f 75.705,
Met m&aal oan den dag
Van postiljondienst tot vliegdienst
DIAMANT
I f 40.— keerden wij heden uit
I O N Z E 253e U I T K E E R I N G I
\Qels oaaqimzun,
\dan WORDT er na -
TUUR LIJK GESCHOTi
ALS W/J HEH QM-
tlHGELEH
HET VLIEGVELD IN ZUID
LIMBURG
STORM
DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS - De politie treedt op
U
Net op tijd
DONDERDAG 12 OCTOBER
Waar eertijds te Beek de posthoorn
schalde, dreunt straks het
vliegtuiggeronk
V erkeer scentrum
vroeger en nu
De Fransche bewape
ning ter zèe
Een diamant ter waarde
van 4500 Pond
Wilt U Uw stamppot
smakelijk en voedzaam
maken, gebruikt dan;
Bak- en Braadvet
het fijnere vet
45 cent per pond
Noodlijdende visscherij
in Turkije
iiimiiiiiiiiniimiinmu
Bacon-export uit
Finland
ingevolge de voor onze abonné's geldende
gratis-ongevallen-verzekering aan den heer
B. STOELINCA, Houtrijkstraat 86 huis, Amsterdam,
wegens een aan hem overkomen ongeval. Dit is
I WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAG VAN I
1 aan onze verzekerde abonne s is uitgekeerd.
DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS
3LJJF NU WAfrRJE
IBent: HET 5 HIER
IGEEN PLAATS VOOR
\KJNDEREN. ALSD/EKE
JbEOR/JPJEDATH0EKUh\
NEW WE IETS ZIEWAL$m\
ACUTER BLUVEH IK CE- L
LOOF WIET, VATVIE KEREL<\
HIER LANG ZULLEN OEBLE-
VEN ZIJN. ALS ZE VAN
PlAN WAREN PEN ÓF ml
GEN TE NEMEN, WAAROM
RE83EM ZE OA TOAH
Hl ET TWEE DAGEN 6E- J
IEDEW GEDAAN?
n
MAAR MISSCHIEN
ZULLEN ZE ONTDENK.
WATER VAM 'DIENOUDEN
SAM GEWORDEN 't.
SAKKERLOOT' ALS ZEHENi
EENS VERMOORD HQU
JUIST ALS IK DACHT, JONOEN5 E/U
IS GEEN SPOOR VAN IEMAND TE V/H^
PEN. HE T LI (NTOA T DN OUDE!SAM
ZAOJWAS WAARSCHIJNLIJK EEN L/CuA
KEKER.HU WAS EEN VREEMD Ou Dl
nmai in meer dah één opzicht i
HET IS HEEL ÜOED MOGELIJK, DAT
HU OP STAP GEGAAN It, MAAR
HIJ ZAL OVER EEN PAAR DAGEN
VEL ROVEN WATERKOM!
Onbekende documenten
over Bakoenin
Tarwe-oogst in Amerika
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
HET GEVAL
LEAVENWORTH
DOOR ANNA K. GREEN
De plannen voor den aanleg van een ver-
keersvliegveld in Zuid-Limburg, ontworpen
door de Provinciale Limburgsche Commissie
voor Verkeer, Handel en Industrie in samen
werking met bet Comité tot Voorbereiding van
den aanleg van een vliegveld in Zuid-Limburg,
bevinden zich in dusdanig uitgewerkt stadium,
dat thans vrijwel alleen nog de open vraag
blijft welk terrein zal worden gekozen. Zooals
men weet worden hiervoor verschillende plaat
sen genoemd, nJ. Valkenburg, Voerendaal en
een terrein, gelegen tusschen Beek en Ulestraten.
