De opgravingen bij Egmond
De Kruisweg van Servaes
Prikkeldraad
K±kS\
Inconsequentie
FUNDAMENTEN VAN
OUDE GROOTHEID
m
Komt in de moderne afdeeling van het Aarts
bisschoppelijk Museum
PER FIETS NAAR ROME
'n Pracht-minister
THEORETISCH BEZWAAR
DONDERDAG 12 OCTOBER
Zal een gedeelte herbouwd
worden?
Interessante vondsten
Uit de historie
Het opgravingswerk
DRUIVEN VERWERKT TOT
GELEI
Veelbelovende nevenindustrie in
het Westland
Interessante vondsten
„Nos Jungunt Rosae"
De collectieve verzekering van den
katholieken Middenstands'
bond in strijd met het
beginsel
t
HET „SLOT OP DEN HOEF
röêlPi
Het voormalige slot te Egmond naar de schilderij 'van Claes
Dirckss van der Heck in het Rijksmuseum
De Fransche douanen bleken niet
zonder meer te passeeren
Reisbeproevingen
Een dorpsfeest in Frankrijk
De taak der chauffeurs
Verdieping en kennis
Bestuuardersdagen van den
Katholieken Midden
stand
WEER VERSCHIJNINGEN?
Nu bij Verviers
ST. BERNULPHUSHUIS
OPGEHEVEN
DE VERDUISTERING TE
ZAANDAM
Bevestiging van den eisch
INDISCHE POSTVLUCHTEN
Bij den in April 1933 plaats gevonden heb
benden aankoop van duinterrein onder Eg-
mond, grenzende aan het reeds in Provinciaal
bezit zijnde terrein onder Bakkum, werd de
provincie Noordholland tevens eigenaresse van
het weiland, waarop eertijds het Slot op den
Hoef verrees, het trotsche kasteel, dat in de
geschiedenis van ons Vaderland zulk een be
langrijke rol heeft gespeeld.
Teneinde deze historische plek, die in den
loop der tijden in een dichtgroeiend moeras
veranderd was, een beter en waardiger aanzien
te geven, werd, op initiatief van den heer E.
Vogelenzang, Rentmeester der Provinciale
Landgoederen, door Gedeputeerde Staten be
sloten, bij wijze van werkverruiming, een ge
deelte van de gracht om het tererin, waarop
voorheen het „Slot op den Hoef" heeft gestaan,
in de oorspronkelijke afmetingen te herstellen.
Bij deze werkzaamheden stiet men, onver
wacht, op de fundamenten van het vroegere
kasteel en bij verdere doorgraving bleek, dat
deze fundamenten nog in betrekkelijk goeden
staat overal worden aangetroffen, zoodat men,
als het graafwerk voltooid zal zijn, vermoedelijk
een vrij volledig beeld zal verkrijgen van de
indeeling der verschillende gebouwen, die tot
deze veste der machtige Heeren van Egmond
hebben behoord.
Het „Slot op den Hoef", zooals het genoemd
werd, is in de middeleeuwen herhaalde malen
het tooneel geweest van strijd en verwoesting.
Volgens de Kronieken zou Radboud, de 4e
heer van Egmond, in het jaar 870 het Huis ge
sticht hebben. In 1204 werd Wouter, 12e heer
van Egmond en toenmalige bewoner van het
Slot, in een strijd gewikkeld, waarbij het Huis
op de Hoeve totaal verwoest werd.
Reeds een jaar later heeft Wouter zijn huis
„Veel schoonder doen optimmeren, dan het ooit
te voren geweest was", zoo vermeldt de histo
rie. Doch langer dan een eeuw zou de glorie
van deze trotsche veste niet duren. De Friezen,
die de landstreek herhaaldelijk bestookten,
deden in 1315 wederom een inval, waarbij zij
het gansche dorp grondig verwoestten, evenals
het Kasteel, dat zij tot den grond toe deden af
branden, terwijl de bewoner, de 17e heer van
Egmond en eveneens Wouter genaamd, naar
elders moest vluchten.
Zijn opvolger, Jan van Egmond, deed in 1320
de veste opnieuw herrijzen, zij het dan niet
zoo schoon, als zij voordien geweest was.
