia. Wind om 'n stuk
je hout of carton een aantal malen
de wol of de raffia en schuif de lus er af.
Doe dit nog eens, maar dan om een korter
stukje hout of carton. De grootste lus is
dan voor het lijf, de kleinste voor de ar
men. Dan steek je de kleinste lus door de
grootste en omwoelt het zooals de teeke-
ning laat zien. Je krijgt dan het hoofd, den
romp en de handen. De draadjes knoop je
stevig vast. Knip nu de draden onderaan
door en omwoel de beide strengen ook, zoo
dat het poppetje nu voeten heeft gekre
gen. Op het hoofd naai je dan nog een
paar kralen voor oogen en neus en de
mond ontstaat door er een draadje roode
wol op te rijgen.
ANTJE MET E EN VOL MANDJE
zich eensklaps om, en met dezelfde kalme,
gedempte stem, zei ze: „Lien, laten we den
laatsten korten tijd toch goed besteden.
Laten we mekaar vooral goed begrijpen."
Lien durfde niet opzien. Was dat Gab
die zoo sprak?! Toen liep ze naar de Zuster,
keek haar open aan, en zei: „Ik beloof het
U, Soeur!" Spontaan stak deze haar de
hand toe. Lien kneep die stevig.
Als een wervelwind stormde ze naar bui
ten. Daar stonden ze alle zeven nog op haar
te wachten. Ze zwaaide hun toe. „Jandopie,
ik kon die misselijke Buecher maar niet
vinden!" zei ze. „Staan jullie me toch niet
zoo te bekijken, of ik een onderwereldlijk
wezen ben!" riep ze uit, toen de meisjes
maar niets zeiden, en haar stil stonden aan
te staren.
„Ja," zei Wies eindelijk, „we hebben ei
genlijk allemaal spijt van vanmorgen. We
vonden Gab zoo zielig doen."
Lien keek voor zich. „Jouw schuld Lien!"
dacht ze, en ze gromde: „Ja, ik eigenlijk
ook!"
„We moesten het haar zeggen," drong
Wies nu.
Toen lachte Lien haar witte tanden
bloot. „Staan jullie me daarvoor nou zoo
miserabel te bekijken. Kinderen, hoort toe,
ik heb al gezegd dat we er spijt van had
hen!"
„Jij!" riepen ze in koor. Ze wisten dat
Lien Zuster Gabrielle niet graag mocht.
„Ja ik," herhaalde ze. „Weet je wat Gab
zei?" Ze breidde haar armen wijd uit:
„Richt een groot gastmaal aan. Vraag al
haar schoolvriendinnen en bekenden, en
geef haar de mooiste jurk die te vinden is:
wantmijn leerling die ik verloren
waande is teruggekomen
„Amen," zong Tini.
Toen haakten ze in en het troepje „ziel
tjes zonder zorg" danste het schoolplein af.
Wijd stonden de ramen open van het
groote lokaal waar het mondeling examen
afgelegd werd. Het liep tegen half vijf. Nog
enkele minuten en de tijd was om. Dan
nog een kwartier van spanning, en dan
nederlaag of overwinning.
Zenuwachtig beet Lien op haar onderlip.
Oh, dat zij zich nu niets meer van haar
Algemeene Geschiedenis herinneren kon.
Hulpeloos keek zij naar de examinatrice, 'n
jeugdige dame, die haar kalm weer op het
idee wilde helpen. Maar ze kon er niet op
komen. Oh, ze zou vast zakken.
De examinatrice stelde haar een andere
vraag, maar Lien's hoofd was nu leeg ge
worden. Ze volstond alleen met een licht
schouderophalen. Wat kon het haar dan
verder schelen. Ze zakte nu toch!
Voor haar oogen dansten sterretjes. Ze
zag vaag, dat de juffrouw 'n veelzeggenden
blik wierp op den heer die naast haar zat,
en alles opschreefZe zag, hoe die heer
een slok nam uit zijn spuitwater-glas. Ze
hoorde roezig de stem van de examinatrice
Ze hoorde zichzelf hakkelend antwoor
den.... Toen klonk de belde tijd was
om
Op de gang stonden de meisjes druk te
redeneeren; er heerschte een geweldige
spanning.