Het schijnt wel, dat laatstgenoemd terrein de
meeste kans heeft. Dit terrein is (van het
Zuiden uit) even verder dan het ontworpen
stuwbekken bij Geulle, t. w. aan de overzijde
van den Rijksweg gedeeltelijk tot de gemeente
Beek, anderdeels tot Ulestraten. Wat in dit
verband bijzonder merkwaardig is, is het feit,
dat ongeveer terzelfder plaatse (ong. een half
uur gaans van het aangegeven terrein) nog
een kleine eeuw geleden het vroegere z.g. „post
huis" was gevestigd, van waaruit de bekend'*
postiljondienst van Smeets werd onderhouden
Het vervoer in vroeger eeuwen geschiedde
meest te water per „beurtschipper" met de
thans zoo zeer gesmade „trekschuit". Te land
werd het passagiersverkeer onderhouden door
verschillende postiljons- of diligencediensten,
van welke wel het meest bekendheid verwierf
die van v. Gend en Loos. Minder bekend, maar
daarom niet minder belangrijk, was die, waar
van boven sprake is en welke was gevestigd te
Beek, waar zich momenteel het landgoed „Bee
kerhei" bevindt. In den volksmond heette het
toentertijd 't Roodhuis of 't Posthuis, ook wei
Posterijen genaamd. Het was gelegen aan de
vroegere Romeinsche heerbaan (dit is niet
de tegenwoordige rijksweg), welke heden ten
dage nog slechts een weinig begane landweg s.
In het Roodhuis was behalve een stalhouding
ook een betel gevestigd. De onderneming be
schikte over een 70-tal postiljonwagens, welke
voor de lange routes met twee, soms drie paar
den werden getrokken, ze vervulden zoowel
koeriers- als passagiersdiensten. Op bepaalde
afstanden v.aren posten gevestigd, waar andere
paarden werden voorgespannen, zoodat een
postwagen meestal met andere paarden terug
kwam, dan met welke hij was uitgereden. De
reis met een dergelijk vervoermiddel was wel
eenigszins primitiever dan on^e moderne ver
voermiddelen met alle denkbare comfort en
accomodatie. Zoo was b.v. in den winter voor
verwarming der voeten de vloer met hooi of
stroo bedekt. Een reisbeschrijving uit die dagen
verhaalt ons o. a. het volgende: „Men stond
des morgens ontzettend vroeg op, wikkelde zich
in pelsjassen, mantels en bouffanten, stopte
zich de zakken vol boterhammen, enbezat
zijn ziel ui lijdzaamheid". De zeer ouden van
dagen kunnen nog meepraten van het wagen-
ziek worden en van de montere deuntjes, welke
de postiljon op zijn hoorn toeterde tot aanbla
zing der bijna uitgedoofde levensvonk in de
verkleumde, verstijfde, dooreengerammelde pas
sagiers. Baumbach bezong dit voorvaderlijk
vervoermiddel als volgt:
„Ons melden boeken en sagen
Zoo menig wonderlijk ding:
Ook van een gelen wagen,
Die door de landen ging.
De postkoets reed, wat snelheid!
Per dag drie mijlen wijd
Hield stil voor iedere herberg
O, goede, oude tijd!"
Niet alleen echter de uiterst primitieve en
gebrekkige inrichting der postwagens en de
slechte wegen maakte een dergelijke reis tot
een minder benijdenswaardig plezier, ook de
onveiligheid ten platten lande was oorzaak, dat
men zich wel degelijk op zoo n reis moest voor
bereiden. Niet zelden toch werd een reiswagen
aangehouden en geplunderd, vooral die, welke
lange routes, af legden. En de postiljon uit Beek
onderhield a. zelfs een vasten dienst op
Rusland! Met het oog hierop, was dan ook
menig reiziger voorzien van vuurwapenen.
Wellicht niet ten onrechte luidde de aanhel
van een bij Jan ten Hoorn te Amsterdam uit
gegeven boekje als volgt: „lek bidde U o Heer,
weest my arme sondaer genadigh, en vergeeft
my alle myne misdaden om Jezu Christ! wille,
Heylige Vader, geeleidt en voert my opdeze
reyse door de bescherming Uwer lieve Engelen,
dat ick seecker sy voor Moordenaars en Roo-
vers, voor vergiftige lucht en qua de sieckte
voor strydt en alle ongeval." Verder kwam er
nog deze waarschuwing in voor: „Bewaart u
oogh, u mondt, u beurs en hoedt u voor 'n
vrouwekeurs, en mydt u voor 'n medemaet, die
op te gladde wegen gaet. Oock wacht u voor
de dobbelsteen, want dit syn kanker in net
been!" Het blijkt in die rammelkasten dus ook
niet enkel 'n gezellige kout en ouschuldige leut
te zijn geweest. Maar dit zal wel niet hebben
afgehangen van t soort publiek, dat de wagens
bevolkte. Want ook de hoogste autoriteiten
maakten voor lange afstanden bij voorkeur van
den postiljondienst- gebruik. Koning Willem i
was een trouwe klant van den postiljon te Beek.
