De opgravingen bij Egmond De Kruisweg van Servaes Prikkeldraad K±kS\ Inconsequentie FUNDAMENTEN VAN OUDE GROOTHEID m Komt in de moderne afdeeling van het Aarts bisschoppelijk Museum PER FIETS NAAR ROME 'n Pracht-minister THEORETISCH BEZWAAR DONDERDAG 12 OCTOBER Zal een gedeelte herbouwd worden? Interessante vondsten Uit de historie Het opgravingswerk DRUIVEN VERWERKT TOT GELEI Veelbelovende nevenindustrie in het Westland Interessante vondsten „Nos Jungunt Rosae" De collectieve verzekering van den katholieken Middenstands' bond in strijd met het beginsel t HET „SLOT OP DEN HOEF röêlPi Het voormalige slot te Egmond naar de schilderij 'van Claes Dirckss van der Heck in het Rijksmuseum De Fransche douanen bleken niet zonder meer te passeeren Reisbeproevingen Een dorpsfeest in Frankrijk De taak der chauffeurs Verdieping en kennis Bestuuardersdagen van den Katholieken Midden stand WEER VERSCHIJNINGEN? Nu bij Verviers ST. BERNULPHUSHUIS OPGEHEVEN DE VERDUISTERING TE ZAANDAM Bevestiging van den eisch INDISCHE POSTVLUCHTEN Bij den in April 1933 plaats gevonden heb benden aankoop van duinterrein onder Eg- mond, grenzende aan het reeds in Provinciaal bezit zijnde terrein onder Bakkum, werd de provincie Noordholland tevens eigenaresse van het weiland, waarop eertijds het Slot op den Hoef verrees, het trotsche kasteel, dat in de geschiedenis van ons Vaderland zulk een be langrijke rol heeft gespeeld. Teneinde deze historische plek, die in den loop der tijden in een dichtgroeiend moeras veranderd was, een beter en waardiger aanzien te geven, werd, op initiatief van den heer E. Vogelenzang, Rentmeester der Provinciale Landgoederen, door Gedeputeerde Staten be sloten, bij wijze van werkverruiming, een ge deelte van de gracht om het tererin, waarop voorheen het „Slot op den Hoef" heeft gestaan, in de oorspronkelijke afmetingen te herstellen. Bij deze werkzaamheden stiet men, onver wacht, op de fundamenten van het vroegere kasteel en bij verdere doorgraving bleek, dat deze fundamenten nog in betrekkelijk goeden staat overal worden aangetroffen, zoodat men, als het graafwerk voltooid zal zijn, vermoedelijk een vrij volledig beeld zal verkrijgen van de indeeling der verschillende gebouwen, die tot deze veste der machtige Heeren van Egmond hebben behoord. Het „Slot op den Hoef", zooals het genoemd werd, is in de middeleeuwen herhaalde malen het tooneel geweest van strijd en verwoesting. Volgens de Kronieken zou Radboud, de 4e heer van Egmond, in het jaar 870 het Huis ge sticht hebben. In 1204 werd Wouter, 12e heer van Egmond en toenmalige bewoner van het Slot, in een strijd gewikkeld, waarbij het Huis op de Hoeve totaal verwoest werd. Reeds een jaar later heeft Wouter zijn huis „Veel schoonder doen optimmeren, dan het ooit te voren geweest was", zoo vermeldt de histo rie. Doch langer dan een eeuw zou de glorie van deze trotsche veste niet duren. De Friezen, die de landstreek herhaaldelijk bestookten, deden in 1315 wederom een inval, waarbij zij het gansche dorp grondig verwoestten, evenals het Kasteel, dat zij tot den grond toe deden af branden, terwijl de bewoner, de 17e heer van Egmond en eveneens Wouter genaamd, naar elders moest vluchten. Zijn opvolger, Jan van Egmond, deed in 1320 de veste opnieuw herrijzen, zij het dan niet zoo schoon, als zij voordien geweest was. De geschiedenis beschrijft dan, dat Arnoldus, de 19e heer van Egmond, in 1396 de grachten liet schieten. Nadien bleef het slot ongeschon den bestaan, totdat het eindelijk op 7 Juni 1574 op last van Diederik, Gouverneur van Haar lem, verbrand werd, teneinde te voorkomen, dat het door de Spanjaarden benut zou wor den bij den strijd tegen Alkmaar. In de volgende eeuwen is het een ruïne ge bleven, waarvan de