ft DE GELUKSVOGELS LIEN'S LAATSTE TRIMESTER iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii Door ILSE REPUIK Gisterenayond, toen m'n heele familie naar de film is geweest, heb ik, arme ziel, heel netjes mijn huiswerk zitten maken." De aangesprokenen keken haar mede lijdend aan. „Ik kan me jouw smart levendig inden ken!" antwoordde Wies op quasi-ernstigen toon. Lien keek haar onderzoekend aan. „Gij zult niet gekscheren," zoo staat er geschreven dat weet gij!" zeide ze op iheatralen toon tegen haar kameraad. Sedert enkele weken hadden de jonge dames van de derde klas M. U. L. O. afge sproken, dat zij heel communistisch met el kaar zouden omgaan. Om te beginnen zou den ze mekaar aanspreken met „kame raad". „Ach kameraden," redeneerde Lien ver der, „wij allen, wij weten immers zoo goed welk een zwaar tijdperk voor ons is aan gebroken.' De anderen, behalve Truus, die de oudste was en enkele malen was blijven zitten, gnuifden. Daar voor hem stond een jong meisje. „Ga verder zèg!" klonk het bemoedigend. De spreekster breidde haar armen uit, waardoor haar dikke boekentasch op den grond plofte, en de stem van Truus knor de: „Pas op kind, het zijn je eigen boeken niet." Lien gaf geen antwoord. Met een stem als een klok voer ze verder: Af akkers, kameraden, zooals ik reeds zei: het tijdperk van drukke studie is aange broken. Nog drie maanden, en dan, dan zitten we te zwik bedoel te transpi- reeren voor ons eind-examen. Dan zal het zijn: erop of eronder! Dan zullen, óf wel wij, óf onze innig hm! hm! geliefde leermeesteressen gelijk krijgen, als zij ons zeiden dat we allemaal zouden stralen. Kameraden, laten wij zorgen dat wij de ze gepalm behalen. Daarom, dierbare mak kers, heb ik gisterenavond keurig zitten blokken. Werkelijk, een voorbeeld ter na volging. En nu, nu tijgen we het uilenge- bouw binnen Zij pakte haar boekentasch op. Met op geheven hoofd koerste ze naar de school poort. De anderen volgden haar. Ze knepen mekaar in de armen. „Dat kan vandaag wat worden!" fluister den ze met oolijke gezichten. Het voorjaarszonnetje scheen door de openstaande vensters van de hoogste klas M. U. L. O. Daar zaten acht meisjes te luis teren met stille gezichten en over elkaar geslagen armen. Ademloos luisterden zij, op dat er toch vooral geen woord gemist zou worden; want Zuster Procula gaf les, plant kunde-les, Zuster Procula vertélde. Als de meisjes haar zoo hoorden, dan was het, of Zuster den vorigen dag met hen had afgesproken een wandeling te gaan maken. En, inplaats van om negen uur op school te zijn, waren ze bij elkaar gekomen in het groote park onder een kaarskens- kastanje. En dan, dan nam Soeur ze mee in haar enthousiaste liefde voor al die kleine en groote Gods-geschenken. De meisjes volg den haar voorbeeld en bogen zich over het jonge speenkruid en tuurden in de goud gele kelkskens, en zagen, zagen wat Soeur Procula zag: een klein teer plantje, dat door de stralen van de rijke zon moest ge dijen. En ze weefden hun droomen rondom dat kleine, gouden speenkruid, en ze ge loofden als kleine kinderen dat het kon hooren en spreken en zien En vooraan, op haar katheder, zat Zuster Procula en vertelde wat zij zelf zag. Ze gaf dit weer in eenvoudige taal, zonder omhaal of hoogaraverij en de meisjes bewaarden 't in hun jonge harten als iets moois, iets verhevens; als iets. dat ze zoo zouden mis sen als ze efenmaal van school af zouden zijn. Als de schoolbel met vroolijken klank door het gebouw rinkelde, schrikten ze op; maar ze zeiden niets. Ze wilden die zoete sfeer nog even verlengen. En dan stond de Zuster op; ze pakte