Met deze Limburgsche postwagens heeft ge
noemde vorst heel de Noordelijke en Zuidelijke
Nederlanden, welke toen nog één staat vorm
den, afgereisd. Maar op het hoogtepunt van zijn
roem moest dit bedrijf worden stopgezet, want
reeds had Stephenson de wereld verbaasd met
zijn stoommachine, welke locomotief in den
loop der jaren tot een moloch is uitgegroeid
en de zooveel romantischer postwagens geheel
verdrongen heeft. Voor zoover ons bekend, is
geen koets van dezen postiljondienst voor het
nageslacht behouden. Voor zoover wij kunnen
nagaan, zijn enkele costuums van dezen postiljon
wel bewaard gebleven en indertijd overgegaan
op een kleinzoon, die in Kohlscheid, nabij
Kerkrade, woonde, terwijl zjj zich thans moeten
bevinden in het bezit van diens kinderen, die
momenteel in Westfalen wonen. Zoo is ver
gaan de eenmaal zoo roemrijke geschiedenis
der Beeker postiljons, welker plaats zoowel let
terlijk als figuurlijk straks wordt ingenomen
door het meest moderne voertuig onzer
hedendaagsche samenleving, de vliegmachine.
De goede dorpelingen, die eertijds zich ver
meiden in het getoeter van den posthoorn,
zul1 en zich straks moeten gaan wennen aan
het dreunend geronk der vliegmotoren
De marine-medewerker van de „Daily Tele
graph" wijst in een uitvoerig artikel op den
geweldigen omvang van de Fransche bewape
ning ter zee. De „Dunkerque" zal voor minstens
acht jaar het modernste linieschip ter wereld
zijn. De sedert den oorlog gebouwde Fransche
kruisers zijn moderner dan de schepen uit de
zelfde categorie der Engelsche vloot. Bij den
bouw van oorlogsschepen staat Frankrijk aan
de spits. Frankrijk heeft zeven kruisers in aan
bouw, waartegenover de Vereenigde Staten
slechts zes en Japan vier. De correspondent her
innert voorts er aan, dat de Fransche kruisers
nog worden versterkt door een vloot van mach
tige „flottille-leiders", die volgens het Londen-
sche vlootverdrag nog als kruisers beschouwd
moeten worden, aangezien de in dit verdrag
bepaalde grootte voor flottilleleiders slechts
1850 ton bedraagt. Frankrijk heeft 13 schepen
in gebruik als flottille-leiders van ongeveer 2500
ton; 6 zijn in dienst gesteld van 2100 ton en
12 zijn in aanbouw. Al deze schepen zijn uitge
rust met 13.7 cM. geschut. Geen andere mo
gendheid bezit torpedojagers of flottille-leiders
uitgerust met zoo zwaar geschut. Voorts hebben
de Fransche schepen in het algemeen een groo-
te snelheid. Ten aanzien van de onderzeeërs be
staat geen twijfel, dat Frankrijk op het oogen-
blik de sterkste duikbootvloot ter wereld bezit.
Frankrijk heeft 84 duikbooten in dienst en 25
in aanbouw, Amerika slechts 81 en 2, Japan 63
en 9 en Engeland 50 en 10. Men moet toegeven,
dat Frankrijk zich een eerste klas weermacht
ter zee heeft geschapen.
Een diamant van 45 karaat, die door een
particulieren delver in een havendam nabij het
Baboon-eiland in het Barkly-district was ge
vonden,, is voor den recordprijs van 4500 pond
verkocht.
DV 9'9
De visschers in Turkije hebben een krachtig
beroep gedaan op de regeering, om het eten
van visch door de bevolking op een dag in de
week verplichtend te stellen.
