Van emmer tot motorspuit Juhileerend politie-corps De Mont-Blanc wordt doorgegraven VOORHEEN EN THANS IN 'T HOOGE NOORDEN Een felle brand wordt met de meest moderne middelen bestreden EEN SPOORBAAN EN EEN AUTOWEG Geen hooge tempera tuur te vreezen? Herinneringen aan Jan van der Heyde en zijn uitvinding Snelle evolutie DE EEUWIGE STRIJD De populaire Amsterdamsche brandweer in actie UIT HET BRANDWEERMUSEUM De ouderwetsche handspuit volgde de emmertjes op Dood door gierigheid UIT LANG VERVLOGEN TIJD Bereden politie onder Eskimo's, roodhuiden en blanken Zestig jaar lang DEMONSTRATIE Denkbeeldige torenbrand wordt bestreden Vredelievend Zoo trokken de bestrijders van het vuur er vroeger op uit wing trad ook een reorganisatie in. Vóór alles werd orde gebracht in het blusschingswerk en dit alles was welbeschouwd te danken aan Jan van der Heyde, die het genoegen mocht sma ken den tweeden triomf van zijn werk te aan schouwen. Nog maar kort geleden werd de brandweerboot, die zijn naam jaren en jaren levendig heeft gehouden, afgedankt, om voor een weer nieuweren indringer plaats te maken. Deze drijvende brandspuit, die de grachtenstad Amsterdam ontelbare en onschatbare diensten heeft bewezen, was gebouwd naar 'n Londensch voorbeeld, was dus niet een systeem-van der Heyde, maar droeg zijn naam alleen als blijk van eerbied aan zijn nagedachtenis. De boot werd in 1875 gebouwd. De pomp had een sterkte van 27 P.K. en kon, op volle kracht werkend, ongeveer 35000 liter water per minuut geven. De spuit trad voor het eerst in actie in April 1875, toen de gebouwen van „Het Nieuws van den Dag'' afbrandden. De boot kon de plaats van den brand bereiken, omdat de N.Z. Voor burgwal toen nog niet gedempt was. In 1880 echter valt de eerste groote victorie van de „Jan van der Heyde", toen een geweldige brand woedde in de suikerraffinaderij aan de Laurier gracht. De suikerraffinaderij brandde af, maar de belendende perceelen bleven, dank zij de tienduizenden liters water van de „Jan", ge spaard. Geen groote brand heeft in Amster dam gewoed, die niet door een bezoek van de machtige en populaire boot werd vereerd. Het eenige, wat hem nu en dan dwars zat, was het ijs in feilen wintertijd. De capaciteit van de boot was te zwak om zwaar ijs te kunnen ver duwen. Maar 55 jaar lang heeft de beroemde „Jan" zijn onschatbare diensten aan Amster dam bewezen. En nu zijn we weer een stuk verder. Een telefoontje, een druk op den knop van den brandmelder is voldoende, om de razende mo torspuiten de stad in te jagen, onder het door dringend geloei van de sirene, die heele stads wijken voorbereiden op de komst van de snelle, glimmende wagens met de stoere, gehelmde en gewapende brandweermannen. De motorspuiten doen reeds meer dan tien jaren dienst. Amsterdam heeft een reeks van deze motorspuiten; geen groote, zware wagens, maar kleine, handige en snelle spuiten, die bij het eerste alarm uitvliegen en een brand direct kunnen aantasten. Een spuit geeft 1500 liter per minuut. Vrage: wat levert het dozijn spui ten, dat de gemeente in dienst heeft en welk een aanvalsfront kan een groot aantal spuiten vormen! De stoomspuitboot „Jason", die de „Jan van der Heyde" overleefde, kan eveneens ontzaglijke watermassa's verwerken, doch moet natuurlijk vanuit een bepaald punt aanvallen. De kleine motorspuiten echter besluipen den vij and en bestoken hem van alle kanten. De be diening van de pomp kan bovendien aan één man worden toevertrouwd, terwijl de boot een legertje op de been houdt. Geen wonder dan ook, dat de motorspuit de sympathie heeft van de deskundigen. Maar niet alleen de spuiten zijn er op vooruitgegaan! Kijk eens naar de laddertjes van vroeger en de