haar boeken voor een les in een lagere klas en gitg. Bij de deur knikte ze even tegen haar meisjes. Het was geen geheim, dat al haar leer lingen haar een „engel" noemden, maar over de plantkunde-les zwegen ze. Daar bad niemand iets mee noodig. Op een van de achterste banken zat Lien Overbosch. Men zou haar bijna niet her kennen, die drukte-maakster van daarnet. Met haar armen over elkaar geslagen soes de ze nog even na over de woorden van Zuster Procula. „Seid aufmerksam!" „Verdraaid," dacht ze, „daar is die Duit- fiche tante ook al weer!" Met vijandigen blik keek ze op, sloeg dan haar oogen neer. „Ze heeft toch niks ge daan," berispte ze zichzelf, „waarom denk je dan nu ai weer kwaad van haar. Een paar minuten geleden maakte je nog het voornemen om zoo'n goed mensch te wor den als Zuster Procula. Nu kijk je Zuster Gabrielle aan met een oorwurmen-gezicht. Zij geeft nu eenmaal les in de talen. Als zij ook les in je lievelings-vak gaf, dan vond je haar ook zoo aardig „Maar nee!" onderbrak ze zichzelf, „dat is onmogelijk. Gabbie is veel te ongevoelig! Die kan nooit zoo mooi over planten spre ken als Prokkie. Verbeeld je eens! Als ze misschien goed en .wel op dreef zou zijn, zou ze haar neus moeten snuiten. Ja, en dan zou de heele klas moeten bulderen, want Gab kon zoo eigenwijs haar Nase put- zen; met zoo'n poeah d'r bij. En de stem ming zou met één slag foetsie zijn „Lien Overbosch, ich habe doch gesagt dass die Buecher geschlossen sein soüten!" Ze schrok op„lek koekte nietins Buch," haastte zij er in goed Duitsch bij te voegen. De voorste meisjes keken om en grinnik ten. Deed ze d'r natuurlijk om, dat keuken- meiden-Duitsch-Hollandsch. Zuster Ga brielle, die de orde verstoord zag, zei ge biedend: „Seid aufmerksam!" en ging ver der met de Duitsche woordjes overhooren. De meisjes keken weer voor zich en ant woordden, vlug en vlot. Lien sloot haar boek, maar haar dolle bui was weer opge komen. Met de tanden op elkaar en scheeven mond fluisterde ze naar haar buurvrouw: „We lijken wel militairen! Hoog de bajo netten. Voorwaarts! Marsch! Links! Rechts! Links! Rechts!" Annie gichelde. „Ben je niet goed zèg?" vroeg Lien, toen ze zag dat haar buur, naarmate ze naar haar keek, het hoe langer hoe benauwder kreeg. „Wil ik water halen?" Nu klonk de frissche lach van Annie door de klas. De Zuster keek verstoord op, en vroeg: „Was ist's?" En Lien, met een dood-onschuldig gezicht wees op Annie en zei: „Ich weiss nicht. Vielleicht ist sie krank.' Annie's klaterende lach bewees, dat dat absoluut niet waar was. Lachen werkt aanstekelijk. In een se conde zat de heele klas te schuddebollen, behalve Lien, die met een meewarig gezicht vroeg: „Waarom hinniken jullie zoo?" Toen werd het een formeele lach-paniek. Ook Lien grijnsde even, maar zat direct weer strak naar Zuster Gabrielle te kijken. Die stond daar met wit-vertrokken gezicht. Zij voelde, dat zij dezen storm niet bezwe ren kon. Zij voelde ook, dat Lien's groote oogen met de tintelende flikkering er in op haar rustten. Zij wist, dat het meisje hei melijk gierde van de pret, omdat zij de klas, zóó, zonder moeite, op stelten had ge zet. Toen zeide zij, haar stem tot kalmte dwingend: „Zijn jullie klaar?" Het klonk zoo droevig, dat de meisjes verschrikt op hielden. Even bleef de Zuster nog staan, zooals zij daar stond: haar bleeke gezicht onbeweeglijk op de meisjes gericht. Toen, of er niets gebeurd was, ging zij met de les door. Het was nu doodstilAlleen de alt van Zuster Gabrielle klonk door het lokaal. De meisjes zaten schuld-bewust-stil. Oh, veel liever hadden ze gehad dat Gab was