Op last van den minister van Onderwijs zijn
reeds regelingen getroffen dat aan schoolkin
deren meer visch als voedsel zal worden gege
ven. De autoriteiten overwegen thans nieuwe
maatregelen om het gebruik van visch te doen
toenemen. Groote hoeveelheden visch moeten
wegens gebrek aan koopers weer over boord ge
worpen worden.
I Als de storm zijn
Wijs gaat Wazen
Op een groote
Saxophoon,
Klinkt in onze
Steedsche o oren
't Melodietje
Ongewoon. -
Want het huilt maar jjj
En het buldert, I
Raast en dondert,
1 Krast en fluit I
En het wijsje,
Wild geblazen,
Raakt voorloopig
2 Maar niet uit.
Maar je hoort van I
Alle kanten
Het gedaver
2 Van 't applaus,
Schoon het rhythme
Niet kan halen
Bij een wals van
Johann Strauss!
Uithangborden 2
Klappen vroolijk, i
1 Dikwijls na een
Vol-plané.
Ook de ramen
En de pannen, i
Zelfs de deuren i
Klappen mee! i
En wij zelve
Brengen ook nog
Voor het blazen
Onzen groet.
Want wij grijpen,
Zelfs voortvarend,
Met de handen
Naar den hoed!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
aiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^
In de maand September heeft Finland een
record-hoeveelheid bacon naar Engeland uit
gevoerd, n.l. 402 ton tegen 141 /2 ton in de
zelfde maand van het vorige jaar.
In de eerste negen maanden van dit jaar
werd 1792 ton bacon naar Engeland geëxpor
teerd tegen 1191 ton in dezelfde periode van
1932.
illlllllllUIIIIIllllllllllllIIIlIllllllllllHllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllIllllIIlllIlllllllllllllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIIIIIMIlIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIM
••luiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiimi
iiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiMiniiiiiiniiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
Er was een heele opschudding in hotel
Barduz. Het kostbare parelsnoer van me-
- vrouw Pepita Hereira was gestolen. Haar
man, een kleine, dikke, bruine Argentiniër,
speelde geweldig op en de gérant van 't hotel
trachtte hem te kalmeeren met het vooruit
zicht van een nauwkeurig politie-onderzoek.
Max Pinkerton, een knap, slank en joviaal
jongmensch, ook een der logeergasten, keek op
z'n horloge. Hij moest tennissen. Hij vond, dat
het zijn tijd werd zich te verkleeden en hij
ging.
De kleine Argentiniër trad hem in den weg.
„Gaat u?" vroeg hij.
„Zeker," zei Pinkerton, „match om half drie,
geen tijd meer, tot ziens."
De senor wendde zich tot z'n vrouw.
„Hij gaat," sprak hij minachtend.
De dame keek even naar den knappen jon
gen man en maakte dan een gebaar tegen haar
echtgenoot.
„Laat hem gaan," lachte zij.
Hotel Balduz was een ouderwetsch hotel met
kleine trapjes en gangen en donkere hoeken.
Max Pinkerton was er al tweemaal in ver
dwaald. Het was dus niets vreemds dat hij
denkend aan de bestolen mevrouw Hereira en
haar woedenden man, de eerste de beste deur
open deed die in net zoo'n donkeren hoek lag
als de zijne, en naar binnen stapte.
Hoteelkamers lijken dikwijls op elkaar. Op een
stoel by het raam stond een koffer. Pinkerton
liep er zonder erg heen, lichtte het deksel op
en sprong, verbaasd, een stap achteruit. Boven
op een stapel keurig ondergoed, lag een pa
relsnoer.
Hij nam het in de hand, keek rond en zag
toen, dat het zyn kamer niet was. Op dit
oogenblik ging de deur open en een man kwam
binnen, een man van omstreeks dertig jaren
met een hard en leep gezicht. Hij bleef staan
en keek strak naar den indringer.
Max Pinkerton begreep, dat, of de man al
dan niet recht op het parelsnoer had, zijn aan
wezigheid in een andermans kamer, verklaring
en uitlegging eischte.
