i/an f75.615.- JCet vedaal van den daa E,/k ben n/et geschrokken, maar Ik. Confectie voor oude kleederdrachten keerden wij heden uit I O N Z E 251e U I T K E E R I N G hi. TELEURSTELLINGEN, DIE MEN VERGEET WINTERTIJD DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS Annie vindt een spoor I vergelding i ZATERDAG 7 OCTOBER m De wraak van 1919 Weekend voor 5000 jaren Oudheidkundige vondsten in Perzië IHET GEVAL LEAVENWORTH lil 26 Het Deensche platteland heeft iets frisch en nets, dat het doodsche Kopenhagen niet bezit UTRECHT Als *t vroeger pias- en waschdag was Dan was het van den morgen Tot *s avonds laat in *t huisgezin Een zuchten en een zorgen. Wie tegenwoordig waschdag houdt Hoeft zich geen zorg te maken De musschen schreeuwen om het hardst ingevolge de voor onze abonnes geldende gratis-ongevallen-verzekering aan den heer BERENS te Enschedé, wegens een aan hem over- komen verkeersongeval. Dit is I WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN 1 aan onze verzekerde abonnes is uitgekeerd. DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS f Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, A'dam PLATS DU JOUR EN a LA CARTE W/K DENK et? DVEr'h0E~^\ JdlJNJIIHPKL. ÜA7°ns steken] verpletterde zoo toeval- BEHEDE/VROLDE, DAAR IJ A a 72:77 DVEESNSNAj VuN'ïn"WAARHST//r keh ^^schrok- (Taam °A7IEMAr/0 k IJ ottert eb acht, maariz Resultaten van een Zweedsche expeditie AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNA K. GREEN Schimmen leven langer dan menschen. De kreupele concierge die de ophaalbrug be waakte, is dood; verdwenen is ook een vrouw, die ansichtkaarten verkocht dicht bij het steenen portaal; en er is geen schildwacht meer op de borstwering, die de gracht bestrijkt. Alleen de schim is dezelfde gebleven. Ik vind haar steeds terug, telkens als ik in deze omge ving vertoef. Ik schaam mi; bijna om er weer over te spreken, maar het schijnt onmogelijk door Elseneur te gaan en den drempel van het kasteel van Kronborg ce overschrijden zonder den onsterfelijken naam uit te spreken. Aan den voet van den Westelijken muur, waar wij de schim van Hamlet willen zien dwalen, klimt een egelantierstruik omhoog, waarvan de geur absoluut niet herinnert aan den droefgeestigen Deenschen prins. En daarboven op de spitse nok der groen bemoste daken zwieren sierlijk de meeuwen, die kwamen aanvliegen uit Zweden. Het motorgeronk verdrijft alle dichterlijke droomen. En ik rijd den weg op, die Elseneur en Kopenhagen verbindt De Denen zweren, dat hun hoofdstad de mooiste is van 't Noorden. Ik heb achting voor de Denen, maar geloof nen niet. Bij Stockholm kan Kopenhagen het niet halen; het stelt te leur vergeleken bij Oslo; en als men zich op een wandeling door Kopenhagen het stadsbeeld van Amsterdam voor den geest roept, lijkt de Deensche hoofdstad heel doodsch. Kopenhagen leeft van rentenieren. De rijk dom dezer stad vloeit voornamelijk voort uit de zuivel-fabrieken van het platteland. Van daar het bleek uiterlijk der bevolking: vleesch zonder spieren- Het décor van sommige monu menten getuigt eerder van de grootheid van het verleden dan van de huidige cultuur. Meer dan de paleizen, kerken en musea bewonder ik de vele koepels en torens die boven de daken der huizen uitsteken. Men ziet ze bij dozijnen tegen aen horizon, en zij hebben de grilligste vormen; de klassieke '„tijl en de Chineesche zijn eveneens vertegenwoordigd en men vindt er de halve maanglobe, den spitsboog, den