De geschiedenis beschrijft dan, dat Arnoldus,
de 19e heer van Egmond, in 1396 de grachten
liet schieten. Nadien bleef het slot ongeschon
den bestaan, totdat het eindelijk op 7 Juni 1574
op last van Diederik, Gouverneur van Haar
lem, verbrand werd, teneinde te voorkomen,
dat het door de Spanjaarden benut zou wor
den bij den strijd tegen Alkmaar.
In de volgende eeuwen is het een ruïne ge
bleven, waarvan de brokstukken van torens en
muren nog getuigden van vergane grootheid
en macht.
Ongeveer 100 jaar geleden werd de ruïne
voor afbraak verkocht. Men heeft de muren
tot de waterlijn weggebroken en de resten, wel
ke de fundamenten waren, laten zitten. Ze
werden met aarde bedekt en zoo aan de ver
getelheid prijsgegeven.
Sedert dien heeft het vee er gegraasd en
niemand dacht meer aan het „Slot op den
Hoef", waarvan de stevige grondvesten onder
de groene weilanden verborgen lagen.
Thans is men bezig met deze fundamenten
te ontgraven. De arbeid is reeds zóóver gevor
derd, dat een aanzienlijk gedeelte van de breede
grondvesten ontbloot is, terwijl ook de slot
gracht reeds voor een groot deel is uitgegra
ven.
Onder leiding van den Directeur van het
Provinciaal Waterleidingbedrijf, den heer J. van
Oldenborgh en Ir. B. F. van Nievelt hebben wij
dezer dagen het terrein der ontgravingen be
zichtigd.
Rondom het terrein gapen de breede slot
grachten, welke, aan de west- en zuidzijde reeds
geheel uitgegraven zijn en door een maal-
De plannen van een kw'eeker uit Naaldwijk,
om uit Westlandsche druiven gelei te bereiden,
teneinde op die wijze een nevenindustrie in het
Westland te stichten waarin de overtollige voor
raden druiven verwerkt zouden kunnen worden,
zijn thans verwezenlijkt. De bereiding van de
gelei is in vollen gang en reeds zijn in binnen-
en buitenland relaties aangeknoopt om deze
nieuwe Westlandsche industrie een zoo ruim
mogelijk debiet te kunnen bezorgen.
Omtrent de toekomstmogelijkheden van de
Westlandsche druivengelei is men in het West
land optimistisch gestemd, omdat het product
slechts edel druivensap bevat en vrij is van alle
schadelijke bestanddeelen. Men is in bevoegde
kringen van oordeel, dat in de naaste toekomst
groote hoeveelheden druiven, welke voor de ge
wone consumptie overtollig zijn, op deze wijze
aan den handel kunnen worden onttrokken.
Dezer dagen is deze mand, bevattende de eerste
(druivengelei uit het Westland, aan H. M, de
Koningin aangeboden.
inrichting worden drooggehouden. In de wes
telijke slotgracht steken zware eiken palen uit
den bodem omhoog, overblijfselen van een brug,
welke daar eens de verbinding vormde naar de
kapel, welke aan de voorzijde van de gracht
ligt en thans nog een gedeelte vormt van de
Ned. Herv. Kerk. Iets verder komt uit den
walkant een gedeelte van een bruggehoofd kij
ken. Daar was eens de toegang tot het Grafe
lijk slot.
Van de eigenlijke fundeeringen is zooveel
blootgelegd, dat men zich momenteel reeds een
vrij goed denkbeeld kan vormen van de lig
ging der gebouwen. Successievelijk vindt men
torens en poorten terug, zooals die op oude
plattegronden zijn aangegeven. Het metselwerk
is goed geconserveerd gebleven. Het bestaat nog
uit die groote baksteenen, welke in vroeger
eeuwen gebruikt werden en die hier samenge
voegd zijn tot hechte, breede fundamenten.
Voor de fundeeringen der torens is interes
sant en teekenend de bouwwijze van dien
tijd. Op een houten raam liggen straalsgewijze
dikke eiken balken, waarop het metselwerk is
opgetrokken. Deze balken zijn eveneens uitste
kend geconserveerd en toonen niet de geringste
sporen van verweering. In 't hart van de toren-
grondvesten staat nog een houten spil, welke
vermoedelijk dienst gedaan heeft om den cirkel
te trekken.