„Neemt u me niet kwaiyk mijnheer," sprak
hij beleefd, „die deuren zien er alle zoo 't
zelfde uit en nummers ziet men niet in 't
donker. Ik dacht, dat ik m'n eigen koffer open
deed en ik vond dit." Hij hield het parelsnoer
omhoog. „Mijn naam is Max Pinkerton. Ik speel
voor de P.P.C. tegen Yorkshire Gentlemen."
„O ja?" De ander keek nu niet meer ver
stoord, maar vroolijk. „Ik speel voor de Gentle
men; mijn naam is Blackstone. En 't gekste is,
dat ik ook de verkeerde kamer ben binnen
geloopen."
„Wel allemachtig! Wie z'n kamer is dit dan?"
„En hoe komen die parels hier?" vroeg Black
stone.
Als antwoord op hun vragen ging de deur
weer open en een derde heer kwam binnen. Hy
was modieus gekleed, had zwart, geplakt haar,
zeer verzorgde handen en een ietwat vrouwe
lijk gezicht. Hij keek noch verbaasd, noch ver
ontwaardigd, maar zei kalm:
„Ik weet niet wat de heeren hier komen
doen, maar het verheugt me kennis met hen
te maken."
Max Pinkerton, met het parelsnoer nog in de
hand, begon de nocdige verklaring te geven, en
vertoonde opnieuw de parels.
De laatst gekomene schoot in een lach.
„En u dacht natuurlek, dat u een heele vondst
gedaan had," zei hij.
Hq nam het snoer aan, wierp het spelend
omhoog, ving het op en gooide het weer in den
koffer.
„Winkelprijs een pond, waarde zoowat acht
shilling. Pas in Londen gekocht voor m'n vrouw.
A propos, u zult misschien met belangstelling
vernemen, dat het echte parelsnoer gevonden is.
't Werd eindeiyk in de kamer van mevrouw He
reira ontdekt door haar kamenier. Die bruine
man van haar is net klaar met z'n vreugde
sprongen,"
„Gelukkig maar!"
„Schitterend."
De twee verdwaalde heeren bewegen zich in
de richting van de deur.
„Ik vraag u nog wel excuus!" zei Pinkerton.
„Och kom. 't is de moeite niet waard."
De jonge man die voor P. P. C. speelde liep
de gang door, den hoek om, maar Blackstone
bleef.
Zoodra hij alleen was, knielde hij geruisch-
loos neer en hield z'n oog voor 't sleutelgat
der kamer die hij zoo juist had verlaten. Hij
was nu een en al speurzin.
Neg juist op tijd sprong hij op en verborg
zich. De bewoner der kamer kwam buiten en
liep, zacht neuriënd de gang door.
Even aarzelde Blackstone. Waar zou hij op
af gaanop den man of op 't parelsnoer?
Hij koos het laatste. Zacht ging hij de kamer
binnen, trok het
tiiimiiMmmtiimtiiiiiiiiiMiiiiitüiiiMii,,,,
raam open, stak
z'n hand diep in
't dicht gebla-
derde van een
klimopplant die
den muur bedekte I
en haalde er een
klein lederen étui uit.
De hal van 't hotel was vol menschen die
allemaal druk praatten. Het Argentijnsche echt
paar stond in 't midden van de grootste en
drukste groep en de modieus gekleede heer met
z'n verzorgde handen en zwart, geplakt haar,
stond met hen te praten.
Blackstone's optreden wekte algemeene ver
bazing toen hy riep: „Senor Hereira, ik neb
uw narelsnoer ontdekt!"
„Diabolo! Heb ik dan twee parelsnoeren?"
riep de Argentiniër en wees naar het sieraad
dat den hals van z'n vrouw omstrengelde.
„Maar waarde heer", klonk de vriendeiyke
stem van den man naast hem, die Blackstone
met een greintje sarcasme aankeek. ,,Ik zei u
toch, dat het gewone namaak was, die ik
voor m'n vrouw gekocht had. Als u dan u zelf
met geweld belachelijk wilt maken. Maai1 ik
zou me schamen
Het gelaat van Blackstone bleef strak en
koud. Hij knikte even met z'n hoofd en twee
heeren, die er rustig en kordaat uitzagen, stap
ten naar voren, 'grepen den heer met het zwarte
geplakte haar vast en deden hem in een om
mezien de handboeien aan.