Heel achteraan, dicht bij het open raam,
stond Lien. Ze keek naar buiten. Haar ge
zicht stond wit-strak. In de verte zag zij
'n torenspits van een hooge kerk.
„Als ik geslaagd bendankoop ik
voor m'n eerst volgende weekgeld bloemen
en breng die naar die kerk.peinsde zij.
„Geslaagd!" Het leek haar te mooi! Te
onbereikbaar! Wat kroop die tijd toch!
Toen voelde zij een hand op haar arm.
Zij durfde niet opzien. Natuurlijk één of
andere zuster die haar kwam zeggen dat
ze gezakt was. Ze hoorde de stem van ZuS'
ter ProculaNog even, en dan weet je
het Lien!"
Ze keerde zich met een ruk om. „Ik ben
zoo bang dat ik.... gezakt ben," zei ze
zacht.
Toen lachte de Zuster vroolijk. De deur
ging open en de voorzitter verscheen. Het
stemmengegons verstomde. „Vandaag zijn
alle candidaten geslaagd!"
Er ging één hoera-geroep op. Ze knepen
mekaar in de armen. Handen werden ge
drukt
Met z'n achten stonden ze even later bui
ten; in hun handen het diploma.
„Nu heb ik lekker niets meer te leeren.
Denk eens dan: nooit geen Aardrijkskunde
meer!" stien wreef zich in de handen.
„We zijn lekker allemaal geslaagd!" zong
Wies. „Zeg Lien, waarom zeg jij niks?"
vroeg ze opeens.
„Ze is te veel onder den indruk!" plaag
den de anderen.
En Lien, die anders niets over haar kant
liet gaan, stond daar heel stil en in-blij te
kijken.
Het was Dinsdag na het examen.
Met een grooten tuil zacht-rose rozen in
haar armen stapte Lien door den zonnigen
zomermorgen. Het was nog rustig langs de
straat. Enkele stille, vroege kerkgangers
schuifelden voort. De aan weerskanten
bloeiende boomen ademden in den zoelen
ochtend. Toen, eerst zacht en trillend, dan
roepend, klonken de klokketonen van de
nabije kerk door de stilte. Lien liep wat
vlugger. Anders zou ze de bloemen niet
meer vóór de Mis kunnen afgeven. Ter
sluiks keek ze eens naar de rozen. Wat wa
ren ze toch mooi met hun teere kleur. „Ik
hoop, dat de koster ze op het altaar zet,
zoo dicht mogelijk bij het tabernakel,"
dacht ze.
Thuis hadden ze gelukkig niets gezien van
die rozen. Ze zouden maar vragen voor wie
en waarom. En ze wilde het aan niemand
zeggen. Ze wilde het geven zonder dat één
mensch het wist. Ja, de koster, maar die
kende haar immers toch niet. Ze kwam
toch bijna nooit in die kerk.
Achteraan, bij het wijwater-vat, stond de
koster nog een beetje te soezen. Het was
ook nog zoo vroegToen keek hij slape
rig opIemand had hem op den arm
getikt. Daar voor hem stond een jong meis
je. Zij gaf hem een tuil zacht-rose rozen,
en fluisterde: „Zet U dit op het altaar."
Toen was ze weggeloopen. Waarheen wist
hij niet meer.
Eerst dacht hij dat hij droomde, maar
duidelijk hoorde hij nog die stem: „Zet U
dit op het altaar." En in zijn arm had hij
de rozen. In gedachten slofte hij naar vo
ren. Hij zette de bloemen met zorg in een
donker-roode vaas, en toen op het zij-al
taar, heel dicht bij Maria.
Toen Lien opkeek zag ze haar bloemen
staan. Eigenlijk had ze bedoeld op het
hoofdaltaar, maar daar, zoo dicht bij de
Moeder Gods, daar was het immers ook
goed. De kerkgangers kwamen binnen, heel
zacht en geruischloos.Toen begon de
Mis.
Buiten de kerk stond Wies op haar te
wachten. „Hè!!" deed Lien, „was jij er ook
in?"
