i/an
f75.615.-
JCet vedaal van den daa
E,/k ben n/et geschrokken, maar
Ik.
Confectie voor oude kleederdrachten
keerden wij heden uit
I O N Z E 251e U I T K E E R I N G
hi.
TELEURSTELLINGEN, DIE
MEN VERGEET
WINTERTIJD
DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS Annie vindt een spoor
I vergelding i
ZATERDAG 7 OCTOBER
m
De wraak van 1919
Weekend voor 5000
jaren
Oudheidkundige
vondsten in Perzië
IHET GEVAL
LEAVENWORTH
lil 26
Het Deensche platteland heeft
iets frisch en nets, dat het
doodsche Kopenhagen
niet bezit
UTRECHT
Als *t vroeger pias-
en waschdag was
Dan was het
van den morgen
Tot *s avonds laat
in *t huisgezin
Een zuchten en een zorgen.
Wie tegenwoordig
waschdag houdt
Hoeft zich geen zorg
te maken
De musschen schreeuwen
om het hardst
ingevolge de voor onze abonnes geldende
gratis-ongevallen-verzekering aan den heer
BERENS te Enschedé, wegens een aan hem over-
komen verkeersongeval. Dit is
I WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN 1
aan onze verzekerde abonnes is uitgekeerd.
DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS f
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, A'dam
PLATS DU JOUR EN a LA CARTE
W/K DENK et? DVEr'h0E~^\
JdlJNJIIHPKL. ÜA7°ns steken]
verpletterde zoo toeval-
BEHEDE/VROLDE, DAAR
IJ A a 72:77 DVEESNSNAj
VuN'ïn"WAARHST//r
keh ^^schrok-
(Taam °A7IEMAr/0 k
IJ ottert eb acht, maariz
Resultaten van een Zweedsche
expeditie
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNA K. GREEN
Schimmen leven langer dan menschen. De
kreupele concierge die de ophaalbrug be
waakte, is dood; verdwenen is ook een
vrouw, die ansichtkaarten verkocht dicht bij
het steenen portaal; en er is geen schildwacht
meer op de borstwering, die de gracht bestrijkt.
Alleen de schim is dezelfde gebleven. Ik vind
haar steeds terug, telkens als ik in deze omge
ving vertoef. Ik schaam mi; bijna om er weer
over te spreken, maar het schijnt onmogelijk
door Elseneur te gaan en den drempel van het
kasteel van Kronborg ce overschrijden zonder
den onsterfelijken naam uit te spreken.
Aan den voet van den Westelijken muur,
waar wij de schim van Hamlet willen zien
dwalen, klimt een egelantierstruik omhoog,
waarvan de geur absoluut niet herinnert aan
den droefgeestigen Deenschen prins.
En daarboven op de spitse nok der groen
bemoste daken zwieren sierlijk de meeuwen,
die kwamen aanvliegen uit Zweden.
Het motorgeronk verdrijft alle dichterlijke
droomen. En ik rijd den weg op, die Elseneur
en Kopenhagen verbindt
De Denen zweren, dat hun hoofdstad de
mooiste is van 't Noorden. Ik heb achting voor
de Denen, maar geloof nen niet. Bij Stockholm
kan Kopenhagen het niet halen; het stelt te
leur vergeleken bij Oslo; en als men zich op
een wandeling door Kopenhagen het stadsbeeld
van Amsterdam voor den geest roept, lijkt de
Deensche hoofdstad heel doodsch.
Kopenhagen leeft van rentenieren. De rijk
dom dezer stad vloeit voornamelijk voort uit
de zuivel-fabrieken van het platteland. Van
daar het bleek uiterlijk der bevolking: vleesch
zonder spieren- Het décor van sommige monu
menten getuigt eerder van de grootheid van
het verleden dan van de huidige cultuur. Meer
dan de paleizen, kerken en musea bewonder ik
de vele koepels en torens die boven de daken
der huizen uitsteken. Men ziet ze bij dozijnen
tegen aen horizon, en zij hebben de grilligste
vormen; de klassieke '„tijl en de Chineesche
zijn eveneens vertegenwoordigd en men vindt
er de halve maanglobe, den spitsboog, den kro-
kodilvorm en wat al niet meer. Tegen den blee-
ken zomerhemel lijkt het silhouet van Kopen
hagen een uitgestrekt décor van groen porse
lein en verguld email.