„Hebben jullie de vrouw ook?"
„Ja mijnheer."
De detective wendde zich weer tot den Argen
tiniër.
„Hier zyn uw parels, Senor. Die uw vrouw
daar om haar hals heeft, zyn de valsche. Een
handige truc mynheer, knap gevonden en goed
gespeeld."
De gevangene boog.
„U moogt wel blij zyn, Senor Hereira", lachte
de detective, „dat we er in Scotland-Yard net
op tyd de lucht van kregen."
In de Estlandsche stad Narwa in de naby-
heid der Sovjetrepubliek zyn in het stedelijk
.archief zeer interessante, tot nu toe onbekende
documenten gevonden, die betrekking hebben
op den Russischen anarchist Michael Bakoenin.
Uit deze documenten blykt, dat Bakoenin in
1848 gedurende zijn verblyf in Pruisen een sa
menzwering tegen het leven van Czaar Nico-
laas I op touw had gezet, tenminste als de
czaristisehe politie goed op de hoogte was. Het
eene document is een op 27 Juni 1848 geda
teerd schrijven van de kanselary van den gou
verneur van St. Petersburg aan den magistraat
van Narwa, waarin er melding van wordt ge
maakt dat de vroegere Russische ambtenaar
Bakoenin, die alle Russische burgerrechten nad
verloren, een misdadigen aanslag tegen aen
czaar beraamde. Tot dit doel aldus de brief
had Bakoenin twee uit Rusland gevluchte
Polen, de gebroeders Wigowski, omgekocht-
Het was hem gelukt den broeders valsche Das
sen te bezorgen, waarmee ze naar Rusland zou
den kunnen komen. Aan twee andere Polen
had hij opgedragen te Riga een aanslag tegen
den Czaar te plegen, als de voorgenomen reis
van Nicolaas naar Riga zou plaats vinden. Aan
het slot van het schrijven der kanselarij wordt
melding gemaakt van het verzoek van den
adjudant-generaal graaf Orlow, om de streng
ste maatregelen te nemen, wanneer het den sa
menzweerders zou gelukken in het gouverne
ment St. Petersburg binnen te dringen.
Het tweede document, gedateerd op 28 Juli
van hetzelfde jaar, bevat de mededeeling dat
het gelukt is de verblijfplaats der gebroeders
Wigowsky op te sporen. Zij bevonden zich te
Lemberg. Ook dit schrijven dringt aan op on-
middellyke arrestatie der samenzweerders, wan
neer zij zich op het gebied van het gouverne
ment St. Petersburg zouden begeven.
Het Amerikaansche Departement van Land
bouw publiceerde dezer dagen eenige cijfers,
volgens welke de tarwe-oogst in de Vereenigde
Staten in het jaar 1933 geraamd wordt op
514.860.000 bushel, vergeleken met 726.000.000
bushel In het vorige een gemiddelde
productie in de jaren 1926 tot 1930 van
861.000.000.
A 1 i op dit blad zijn Ingevolge
Alle CLOOTlTie S ongevallen verzekerd voo
de verzekeringsvoorwaarden tegen f by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/J bij een ongeval met OCfï
voor een der volgende ultkeerlngen (/(/•- verlies van belde armen, beide beenen of beide oogen f doodeiykfcn afloop At/V,"
bij verlies van een hand f 1 OC oy verlies van een f Cfl
een voet of een oog# I£tOmduim of wysvlnger wl/,'
bij een breuk van f AII by verlies van 'n
tlf*~ anderen.
been of arm J
vinger
30
„Wel, dit is vast en zeker een brief, die uit
een of ander hotel aan mynheer Leavenworth
is geadresseerd en gedateerdlaat eens
zienEr staat een „t," is het niet?" en ik
wees met den vinger de eenige zichtDare letter
aan onder het woord hotel.
„Ik geloof het wel," antwoordde Gryce, „maar
Traag my nu niets."
„Ja, dat is wel een „t". Dus de brief is geda
teerd: 1 Maart 1876 en onderteekend...."
Gryce keek belangstellend naar de zoldering.
„Door Henry Clavering," voegde Ik er aan toe
zonder de minste aarzeling.