enor me wolkenkrabbersladders van nu! Deze ladders halen een kleine dertig meter en de nieuwste modellen onder hen worden door een motor uit gelegd en gericht. Ook de uniformen van de brandwachts zijn tegenwoordig berekend op de felste vuurzee en de brandweerman is niet iemand, die alleen maar een brand bluscht, maar voortdurend wordt hij geroepen als een reddende engel in den barren nood. Wie in een brandend huis radeloos rond rent, werpt zich graag in de armen van den brandweerman, die drie hoog in een venster verschijnt als een engel uit den hemel. Branden blusschen, groote en kleine menschen redden uit brandende hui zen! Maar ook drenkelingen redden en vechten tegen vernielende stormen, ziedaar de taak van de moderne brandweer, die eigenlijk een weidscheren naam verdient. De evolutie van de brandweer is wel respec tabel en nu spraken we niet eens over de par ticuliere brandweerinstallaties in huizen en kan. toren, over automatische brandweer in theaters of op schepen. Onze eeuw van techniek heeft ook hier niet gefaald. H;t reusachtig massief van den Mont Blanc, den hoogsten berg van de Alpen en van geheel Europa, ligt precies op het punt waar de grenzen van Frankrijk, Italië en Zwit serland samenkomen. Deze machtige berg is een paradijs voor de bergbeklimmers, een paradijs voor de. geologen, maar tevens een hindernis voor het Europeesche en vooral voor het Zuidelijke internationale verkeer. In de laatste jaren is er veel gesproken over een timnel onder de Straat van Gibraltar; zelfs zijn onlangs de metingen en peilingen gereed gekomen. Ook werd zoo nu en dan weer eens gesproken over het tunnelplan voor het Nauw van Calais, maar het zal nog wel wat jaren du ren, vóór die projecten werkelijkheid zijn ge worden. Zij zijn niet zoo urgent, zij zijn geen absolute noodzakelijkheid. Zij zijn niet van zóó overwegend belang voor meer landen zooals b.v. met het Mont-Blanc-probleem het geval is. Genève heeft het initiatief genomen en met onverwacht succes. Wanneer dit project eenmaal zal zijn uitge voerd, zal het toerisme naar deze drie landen, die in sterke mate van 't vreemdelingenverkeer afhankelijk zijn, nog toenemen: duizenden men schen zullen jarenlang werk hebben en een be langrijke nieuwe handelsweg zal zijn aange legd. Mussolini was terstond zeer ingenomen met het plan en hij gaf aanwijzingen, voor zoo ver dat van Italiaansche zijde mogelijk was. Men zal nu de plaats opzoeken waar het berg- massief de kleinste breedte heeft en tegelijk net gunstigst ligt, ten aanzien van de bestaande rooilijnen. De tunnel moet op Genève gericht zijn. De groote verkeersweg uit Engeland over Parijs zou direct over den Mont-Blanc naar Ita lië worden verlengd. Ook op den weg van Spanje over Marseille naar Oost-Europa zou veel tijd bespaard kunnen worden. Weliswaar legt de vliegtuigdienst uit Genève deze trajecten veel sneller af dan ooit door een tuimel mogelijk zou zijn, maar het spreekt vanzelf, dat voor het grootere goederenvervoer de spoorweg nog steeds aangewezen blijft. Maar men wil niet alleen een spoorbaan door den Mont-Blanc aanleggen, doch ook een auto weg, die voor het vrachtverkeer berekend mpet zijn. Men gelooft, dat de tunnel in vier jaren ge reed zal zijn. De spoorweg- en de auto-tunnel zullen beide een breedte hebben van 6.45 M. De lengte zal ongeveer 13 K.M. bedragen, al thans volgens de berekeningen, die men tot nu toe de nauwkeurigste acht. Een voorloopige begrooting constateert, dat een bedrag van 38 millioen gulden noodig zal zijn. Een leening zal Worden uitgeschreven, waarop kleine aandeelen zullen worden uitge geven. De amortisatie moet worden opgebracht door de passagegelden van het reizigersverkeer