Maar dit silhouet maakt geen artistieken in
druk. Het geeft noch het verheffend gevoel
der gothische steden, noch de veilige rust van
de plaatsen langs de Middelandsche Zee, ook
niet den indruk van melancholie, welke som
mige bouwwerken van den Islam opwekken.
Hier hebben alle tradities en invloeden elkander
ontmoet. Romaansche kunst, Vlaamsche go-
thiek, Italiaansche Renaissance, Duitsche
Barok, Engelsche pseudo-gothiek, Fransch
klassicisme. Alles treft men hier aan naast
elkaar, en het geheel is niet in staat de stad
een schilderachtig cachet te geven. Er ts hier
meer zonderlings dan moois en alles getuigt
meer van praalzucht dan van kracht. Zou dat
een teeken zijn van de zwakheid van het ras?
Sommige oudere schrijvers ontkennen dit,
maar meer moderne geschiedschrijvers geven
het toe. De geschiedenis van Aegesen eert het
heldendom der oude krijgers en Deensche ver
overaars; Brandes en Schack hekelen de aan
geboren luineid der Deensche bevolking, welke
al drie eeuwen lang naar vreemd model leeft-
Het Deensche land, dat ik van Noord tot
Zuid en Oost tot West doorkruiste, is echter
een uitstekend landbouwland in den meest
modernen zin van het woord.
Het eiland Seeland is één groote goed ver
zorgde grasvlakte, de provincie Fühnen is een
ZIEKENHUIS EN PENSION
Broeders „SI JOANNES DE DEO"
Opname van mannelijke patiënten
van alle gezindten en leeftijd.
ontzaglijk melk-reservoir en heel Jutland is één
korenveld. In dit land, dat uitsluitend land-
bouwland is, heeft de industrie grooten invloed
gekregen. De rationalisatie heeft op elke stad
en elk dorp een stempel gedrukt. Maar ondanks
deze eentonige mechanisatie heeft het platte
land iets frisch en nets, dat het doodsche Ko
penhagen niet bezit. En het eenige, wat men
betreurt, als men door deze dorpen rijdt, is,
dat overal de oude kleederdrachten nu verdron
gen zijn door confectie-costuums. Om te weten
te komen, dat de Deensche boermnen voor
honderd jaar een veelkleurig wollen kleed
droegen met een keurslijf, doorweven met
gouddraad en mouwen van kant; dat de jonge
Deensche vrouwen in den Sleeswljkschen oor
log him eigen linnen weefden op houten weef-
toestellen, zelf het bier bereidden in holle
kuipen en de gerst fijn stampten in koperen
mortieren, moet men naar de ethnografische
musea van Kopenhagen gaan of historische,
gravures koopen, die ten gerieve van vreemde
lingen bij honderden voorhanden zijn.
Maar al deze teleurstellingen vergeet men.
als men temidden van korenvelden dien wijden
horizon ziet, die uitgestrekte grasvelden, hier
en daar gevlekt door wolkenschaduwen; die
lichten van de schemering- welke de boomen
schijnen te bestuiven met goud-poeder; het
land is vlak, geen heuvels, geen valleien; niets
weerhoudt de stormwinden, die van zee komen
aangolven en de halmen van tarwe en gerst
deemoedig neerbuigen.
Een eilandenrijk; zelfs midden op Jutland,
waar men rechts noch links de zee kan zien,
voelt men haar tegenwoordigheid; overal waait
een zilte geur en als men bi: een draai van den
weg plotseling weer voor den uitgestreteten
waterspiegel staat, is men geenszins verrast;
men vindt het natuurlijk en had het al lang
verwacht.
Nu ben ik op de pont, die me naar het vaste
land van Europa terugbrengt. Wij komen ter
hoogte van Sleeswijk en leggen aan bij het
versterkte Kolding, waar vroeger de Duitsche
grens was. Maar nu wachter., de douanebeamb
ten U honderd kilometer Zuidelijker- Dat is
de wraak van 1919.