„Hoe weet u dat?" vroeg Gryce.
jat zal ik u laten zien."
Toen haalde ik het kaartje uit mijn zak, dat
Clavering my gegeven had by ons laatste onder
houd en hield het onder den laatsten regel van
den brief, onder aan de tweede bladzy. Henry
Ritchie Clavering van het kaartje en de H....
chievan den brief waren absoluut van de
zelfde hand.
„Het is Clavering, zonder twyfel," zei de de
tective, zonder echter de minste verrassing te
toonen.
„En laten we nu eens naar den Inhoud van
den brief kijken," vervolgde ik.
Toen begon ik hardop de woorden in volg
orde te lezen en wachtte even, wanneer er een
woord ontbrak.
De Heer Hor.... u hebt een nicht die u....
een nicht de liefde en het vertrieder
ander pers.... lief, teer.... meisjepretti
ger. omggeen roos zonddeze roos
vormt.... zy ook is, tochhem die haar
verte treden.... hartzy liefde....
heid versch...: Als.... niet gelooft.... vraag.,
welke banden.... uw.... H....chie....
,Dat Ujkt veel op een klacht tegen een van
de nichten van mijnheer Leavenworth," zei ik.
Myn eigen woorden deden mij schrikken.
„Wat is er?" vroeg Gryce.
,Jk heb al over dezen brief hooren spreken.
Het is inderdaad een klacht tegen een van de
richten van mynheer Leavenworth. Clavering
heeft hem geschreven."
Ik vertelde hem, wat Harwell my hierom
trent had meegedeeld.
„Zoo, zoo. Harwell heeft dus elndeiyk Iets los
gelaten?"
„Sedert twee weken hebben wry byna dage-
ïyks samen gewerkt; het is dus niet te verba
zen, dat hij iets los gelaten heeft."
„Hij beweert dus, dat hy den brief gelezen
heeft, dien Clavering aan mijnheer Leaven
worth schreef?"
„Ja, maar de détails herinnerde hy zich niet
meer."
„Als hy dit leest, al de rest hem wel weer
te binnen schieten."
„Ik zou toch liever het bestaan van dezen
brief niet bekend maken. Ik ben niet van plan
iedereen in myn vertrouwen te nemen."
„Dat heb ik ook gemerkt," antwoordde Gryce
droogjes.
Ik deed alsof ik dezen steek onder water niet
voelde en nam het karton weer op, om de halve
woorden aan te vullen. Toen ik dat gedaan had,
stelde lk Gryce voor, om andere woorden, die
cnontbeerlyk waren voor den zin, in te lasschen.
Toen kreeg ik het volgende nog vry verwarde
geheel:
Hotel....
1 Maart 1876.
Den Heer Horatio Leavenworth
U hebt een nicht die u.... een nicht die de
liefde en het vertrouwenieder ander....
lief, teer.... meisjeprettigen omgang....
geen roos zonder doornen deze roos
vormtzy ook is, toch... staat hem
die.... vertrouwde, met voeten te treden....
hart.... liefde.... gehoorzaamheid verschul
digd
Als u my niet gelooftvraag haar welke
banden.... u.
Henry Ritchie Clavering.
„wy hebben nu den brief in groote trekken
weer in elkaar gezet," zei Gryce, „dat is alles
wat we op het oogenblik noodig hebben."
„De toon is niet erg vleiend voor de dame in
kwestie," merkte ik op.
„Clavering moet zich heftig door haar ge
griefd voelen, om zich zoo over iemand uit te
laten, over iemand die hy nog wel lief en teer
noemt."
„Waar een geheimzinnige misdaad gepleegd
is, worden altyd grieven ontdekt."
„Ik denk dat ik deze ken," zei ik. En omdat
Gryce mij vragend aankeek voegde ik er aan
toe:
„Maar voor het oogenblik wil u u myn ver
moedens nog niet meedeelen. Tot nu toe blyft
myn theorie ongewyzigd; het lijkt my zelfs of
zy gedeeltelyk bevestigd is. Dat is alles wat ik u
zeggen kan."
„Deze brief' vormt dus niet de schakel die u
ontbrak?"
„Neen, het Is een waardevol bewysstuk, maar
het is niet de schakel die my nog ontbreekt."