en door een toeslag op het vrachtverkeer, niet echter op het spoorweg-personenvervoer. Vijf en dertig jaar geleden werd te Domo- d'Ossola en te Brig, aan beide zijden van 't Sim. pionmassief, gelijktijdig begonnen met het werk voor den grootsten tunnel ter wereld, die in rechte lijn een lengte had van 19 K.M. 730 M. Evenals bij den Mont-Blanc het geval zal zijn, ntmoette men bij den Simplon eerst prachtig vast gesteente (de Mont-Blanc bestaat aan den buitenkant hoofdzakelijk uit kristallijn-gesteen te en wel uit protogine met gneis en glimmer leisteen) daarna stootte men op afbrokkelend materiaal, dat den weg vrij liet voor heete en koude waterstroomen. Toen moesten steeds nieuwe afleidingskanalen worden aangelegd, die nog thans het water naar buiten voeren. Erger nog was, dat plotseling de door aen druk van het gesteente voortgebrachte warmte toenam en steeg van 50 tot 53 graden. De werk lieden zakten in elkaar, ofschoon voortdurend koude lucht werd toegevoerd en ijskoud water in de gangen werd gesproeid. Intusschen hoopt men, dat de temperatuur in den Mont-Blanc la ger zal zijn door de nabijheid van zoovele gletschers. Bij den aanleg van den Simplon-tunnel moes ten 4000 man, terwijl dag en nacht werd ge werkt, een millioen kubieke meter steen en aar de uit den berg naar buiten brengen. Voor het doen springen van het gesteente werd 1350 ton dynamiet gebruikt. Men zal met de moderne instrumenten echter minder materiaal noodig hebben. Het zou van wereldbelang zijn, indien men nu, 35 jaar na den aanleg van den Simplon-tunnel, den Mont-Blanc zou gaan doorgraven. Een hin dernis zou worden weggenomen, die het verkeer eeuwenlang dwong groote omwegen te maken. Voor den Nederlander golden van de vroegste eeuwen af vooral twee vijandige elementen: vuur en water, beiden in één adem te noemen; niet omdat ze vrienden zijn, maar omdat ze in den nood zoo vaak samen gaan. Maar deze vijanden zijn ook onze groote vrienden. Het is merkwaardig te zien, hoe het vuur steeds minder te verteren kreeg naarmate de brandweer zich ontwikkelde, terwijl deze ont wikkeling gepaard ging met een geweldigen groei van het onbrandbaar materiaal. Juist toen de brandmogelijkheden groot waren, was 't blus schingswerk gebrekkig; nu de brandbaarheid van de wereld aanmerkelijk verminderde, is het bluschapparaat wonderlijk krachtig. Huizen, kathedralen, steden en dorpen zijn vergaan door het vuur en de mensch van vroe ger moest al zijn schatten verloren zien gaan, zonder een hand ter hulp te kunnen uitsteken. De beroemde Bossche St. Jan brandde tot drie maal toe af en met een taaien moed begon men telkens opnieuw aan den bouw van het Gods huis en daarvoor was minstens even veel noo dig als voor den bouw van een nieuw stads deel van Tokio, dat een paar jaar geleden honderden huizen in vlammen zag opgaan. Met eenige verbazing lezen we nu, dat de hui zen in de middeleeuwen niet alleen voornamelijk van hout waren opgetrokken, maar bovendien nog met teer en pik waren bewerkt en boven dien een rieten dak hadden. Wat moest de bluschemmer beginnen, als het vuur door deze knetterende huizen raasde? Het brandwezen was in dien tijd nog verre van georganiseerd. Bij den roep „Brand!" stormden de bewoners tierend en door een panischen schrik bevangen de straat op, waar ze elkaar in den weg liepen, met het gevolg, dat de emmers water, die men van alle kanten aandroeg, de kleeren klets nat maakten zonder ook maar de kans te hebben den vuur haard te bereiken. m de vijftiende eeuw begon men wat orde bi den gang van zaken te brengen. Er werden brandmeesters aangesteld, die niet zoozeer be last waren met het blusschen dan wel met het voorkomen van brand. Het