E.Ostermann Co's Handel Mij.N.V., Amsterdam.
Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht
1UIIIIIIIIIIIIIIIIII
lllllllllllllllllina
Voorloopig wordt de zomertijd,
I Helaas, weer opgeschort i
En de gevolgen daarvan zijn:
De dagen worden kort. i
Maar goed beschouwd en wel gezien
Vergist men zich hiermee!
1 Men zet toch immers morgen vroeg
De klok van drie op twee?
I Van drie op twee zegt zooveel als
Een dag van langer duur,
Dus Zondag wordt een zaligheid
Van vijf en twintig uur!
Op Zondag nog een uur cadeau....
Men krijgt alleen maar spijt,
Dat élke Zondag niet begint
Met nieuwen wintertijd! i
Helaas, het blijft slechts bij één keer
=j En ook dat ééne uur,
Gelijk men ondervinden zal,
Dat wreekt zich op den duur.
Het leven blijft zooals het is, 1
1 Men heeft alleen den nacht,
Door die verschuivingdoodgewoon
Een uurtje éér gebracht.
En dus moedwillig gaan wij nu
Het donker tegemoet;
't Is slechts het electrische licht,
Dat daar iets tegen doet!
I Of men al zelf dit prettig vindt, i
Hetzij dan ja of nee,
Het helpt u niet... dus zet vannacht
De klok van drie op twee!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
tiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'i'iK
Illlllllllll
TiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiririiiiiiiiiiiiiiT
Het leven der oude Egyptenaren kan tot in
de kleinste bijzonderheden worden nagegaan.
Hoe leefde b.v. Ti, die in zijn tijd een gelukkig
en welvarend man was? Men ziet het bij een
bezoek aan zijn grafkamer in Sakhara, welke
minstens 4800 jaar oud is.
Ti leefde in Memphis onder de oude dynastie
en bekleedde het goedbetaalde ambt van rijks
bouwmeester. Deze goede positie veroorloofde
hem den bouw van een mastoba, een graf
kamer, versierd met wandschilderingen, die zijn
levensloop weergeven. Hij wordt daar afgebeeld
als een gezonde jonge man met ronde kin en
groote oogen. Ti's gewone dagen verliepen als
volgt: de jonge Egyptenaar werd door zijn oude
slaven gewekt. Hij nam in stilte zijn ontbijt,
bestaande uit enkele vijgen en een schaal
melk, terwijl zijn getrouwe dienaar in een hoek
te wachten stond. Dan ging Ti aan zijn werk.
Hij reed naar het bouwterrein, waar hij toe
zicht hield bij de oprichting van een pyramide.
Daar bleef hij een heelen dag; pas tegen den
avond keerde hij naar huis terug. Uit de
wandschilderingen maken wij op, dat Ti iede-
ren „Zondag" een tochtje naar buiten onder
nam, juist zooals wij nu een weekend houden.
De meest geliefde sport voor de Egyptenaren
was roeien en jagen. Ging Ti niet met groot
gevolg op jacht, waarbij hij zijn luxe boot door
vele dienaars liet roeien, dan bracht hij zijn
weekend bij voorkeur door in gezelschap van
zijn vrouw. De oude dienaar zorgt voor de
uitrusting, welke bestaat uit een mand met
eetwaren, zooals ook door moderne echtparen
bij het weekend meegenomen wordt. In een
rank bootje zitten minzaam lachend heer Ti
en Ai. 's Avonds begint de tocht. De nacht
wordt doorgebracht aan de oevers van den
Nijl. Als de zon opgaat, begint Ti te jagen.
Hij treft het wild voornamelijk eenden
met zijn werpspies. De schoone Ai schept,
vreugde in de rol, die anders aan wilde katten
toekomt: zij mag 'net wild apporteeren. Over
gelukkig springt zij in het water achter de
eenden aan en heeft zoo de gelegenheid haar
zwemkunst te toonen. Na de jacht roeit het
vroolijke paar urenlang over den Nijl. De boot
zelf is een zeer licht vaartuig, een soort kano,
zooals nu bij de watersport gebruikt word. Als
er onderweg nog vogels opvliegen, snort Ti's
werpspeer weer door de lucht. Deze speer is
gekromd in den vorm van een S en kan een
gevaarlijk wapen zijn in een geoefende hand.