kro- kodilvorm en wat al niet meer. Tegen den blee- ken zomerhemel lijkt het silhouet van Kopen hagen een uitgestrekt décor van groen porse lein en verguld email. Maar dit silhouet maakt geen artistieken in druk. Het geeft noch het verheffend gevoel der gothische steden, noch de veilige rust van de plaatsen langs de Middelandsche Zee, ook niet den indruk van melancholie, welke som mige bouwwerken van den Islam opwekken. Hier hebben alle tradities en invloeden elkander ontmoet. Romaansche kunst, Vlaamsche go- thiek, Italiaansche Renaissance, Duitsche Barok, Engelsche pseudo-gothiek, Fransch klassicisme. Alles treft men hier aan naast elkaar, en het geheel is niet in staat de stad een schilderachtig cachet te geven. Er ts hier meer zonderlings dan moois en alles getuigt meer van praalzucht dan van kracht. Zou dat een teeken zijn van de zwakheid van het ras? Sommige oudere schrijvers ontkennen dit, maar meer moderne geschiedschrijvers geven het toe. De geschiedenis van Aegesen eert het heldendom der oude krijgers en Deensche ver overaars; Brandes en Schack hekelen de aan geboren luineid der Deensche bevolking, welke al drie eeuwen lang naar vreemd model leeft- Het Deensche land, dat ik van Noord tot Zuid en Oost tot West doorkruiste, is echter een uitstekend landbouwland in den meest modernen zin van het woord. Het eiland Seeland is één groote goed ver zorgde grasvlakte, de provincie Fühnen is een ZIEKENHUIS EN PENSION Broeders „SI JOANNES DE DEO" Opname van mannelijke patiënten van alle gezindten en leeftijd. ontzaglijk melk-reservoir en heel Jutland is één korenveld. In dit land, dat uitsluitend land- bouwland is, heeft de industrie grooten invloed gekregen. De rationalisatie heeft op elke stad en elk dorp een stempel gedrukt. Maar ondanks deze eentonige mechanisatie heeft het platte land iets frisch en nets, dat het doodsche Ko penhagen niet bezit. En het eenige, wat men betreurt, als men door deze dorpen rijdt, is, dat overal de oude kleederdrachten nu verdron gen zijn door confectie-costuums. Om te weten te komen, dat de Deensche boermnen voor honderd jaar een veelkleurig wollen kleed droegen met een keurslijf, doorweven met gouddraad en mouwen van kant; dat de jonge Deensche vrouwen in den Sleeswljkschen oor log him eigen linnen weefden op houten weef- toestellen, zelf het bier bereidden in holle kuipen en de gerst fijn stampten in koperen mortieren, moet men naar de ethnografische musea van Kopenhagen gaan of historische, gravures koopen, die ten gerieve van vreemde lingen bij honderden voorhanden zijn. Maar al deze teleurstellingen vergeet men. als men temidden van korenvelden dien wijden horizon ziet, die uitgestrekte grasvelden, hier en daar gevlekt door wolkenschaduwen; die lichten van de schemering- welke de boomen schijnen te bestuiven met goud-poeder; het land is vlak, geen heuvels, geen valleien; niets weerhoudt de stormwinden, die van zee komen aangolven en de halmen van tarwe en gerst deemoedig neerbuigen. Een eilandenrijk; zelfs midden op Jutland, waar men rechts noch links de zee kan zien, voelt men haar tegenwoordigheid; overal waait een zilte geur en als men bi: een draai van den weg plotseling weer voor den uitgestreteten waterspiegel staat, is men geenszins verrast; men vindt het natuurlijk en had het al lang verwacht. Nu ben ik op de pont, die me naar het vaste land van Europa terugbrengt. Wij komen ter hoogte van Sleeswijk en leggen aan bij het versterkte Kolding, waar vroeger de Duitsche grens was. Maar nu wachter., de douanebeamb ten U honderd kilometer Zuidelijker- Dat is de wraak van 1919. E.Ostermann Co's Handel Mij.N.V., Amsterdam. Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht 1UIIIIIIIIIIIIIIIIII lllllllllllllllllina Voorloopig wordt de zomertijd, I Helaas, weer opgeschort i En de gevolgen daarvan zijn: De dagen worden kort. i Maar goed beschouwd en wel gezien Vergist men zich hiermee! 1 Men zet toch immers morgen vroeg De klok van drie op twee? I Van drie op twee zegt zooveel als Een dag van langer duur, Dus Zondag wordt een zaligheid Van vijf en twintig uur! Op Zondag nog een uur cadeau.... Men krijgt alleen maar spijt, Dat élke Zondag niet begint Met nieuwen wintertijd! i Helaas, het blijft slechts bij één keer =j En ook dat ééne uur, Gelijk men ondervinden zal, Dat wreekt zich op den duur. Het leven blijft zooals het is, 1 1 Men heeft alleen den nacht, Door die verschuivingdoodgewoon Een uurtje éér gebracht. En dus moedwillig gaan wij nu Het donker tegemoet; 't Is slechts het electrische licht, Dat daar iets tegen doet! I Of men al zelf dit prettig vindt, i Hetzij dan ja of nee, Het helpt u niet... dus zet vannacht De klok van drie op twee! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) tiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'i'iK Illlllllllll TiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiririiiiiiiiiiiiiiT Het leven der oude Egyptenaren kan tot in de kleinste bijzonderheden worden nagegaan. Hoe leefde b.v. Ti, die in zijn tijd een gelukkig en welvarend man was? Men ziet het bij een bezoek aan zijn grafkamer in Sakhara, welke minstens 4800 jaar oud is. Ti leefde in Memphis onder de oude dynastie en bekleedde het goedbetaalde ambt van rijks bouwmeester. Deze goede positie veroorloofde hem den bouw van een mastoba, een graf kamer, versierd met wandschilderingen, die zijn levensloop weergeven. Hij wordt daar afgebeeld als een gezonde jonge man met ronde kin en groote oogen. Ti's gewone dagen verliepen als volgt: de jonge Egyptenaar werd door zijn oude slaven gewekt. Hij nam in stilte zijn ontbijt, bestaande uit enkele vijgen en een schaal melk, terwijl zijn getrouwe dienaar in een hoek te wachten stond. Dan ging Ti aan zijn werk. Hij reed naar het bouwterrein, waar hij toe zicht hield bij de oprichting van een pyramide. Daar bleef hij een heelen dag; pas tegen den avond keerde hij naar huis terug. Uit de wandschilderingen maken wij op, dat Ti iede- ren „Zondag" een tochtje naar buiten onder nam, juist zooals wij nu een weekend houden. De meest geliefde sport voor de Egyptenaren was roeien en jagen. Ging Ti niet met groot gevolg op jacht, waarbij hij zijn luxe boot door vele dienaars liet roeien, dan bracht hij zijn weekend bij voorkeur door in gezelschap van zijn vrouw. De oude dienaar zorgt voor de uitrusting, welke bestaat uit een mand met eetwaren, zooals ook door moderne echtparen bij het weekend meegenomen wordt. In een rank bootje zitten minzaam lachend heer Ti en Ai. 