tlusschen zelf werd nog altijd aan de burgerij overgelaten, maar er waren toen al speciale brandladders en lee- ren brandemmers, door de Brusselaars uit gevonden. In dezelfde eeuw werd een voorschrift uit gevaardigd, om de rieten daken te vervangen door „harde daken" en zelfs begon men meer en meer van de houten huizen af te zien en steenen huizen te bouwen. Dit kostte echter be langrijke financieele offers, zoodat het voor schrift slechts langzaam aan werd opgevolgd. Behalve den leeren brandemmer gebruikte men ook nog brandzeilen en brandhaken. De zeilen werden nat gemaakt en daarna tegen de be dreigde huizen in de omgeving opgehangen, om deze tegen de overslaande vlammen te be schermen. De haken dienden om brandende of gevaarlijke hellende muren omver te halen. De ladders en haken hingen op bekende plaatsen aan bruggen en muren en werden bij den kreet „Brand'' door den eersten den besten voorbij ganger meegenomen. Zoo ook ging het met de leeren em mers. Iedereen, die deze emmers in bezit had, zette ze na het nieuws van den brand buiten de deur, waar voorbijgangers ze meenamen. Iedereen, die kon, hielp mee, terwijl de brand meesters de leiding hadden. In dichte rijen ston den de blusschers en vormde files van den waterkant tot aan het brandende huis. De emmers gingen van hand tot hand naar boven en als ze leeg waren werden ze naar beneden gegooid. Zoo tobde men jaren lang door tot in het midden der zeventiende eeuw. In 1654 werd de eerste brandspuit in Amsterdam ingevoerd en hiermede werd een groote stap gezet in de richting van het moderne brandweerwezen. De brandspuit heeft steeds 'en overal indruk ge maakt. Als we de sirene in de hoofdstad hoo- ren gieren, kijken we op. Er is ergens brand en iets is er in ons, dat ons deelgenoot doet zijn. Op de dorpen is de bel van de brandweer voldoende om alle bewoners te doen uitloopea en hun dat merkwaardige gevoel te geven, dat een mengeling is van anèst en sensatielust. Ook die eerste brandspuit wekte dit gevoel. Het wès een sensatie! Vermoedelijk is de uitvinder van deze eerste spuit Daniël Stalpaert, destijds architect en brandmeester binnen Amsterdam. De spuit be stond uit een koperen ketel, dien men met water vulde, en die verbonden was met een pomp, waaraan twee lange armen waren beves tigd, die door acht man in beweging werden gebracht. Zoo dreef men het water naar een smalle, koperen spuit, die den waterstraal in het vuur spoot en die naar alle richtingen kon draaien. Natuurlijk beteekende deze spuit een groote verbetering en spoedig werd een flink aantal naar dit model vervaardigd. De nadeelen ech ter bleken pas, toen de winter aanbrak en de spui ten bevroren waren, zoodat menig brandend huis met den grond gelijk werd gemaakt zonder dat de brandweer iets kon uitrichten. Dit was o.a. het geval bij den groeten brand van de bekende drukkerij „Blaeu", waarbij de spuiten onbruik baar waren. Een ander bezwaar was de te korte straal, die wel den voorgevel kon bereiken, maar niet het dak, zoodat men soms gemoedelijk moest wachten tot de vlammer uit den muur spoten, alvorens tot den aanval over te gaan. Het eenige wat men doen kon was den muur drijfnat spui- ten, maar dit veroorzaakte zoo'n zondvloed, dat de blusschers reeds door groote plassen omgeven waren, voor zij het vuur konden bereiken. In 1670 woedde op het Realeneiland te Am sterdam een brand, die drie dagen aanhield en die historisch zou worden in de geschiedenis van de brandweer. Deze brand nJ. maakte een ge weldigen indruk op den populairen Jan van der Heyde, die zich reeds herhaaldelijk grondig had geërgerd aan de tekortkomingen van de spuiten. Hij zocht en vond. Het resultaat was een lichte