Wordt er een vogel getroffen, dan springt Ai
nog eens in het water om den buit te halen.
Ti helpt de jonge dame in de boot. Dan zoeken
zij een mooi plekje in het oeverriet om te gaan
picknikken. Daarna neemt Ti een zonnebad.
Ai gaat dan bloemen plukken, die zij als aan
denken mee naar huis wil nemen. Langzaam
wordt het donker. Ti sterkt zich met een koe
len dronk uit den leeren wijnzak en maakt
alles gereed voor den terugtocht. Twee geluk
kige menschen, blij gestemd door het zonlicht,
de frissche lucht en de lichaamsbeweging in
de vrjje natuur, keeren terug in het alledaag-
sche leven.
De zon brandde als een vurige bol boven
de Mohave-woestijn. De twee mannen,
die al eenige dagen met den moed dei-
wanhoop zich door het mulle zand voortsleep
ten, begonnen ernstige teekenen van uitputting
te vertoonen. Vooral Brand, de oudste, kon
zich nog slechts met de grootste moeite op de
been houden. Ook zijn gezel Jerry Lamark liep
reeds voorts in een toestand van halve verdoo-
ving. Tegen het einde van den dag viel Brand
in de schaduw van een kale rots neer, óp van
vermoeidheid. „Jerry," steunde hij moeizaam,
„ik kan niet meer. Laat me hier maar liggen
en ga alleen verder. Het is nog twee dagmar-
schen. Je zult er wel komen."
Jerry Lamark keek zijn compagnon strak aan.
„Bedoel je dat je het niet meer haalt?"
vroeg hij.
„Ik kan geen stap meer doen," gaf Brand ten
antwoord. „Laat me hier rustig sterven en ga
alleen verder. Neem mijn goud mee. En hier.
steek je hand in mijn borstzak.daar vind
je papieren. De naam en het adres van mijn
vrouw. Geef haar mijn goud. Ze heeft het hard
noodig."
Even heerschte er een stilte. Aan den weste
lijken horizon ging de zon bloedrood onder.
Brand hijgde.
„Jerry," drong hij aan, „zul je voor mijn
vrouw zorgen? Zal je haar het goud brengen?
Ja? Dan is het goed. Je weetwij zijn altijd
goede kameraden geweest. En geef mij mijn
deel van de levensmiddelen en van het water.
Mogelijk kan ik nog in leven blijven totdat je
met hulp terugkomt. Als het goedgaat, kunnen
ze in drie dagen hier zijn. Misschien red ik het
nog zoolang."
Zijn keel was droog. De adem ging fluitend.
In Jerry's oogen weis een harde glans ge
komen. Hij nam Brand's veldflesch en begon
het.water er in over te gieten. Tenminste dat
was het wat Brand meende te zien.
Er kwam echter geen druppel water in
Brand's flesch.
Met de levensmiddelen handelde hij op gelijke
wijze. Dan drukte hij zijn kameraad de hand
beloofde nogmaals voor de toezending van het
goud zorg te dragen en begaf zich op weg.
Na twee moeilijke dagen bereikte hij een
bewoonde post aan den rand van de woestijn.
Hij was gered! Op de vraag waar zijn com
pagnon gebleven was, antwoordde hij:
„Brand is gestorven tengevolge van een beet
van een pofadder. Ik heb hem nog kunnen be
graven om den gieren geen kans te geven zijn
lijk te verslinden." Men had geen redm om aan
de waarheid van zijn woorden te twijfelen.
Brand's papieren had hij verbrand. De vrouw
van zijn kameraad ontving het goud nooit.
De aantrekkingskracht van het goud had
Jerry Lamark echter zoozeer in haar greep,
dat hij twee jaar later, nu met een kleine expe
ditie de woestijn weer binnentrok, om de aan
geboorde ader verder af te werken.
Hij was in die twee jaar heel wat ouder ge
worden. De harde trekken in zijn gelaat waren
veranderd in groeven. In zijn oogen was iets
rusteloos gekomen, iets schichtigs.