Wies stak vertrouwelijk haar arm door
dien van haar ex-klasgenoote, en zei warm:
„Ik vind het zoo noodig eens een keertje
meer te Communie te gaan; want weet je
Lien, ik voel nu zoo écht goed, dat een tijd
perk, zooals Zuster Procula dat zoo dikwijls
zei, achter me ligt. En zeg, ik heb al een
baantje, eerste der volgende maand begin
nen!"
„Gunst kind," zei Lien verrast en blij.
Wat gauw; ik wou dat ik al zoo ver was...."
Samen stapten ze zwijgend voort.
„Hoe vind je het anders, zoo heelemaal
van school af?" vroeg Wies opeens.
Lien keek juist een anderen kant op, zoo
dat Wies het verraderlijk trekken van haar
mond niet zou merken. Ze zag haar M. U.
L. O.-jaren voorbijgaan, vooral 't laatste
trimester, dat na dien bewusten morgen
ééns zoo prettig was geweest. Ze zag die
lieve Prokkie en Gab, waarmee ze den
laatsten tijd zoo goed had kunnen opschie
ten. Ze zag de vertrouwelijke lieve klas met
de groote boekenkasten, de bloempotten op
de vensterbanken, het heilig Hart-beeld op
een troontje in den hoek, de groote Toorop-
ets van de Madonna met het Kind. Ze zag
de zeven andere meisjes. Toen zei ze hart
grondig „Allerellendigst
Verborgen plaatsnamen in de prov.
Noord-Holland
In iederen zin komt slechts één naam voor
Ik hoor naar datgene, wat iemand van
kennis mij vertelt.
De muren bestreek men met mooie, witte
kalk, maar aan de plafonds werd niets ge
daan.
Zij waren in een stemming om den held
er een verwijt van te maken.
De leeuwentemmer zag een muis op den
berg en vluchtte ijlings heen.
„Kinderen, jelui moeten in het zand
voortaan wat voorzichtig met het speel
goed zijn."
„Jongens!" Ik kan niet beter zeggen
dan: Wees paraat in alles."
Ik hoorde een schot en daarna was alles
stil.
„Is dat de heele buit? Hoor nu eens wat
hij ij liegt!"
Ik was bang voor een proces-verbaal;
smeerde 'm dus, gebruik makend van de
duisternis.
Zij gingen uit; geestelijk verfrischt keer
den zij terug.
De nachtwaker sloot het venster, het
geen de bewoners verzuimd hadden te slui
ten.
Oude schilderijen zijn vaak duizenden
guldens waard.
Fijn, ik ga naar school toe,
't Is voor 't eerst dit jaar
Kijk, m'n lei en griffels
Liggen netjes klaar!
'k Kreeg e)en mooie schooltascK
En een platenboek,
En tot nu toe stond ik
Nog niet in den hoek.'
Ik leer leuke liedjes
En het A. B. C.
Verder leer ik rekenen
Eén en één is twee!.
Ik heb ai een vriendje
'n Jongen uit de klas,
'k Héb niet kunnen denken
Dat 't zóó prettig was!.
Wij gaan saam naar school toe
Altoos goed op tijd,
Want als je te laat komt
Heb je stellig spijt!
Dan kan jufrouw boos zijn....f
Daarom ga'k maar vlug
Als de school straks uit is
Kom ik weer terug!
R. F. W.
Oplossing: Verborgen plaatsnamen in de
provincie Noord-Holland
Hoorn.
Alkmaar.
Den Helder.
Bergen.
Zandvoort.
Weesp.
Schoten.
Uithoorn.
Aalsmeer.
Uitgeest.
Akersloot.
Oude Schild.
De B. L. N. S
Na de gelukkige uitslagen van eindexa
mens en overgangsexamens, waren
de clubleden allen uiteengespat. Toos
mocht scheikunde gaan studeeren; Jan
ging eenige jaren naar Wageningen. Het
plan was, dat hij met Gerrit de zaak van
hun vader zou overnemen. Gerrit had geen
zin nog te gaan studeeren. Hij kon uitste
kend met personeel omgaan en zou zich in
die richting meer bewegen. De anderen:
Mientje, Tilly en Ada en Bram waren nu
bevorderd tot de vijfde klas en Kees tot de
vierde. Het begon dus ernst te worden.
Begin September was er een vergadering
vastgesteld, waar Henk ook aanwezig zou
wezen. Daar moest over de verdere toe
komst van de club beslist worden.