brokstukken van torens en muren nog getuigden van vergane grootheid en macht. Ongeveer 100 jaar geleden werd de ruïne voor afbraak verkocht. Men heeft de muren tot de waterlijn weggebroken en de resten, wel ke de fundamenten waren, laten zitten. Ze werden met aarde bedekt en zoo aan de ver getelheid prijsgegeven. Sedert dien heeft het vee er gegraasd en niemand dacht meer aan het „Slot op den Hoef", waarvan de stevige grondvesten onder de groene weilanden verborgen lagen. Thans is men bezig met deze fundamenten te ontgraven. De arbeid is reeds zóóver gevor derd, dat een aanzienlijk gedeelte van de breede grondvesten ontbloot is, terwijl ook de slot gracht reeds voor een groot deel is uitgegra ven. Onder leiding van den Directeur van het Provinciaal Waterleidingbedrijf, den heer J. van Oldenborgh en Ir. B. F. van Nievelt hebben wij dezer dagen het terrein der ontgravingen be zichtigd. Rondom het terrein gapen de breede slot grachten, welke, aan de west- en zuidzijde reeds geheel uitgegraven zijn en door een maal- De plannen van een kw'eeker uit Naaldwijk, om uit Westlandsche druiven gelei te bereiden, teneinde op die wijze een nevenindustrie in het Westland te stichten waarin de overtollige voor raden druiven verwerkt zouden kunnen worden, zijn thans verwezenlijkt. De bereiding van de gelei is in vollen gang en reeds zijn in binnen- en buitenland relaties aangeknoopt om deze nieuwe Westlandsche industrie een zoo ruim mogelijk debiet te kunnen bezorgen. Omtrent de toekomstmogelijkheden van de Westlandsche druivengelei is men in het West land optimistisch gestemd, omdat het product slechts edel druivensap bevat en vrij is van alle schadelijke bestanddeelen. Men is in bevoegde kringen van oordeel, dat in de naaste toekomst groote hoeveelheden druiven, welke voor de ge wone consumptie overtollig zijn, op deze wijze aan den handel kunnen worden onttrokken. Dezer dagen is deze mand, bevattende de eerste (druivengelei uit het Westland, aan H. M, de Koningin aangeboden. inrichting worden drooggehouden. In de wes telijke slotgracht steken zware eiken palen uit den bodem omhoog, overblijfselen van een brug, welke daar eens de verbinding vormde naar de kapel, welke aan de voorzijde van de gracht ligt en thans nog een gedeelte vormt van de Ned. Herv. Kerk. Iets verder komt uit den walkant een gedeelte van een bruggehoofd kij ken. Daar was eens de toegang tot het Grafe lijk slot. Van de eigenlijke fundeeringen is zooveel blootgelegd, dat men zich momenteel reeds een vrij goed denkbeeld kan vormen van de lig ging der gebouwen. Successievelijk vindt men torens en poorten terug, zooals die op oude plattegronden zijn aangegeven. Het metselwerk is goed geconserveerd gebleven. Het bestaat nog uit die groote baksteenen, welke in vroeger eeuwen gebruikt werden en die hier samenge voegd zijn tot hechte, breede fundamenten. Voor de fundeeringen der torens is interes sant en teekenend de bouwwijze van dien tijd. Op een houten raam liggen straalsgewijze dikke eiken balken, waarop het metselwerk is opgetrokken. Deze balken zijn eveneens uitste kend geconserveerd en toonen niet de geringste sporen van verweering. In 't hart van de toren- grondvesten staat nog een houten spil, welke vermoedelijk dienst gedaan heeft om den cirkel te trekken. Merkwaardig is de vondst van twee houten tonnen, welke midden in de fundeering van de westelijke muur zijn ingemetseld. In een van deze tonnen zijn schedels gevonden van een paard en een bok, terwijl in de andere slechts aarde gevonden werd. Beide vaten rusten op een wagenrad. Dr. Kalff, directeur van het Rijksbureau voor monumenten-zorg, die bij de opgravingen aanwezig is, vertelde ons, dat heel vroeger het gebruik bestond, om bij de stichting van een