„Toch moet hy van veel beteekenls zyn. an
ders zou Eleonore Leavenworth zich niet zoo
veel moeite gegeven hebben om hem van de
schrijftafel van haar oom weg te nemen en
verder...."
„Waarom denkt u dat ze juist dit papier heeft
weggenomen?"
„Omdat men het samen met den sleutel ge-
von heeft en omdat er bloedspatten op zitten."
Ik schudde bedenkeiyk het hoofd; immers,
Eleonore had my gezegd dat het papier niet
meer bestond, dat ze het vernietigd had.
„Waarom schudt u het hoofd?" vroeg Gryce.
„Uw redeneering bevredigt mij niet in 't
minst," antwoordde ik.
„Waarom niet?"
„Ten eerste heeft Fobbs geen papier in haar
hand gezien toen zij zich over het vuur boog.
Hieruit blijkt dus, dat de snippers in den kolen
emmer waren, dien zy in het vuur leeg stortte,
wat, zooals u zult moeten toegeven, een vreemde
plaats is om een papier te verbergen voor welks
bezit zy zich zoo had ingespannen En ten twee
de vernietigt de vorm van de papiersnippers uw
veronderstelling."
De detectieve keek met groote belangstlling
naar mijn das en sprak:
„U bent zeer diepzinnig, mijnheer Raymond,
ik bewonder u."
Meer verbaasd dan verheugd over dit onver
wachte compliment, keek ik hem een oogenblik
besluiteloos aan en vroeg hem:
„Wat denkt u er van?"
„U weet dat ik er geen meening op na houd.
Dat gaf ik allemaal op toen ik de zaak in uw
handen legde."
„Maar toch
„Ik geloof, dat de brief waarvan hier de rest
ligt, ten tyde van den moord op mynheer Lea
venworth's schrijftafel lag. Ik geloof eveneens,
dat juffrouw Eleonore, na het weghalen van
het ïyk, zich meester heeft gemaakt van een
papier, dat op de schryftafel lag. Dat zy, toen
zy zag dat zy ontdekt was, den sleutel in het
vuur gooide. Hieruit haalde men later deze
snippers, zooals u weet. Ik laat het aan u over
om een gevolgtrekking te maken."
„Als u het goed vindt," antwoordde ik, „zul
len wij de gevolgtrekkingen voor later bewaren.
Ik wil eerst nagaan, of de theorie die ik my ge
vormd heb, juist is."
Ik wachtte nog even op het adres van Gryce's
ondergeschikte F., die mij van dienst kon zijn
by mijn nasporingen, en ging toen naar myn
heer Veeley.
TIENDE HOOFDSTUK
Bij mynheer Veeley
Mijn compagnon lag nog steeds ziek te bed.
Hy vertelde mij, dat de haat van mynheer Lea
venworth tegen de Engelschen voortkwam uit
het feit, dat hy van een vrouw had gehouden,
die later getrouwd was met een ander, die haar
mishandelde, een Engelschman.
„Sedert dien," vervolgde mynheer Veeley, „is
het geld zijn afgod geworden en zijn eenige eer
zucht was, een groot fortuin te vergaren. Maar
het bewys dat hij de vrouw uit zyn jeugd nooit
vergeten had, is, dat hy niet duldde, dat men
het woord „Engelschman" ln zyn tegenwoordig
heid uitsprak."
Toen ik de trap afliep, herinnerde ik my, dat
ik een brief voor Fred, mynheer Veeley's zoon,
in myn zak had. De beste manier om hem den
brief te bezorgen was, om hem op de tafel van
de bibliotheek te leggen. Ik ging dus dien kant
uit, klopte op de deur en opende haar toen ik
geen antwoord kreeg. De kamer was niet ver
licht, maar er brandde een vroolyk vuur in den
haard. Bij het schynsel bemerkte ik een vrouw
die voor den haard zat. By het eerste gezicht
hield lk haar voor mevrouw Veeley. Maar toen
ik dichterby kwam en haar groette, zag ik dat
ik my vergistte.
„Neemt u my niet kwalijk mevrouw, ik heb
mij vergist'
(Wordt vervolgd).