uitge vallen en harde dingen had gezegd. Nu ging zij gewóón dóórEn heimelijk gluurden ze naar de Zuster, die met kalme stem, zich volkomen beheerschend, de les uitlegde. De morgen verliep rustig en stil en toen het twaalf uur was zeiden ze: „Hèèèèè!" Wat was die tijd omgevlogen en wat waren de lessen prettig geweest!" Lien talmde met haar boeken in haar tasch stoppen. Zuster Gabrielle pakte ook haar boeken bij elkaar en keek dan de klas rond of alle leerlingen naar huis gegaan waren. Daar achteraan, heel diep over haar les senaar gebogen, stond Lien Overbosch. Toen zei bemerkte, dat Soeur weg wilde gaan, dook zij met vuurrood gezicht te voorschijn. „Zuster," hakkelde zij, „het spijt me van vanmorgen!" „Wat een kar wei!" dacht ze. De onderwijzeres keek haar aan. „Het is weer in orde Lien," zei ze zacht. Ze knikte en wilde gaan. Maar bij de deur draaide ze POPPETJE Een grappig poppetje kun je maken van dikke wol of raffia. Wind om 'n stuk je hout of carton een aantal malen de wol of de raffia en schuif de lus er af. Doe dit nog eens, maar dan om een korter stukje hout of carton. De grootste lus is dan voor het lijf, de kleinste voor de ar men. Dan steek je de kleinste lus door de grootste en omwoelt het zooals de teeke- ning laat zien. Je krijgt dan het hoofd, den romp en de handen. De draadjes knoop je stevig vast. Knip nu de draden onderaan door en omwoel de beide strengen ook, zoo dat het poppetje nu voeten heeft gekre gen. Op het hoofd naai je dan nog een paar kralen voor oogen en neus en de mond ontstaat door er een draadje roode wol op te rijgen. ANTJE MET E EN VOL MANDJE zich eensklaps om, en met dezelfde kalme, gedempte stem, zei ze: „Lien, laten we den laatsten korten tijd toch goed besteden. Laten we mekaar vooral goed begrijpen." Lien durfde niet opzien. Was dat Gab die zoo sprak?! Toen liep ze naar de Zuster, keek haar open aan, en zei: „Ik beloof het U, Soeur!" Spontaan stak deze haar de hand toe. Lien kneep die stevig. Als een wervelwind stormde ze naar bui ten. Daar stonden ze alle zeven nog op haar te wachten. Ze zwaaide hun toe. „Jandopie, ik kon die misselijke Buecher maar niet vinden!" zei ze. „Staan jullie me toch niet zoo te bekijken, of ik een onderwereldlijk wezen ben!" riep ze uit, toen de meisjes maar niets zeiden, en haar stil stonden aan te staren. „Ja," zei Wies eindelijk, „we hebben ei genlijk allemaal spijt van vanmorgen. We vonden Gab zoo zielig doen." Lien keek voor zich. „Jouw schuld Lien!" dacht ze, en ze gromde: „Ja, ik eigenlijk ook!" „We moesten het haar zeggen," drong Wies nu. Toen lachte Lien haar witte tanden bloot. „Staan jullie me daarvoor nou zoo miserabel te bekijken. Kinderen, hoort toe, ik heb al gezegd dat we er spijt van had hen!" „Jij!" riepen ze in koor. Ze wisten dat Lien Zuster Gabrielle niet graag mocht. „Ja ik," herhaalde ze. „Weet je wat Gab zei?" Ze breidde haar armen wijd uit: „Richt een groot gastmaal aan. Vraag al haar schoolvriendinnen en bekenden, en geef haar de mooiste jurk die te vinden is: wantmijn leerling die ik verloren waande is teruggekomen „Amen," zong Tini. Toen haakten ze in en het troepje „ziel tjes zonder zorg" danste het schoolplein af. Wijd stonden de ramen open van het groote lokaal waar het mondeling examen afgelegd werd. Het liep tegen half vijf. Nog enkele minuten en de tijd was om. Dan nog een kwartier van spanning, en dan nederlaag of overwinning. Zenuwachtig beet Lien op haar onderlip. Oh, dat zij zich nu niets meer van haar Algemeene Geschiedenis herinneren kon. Hulpeloos keek zij naar de examinatrice, 'n jeugdige dame, die haar kalm