gebouw een offer te brengen, teneinde booze geesten te weren. In hoeverre hier van een der gelijk offer gesproken kan worden, valt niet te zeggen. Was het bij die eene ton met de sche dels gebleven, dan behoefde men aan dat offer niet te twijfelen. Omtrent de bedoeling van het tweede vat echter tast men in het duister. In elk geval staat het vast, dat zij er niet later ingebracht kunnen zijn. Bij ons bezoek was men nog bezig met het leegscheppen van een der tonnen, een werkje, dat met groote omzichtig heid verricht werd. De uitgeworpen aarde werd nauwkeurig onderzocht, maar voor zoover wij konden vaststellen, werd niets bijzonders aan getroffen. Bij de ontgraving heeft men verder nog iets anders kunnen vaststellen, namelijk de plaats waar zooals men wel eens pleegt te zeggen „zelfs de keizer te voet gaat". Voigens de beschrijving van oude plattegronden bestonden er in het grafelijk verblijf negen „heimelijke gemakken", aan de noordzijde van het slot. Dat is zeer zeker een aanzienlijk aantal, maar zooals dat ten opzichte van heimelijke gemak ken betaamt wij hebben er ons niet verder voor geïnteresseerd. Intusschen is het op het terrein een bedrij vigheid van belang. Er werken 24 arbeiders, die tot nu toe reeds 4000 M2. de grachten na tuurlijk inbegrepen hebben blootgelegd. De uitgegraven grond ligt hoog opgeworpen tus- schen de fundamenten en grachten en hier en daar liggen hoopen steenen, netjes opgetast en voorts een stapel brokstukken van beeldhouw werk en andere versieringen. Het is natuurlijk maar in Egmond aan den Hoef, doch wanneer men zoo tusschen deze op gravingen staat, zou men zich kunnen verbeel den in Italië te zijn, waar men constant aan het opgraven is. Bij de beschouwing van deze fundamenten rjjst natuurlijk de vraag: wat zullen we er mee doen? In afwachting van de beslissing van den Rijksdienst van Monumentenzorg, zijn die ge deelten, welke, wanneer de bemaling wordt stopgezet, weer onder water zullen verdwijnen, uitgekalkt. De kans bestaat ook, dat straks, wanneer het gaat vriezen, het metselwerk breekt, tengevolge van het uitzetten van het cement, dat niet, zooals tegenwoordig, tegen de vorst bestand is. Wederopbouw ontmoet financieele bezwaren. Het zal niet gemakkelijk zijn een instantie te vinden, die de gelden hiervoor beschikbaar stelt. De overheid kan zich de luxe van histo rische kasteelen opbouwen, in dezen tijd wer kelijk niet permitteeren. Maar men heeft de illusie, een gedeelte te doen herrijzen, om het als museum te bestem men voor de voorwerpen, welke bij de opgravin gen voor den dag gekomen zijn. Bü het uitgraven van de slotgrachten heeft men n.l. tal van interessante dingen gevonden, welke voorloopig in de Ned. Herv. Kerk zijn ondergebracht. Allereerst een immense verzameling scher ven, waarvan het grootste gedeelte waarschijn lijk waardeloos is, maar waaruit de deskundige hand een aantal waardevolle stukken heeft ge lezen, die op een aparte tafel zijn uitgestald. Wij zagen eenige Jacoba-kannetjes, nog geheel gaaf; een eigenaardig gevormde flesch; een gedreven koperen plaat, afkomstig van de sjako van een Russisch soldaat. Voorts een grooten sleutel, waarvan de baard duidelijk de letter E. vertoont, een stuk van een houten haarkam en vele andere dingen, die thans nog getuigen van lang vervlogen eeuwen. De verschillende wapens, welke gevonden zijn, bevinden zich in een goed geconserveerden toestand en weinig door roest aangetast. Er bevinden zich een lanspunt bij en een paar dolken, waarvan het eene exemplaar kunstig bewerkte koperen knoppen heeft, welke aan vankelijk voor goud waren aangezien, doch bij nader onderzoek slechts uit koper bestonden. Voorts zijn nog twee geweerloopen gevonden, gedeeltelijk verroest en naar den