Merkwaardig is de vondst van twee houten
tonnen, welke midden in de fundeering van de
westelijke muur zijn ingemetseld. In een van
deze tonnen zijn schedels gevonden van een
paard en een bok, terwijl in de andere slechts
aarde gevonden werd. Beide vaten rusten op
een wagenrad.
Dr. Kalff, directeur van het Rijksbureau
voor monumenten-zorg, die bij de opgravingen
aanwezig is, vertelde ons, dat heel vroeger het
gebruik bestond, om bij de stichting van een
gebouw een offer te brengen, teneinde booze
geesten te weren. In hoeverre hier van een der
gelijk offer gesproken kan worden, valt niet te
zeggen. Was het bij die eene ton met de sche
dels gebleven, dan behoefde men aan dat offer
niet te twijfelen. Omtrent de bedoeling van het
tweede vat echter tast men in het duister. In
elk geval staat het vast, dat zij er niet later
ingebracht kunnen zijn. Bij ons bezoek was men
nog bezig met het leegscheppen van een der
tonnen, een werkje, dat met groote omzichtig
heid verricht werd. De uitgeworpen aarde werd
nauwkeurig onderzocht, maar voor zoover wij
konden vaststellen, werd niets bijzonders aan
getroffen.
Bij de ontgraving heeft men verder nog iets
anders kunnen vaststellen, namelijk de plaats
waar zooals men wel eens pleegt te zeggen
„zelfs de keizer te voet gaat". Voigens de
beschrijving van oude plattegronden bestonden
er in het grafelijk verblijf negen „heimelijke
gemakken", aan de noordzijde van het slot. Dat
is zeer zeker een aanzienlijk aantal, maar
zooals dat ten opzichte van heimelijke gemak
ken betaamt wij hebben er ons niet verder
voor geïnteresseerd.
Intusschen is het op het terrein een bedrij
vigheid van belang. Er werken 24 arbeiders, die
tot nu toe reeds 4000 M2. de grachten na
tuurlijk inbegrepen hebben blootgelegd. De
uitgegraven grond ligt hoog opgeworpen tus-
schen de fundamenten en grachten en hier en
daar liggen hoopen steenen, netjes opgetast en
voorts een stapel brokstukken van beeldhouw
werk en andere versieringen.
Het is natuurlijk maar in Egmond aan den
Hoef, doch wanneer men zoo tusschen deze op
gravingen staat, zou men zich kunnen verbeel
den in Italië te zijn, waar men constant aan
het opgraven is.
Bij de beschouwing van deze fundamenten
rjjst natuurlijk de vraag: wat zullen we er mee
doen? In afwachting van de beslissing van den
Rijksdienst van Monumentenzorg, zijn die ge
deelten, welke, wanneer de bemaling wordt
stopgezet, weer onder water zullen verdwijnen,
uitgekalkt. De kans bestaat ook, dat straks,
wanneer het gaat vriezen, het metselwerk
breekt, tengevolge van het uitzetten van het
cement, dat niet, zooals tegenwoordig, tegen
de vorst bestand is.
Wederopbouw ontmoet financieele bezwaren.
Het zal niet gemakkelijk zijn een instantie te
vinden, die de gelden hiervoor beschikbaar
stelt. De overheid kan zich de luxe van histo
rische kasteelen opbouwen, in dezen tijd wer
kelijk niet permitteeren.
Maar men heeft de illusie, een gedeelte te
doen herrijzen, om het als museum te bestem
men voor de voorwerpen, welke bij de opgravin
gen voor den dag gekomen zijn.
Bü het uitgraven van de slotgrachten heeft
men n.l. tal van interessante dingen gevonden,
welke voorloopig in de Ned. Herv. Kerk zijn
ondergebracht.
Allereerst een immense verzameling scher
ven, waarvan het grootste gedeelte waarschijn
lijk waardeloos is, maar waaruit de deskundige
hand een aantal waardevolle stukken heeft ge
lezen, die op een aparte tafel zijn uitgestald.