Nooit had hij meer over Brand gesproken,
maar de herinnering aan zijn achtergebleven
kameraad hinderde hem vaak en bezorgde hem
slapelooze nachten.
Zooals te verwachten was, werd het een
moeilijke tocht, maar Jerry was goed uitgerust,
zijn muilezels flink bepakt en zijn metgezellen
waren in de woestijn even goed thuis als hij.
Er was alle reden om te verwachten dat de
kosten volop zouden worden goedgemaakt.
Het was alleen het gebrek aan levensmidde
len, dat Jerry en Brand twee jaar geleden had
genoodzaakt het goudgraven te staken. Thans,
met de nieuwe hulpmiddelen, zou er een flinke
hoeveelheid van het edele metaal gedolven kun
nen worden.
In de schaduw van een kale rots wer den
tweeden dag het bivak opgeslagen. Na het eten
trok Jerry zich in zijn tent terug.
ZIE JE WELDAAR WA 5 HET
HET HEEFT VANUIT D/EN HOEK^
DAAR EEN EANGEN WEG MOTTEnX
A FLECtQE/i. IK ZIE HIE TIH, HOS
HET DAAR LOS HEEFTKUNHFNf
RAKEN, TEH Z/J lEMAHD HET1
HEEFT VOORT C EDUWD. HET
IHAi EEN6R00T ftonBLOKCOkL
Kt IK DAAR EE/Vj
SAHOy/
oaar'seen
SPOOR. /EMAHD\
HEEFT DAT ROTS-,
I /SLOK NAAR. ONS
WE GEROLD.
IET O HO JU/S TH/E T AA HG EN AAM Ai)
E TOT DE ONOEKK/NGKOMT, DA T I
HAND GEPOOGD HEEFT JE VAN KA H T\r
TE NAKEN, EEN OOK WAS HET N/ET
DIE LATEN GEEN WOKEN NA. GEN/OF NE
SAr/ny, HET is BETER ALS WE DA T VOOR
OHS HOUDEN, WE GA A H HIER VANDAAN.
EN LATEN HET HOL VOOR 1A/A7 HET 5J
Over de woestijn lag de stilte des doods.
Plotseling kraakte een schot. Een kreet weer
klonk. Ontzet sprongen de mannen op en ren
den naar Jerry's tent.
Jerry Larmark lag stuiptrekkend op den
grond. Binnen weinige oogenblikken gaf hij
den geest
Het was een verraderlijke pofadder, die een
einde aan zijn leven had gemaakt. Jerry had
nog getracht het ondier dood te schieten, maar
had gemist.
Zwijgend stonden de mannen om het lijk.
Nog denzelfden
avond dolven ze
een kuil om hun
overleden leider
oppervlalkte
stootten ze op
iets, dat bij nader onderzoek een menschelyk
skelet bleek te zijn.
„Alweer een arme drommel, die in de ver
stikkende hitte gestorven is," werd er gezegd.
Het was niet zoo ongewoon om menschelijke
overblijfselen in de woestijn te vinden. Maar
wat hun aandacht gaande maakte was een
notitieboekje, waarin met onbeholpen letters
het volgende stond geschreven:
„Ik heb Jerry gevraagd mij water en levens
middelen achter te laten, maar hij heeft me
bedrogen. Ook gaf ik hem mijn deel van het
goud, om het aan mijn vrouw te doen toeko
men. God mag weten of ze het ooit gekregen
heeft. Waarom zou Jerry mij aan den honger
dood prijsgeven en toch voor mijn vrouw zor
gen? Dit is het einde. De gieren zijn al eenigen
tijd in de nabijheid. Ik heb dorst. God zij mijn
ziel genadig. Brand."
De Zweedsche archeologische expeditie, wel
ke verleden jaar September naar Noord-Oos
telijk Perzië vertrokken is, om daar opgravin
gen te doen, is na een succesvolle reis in Zwe
den teruggekeerd.
De uit zeven personen bestaande expeditie,
waaronder de vrouw van den leider, Arne, con
servator der Zweedsche oudheden, had tot
voornaamste taak het beschavingspeil te onder
zoeken van het koperen tijdperk in Noord-Oos
telijk Perzië, dat een verbinding schijnt te heb
ben gevormd tusschen de huidige beschavingen
in het Verre Oosten 'en die van Westelijk Azië
tlrak, Klein-Azië, Zuid-Rusland en de Balkan).