vorm te oor- deelen ook zeer oud. Wij waren er nog getuige van, dat uit de gracht door de werklieden een zwaard werd opgegraven, waarvan de vondst met een hoera tje werd aangekondigd. Met het uitgraven is men nog niet gereed, zoodat verwacht wordt, dat straks nog wel meer voor den dag zal komen. De voorwerpen, welke gevonden zijn, voeren alleen datums van na 1396, want in dat jaar werden de grachten aan gelegd. Intusschen bestaat het plan om het onder zoek van den bodem verder uit te breiden, zulks met het oog op de kans, dat daarbij voorwerpen van nog ouderen datum zullen worden gevon den, afkomstig uit den tijd tusschen 800 en 1300. Dr. Holwerda, van den Rijks Archeologi- schen dienst, zou althans het plan daartoe te kennen hebben gegeven. Met dit al staat Egmond in het middelpunt der belangstelling van allen, die iets voor his torie gevoelen. De reeds gedane publicaties hebben tot gevolg gehad, dat van heinde en ver belangstellenden naar de Egmonden komen om hun nieuwsgierigheid naar oude dingen te bevredigen. En zij vinden er inderdaad iets, dat naast de historische plaatsen, waaraan Ken- nemerland overigens rijk is, herinnert aan de dagen van een grootsch en romantisch ver leden. De vereeniging tot bevordering der Rozenteelt „Nos Jungunt Rosae" hield Woensdag haar al- gemeene jaarvergadering in Krasnapolsky te Amsterdam. De voorzitter, de heer jhr. P. P. de Beaufort, zeide in ziin openingswoord, dat ook deze ver eeniging lijdt onder de crisis, de export van de rozen is vrijwel verlamd, de overproductie is ook hier zeer groot. Uit het jaaiverslag blijkt, dat het aantal leden in het vereenigingsjaar van 529 tot 459 is teruggeloopen. De jubileumtentoonstelling van 2224 Juli te Den Haag gehouden, werd slechts door ruim 1200 personen bezocht, financieel werd ze een groote teleurstelling, uit technisch oogpunt stond ze op peil. Het jaarverslag werd goedgekeurd. De secretaris, de heer E. J. Ludding, deelde mede, dat hij bezig is aan de samenstelling van een lijst van in Nederland gewonnen rozen- qualiteiten, met hun afstamming. De lijst zal gepubliceerd worden in een speciaal nummer van het orgaan der vereeniging („Rosarium"). Het verlies, dat de vereeniging in het afgeloo- pen jaar leed, bedraagt f 1429. De balans sluit met een bedrag van f 3854.14. Den penningmeester werd décharge ver leend. Uit de begrooting blijkt, dat de te verwachten contributie van f 2000 is teruggeloopen tot f 1375. Tot voorz. werd herkozen jhr. P. P. de Beau fort, voorts werden tot bestuursleden gekozen de heeren J. D. Rurys, Dedemsvaart; D. Jongkind, Aalsmeer en J. Spek, Boskoop. De voorzitter sprak een hartelijk woord van dank tot den scheidenden vice-voorzitter, den heer G. A. van Rossem, die volgens de statuten niet herkiesbaar was. Bij de bespreking van de plannen voor 1934 deelde de voorzitter mede, dat pogingen in het werk zullen worden gesteld cm een rozenten- toonstelling, waarschijnlijk in het Koloniaal Instituut, alhier, te organiseeren. Het bestuur zal naar de eventueele deelname een onderhoek instellen. De Centrale Reorganisatie Commissie van het Verzekeringswezen heeft allen afdeelingen van den Ned. R. K. Middenstandsbond af schrift gezonden van het aan dien Bond ge zonden adres inzake de z.g.n. collectieve verze kering van dien Bond Mede op aandrang uit het Zuiden heeft de „C. R. C." een openbare bijeenkomst uitgeschreven in de groote zaal van het hotel „Noord-Brabant," te 's-Hertogen- bosch, op Zaterdag 2i October a.s. des namid dags te 3.30 uur precies. Op deze vergadering, welke gepresideerd zal worden door den voor zitter der „C. R. C.", den heer Valken, zal de secretaris der Commissie, de heer De Jonge, 'n causerie houden over: „Inconsequentie van den Middenstand", zulks