's Avonds begint de tocht. De nacht wordt doorgebracht aan de oevers van den Nijl. Als de zon opgaat, begint Ti te jagen. Hij treft het wild voornamelijk eenden met zijn werpspies. De schoone Ai schept, vreugde in de rol, die anders aan wilde katten toekomt: zij mag 'net wild apporteeren. Over gelukkig springt zij in het water achter de eenden aan en heeft zoo de gelegenheid haar zwemkunst te toonen. Na de jacht roeit het vroolijke paar urenlang over den Nijl. De boot zelf is een zeer licht vaartuig, een soort kano, zooals nu bij de watersport gebruikt word. Als er onderweg nog vogels opvliegen, snort Ti's werpspeer weer door de lucht. Deze speer is gekromd in den vorm van een S en kan een gevaarlijk wapen zijn in een geoefende hand. Wordt er een vogel getroffen, dan springt Ai nog eens in het water om den buit te halen. Ti helpt de jonge dame in de boot. Dan zoeken zij een mooi plekje in het oeverriet om te gaan picknikken. Daarna neemt Ti een zonnebad. Ai gaat dan bloemen plukken, die zij als aan denken mee naar huis wil nemen. Langzaam wordt het donker. Ti sterkt zich met een koe len dronk uit den leeren wijnzak en maakt alles gereed voor den terugtocht. Twee geluk kige menschen, blij gestemd door het zonlicht, de frissche lucht en de lichaamsbeweging in de vrjje natuur, keeren terug in het alledaag- sche leven. De zon brandde als een vurige bol boven de Mohave-woestijn. De twee mannen, die al eenige dagen met den moed dei- wanhoop zich door het mulle zand voortsleep ten, begonnen ernstige teekenen van uitputting te vertoonen. Vooral Brand, de oudste, kon zich nog slechts met de grootste moeite op de been houden. Ook zijn gezel Jerry Lamark liep reeds voorts in een toestand van halve verdoo- ving. Tegen het einde van den dag viel Brand in de schaduw van een kale rots neer, óp van vermoeidheid. „Jerry," steunde hij moeizaam, „ik kan niet meer. Laat me hier maar liggen en ga alleen verder. Het is nog twee dagmar- schen. Je zult er wel komen." Jerry Lamark keek zijn compagnon strak aan. „Bedoel je dat je het niet meer haalt?" vroeg hij. „Ik kan geen stap meer doen," gaf Brand ten antwoord. „Laat me hier rustig sterven en ga alleen verder. Neem mijn goud mee. En hier. steek je hand in mijn borstzak.daar vind je papieren. De naam en het adres van mijn vrouw. Geef haar mijn goud. Ze heeft het hard noodig." Even heerschte er een stilte. Aan den weste lijken horizon ging de zon bloedrood onder. Brand hijgde. „Jerry," drong hij aan, „zul je voor mijn vrouw zorgen? Zal je haar het goud brengen? Ja? Dan is het goed. Je weetwij zijn altijd goede kameraden geweest. En geef mij mijn deel van de levensmiddelen en van het water. Mogelijk kan ik nog in leven blijven totdat je met hulp terugkomt. Als het goedgaat, kunnen ze in drie dagen hier zijn. Misschien red ik het nog zoolang." Zijn keel was droog. De adem ging fluitend. In Jerry's oogen weis een harde glans ge komen. Hij nam Brand's veldflesch en begon het.water er in over te gieten. Tenminste dat was het wat Brand meende te zien. Er kwam echter geen druppel water in Brand's flesch. Met de levensmiddelen handelde hij op gelijke wijze. Dan drukte hij zijn kameraad de hand beloofde nogmaals voor de toezending van het goud zorg te dragen en begaf zich op weg. Na twee moeilijke dagen bereikte hij een bewoonde post aan den rand van de woestijn. Hij was gered! Op de vraag waar zijn com pagnon gebleven was, antwoordde hij: „Brand is gestorven tengevolge van een beet van een pofadder. Ik heb hem nog kunnen be graven om den gieren geen kans te geven zijn lijk te verslinden." Men had geen redm om aan de waarheid van zijn woorden te twijfelen. Brand's papieren had hij verbrand. De vrouw van zijn kameraad ontving het goud nooit. De aantrekkingskracht van het goud had Jerry Lamark echter zoozeer in haar greep, dat hij twee jaar later, nu met een kleine expe ditie de woestijn weer