In Februari van dit jaar kreeg de expeditie
van de Perzische regeering een concessie voor
de opgravingen met een geldigheidsduur van
vijf jaar.
Ten Noorden van den berg Elbrus en ten
Oosten van de Kaspische Zee strekken zich de
groote Turkmenische steppen uit, welke talrijke
sporen vertoonen in de oudheid langdurig be
woond te zijn geweest.
Op 16 K.M. ten Noorden van Asterabad be
gon men een groote „tepé" te onderzoeken, d. i.
een stadsruïne met aarde bedekt, ter lengte
van 180 M., breedte van 150 M. en hoogte van
8M-v
Een honderdtal werklieden werd In dienst
genomen en in drie maanden kon men een op
pervlakte van 800 vierk. M. onderzoeken.
Men vond hier Mohammedaansche graven
van 800 1000 jaar na Chr., aardewerk en
munten.
100 K.M. ten oosten van deze „tepé" vond
men temidden van graven, de fundeering van
een ronden graftoren in baksteen gebouwd, da
teerend van 997 na Chr.
Dieper gravend, vond men graven, dateerend
uit een periode, welke met het einde van het
koperen en het begin van het bronzen tijdperk
overeenkomt.
Deze graven bevatten rijk gemodelleerd aar
dewerk en de geraamten bevonden zich altijd in
hurkende houding. Deze vondsten vertoonen
overeenkomst met die welke vroeger gedaan
zijn in het Ur der Chaldeeën.
Verder trof men aan baksteenen muren, put
ten, vuurhaarden, resten van geofferde scha
pen en aardewerk. In totaal heeft men 260
geraamten gevonden, doch de „tepé" moet er
wel 5 a 6000 bevatten.
Bijna 2000 voorwerpen zijn verzameld, waar
onder ongeveer 400 gave aarden potten, gereed
schap van been en silex, speerpunten, koperen
armbanden en oorringen, alsmede eenige gou
den en zilveren versierselen en parels.
Overeenkomstig de Perzische wetten, is de
helft van deze vondsten het eigendom gewor
den van de Perzische regeering, terwijl de an
dere helft naar Zweden zal worden gebracht.
Door deze onderzoekingen is een stevige ba
sis gelegd voor de prae-historische chronologie
van de Turkmenische steppen.
Met acht het mogelijk dat een deel der ge
vonden voorwerpen dateert tot 3500 vóór Chr.
In de Turkmenische steppen bevinden zich
ruim 300 in ruïne liggende steden.
De expeditie heeft deze alle op kaart ge
bracht en bovendien nauwkeurige metingen
verricht.
LA II n C II HET BEKENDE NEDERLAND-
U H U C 11 SCHE BANGOR HOTEL, Eigen.:
W. J. DAMMAN, 36-37 Bedford Place W.C. 1
zendt TJ op aanvrage gratis een Hollandschen gids
met plattegrond.
1 JJ I op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f Ofliïfl bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/Ï WJ een ongeval met f O Cf! bij verlies van een hand f 1 O C Dij verlies van een f Cfi bij een breuk van A fk by verlies van *n
Atte 0.0 OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen O 1/1# verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen f OU»~ doodelijken afloop# een voet of een oog# A £t O* duim of wijsvinger t#l/«~been of arm# Tri#»" anderen vinger
„Mijnheer Clavering!"
Zijn hand rustte op de deurknop. Toen groette
hij mü zeer beleefd en vervolgde:
„Ik dank u voor uw welwillendheid, mijnheer
Raymond, en ik hoop, dat u over dat onder
werp niet zult hoeven na te denken, voor u mij
weerziet."
Hij groette nogmaals en verliet mijn kamer.