Wij zagen eenige Jacoba-kannetjes, nog geheel
gaaf; een eigenaardig gevormde flesch; een
gedreven koperen plaat, afkomstig van de sjako
van een Russisch soldaat. Voorts een grooten
sleutel, waarvan de baard duidelijk de letter E.
vertoont, een stuk van een houten haarkam en
vele andere dingen, die thans nog getuigen van
lang vervlogen eeuwen.
De verschillende wapens, welke gevonden
zijn, bevinden zich in een goed geconserveerden
toestand en weinig door roest aangetast. Er
bevinden zich een lanspunt bij en een paar
dolken, waarvan het eene exemplaar kunstig
bewerkte koperen knoppen heeft, welke aan
vankelijk voor goud waren aangezien, doch bij
nader onderzoek slechts uit koper bestonden.
Voorts zijn nog twee geweerloopen gevonden,
gedeeltelijk verroest en naar den vorm te oor-
deelen ook zeer oud.
Wij waren er nog getuige van, dat uit de
gracht door de werklieden een zwaard werd
opgegraven, waarvan de vondst met een hoera
tje werd aangekondigd.
Met het uitgraven is men nog niet gereed,
zoodat verwacht wordt, dat straks nog wel meer
voor den dag zal komen. De voorwerpen, welke
gevonden zijn, voeren alleen datums van na
1396, want in dat jaar werden de grachten aan
gelegd.
Intusschen bestaat het plan om het onder
zoek van den bodem verder uit te breiden, zulks
met het oog op de kans, dat daarbij voorwerpen
van nog ouderen datum zullen worden gevon
den, afkomstig uit den tijd tusschen 800 en
1300. Dr. Holwerda, van den Rijks Archeologi-
schen dienst, zou althans het plan daartoe te
kennen hebben gegeven.
Met dit al staat Egmond in het middelpunt
der belangstelling van allen, die iets voor his
torie gevoelen. De reeds gedane publicaties
hebben tot gevolg gehad, dat van heinde en
ver belangstellenden naar de Egmonden komen
om hun nieuwsgierigheid naar oude dingen te
bevredigen. En zij vinden er inderdaad iets, dat
naast de historische plaatsen, waaraan Ken-
nemerland overigens rijk is, herinnert aan de
dagen van een grootsch en romantisch ver
leden.
De vereeniging tot bevordering der Rozenteelt
„Nos Jungunt Rosae" hield Woensdag haar al-
gemeene jaarvergadering in Krasnapolsky te
Amsterdam.
De voorzitter, de heer jhr. P. P. de Beaufort,
zeide in ziin openingswoord, dat ook deze ver
eeniging lijdt onder de crisis, de export van de
rozen is vrijwel verlamd, de overproductie is ook
hier zeer groot.
Uit het jaaiverslag blijkt, dat het aantal
leden in het vereenigingsjaar van 529 tot 459
is teruggeloopen.
De jubileumtentoonstelling van 2224 Juli
te Den Haag gehouden, werd slechts door ruim
1200 personen bezocht, financieel werd ze een
groote teleurstelling, uit technisch oogpunt
stond ze op peil.
Het jaarverslag werd goedgekeurd.
De secretaris, de heer E. J. Ludding, deelde
mede, dat hij bezig is aan de samenstelling van
een lijst van in Nederland gewonnen rozen-
qualiteiten, met hun afstamming. De lijst zal
gepubliceerd worden in een speciaal nummer van
het orgaan der vereeniging („Rosarium").
Het verlies, dat de vereeniging in het afgeloo-
pen jaar leed, bedraagt f 1429. De balans sluit
met een bedrag van f 3854.14.
Den penningmeester werd décharge ver
leend.
Uit de begrooting blijkt, dat de te verwachten
contributie van f 2000 is teruggeloopen tot
f 1375.
Tot voorz. werd herkozen jhr. P. P. de Beau
fort, voorts werden tot bestuursleden gekozen de
heeren J. D. Rurys, Dedemsvaart; D. Jongkind,
Aalsmeer en J. Spek, Boskoop.
De voorzitter sprak een hartelijk woord van
dank tot den scheidenden vice-voorzitter, den
heer G. A. van Rossem, die volgens de statuten
niet herkiesbaar was.