spuit, die door enkele menschen naar den brand kon worden gesleept en die na een paar oogenblikken een flinken straal water gaf. In 1672 nam hij proeven, die betrekkelijk goed slaagden en die een feilen brand met succes bestreed. Maar hij was nog niet tevreden en daartoe was alle reden, hetgeen bleek bij een tweeden brand in hetzelfde jaar, waarbij de spuit op een verkeerde plaats was opgesteld Dit leidde er toe, dat de blusschers weinig ver trouwen toonden in de nieuwe spuit, maar Van der Heyde zag toch kans het publiek hevig te epateeren. Toen hij de juiste plaats had gevon den bij een paar loodsen, die ernstig bedreigd werden en die onder andere omstandigheden zeker zouden verbrand zijn, richtte hij zijn slan- genspuit hierop en in korten tijd had hij heeie watermassa's tegen en op de loodsen geworpen, zoodat zij behouden bleven. Daarna kreeg hij opdracht de oude spuiten om te bouwen en in 1861, toen de hoofdstad na een periode van oorlog vrijer ademde, werd zij van geheel nieu we spuiten voorzien. Tegelijk met deze vernieu- In het jaar 1898, toen de goudkoorts uitbrak, leerden de gelukzoekers de uitgestrektheid der North-West Territories kennen. Voor het eerst drongen blanken in grooten getale tot die streken door. En nog nam de bevolking per vierkante kilometer niet noemenswaard toe. Het is er bijna altijd winter. Gedurende de korte zomermaanden stikt men in het zuidelijkste deel van de droge hitte. Op dit tooneel speelden zich de goudgraversgeschiedenissen af, die Jack Lon don en Curwood zoo boeiend wisten te beschrij ven. Een land zonder w<etten, een land zonder einde. Maar die qualificaties berusten op schijn. Lang vóór de officieele politie er zich vestigde om er te regeeren in naam van hen, die thuis bij de warme kachel zaten en zich onder de palmen en vruchtboomen vermaakten, lang daarvóór, zeggen we, werd dit gebied al be- heerscht door een ongeschreven code. En een einde is er aan dit vlak van sneeuw en ijs ook immer geweest: in het Zuiden grensde het aan j gen. Ook duidt men ze wel aan als „Manhun- ters", menschenjagers. Het is de gewoonte, dat de beambten nooit eerder naar huis terugkeeren dan na de volbren ging van hun taak: de opsporing en voorgelei ding van den een of anderen bandiet. Kort geleden waren er met de gelukzoekers die aan het groote meer radium hoopten te vinden een paar gemeene individuen in het land ge komen. Ze hadden Indianen overvallen en uitge schud, een pelshandelaar half doodgeslagen en twisten uitgelokt bij het spel. En daarna waren ze aan de haal gegaan, in de overtuiging dat de 110 map politie niet bij machte zouden zijn hen in de oneindigheid op te sporen. Maar de R. C. M. P. had voor dat baantje geen 110 menschen noodig, niet eens 10. Twee mannen trokken er op uit, volgden geduldig ieder spoor, ondervroegen iederen Indiaan, spraken met iede- ren jager en lieten niet af. Op 80 gr. N.B. hadden de twee boeven zich verschanst. De manhunters bleven wachten, tot het tweetal geen water meer had en zich overgaf Op het Ellsmere-eiland staat het verste blok huis van de Noordelijkste politie ter wereld. Het bevindt zich op 3000 km. afstand van de dichtst bijzijnde nederzetting der blanken. Hier zitten voortdurend acht mannen op de wacht, waar onder vier Eskimo's of kleurlingen. Na drie of vier jaar moeten de blanken worden afgelost, maar merkwaardig is het, dat ze altijd naar hun kouden post terug verlangen. De radio verbindt hen met de dichter bevolkte Wereld. Neen, het is er niet kwaad; nu en dan een bandiet bij den kraag te pakken, een beetje tegen de kou kunnen en van sleetjerijden hou den, dat zijn de voorwaarden waaraan een „mountie" moet voldoen. Waarbij hij