Een oogenblik was de verrassing mij te mach
tig. Waarom was hy by my gekomen met dat
verhaal, als hy.niet.... Maar die mogelijkheid
wilde ik niet onder oogen zien. Eleonore ge
trouwd, en met dezen man! Neen, neen! Alles,
maar dat niet! Toch kon ik die gedachte niet
van my afzetten. Om aan deze marteling te
ontkomen, nam ik mijn hoed en snelde de
straat op, in de hoop, Clavering te vinden en
een verklaring te krijgen voor zijn vreemd ge
drag. Toen ik buiten was, keek ik naar alle
kanten, maar hy was verdwenen. Ik ging weer
naar mijn kantoor, zonder den twijfel die in
my rees te hebban kunnen verdringen.
Om v^jf uur ging ik naar het Hoffman Hotel
en vroeg naar Clavering. Men zal zich mijn ver
bazing kunnen voorstellen, toen ik hoorde, dat
hy scheep was gegaan voor Liverpool en dat ik
dus de hoop om een onderhoud met hem te heb
ben, moest opgeven. Ik kon het niet gelooven,
maar de koetsier, die Clavering naar mijn kan
toor had gereden en van daar naar de boot, be
vestigde my dit nieuws. Ik schaamde myzelf,
dat ik een man, op wien een ernstige verden
king rustte, zoo kalm had laten ontsnappen. Ik
moest Gryce inlichten over het gebeurde en wel
direct. Maar het was zes uur, het uur waarop
het onderhoud met Harwell was vastgesteld en
dat wilde ik niet missen. Ik stopte even by het
postkantoor en waarschuwde den detective, dat
ik 's avonds bij hem zou komen. Toen keerde ik
terug naar myn kantoor, waar Harwell my reeds
wachtte.
ZEVENDE HOOFDSTUK
Trueman! Trueman! Trueman!
Trueman Harwell kon my geen enkele ophel
dering verschaffen; hy kwam alleen om zich te
verontschuldigen over de heftige woorden, die
hy den vorigen dag had geuit en die, volgens
zijn zeggen, niet voldoende gebaseerd waren om
een beschuldiging te kunnen inhouden.
„Toch had u een reden voor die woorden,"
riep ik uit, „of u bent gek."
Hy fronste de wenkbrauwen en er verscheen
een sombere uitdrukking in zijn oogen.
„Dat hoeft nog niet," antwoordde hy. „Ik heb
vaak genoeg menschen in een oogenblik van
verrassing dingen hooren beweren, die even on
gegrond waren als mijn beschuldiging en toch
zou men hen niet voor gek willen verslyten!"
„Verrassing? U moet mijnheer Clavering toch
kennen. Het feit alleen, dat u een vreemdeling
in de hall zag, verklaart u verbazing niet, myn
heer Harwell. Gaat u zitten," vervolgde ik ge
biedend, „het is een ernstige kwestie en ik ben
van plan daanir klaarheid te brengen. U hebt
mij gezegd dat, als u iets wist, dat juffrouw
Eleonore zou kunnen vrypliten, u het mij dade
lijk zoudt melden. U weet iets, mijnheer Har
well n naam der gerechtigheid gebied ik u
te spreken!"
„U vergist zich," antwoordde hy op noschen
toon, „ik weet niets. Ik heb mischien redenen
om iets te vermoeden, maar mijn geweten laat
my niet toe, de reputatie van een eerlyk man
in koelen bloede af te breken en nog minder
om een beschuldiging te uiten, die ik niet kan
bewijzen."
„Dat hebt u reeds gedaan," antwoordde ik op
koelen toon," vergeet niet, dat u in myn te
genwoordigheid mijnheer Clavering als den
moordenaar van mynheer Leavenworth hebt
aangeduid."
„U maakt daar misbruik van, om my aan een
soort verhoor te onderwerpen," zei hy op zach-
teren toon.
„U wordt dus alleen maar door gewetensbe
zwaren teruggehouden?"
„Ja, maar ook, doordat de feiten niet vol
ledig zyn."
„Dat zal ik kunnen beoordeelen, wanneer ik
u gehoord heb."
Hy keek my aan en ik was verwonderd over
de schittering in zyn oogen; biykbaar was zyn
overtuiging sterker dan zyn bezwaren.
„Mijnheer Raymond," begon hij, „u bent ad
vocaat en waarschijnlijk een practisch mensch;
maar toch weet u misschien, wat het wil zeg
gen, een gevaar te voeden voor men het ziet,
allerlei invloeden om zich heen te bespeuren en
niet te begrijpen wat je zoo geweldig aan
grijpt, totdat het toeval je de tegenwoordigheid
van een vijand, het voorbygaan van een vriend
of de nabyheid van den dood openbaart."