Bij de bespreking van de plannen voor 1934
deelde de voorzitter mede, dat pogingen in het
werk zullen worden gesteld cm een rozenten-
toonstelling, waarschijnlijk in het Koloniaal
Instituut, alhier, te organiseeren. Het bestuur
zal naar de eventueele deelname een onderhoek
instellen.
De Centrale Reorganisatie Commissie van
het Verzekeringswezen heeft allen afdeelingen
van den Ned. R. K. Middenstandsbond af
schrift gezonden van het aan dien Bond ge
zonden adres inzake de z.g.n. collectieve verze
kering van dien Bond Mede op aandrang uit
het Zuiden heeft de „C. R. C." een openbare
bijeenkomst uitgeschreven in de groote zaal van
het hotel „Noord-Brabant," te 's-Hertogen-
bosch, op Zaterdag 2i October a.s. des namid
dags te 3.30 uur precies. Op deze vergadering,
welke gepresideerd zal worden door den voor
zitter der „C. R. C.", den heer Valken, zal de
secretaris der Commissie, de heer De Jonge, 'n
causerie houden over:
„Inconsequentie van den Middenstand", zulks
naar aanleiding van het op het congres van den
Ned R K Middenstandsbond te Breda behan
delde beginsel- en werkprogram van dr. v.
Beurden.
Tot deze vergadering zijn uitgenoodigd de be
sturen van den R. K. Middenstandsbond, de
Dioc. bonden en afdeelingen, den R. K Alg.
Middenstandsbedrijfsraad en Raad van Ad
vies, Dr. v. Beurden, het Ministerie v. Soc. en
Economische Zaken, de Middenstandsraad, be
sturen van andere middenstandsorganisaties,
Economische Zaken, den Middenstandsraad, be
langhebbenden bij het Verzekeringsbedrijf.
Naar wij vernemen zal een dezer dagen de
overdracht plaats hebben van den geschilder
den Kruisweg van den Vlaamschen kunstenaar
Albert Servaes aan de afdeeling moderne reli-
gieuse kunst van het Aartsbisschoppelijke Mu
seum, die in December e.k. geopend wordt in
het voormalig St. Catharijneconvent aan de
Lange Nieuwstraat te Utrecht.
Er is een geschilderde en een geteekende
Kruisweg van Albert Servaes. De geteekende
heeft gehangen in het kerkje te Luijthagen
(België) en is daaruit destijds op voorschrift
uit Rome verwijderd, omdat de stijl sommigen
aanstoot gaf. Men zal zich deze kwestie, die
toen nogal stof heeft opgejaagd, zonder twijfel
herinneren. Zoowel de geteekende als de ge
schilderde Kruisweg zijn het eigendom van den
heer Herman van den Eerenbeemt te Amster
dam. Deze geeft thans de laatste ten geschenke
aan de moderne afdeeling van het Aartsbis
schoppelijk Museum, waar hij zonder twijfel
uitnemend op zijn plaats is. Het vorstelijk ge
schenk wordt door het Museumbestuur dan ook
dankbaar aanvaard.
De „stille kracht" van een employé de la
Republique Franqaise is zijn fantasie. Hoe
paradoxaal het ook moge klinken, deze droge
ambtenaren beleven in de armoedige omgeving
van hun overal eendere kantoortjes, met de
eeuwige Calandrier des Fostes et Télégraphes,
de grauwe muren en de eindelooze serie „or-
phelins" oftewel uitgesabberde sigaretten
eindjes op de aschbakken, bij elke, oogen-
schijnlijk dorre, administratieve handeling
groot avontuur.
Iedere argelooze reiziger, die de grens over
schrijdt om zich te vermeien in de vele goed
heden van la douce France, wordt hem een
belager van de duizend en een rechten, waar
aan Vrouwe Marianne, in haar folianten-dikke
wetboek vrachtwagens of haarspelden pleegt te
onderwerpen.
Als een ontdekkingsreiziger snuffelt hij m
ons keukengerei, en met de onverbiddelijke
strengheid van een rechter van instructie
neemt hij ons allen een verhoor af.