binnentrok, om de aan geboorde ader verder af te werken. Hij was in die twee jaar heel wat ouder ge worden. De harde trekken in zijn gelaat waren veranderd in groeven. In zijn oogen was iets rusteloos gekomen, iets schichtigs. Nooit had hij meer over Brand gesproken, maar de herinnering aan zijn achtergebleven kameraad hinderde hem vaak en bezorgde hem slapelooze nachten. Zooals te verwachten was, werd het een moeilijke tocht, maar Jerry was goed uitgerust, zijn muilezels flink bepakt en zijn metgezellen waren in de woestijn even goed thuis als hij. Er was alle reden om te verwachten dat de kosten volop zouden worden goedgemaakt. Het was alleen het gebrek aan levensmidde len, dat Jerry en Brand twee jaar geleden had genoodzaakt het goudgraven te staken. Thans, met de nieuwe hulpmiddelen, zou er een flinke hoeveelheid van het edele metaal gedolven kun nen worden. In de schaduw van een kale rots wer den tweeden dag het bivak opgeslagen. Na het eten trok Jerry zich in zijn tent terug. ZIE JE WELDAAR WA 5 HET HET HEEFT VANUIT D/EN HOEK^ DAAR EEN EANGEN WEG MOTTEnX A FLECtQE/i. IK ZIE HIE TIH, HOS HET DAAR LOS HEEFTKUNHFNf RAKEN, TEH Z/J lEMAHD HET1 HEEFT VOORT C EDUWD. HET IHAi EEN6R00T ftonBLOKCOkL Kt IK DAAR EE/Vj SAHOy/ oaar'seen SPOOR. /EMAHD\ HEEFT DAT ROTS-, I /SLOK NAAR. ONS WE GEROLD. IET O HO JU/S TH/E T AA HG EN AAM Ai) E TOT DE ONOEKK/NGKOMT, DA T I HAND GEPOOGD HEEFT JE VAN KA H T\r TE NAKEN, EEN OOK WAS HET N/ET DIE LATEN GEEN WOKEN NA. GEN/OF NE SAr/ny, HET is BETER ALS WE DA T VOOR OHS HOUDEN, WE GA A H HIER VANDAAN. EN LATEN HET HOL VOOR 1A/A7 HET 5J Over de woestijn lag de stilte des doods. Plotseling kraakte een schot. Een kreet weer klonk. Ontzet sprongen de mannen op en ren den naar Jerry's tent. Jerry Larmark lag stuiptrekkend op den grond. Binnen weinige oogenblikken gaf hij den geest Het was een verraderlijke pofadder, die een einde aan zijn leven had gemaakt. Jerry had nog getracht het ondier dood te schieten, maar had gemist. Zwijgend stonden de mannen om het lijk. Nog denzelfden avond dolven ze een kuil om hun overleden leider oppervlalkte stootten ze op iets, dat bij nader onderzoek een menschelyk skelet bleek te zijn. „Alweer een arme drommel, die in de ver stikkende hitte gestorven is," werd er gezegd. Het was niet zoo ongewoon om menschelijke overblijfselen in de woestijn te vinden. Maar wat hun aandacht gaande maakte was een notitieboekje, waarin met onbeholpen letters het volgende stond geschreven: „Ik heb Jerry gevraagd mij water en levens middelen achter te laten, maar hij heeft me bedrogen. Ook gaf ik hem mijn deel van het goud, om het aan mijn vrouw te doen toeko men. God mag weten of ze het ooit gekregen heeft. Waarom zou Jerry mij aan den honger dood prijsgeven en toch voor mijn vrouw zor gen? Dit is het einde. De gieren zijn al eenigen tijd in de nabijheid. Ik heb dorst. God zij mijn ziel genadig. Brand." De Zweedsche archeologische expeditie, wel ke verleden jaar September naar Noord-Oos telijk Perzië vertrokken is, om daar opgravin gen te doen, is na een succesvolle reis in Zwe den teruggekeerd. De uit zeven personen bestaande expeditie, waaronder de vrouw van den leider, Arne, con servator der Zweedsche oudheden, had tot voornaamste taak het beschavingspeil te onder zoeken van het koperen tijdperk in Noord-Oos telijk Perzië, dat een verbinding schijnt te heb ben gevormd tusschen de huidige beschavingen in het Verre Oosten 'en die van Westelijk Azië