weer op het idee wilde helpen. Maar ze kon er niet op komen. Oh, ze zou vast zakken. De examinatrice stelde haar een andere vraag, maar Lien's hoofd was nu leeg ge worden. Ze volstond alleen met een licht schouderophalen. Wat kon het haar dan verder schelen. Ze zakte nu toch! Voor haar oogen dansten sterretjes. Ze zag vaag, dat de juffrouw 'n veelzeggenden blik wierp op den heer die naast haar zat, en alles opschreefZe zag, hoe die heer een slok nam uit zijn spuitwater-glas. Ze hoorde roezig de stem van de examinatrice Ze hoorde zichzelf hakkelend antwoor den.... Toen klonk de belde tijd was om Op de gang stonden de meisjes druk te redeneeren; er heerschte een geweldige spanning. Heel achteraan, dicht bij het open raam, stond Lien. Ze keek naar buiten. Haar ge zicht stond wit-strak. In de verte zag zij 'n torenspits van een hooge kerk. „Als ik geslaagd bendankoop ik voor m'n eerst volgende weekgeld bloemen en breng die naar die kerk.peinsde zij. „Geslaagd!" Het leek haar te mooi! Te onbereikbaar! Wat kroop die tijd toch! Toen voelde zij een hand op haar arm. Zij durfde niet opzien. Natuurlijk één of andere zuster die haar kwam zeggen dat ze gezakt was. Ze hoorde de stem van ZuS' ter ProculaNog even, en dan weet je het Lien!" Ze keerde zich met een ruk om. „Ik ben zoo bang dat ik.... gezakt ben," zei ze zacht. Toen lachte de Zuster vroolijk. De deur ging open en de voorzitter verscheen. Het stemmengegons verstomde. „Vandaag zijn alle candidaten geslaagd!" Er ging één hoera-geroep op. Ze knepen mekaar in de armen. Handen werden ge drukt Met z'n achten stonden ze even later bui ten; in hun handen het diploma. „Nu heb ik lekker niets meer te leeren. Denk eens dan: nooit geen Aardrijkskunde meer!" stien wreef zich in de handen. „We zijn lekker allemaal geslaagd!" zong Wies. „Zeg Lien, waarom zeg jij niks?" vroeg ze opeens. „Ze is te veel onder den indruk!" plaag den de anderen. En Lien, die anders niets over haar kant liet gaan, stond daar heel stil en in-blij te kijken. Het was Dinsdag na het examen. Met een grooten tuil zacht-rose rozen in haar armen stapte Lien door den zonnigen zomermorgen. Het was nog rustig langs de straat. Enkele stille, vroege kerkgangers schuifelden voort. De aan weerskanten bloeiende boomen ademden in den zoelen ochtend. Toen, eerst zacht en trillend, dan roepend, klonken de klokketonen van de nabije kerk door de stilte. Lien liep wat vlugger. Anders zou ze de bloemen niet meer vóór de Mis kunnen afgeven. Ter sluiks keek ze eens naar de rozen. Wat wa ren ze toch mooi met hun teere kleur. „Ik hoop, dat de koster ze op het altaar zet, zoo dicht mogelijk bij het tabernakel," dacht ze. Thuis hadden ze gelukkig niets gezien van die rozen. Ze zouden maar vragen voor wie en waarom. En ze wilde het aan niemand zeggen. Ze wilde het geven zonder dat één mensch het wist. Ja, de koster, maar die kende haar immers toch niet. Ze kwam toch bijna nooit in die kerk. Achteraan, bij het wijwater-vat, stond de koster nog een beetje te soezen. Het was ook nog zoo vroegToen keek hij slape rig opIemand had hem op den arm getikt. Daar voor hem stond een jong meis je. Zij gaf hem een tuil zacht-rose rozen, en fluisterde: „Zet U dit op het altaar." Toen was ze weggeloopen. Waarheen wist hij niet meer. Eerst dacht hij dat hij droomde, maar duidelijk hoorde hij nog die stem: „Zet U dit op het altaar." En in zijn arm had hij de rozen. In gedachten slofte hij naar vo ren. Hij zette de bloemen met zorg in een donker-roode vaas, en toen op het zij-al taar, heel dicht bij Maria. Toen Lien opkeek zag ze haar bloemen staan. Eigenlijk