Papieren worden gevuld met data en cijfers;
va- de reservefietsen op de wagens moeten ge
wicht, merkwaarde en nummer worden opge
geven. Wat ons allemaal als onnoodige bal
last voorkomt, is voor den kleinen plichtsge
trouwen ambtenaar wet, heilige wet, waarvan
hij de toegewijde wachter is, tot aan zijn pen
sioen en zijn ruban.
Minuten rijgen zich aaneen tot uren, on
danks de vriendelijke bemiddeling van een
vertegenwoordiger van ons consulaat te Parijs.
Inmiddels zijn de jongens reeds ver doorge
reden. Ze wachten in het gehucht Harignies
in den stroomenden regen op de wagens met
tenten, die maar niet komen willen.
In alle haast worden de tenten opgeslagen.
Ik krijg opdracht om in het dorp te gaan pro
viandeeren. Met den pastoor baad ik door slijk,
plassen en mesthoopen, op zoek naar hout,
stroo en eten. Er is echter niets te krijgen. We
maken voor het eerst kennis met een der vele
„feesten" der dorpen vanwege den patroon
heilige der parochie.
Ieder volk heeft zijn eigen manier van tri-
duum-viering.
Wij plegen 's morgens en 's avonds te luiste
ren naar vrome opwekkingen ten geestelijken
leven de Franschen gaan misschien 's mor
gens naar de versierde kerk, waar de patroon
heilige zijn jaarlijksche eereplaats op het
altaar heeft ingenomen. Maar in ieder geval
eten en drinken ze drie volle dagen in zoo
vurige liefde voor hun heilige, dat honderd
pelgrims naar de eeuwige stad na veel tobben
niet meer dan tien kilo vleesch, enkele pakjes
boter en zegge en schrijve drie en een halve
liter melk kunnen bemachtigen en dat nog
van twee boeren. Wel krijgen we gul groote
punten van feestvla te proeven, maar daar
stop je de magen van honderd uitgerammelde
fietsers bezwaarlijk mee vol.
Pelgrims plegen tegenslagen te aanvaarden
als een hartversterking. Ze helpen ijverig mee
water halen en hout hakken. Als even later
versch stroo in de tenten wordt gespuid, hap
pen ze in het oude brood als in een taart, en
snijden het karig stukje vleesch, als ware het
zwezerik.
Het weer wordt goedertieren. Bleeke sterren
bloeien open aan den valen hemel. In het
westen brengt een onbeschrijfelijk grootsch
tafereel van goudomrande wolken velen ver
getelheid van het doorstane leed in bewonde
rende meditatie.
Het kampleven heeft vele kanten. In werke
lijk gedwongen rust, heb ik gelegenheid de
taak onzer chauffeurs in al haar omvang te
leeren kennenr
Zoodra de jongens, gevoed en gelaafd, de
fietsen bestijgen voor een heerlijken tocht dóór
een prachtige streek al vraagt die schoon
heid dikwijls een offertje gaan zij aan den
slag. Eerst worden de tenten opgeruimd, dan
alle stroomatrassen tent voor tent bij elkaar
gebundeld en naar de wagens geojouwd. Het
kamp wordt keurig opgeruimd. Dan gaat alles
weer in de vrachtwagens, met eetketels, bagage,
mondvoorraad, om na enkele uren weer in alle
haast te worden uitgepakt en opgeslagen.
Het is werkelijk voortdurend aanpakken. En
al lijkt het misschien, dat zij het gemakke
lijker hebben dan de fietsers, het schijnt mij
toe, dat onze chauffeurs het hardste werk ver
richten van heel den troep.
Geloof echter niet, dat ze er onder steunen
en zuchten. Integendeel,
De derde val van Jezus onder het
Kruis, een der staties uit den
kruisweg van Albert Servaes
Het hoofdbestuur van den R. K. Midden
standsbond in het Bisdom Haarlem heeft be
sloten voortaan ieder jaar bij het begin van
het winterseizoen bestuurdersdagen te .houder,
ter bevordering der scholing en ontwikkeling
onder de bestuurders der afdeelingen.