tlrak, Klein-Azië, Zuid-Rusland en de Balkan). In Februari van dit jaar kreeg de expeditie van de Perzische regeering een concessie voor de opgravingen met een geldigheidsduur van vijf jaar. Ten Noorden van den berg Elbrus en ten Oosten van de Kaspische Zee strekken zich de groote Turkmenische steppen uit, welke talrijke sporen vertoonen in de oudheid langdurig be woond te zijn geweest. Op 16 K.M. ten Noorden van Asterabad be gon men een groote „tepé" te onderzoeken, d. i. een stadsruïne met aarde bedekt, ter lengte van 180 M., breedte van 150 M. en hoogte van 8M-v Een honderdtal werklieden werd In dienst genomen en in drie maanden kon men een op pervlakte van 800 vierk. M. onderzoeken. Men vond hier Mohammedaansche graven van 800 1000 jaar na Chr., aardewerk en munten. 100 K.M. ten oosten van deze „tepé" vond men temidden van graven, de fundeering van een ronden graftoren in baksteen gebouwd, da teerend van 997 na Chr. Dieper gravend, vond men graven, dateerend uit een periode, welke met het einde van het koperen en het begin van het bronzen tijdperk overeenkomt. Deze graven bevatten rijk gemodelleerd aar dewerk en de geraamten bevonden zich altijd in hurkende houding. Deze vondsten vertoonen overeenkomst met die welke vroeger gedaan zijn in het Ur der Chaldeeën. Verder trof men aan baksteenen muren, put ten, vuurhaarden, resten van geofferde scha pen en aardewerk. In totaal heeft men 260 geraamten gevonden, doch de „tepé" moet er wel 5 a 6000 bevatten. Bijna 2000 voorwerpen zijn verzameld, waar onder ongeveer 400 gave aarden potten, gereed schap van been en silex, speerpunten, koperen armbanden en oorringen, alsmede eenige gou den en zilveren versierselen en parels. Overeenkomstig de Perzische wetten, is de helft van deze vondsten het eigendom gewor den van de Perzische regeering, terwijl de an dere helft naar Zweden zal worden gebracht. Door deze onderzoekingen is een stevige ba sis gelegd voor de prae-historische chronologie van de Turkmenische steppen. Met acht het mogelijk dat een deel der ge vonden voorwerpen dateert tot 3500 vóór Chr. In de Turkmenische steppen bevinden zich ruim 300 in ruïne liggende steden. De expeditie heeft deze alle op kaart ge bracht en bovendien nauwkeurige metingen verricht. LA II n C II HET BEKENDE NEDERLAND- U H U C 11 SCHE BANGOR HOTEL, Eigen.: W. J. DAMMAN, 36-37 Bedford Place W.C. 1 zendt TJ op aanvrage gratis een Hollandschen gids met plattegrond. 1 JJ I op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofliïfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/Ï WJ een ongeval met f O Cf! bij verlies van een hand f 1 O C Dij verlies van een f Cfi bij een breuk van A fk by verlies van *n Atte 0.0 OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen O 1/1# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f OU»~ doodelijken afloop# een voet of een oog# A £t O* duim of wijsvinger t#l/«~been of arm# Tri#»" anderen vinger „Mijnheer Clavering!" Zijn hand rustte op de deurknop. Toen groette hij mü zeer beleefd en vervolgde: „Ik dank u voor uw welwillendheid, mijnheer Raymond, en ik hoop, dat u over dat onder werp niet zult hoeven na te denken, voor u mij weerziet." Hij groette nogmaals en verliet mijn kamer. Een oogenblik was de verrassing mij te mach tig. Waarom was hy by my gekomen met dat verhaal, als hy.niet.... Maar die mogelijkheid wilde ik niet onder oogen zien. Eleonore ge trouwd, en met dezen man! Neen, neen! Alles, maar dat niet! Toch kon