had ze bedoeld op het hoofdaltaar, maar daar, zoo dicht bij de Moeder Gods, daar was het immers ook goed. De kerkgangers kwamen binnen, heel zacht en geruischloos.Toen begon de Mis. Buiten de kerk stond Wies op haar te wachten. „Hè!!" deed Lien, „was jij er ook in?" Wies stak vertrouwelijk haar arm door dien van haar ex-klasgenoote, en zei warm: „Ik vind het zoo noodig eens een keertje meer te Communie te gaan; want weet je Lien, ik voel nu zoo écht goed, dat een tijd perk, zooals Zuster Procula dat zoo dikwijls zei, achter me ligt. En zeg, ik heb al een baantje, eerste der volgende maand begin nen!" „Gunst kind," zei Lien verrast en blij. Wat gauw; ik wou dat ik al zoo ver was...." Samen stapten ze zwijgend voort. „Hoe vind je het anders, zoo heelemaal van school af?" vroeg Wies opeens. Lien keek juist een anderen kant op, zoo dat Wies het verraderlijk trekken van haar mond niet zou merken. Ze zag haar M. U. L. O.-jaren voorbijgaan, vooral 't laatste trimester, dat na dien bewusten morgen ééns zoo prettig was geweest. Ze zag die lieve Prokkie en Gab, waarmee ze den laatsten tijd zoo goed had kunnen opschie ten. Ze zag de vertrouwelijke lieve klas met de groote boekenkasten, de bloempotten op de vensterbanken, het heilig Hart-beeld op een troontje in den hoek, de groote Toorop- ets van de Madonna met het Kind. Ze zag de zeven andere meisjes. Toen zei ze hart grondig „Allerellendigst Verborgen plaatsnamen in de prov. Noord-Holland In iederen zin komt slechts één naam voor Ik hoor naar datgene, wat iemand van kennis mij vertelt. De muren bestreek men met mooie, witte kalk, maar aan de plafonds werd niets ge daan. Zij waren in een stemming om den held er een verwijt van te maken. De leeuwentemmer zag een muis op den berg en vluchtte ijlings heen. „Kinderen, jelui moeten in het zand voortaan wat voorzichtig met het speel goed zijn." „Jongens!" Ik kan niet beter zeggen dan: Wees paraat in alles." Ik hoorde een schot en daarna was alles stil. „Is dat de heele buit? Hoor nu eens wat hij ij liegt!" Ik was bang voor een proces-verbaal; smeerde 'm dus, gebruik makend van de duisternis. Zij gingen uit; geestelijk verfrischt keer den zij terug. De nachtwaker sloot het venster, het geen de bewoners verzuimd hadden te slui ten. Oude schilderijen zijn vaak duizenden guldens waard. Fijn, ik ga naar school toe, 't Is voor 't eerst dit jaar Kijk, m'n lei en griffels Liggen netjes klaar! 'k Kreeg e)en mooie schooltascK En een platenboek, En tot nu toe stond ik Nog niet in den hoek.' Ik leer leuke liedjes En het A. B. C. Verder leer ik rekenen Eén en één is twee!. Ik heb ai een vriendje 'n Jongen uit de klas, 'k Héb niet kunnen denken Dat 't zóó prettig was!. Wij gaan saam naar school toe Altoos goed op tijd, Want als je te laat komt Heb je stellig spijt! Dan kan jufrouw boos zijn....f Daarom ga'k maar vlug Als de school straks uit is Kom ik weer terug! R. F. W. Oplossing: Verborgen plaatsnamen in de provincie Noord-Holland Hoorn. Alkmaar. Den Helder. Bergen. Zandvoort. Weesp. Schoten. Uithoorn. Aalsmeer. Uitgeest. Akersloot. Oude Schild. De B. L. N. S Na de gelukkige uitslagen van eindexa mens en overgangsexamens, waren de clubleden allen uiteengespat. Toos mocht scheikunde gaan studeeren; Jan ging eenige jaren naar Wageningen. Het plan was, dat hij met Gerrit de zaak van hun vader zou overnemen. Gerrit had geen zin nog te gaan studeeren. Hij kon uitste kend met personeel omgaan en zou zich in die richting meer bewegen. De anderen: Mientje, Tilly en Ada en Bram waren nu bevorderd tot de vijfde klas en Kees tot de vierde. Het