Dezer dagen zijn dan ook de dagelijksche be
stuursleden en de geestelijke adviseurs der af
deelingen van den Bond uitgenoodigd tot bijwo
ning der eerste bestuurdersdagen, welke zijn
bepaald:
Voor de afdeelingen in Noord-Holland op
Donderdag 19 October a.s. in het Retraitehuis
t6 Bergen
voor de'afdeelingen in Zuid-Holland on Zee
land op Dinsdag 24 October in het Retraitehuis
te Noordwijkerhout.
Het onderwerp voor deze eerste bestuursdagen
drong zich als vanzelf op: het nieuwe „Begin
sel- en Werkprogram van den Ned. R. K Mid
denstandsbond", waarover dr. J. van Beurden
voor de algemeene vergadering van den N. R.
K. M. te Breda zijn bekende prae-advies
schreef.
Het „Beginsel- en Werkprogram" zal in een
drietal inleidingen worden behandeld.
Des ochtends spreek de heer H. E. van der.
Brule uit Rotterdam, lid van het hoofdbestuur
van den Bond, over „De sociaal-economische
taak onzer standsorganisatie".
Des middags behandelt drs. H. L. Jansen,
leider der economische afdeeling van het
bureau van den N. R. K. M.: „De sociaal-
economische taak onzer vakorganisatie"
In den namiddag ten slotte spreekt mr. F.
Bach, directeur van het Centraal Hanze Bureau
in het Bisdom Haarlem over: „De sociaal-
politieke taak van onze beweging".
Volgens geruchten uit België zouden twee
meisjes in het dorpje Chaineux nabij Verviers
verschijningen der Heilige Maagd hebben ge
had, terwijl een 15-jarige jongen bevestigt, de
verschijning ook te hebben waargenomen. Het
is .zoetjes-aan overbodig geworden te zeggen,
dat- men deze geruchten dient te ontvangen met
voorbehoud.
Naar wij vernemen zal het bekende St. Ber-
nulphushuis aan den Voorburgwal te Amster
dam tegen het einde des jaars worden opgehe
ven. Een tiental jaren heeft het krachtig mee
gewerkt aan het verbreiden van beter opvat
tingen over religieuze kunst. Thans is de taak
van de onderneming goeddeels volbracht en de
moderne godsdienstige kunst vindt haar weg
in kerk en huisgezin. Het atelier van de email-
werktster Joanna Brom wordt overgebracht
naar huize Voorn te Oudenrijn.
Veertien dagen geieden stond voor de Haarlem-
sche rechtbank terecht een administrateur van
de Scheepvaarö-Vereeniging „Noord" te Zaan
dam, die op 22 Juni j.1. een som van 20.000
verduisterd?, bestemd voor de uitbetaling van
loonen.
De Officier van Justitie eischte in verband
met de vele verzachtende omstandigheden een
voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maan
den met een proeftijd van drie jaren.
Hedenmorgen was de uitspraak van de recht
bank conform dezen eisch.
De „Oehoe" op de thuisreis is te Boedapest
aangekomen.
Minister Marchant is 'n pracht-minister
van onderwijs!
Ongenadig rekent hij af met de
doorgewinterde belagers van ons bijzonder on
derwijs.
Wie had ooit kunnen droomen, dat juist hij
eens tot deze taak geroepen zou worden en
zich zoo meesterlijk van deze taak zou kwij
ten?
Indien er een minister van christeltjken hui.
ze op zijn zetel zat en ook maar één tiende deel
durfde beweren en doen van wat de heer Mar
chant zoo onverschrokken praesteert, hij
werd u kunt ons gerust gelooven als schan
delijk-partijdig uitgekreten.
Het is overigens een publieke vermakelijk
heid, minister Marchant aan het „werk" te
zien.
Fijntjes weet hij de bestrijders der bijzondere
scholen te dwingen tot allerlei erkenningen,
waarvoor ze vroeger liever doodgevallen zou.
den zijn; zoo kwam „Het Volk" (na gedwon
gen kennisneming van door Minister Marchant
verschafte cijfers) tot de pijnlijke erkenning,
dat de „snertschooltjes" inderdaad méér bij
het openbaar dan bij het bijzonder onderwijs te
zoeken zijn.
En hoe erkent het roode blad zulks?!
„De Minister geeft nu cijfers om te bewij
zen, dat er meer kleine scholen bij het open
baar dan bü het bijzonder onderwijs zijn. Dit
is volkomen begrijpelijk; de openbare school
is de school voor de minderheden en er zijn
natuurlyk bevolkingscentra, waar zoo'n min
derheid gering in aantal is."