Op dat moment boeide hij my. Hy ver
volgde:
„Als u deze gevoelens niet kent, kunt u niet
begrijpen, wat ik deze laatste drie weken heb
geleden."
Hij beheerschte zich weer en nam zijn ge
wone stugge houding weer aan; dat beloofde
weinig voor myn nu gewekte meuwsgierigheid.
„Neem mij niet kwalyk," antwoordde ik haas
tig, „maar het feit, dat ik zelf die gevoelens niet
ken, belet niet, dat ik mij de emoties van men
schen, die meer dan ik aan dergelijke gevoelig
heid onderhevig zijn, zeer goed kan voorstellen."
„Dan vindt u het niet belachelijk, als ik u
vertel, dat ik den dag voordat mijnheer Leaven
worth vermoord werd, in myn slaap alles zag,
wat den volgenden dag is gebeurd; ik heb hem
zien vermoorden, ik zag.
Zyn handen balden zich tot vuisten en zyn
stem stierf weg tot een zacht gefluister vol af
schuw.
„Ik zag het gezicht van den moordenaar!"
Ik beefde alsof een spook my had aangeraakt.
„Wie was het?" stamelde ik hijgend.
„De man dien ik gisteren in de hall zag."
Hij veegde groote zweetdruppels af, die op
zyn voorhoofd stonden.
„U beweert, dat de man, dien u in uw droom
zag en dien u gisteren in de hall zag, een en
dezelfde zijn?"
Hij knikte bevestigend.
„Vertel my uw droom," zei ik.
„Luister," begon de secretaris met een stem
die van angst beefde. „Het was in den nacht
voordat mynheer Leavenworth vermoord werd;
ik was rustig en kalm ingeslapen, toen ik plot
seling vol schrik wakker schoot. In de duister
nis weerklonk een kreet, een kreet die niets
menscheiyks meer had, en een stem die ik niet
kende gilde driemaal achter elkaar mijn naam:
Trueman! Trueman! Trueman! Ik richtte mij
op en hoorde, zooals dat soms in een droom ge
beurt, een geluid in de hall.... Het volgend
oogenblik sloop er een man van hooge gestalte
de studeerkamer binnen. Toen leek het alsof
ik een ander werd; ik was geen derde die als
toeschouwer een gebeurtenis by woont; ik was
mynheer Leavenworth zelf, die voor zijn bu
reau zat en het onheil voelde naderen, zonder
een geluid te kunnen geven of een beweging te
kunnen maken. Ik wist precies wat die man
deed; hij ging achter mij langs, de slaap
kamer binnen, naar de lade waarin de revolver
lag, greep het wapen met geoefende hand en
ging vlak achter mij staan.... met zijn vinger
aan den trekker.Ik zag in myn droom het
gezicht van dien man zoo duidelyk, dat zyn
trekken onuitwischbaar in myn geheugen zyn
geprent. Het was dat van den man, die gisteren,
na afscheid van juffrouw Mary Leavenworth
te hebben genomen, voor onze oogen de hall
door liep."
ACHTSTE HOOFDSTUK
Een vooroordeel
Een oogenblik was ik in den bon van een
bygeloovige vrees, maar mijn gewone sceptische
natuur nam de overhand; ik hief het hoofd op
en zei:
„U beweert, dat dit alles op den dag vóór de
misdaad gebeurde?"
Harwell knikte en zei:
„Het was een waarschuwing."
„Waar u dan toch geen rekening mee gehou
den hebt!"
„Neen; ik heb vaak nachtmerries en ik dacht
er pas weer aan, toen ik mynheer Leaven
worth's lijk zag."
„Nu verbaast uw vreemde houding by het
onderzoek my niet meer."
„O mijnheer," antwoordde hy met een be
droefden glimlach, „niemand kan beseffen, hoe
veel inspanning het mij gekost heeft, om toen
niets los te laten over den moord en over de
manier, waarop hy was gepleegd."
(Wordt vervolgd).