ik die gedachte niet van my afzetten. Om aan deze marteling te ontkomen, nam ik mijn hoed en snelde de straat op, in de hoop, Clavering te vinden en een verklaring te krijgen voor zijn vreemd ge drag. Toen ik buiten was, keek ik naar alle kanten, maar hy was verdwenen. Ik ging weer naar mijn kantoor, zonder den twijfel die in my rees te hebban kunnen verdringen. Om v^jf uur ging ik naar het Hoffman Hotel en vroeg naar Clavering. Men zal zich mijn ver bazing kunnen voorstellen, toen ik hoorde, dat hy scheep was gegaan voor Liverpool en dat ik dus de hoop om een onderhoud met hem te heb ben, moest opgeven. Ik kon het niet gelooven, maar de koetsier, die Clavering naar mijn kan toor had gereden en van daar naar de boot, be vestigde my dit nieuws. Ik schaamde myzelf, dat ik een man, op wien een ernstige verden king rustte, zoo kalm had laten ontsnappen. Ik moest Gryce inlichten over het gebeurde en wel direct. Maar het was zes uur, het uur waarop het onderhoud met Harwell was vastgesteld en dat wilde ik niet missen. Ik stopte even by het postkantoor en waarschuwde den detective, dat ik 's avonds bij hem zou komen. Toen keerde ik terug naar myn kantoor, waar Harwell my reeds wachtte. ZEVENDE HOOFDSTUK Trueman! Trueman! Trueman! Trueman Harwell kon my geen enkele ophel dering verschaffen; hy kwam alleen om zich te verontschuldigen over de heftige woorden, die hy den vorigen dag had geuit en die, volgens zijn zeggen, niet voldoende gebaseerd waren om een beschuldiging te kunnen inhouden. „Toch had u een reden voor die woorden," riep ik uit, „of u bent gek." Hy fronste de wenkbrauwen en er verscheen een sombere uitdrukking in zijn oogen. „Dat hoeft nog niet," antwoordde hy. „Ik heb vaak genoeg menschen in een oogenblik van verrassing dingen hooren beweren, die even on gegrond waren als mijn beschuldiging en toch zou men hen niet voor gek willen verslyten!" „Verrassing? U moet mijnheer Clavering toch kennen. Het feit alleen, dat u een vreemdeling in de hall zag, verklaart u verbazing niet, myn heer Harwell. Gaat u zitten," vervolgde ik ge biedend, „het is een ernstige kwestie en ik ben van plan daanir klaarheid te brengen. U hebt mij gezegd dat, als u iets wist, dat juffrouw Eleonore zou kunnen vrypliten, u het mij dade lijk zoudt melden. U weet iets, mijnheer Har well n naam der gerechtigheid gebied ik u te spreken!" „U vergist zich," antwoordde hy op noschen toon, „ik weet niets. Ik heb mischien redenen om iets te vermoeden, maar mijn geweten laat my niet toe, de reputatie van een eerlyk man in koelen bloede af te breken en nog minder om een beschuldiging te uiten, die ik niet kan bewijzen." „Dat hebt u reeds gedaan," antwoordde ik op koelen toon," vergeet niet, dat u in myn te genwoordigheid mijnheer Clavering als den moordenaar van mynheer Leavenworth hebt aangeduid." „U maakt daar misbruik van, om my aan een soort verhoor te onderwerpen," zei hy op zach- teren toon. „U wordt dus alleen maar door gewetensbe zwaren teruggehouden?" „Ja, maar ook, doordat de feiten niet vol ledig zyn." „Dat zal ik kunnen beoordeelen, wanneer ik u gehoord heb." Hy keek my aan en ik was verwonderd over de schittering in zyn oogen; biykbaar was zyn overtuiging sterker dan zyn bezwaren. „Mijnheer Raymond," begon hij, „u bent ad vocaat en waarschijnlijk een practisch mensch; maar toch weet u misschien, wat het wil zeg gen, een gevaar te voeden voor men het ziet, allerlei invloeden om zich heen te bespeuren en niet te