begon dus ernst te worden. Begin September was er een vergadering vastgesteld, waar Henk ook aanwezig zou wezen. Daar moest over de verdere toe komst van de club beslist worden. Nu was dan de gewichtige dag aange broken. Met ernstige gezichten zaten ze bij O @(c Als ik het niet gedacht had. Ma- rietje is natuurlijk weggegaan en weet den weg naar huis niet. Wat zullen we krijgen!!. Wélnee, ik heb een reuze idee! Ma- rietje weet tóch niet, dat we school moesten blijven, dus we zeggen ijs koud, dat we haar nergens zagen toen de school uitging, dan liegen we niet eens, ook! Nou, moeder, wij holden natuur lijk direct uit school, maar Marietje was nergens te zien. V kunt nagaan, hoe lang we naar haar gezocht héb ben, als het nu al kwart over vijf is. Oh, moeder, ik ben verdwaald. En dat is de schuld van Dik en Piet, want hun meester zei, dat ze zóó stout wa ren geweest dat ze een uur moesten schoolblijven en toen ben ik alléén naar huis gegaan!f elkaar om het lot van den Bond voor Le vende Natuurstudie te beslissen. Mientje, Bram en Kees waren voor het voortbestaan van de club. Ada en Tilly waren er tegen evenals Gerrit, terwijl de anderen, die toch de stad uitgingen, blanco stemden. Opeens riep Kees: „Ik weet een oplossing. Wc richten een nieuwe vereeniging op, waar van wij drieën lid worden. Ik ken nog twee gezellige lui: Hans en Rob Kareis, die wil len vast ook lid worden en misschien wil hun zusje Evelien ook meedoen!" Dat plan van Kees vond instemming, vooral toen Mientje er nog bij voorstelde, dat de oud-leden van de B. L. N. S. natuur lijk als zij wilden de bijeenkomsten en wandeltochten van de nieuwe vereeniging mochten meemaken. „En ik weet een nieuwen naam!" kwam nu Bram naar voren, die een tijd had zit ten denken. „De Vereeniging voor Kennis van Plant en Dier." „Noem hem dan liever Vereeniging voor Plant en Dier" vond Kees, „dat is korter." Dit werd door de drie leden goedgevon den. En toen stond Henk met een ernstig gezicht op. „Dat besluit moet worden vast gelegd in een document en omdat ik zoo'n voorgevoel had, dat er iets bijzonders te schrijven zou zijn, heb ik een heel bijzon deren inkt meegebracht." Bij die woorden zette Henk een fleschje op tafel met een zwarte vloeistof. Kees deed de kurk er af en rook eens. „Dat is geen gewone inkt!" riep hy uit, „gewone inkt ruikt niet naar kruidnagels." „Goed gezegd" antwoordde Henk, „het is ook geen galnoteninkt, maar inktzwammen- inkt." „Hè!" riep Kees, „inktvisscheninkt, waar haal je dien vandaan?" Allen moesten lachen en Henk zei: „Je droomt zeker. Ik zei: inktzwammeninkt. Herinneren jullie je die witte inktzwammen niet, die we zoo vaak op de weilanden ge vonden hebben? (fig. 1). Die paddestoelen vervloeien heelemaal tot inkt als je ze laat staan. Als ze jong zijn kun je sommige soor ten eten. Ik heb een paar van die inkt zwammen in een schaal laten vervloeien en den inkt verzameld. De bovenste vloeistof moet daarna afgeschonken worden en daarna wordt het bezinksel vermengd met een paar druppels nagelolie en Arabische gom. Je krijgt op die manier een zwarten inkt, die goed kleurecht is en lekker ruikt." Met den inktzwammeninkt werd nu net jes in het notulenboek van de B. L. N. S. aangeteekend, dat de club met algemeene stemmen ontbonden was en de Vereeniging voor Plant en Dier was opgericht. Of, zoo als Kees het kernachtig uitdrukte: de B. L. N. S. is dood, Leve de V. P. D.!" Over de verdere lotgevallen van deze Ver eeniging vertel ik jullie een volgenden keer. A. li. HET UURTJE JEUGD Vlito»niv<A»T> vtrv

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 12