dan in dit bijzondere geval nog dient te kunnen feest vieren. de steden. In het Noorden aan de pool, of vol gens de papieren aan den 86sten graad N.B. Eens waren daar alleen jacht- en slachtvelden De Indianen en de Eskimo's joegen er elkander op, slachtten er elkaar af, en in hun vrijen tijd hoedden ze het vee en vingen wild. Geen der beide volken haatte de blanken, maar alle twee vloekten ze den ander, 's Zomers drongen de Cn- dianen de Eskimo's onstuimig naar het Noorden, 's Winters kwamen de laatste terug en dropen de Roodhuiden af. En zoo kwam het, dat de taak van de „North west Mounted Police", de bereden politie van het Noorden, eigenlijk in den beginne van vredelie- venden aard was. Zij werd naar Alaska gestuurd om de Indianen en de Eskimo's met elkaar te verzoenen. Het bleek evenwel spoedig, dat er ander werk aan den winkel was. Er zat geboefte in de country. Meestal waren het blanken. Dus hadden de dertig jongens gerecruteerd uit de vermetelste ruiters van het Canadeesche leger hun handen vol. Tegenwoordig heet het instituut de „Royal Canadian Mounted Police", Koninklijke Canadee sche Bereden Politie. Zij telt honderd en tien leden, en in de wandeling noemt men haar de R. C. M. P. De agenten heeft men den naam „redcoats" gegeven, omdat ze roode jassen dra- Eenige dagen geleden werden de bezoekers van een volksrestaurant te New-York in hevige opwinding gebracht, doordat achter elkaar in de localiteit twee sterfgevallen plaats hadden. Om twee uur 's middags zette een ingenieur, die tot de stamgasten van deze armelijke ge legenheid behoorde, zich aan een tafeltje in de nabijheid van de toiletten. Daarna bestelde hij een schotel, waarvan hij echter niet at. In plaats daarvan at hij een stuk koek op, dat hij zelf had meegebracht. Ongeveer tien minuten verstreken, toen stond de ingenieur plotseling op, verdween huiverend naar het toilet, waar hij niet levend meer uit te voorschijn kwam. Intusschen was op de plaats, die de ongeluk kige had verlaten, een oude vx;ouw gaan zitten. Plotseling verbleekte ook zij, begon te huiveren en overleed op ongeveer dezelfde manier als kort te voren de man. Natuurlijk stelde de po litie spoedig een onderzoek in. De autoriteiten ontdekten tot hun verwondering, dat de vrouw vierduizend dollar baar geld bij zich droeg. Bij onderzoek van het slaapkamertje, dat zij ge huurd had, trof men bankafrekeningen aan, waaruit bleek, dat de gestorvene 41.000 dollars had bezeten. Het is te begrijpen, dat een en ander nogal wat consternatie tengevolge had. Bestond er eenig verband tusschen het vreemde overlijden van de bedelares en haar groot vermogen? En zou men den dood van den ingenieur met dien van de vrouw mogen vergelijken? Bijgeloovige gasten helden tot de meening over, dat het gevaarlijk was aan het tafeltje, waar het dub bele ongeluk gebeurd was, plaats te nemen. Maar vanzelfsprekend was de politie met deze oplossing niet tevreden. Na lang zoeken stelde de politie de ware toe dracht der zaak vast. De ingenieur was met 'n geprepareerd stuk koek vergiftigd. Hij had ech ter niet één, maar twee stukken meegebracht. Waarschijnlijk lag het aanvankelijk in zijn bedoeling beide stukken te verorberen, maar voor hij aan het tweede, dat hij op de tafel had gelegd, was toegekomen, had het vergif reeds uitgewerkt. De oude vrouw, die ziekelijk gierig w^s en zonder daartoe gedwongen te zijn haar kost bij elkaar bedelde, had de gewoonte de volksrestaurants af te loopen en daar de resten, die op de tafels waren achtergebleven, bijeen te garen. Toen zij het stuk koek had zien liggen, had zij zich er onmiddellijk mees ter van gemaakt. 9

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 8