„Volkomen begrijpelijk"!
Wat heeft er al die jaren dan toch geman
keerd aan het verstand en het begrijp-vermo-
gen van de roode redactie?
Maar allo! de erkenning is er.
Nog fijner heeft de heer Marchant de pal
staanders afgetroefd, die den laatsten tüd drei
gen met de oprichting van tallooze bijzondere
neutrale scholen, wanneer hier en daar open
bare scholen mochten worden opgeheven; leuk,
maar raak echt Manchantig! is het mi-
nisterieele antwoord:
„De strijd, die over zün circulaire is ont
brand, moet aanleiding geven tot de onder
stelling, dat de liefde voor de openbare en de
afkeer van de confessioneele school de ouders
er toe zullen brengen om over het bezwaar
van een grooteren afstand dat de onder -
geteekende geenszins onderschat heen te
stappen. Dat echter voor het oprichlen van
vele neutrale bijzondere scholen de waarborg
sommen zullen worden bijeengebracht, meent
de ondergeteekende te moeten betwijfelen."
De heer Marchant kent zün Pappenheimers:
de heeren schreeuwen wel hard, maar als zü
hun liefde voor het bijzonder onderwijs moe
ten vertolken in klinkende munt, dan zullen ze
wel niet thuis geven!
De heer Marchant is als onpartüdig-denkend
en onpartijdig-handelend vrijzinnig-demokra.
tisch minister van onderwijs.... onbetaalbaar.
Een veel genoemd bezwaar tegen het
parlementaire stelsel is, dat daarbij
naar men beweert de helft plus één
de helft min één overstemt en over-
heerscht.
Evenwel is ook dit bezwaar meer schijn,
dan werkelijkheid.
Natuurlijk kan het voorkomen en
kwam en komt het ook voor dat een
parlementaire meerderheid en de op die
meerderheid steunende regeering schrome
lijk van haar overwicht gebruik of liever
misbruik maken.
Maar dat is een kwaad, dat'doorgaans
zich-zelf straft en daardoor ook zich-zelf
corrigeert.
Een verstandige meerderheid en een ver
standige regeering zullen er derhalve steeds
op uit zijn zooveel doenlijk rekening te
houden met de wenschen en inzichten der
minderheid.
En indien deze van haar kant niet tot
een „opposition quand-même" vervalt, zal
in vele gevallen samenwerking mogelijk
wezen, al blijven de principieele scheidings
lijnen bestaan.
Van dr. Schaepman is wel eens gezegd,
dat hij altijd „ministerieel" was, omdat hij
ook aan Kabinetten uit de Linkerzijde
zijne medewerking niet onthield.
Sommigen rekenden hem dit zelfs als 'n
grief aan.
Ten onrechte.
Want eerstens gaf hij bij die medewer
king nimmer iets van zijn beginsel prijs.
En vervolgens wist hij door het gemeen
schappelijk overleg en het persoonlijk
contact te verkrijgen, dat de wenschen en
verlangens der minderheid meer en beter
tot hun recht kwamen dan anders het ge
val zou zijn geweest.
Op die wijze bevorderde hij het algemeen
welzijn, diende hij het nationaal belang en
versterkte hij het besef der vaderlandsche
saamhoorigheid, terwijl de parlementaire
arbeid op hooger peil werd gebracht en de
weg geëffend voor positiever resultaten.
Schaepman's voorbeeld heeft dan ook
terecht navolging gevonden.
Hij was een hartgrondig tegenstander
van alle benepenheid en exclusivisme.
En daardoor ook een dergenen, die in
wijden kring de overtuiging hielpen ves
tigen en verbreiden, dat de theorie van de
helft plus één voor normaal geregeerde
landen inderdaad niet meer is dan
theorie, wijl hare practische toepassing on
deugdelijk en ondoenlijk bleek.
Als bezwaar tegen het parlementaire stel
sel heeft zij dan ook geenszins de beteeke-
nis, welke de bestrijders van dat stelsel er
zoo gaarne en zoo gretig aan toekennen.
F. S.