Nu was dan de gewichtige dag aange
broken. Met ernstige gezichten zaten ze bij
O @(c
Als ik het niet gedacht had. Ma-
rietje is natuurlijk weggegaan en
weet den weg naar huis niet. Wat
zullen we krijgen!!.
Wélnee, ik heb een reuze idee! Ma-
rietje weet tóch niet, dat we school
moesten blijven, dus we zeggen ijs
koud, dat we haar nergens zagen toen
de school uitging, dan liegen we niet
eens, ook!
Nou, moeder, wij holden natuur
lijk direct uit school, maar Marietje
was nergens te zien. V kunt nagaan,
hoe lang we naar haar gezocht héb
ben, als het nu al kwart over vijf is.
Oh, moeder, ik ben verdwaald. En
dat is de schuld van Dik en Piet, want
hun meester zei, dat ze zóó stout wa
ren geweest dat ze een uur moesten
schoolblijven en toen ben ik alléén
naar huis gegaan!f
elkaar om het lot van den Bond voor Le
vende Natuurstudie te beslissen. Mientje,
Bram en Kees waren voor het voortbestaan
van de club. Ada en Tilly waren er tegen
evenals Gerrit, terwijl de anderen, die toch
de stad uitgingen, blanco stemden. Opeens
riep Kees: „Ik weet een oplossing. Wc
richten een nieuwe vereeniging op, waar
van wij drieën lid worden. Ik ken nog twee
gezellige lui: Hans en Rob Kareis, die wil
len vast ook lid worden en misschien wil
hun zusje Evelien ook meedoen!"
Dat plan van Kees vond instemming,
vooral toen Mientje er nog bij voorstelde,
dat de oud-leden van de B. L. N. S. natuur
lijk als zij wilden de bijeenkomsten en
wandeltochten van de nieuwe vereeniging
mochten meemaken.
„En ik weet een nieuwen naam!" kwam
nu Bram naar voren, die een tijd had zit
ten denken. „De Vereeniging voor Kennis
van Plant en Dier."
„Noem hem dan liever Vereeniging voor
Plant en Dier" vond Kees, „dat is korter."
Dit werd door de drie leden goedgevon
den. En toen stond Henk met een ernstig
gezicht op. „Dat besluit moet worden vast
gelegd in een document en omdat ik zoo'n
voorgevoel had, dat er iets bijzonders te
schrijven zou zijn, heb ik een heel bijzon
deren inkt meegebracht." Bij die woorden
zette Henk een fleschje op tafel met een
zwarte vloeistof. Kees deed de kurk er af
en rook eens.
„Dat is geen gewone inkt!" riep hy uit,
„gewone inkt ruikt niet naar kruidnagels."
„Goed gezegd" antwoordde Henk, „het is
ook geen galnoteninkt, maar inktzwammen-
inkt."
„Hè!" riep Kees, „inktvisscheninkt, waar
haal je dien vandaan?"
Allen moesten lachen en Henk zei: „Je
droomt zeker. Ik zei: inktzwammeninkt.
Herinneren jullie je die witte inktzwammen
niet, die we zoo vaak op de weilanden ge
vonden hebben? (fig. 1). Die paddestoelen
vervloeien heelemaal tot inkt als je ze laat
staan. Als ze jong zijn kun je sommige soor
ten eten. Ik heb een paar van die inkt
zwammen in een schaal laten vervloeien en
den inkt verzameld. De bovenste vloeistof
moet daarna afgeschonken worden en
daarna wordt het bezinksel vermengd met
een paar druppels nagelolie en Arabische
gom. Je krijgt op die manier een zwarten
inkt, die goed kleurecht is en lekker ruikt."
Met den inktzwammeninkt werd nu net
jes in het notulenboek van de B. L. N. S.
aangeteekend, dat de club met algemeene
stemmen ontbonden was en de Vereeniging
voor Plant en Dier was opgericht. Of, zoo
als Kees het kernachtig uitdrukte: de B. L.
N. S. is dood, Leve de V. P. D.!"
Over de verdere lotgevallen van deze Ver
eeniging vertel ik jullie een volgenden keer.
A. li.
HET UURTJE
JEUGD
Vlito»niv<A»T>
vtrv