begrijpen wat je zoo geweldig aan grijpt, totdat het toeval je de tegenwoordigheid van een vijand, het voorbygaan van een vriend of de nabyheid van den dood openbaart." Op dat moment boeide hij my. Hy ver volgde: „Als u deze gevoelens niet kent, kunt u niet begrijpen, wat ik deze laatste drie weken heb geleden." Hij beheerschte zich weer en nam zijn ge wone stugge houding weer aan; dat beloofde weinig voor myn nu gewekte meuwsgierigheid. „Neem mij niet kwalyk," antwoordde ik haas tig, „maar het feit, dat ik zelf die gevoelens niet ken, belet niet, dat ik mij de emoties van men schen, die meer dan ik aan dergelijke gevoelig heid onderhevig zijn, zeer goed kan voorstellen." „Dan vindt u het niet belachelijk, als ik u vertel, dat ik den dag voordat mijnheer Leaven worth vermoord werd, in myn slaap alles zag, wat den volgenden dag is gebeurd; ik heb hem zien vermoorden, ik zag. Zyn handen balden zich tot vuisten en zyn stem stierf weg tot een zacht gefluister vol af schuw. „Ik zag het gezicht van den moordenaar!" Ik beefde alsof een spook my had aangeraakt. „Wie was het?" stamelde ik hijgend. „De man dien ik gisteren in de hall zag." Hij veegde groote zweetdruppels af, die op zyn voorhoofd stonden. „U beweert, dat de man, dien u in uw droom zag en dien u gisteren in de hall zag, een en dezelfde zijn?" Hij knikte bevestigend. „Vertel my uw droom," zei ik. „Luister," begon de secretaris met een stem die van angst beefde. „Het was in den nacht voordat mynheer Leavenworth vermoord werd; ik was rustig en kalm ingeslapen, toen ik plot seling vol schrik wakker schoot. In de duister nis weerklonk een kreet, een kreet die niets menscheiyks meer had, en een stem die ik niet kende gilde driemaal achter elkaar mijn naam: Trueman! Trueman! Trueman! Ik richtte mij op en hoorde, zooals dat soms in een droom ge beurt, een geluid in de hall.... Het volgend oogenblik sloop er een man van hooge gestalte de studeerkamer binnen. Toen leek het alsof ik een ander werd; ik was geen derde die als toeschouwer een gebeurtenis by woont; ik was mynheer Leavenworth zelf, die voor zijn bu reau zat en het onheil voelde naderen, zonder een geluid te kunnen geven of een beweging te kunnen maken. Ik wist precies wat die man deed; hij ging achter mij langs, de slaap kamer binnen, naar de lade waarin de revolver lag, greep het wapen met geoefende hand en ging vlak achter mij staan.... met zijn vinger aan den trekker.Ik zag in myn droom het gezicht van dien man zoo duidelyk, dat zyn trekken onuitwischbaar in myn geheugen zyn geprent. Het was dat van den man, die gisteren, na afscheid van juffrouw Mary Leavenworth te hebben genomen, voor onze oogen de hall door liep." ACHTSTE HOOFDSTUK Een vooroordeel Een oogenblik was ik in den bon van een bygeloovige vrees, maar mijn gewone sceptische natuur nam de overhand; ik hief het hoofd op en zei: „U beweert, dat dit alles op den dag vóór de misdaad gebeurde?" Harwell knikte en zei: „Het was een waarschuwing." „Waar u dan toch geen rekening mee gehou den hebt!" „Neen; ik heb vaak nachtmerries en ik dacht er pas weer aan, toen ik mynheer Leaven worth's lijk zag." „Nu verbaast uw vreemde houding by het onderzoek my niet meer." „O mijnheer," antwoordde hy met een be droefden glimlach, „niemand kan beseffen, hoe veel inspanning het mij gekost heeft, om toen niets los te laten over den moord en over de manier, waarop hy was gepleegd." (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 13