naar aanleiding van het op het congres van den Ned R K Middenstandsbond te Breda behan delde beginsel- en werkprogram van dr. v. Beurden. Tot deze vergadering zijn uitgenoodigd de be sturen van den R. K. Middenstandsbond, de Dioc. bonden en afdeelingen, den R. K Alg. Middenstandsbedrijfsraad en Raad van Ad vies, Dr. v. Beurden, het Ministerie v. Soc. en Economische Zaken, de Middenstandsraad, be sturen van andere middenstandsorganisaties, Economische Zaken, den Middenstandsraad, be langhebbenden bij het Verzekeringsbedrijf. Naar wij vernemen zal een dezer dagen de overdracht plaats hebben van den geschilder den Kruisweg van den Vlaamschen kunstenaar Albert Servaes aan de afdeeling moderne reli- gieuse kunst van het Aartsbisschoppelijke Mu seum, die in December e.k. geopend wordt in het voormalig St. Catharijneconvent aan de Lange Nieuwstraat te Utrecht. Er is een geschilderde en een geteekende Kruisweg van Albert Servaes. De geteekende heeft gehangen in het kerkje te Luijthagen (België) en is daaruit destijds op voorschrift uit Rome verwijderd, omdat de stijl sommigen aanstoot gaf. Men zal zich deze kwestie, die toen nogal stof heeft opgejaagd, zonder twijfel herinneren. Zoowel de geteekende als de ge schilderde Kruisweg zijn het eigendom van den heer Herman van den Eerenbeemt te Amster dam. Deze geeft thans de laatste ten geschenke aan de moderne afdeeling van het Aartsbis schoppelijk Museum, waar hij zonder twijfel uitnemend op zijn plaats is. Het vorstelijk ge schenk wordt door het Museumbestuur dan ook dankbaar aanvaard. De „stille kracht" van een employé de la Republique Franqaise is zijn fantasie. Hoe paradoxaal het ook moge klinken, deze droge ambtenaren beleven in de armoedige omgeving van hun overal eendere kantoortjes, met de eeuwige Calandrier des Fostes et Télégraphes, de grauwe muren en de eindelooze serie „or- phelins" oftewel uitgesabberde sigaretten eindjes op de aschbakken, bij elke, oogen- schijnlijk dorre, administratieve handeling groot avontuur. Iedere argelooze reiziger, die de grens over schrijdt om zich te vermeien in de vele goed heden van la douce France, wordt hem een belager van de duizend en een rechten, waar aan Vrouwe Marianne, in haar folianten-dikke wetboek vrachtwagens of haarspelden pleegt te onderwerpen. Als een ontdekkingsreiziger snuffelt hij m ons keukengerei, en met de onverbiddelijke strengheid van een rechter van instructie neemt hij ons allen een verhoor af. Papieren worden gevuld met data en cijfers; va- de reservefietsen op de wagens moeten ge wicht, merkwaarde en nummer worden opge geven. Wat ons allemaal als onnoodige bal last voorkomt, is voor den kleinen plichtsge trouwen ambtenaar wet, heilige wet, waarvan hij de toegewijde wachter is, tot aan zijn pen sioen en zijn ruban. Minuten rijgen zich aaneen tot uren, on danks de vriendelijke bemiddeling van een vertegenwoordiger van ons consulaat te Parijs. Inmiddels zijn de jongens reeds ver doorge reden. Ze wachten in het gehucht Harignies in den stroomenden regen op de wagens met tenten, die maar niet komen willen. In alle haast worden de tenten opgeslagen. Ik krijg opdracht om in het dorp te gaan pro viandeeren. Met den pastoor baad ik door slijk, plassen en mesthoopen, op zoek naar hout, stroo en eten. Er is echter niets te krijgen. We maken voor het eerst kennis met een der vele „feesten" der dorpen vanwege den patroon heilige der parochie. Ieder volk heeft zijn eigen manier van tri- duum-viering. Wij plegen 's morgens en 's avonds te luiste ren naar vrome opwekkingen ten geestelijken leven de Franschen gaan misschien 's mor gens naar de versierde kerk, waar de patroon heilige zijn jaarlijksche eereplaats op het altaar heeft ingenomen. Maar in ieder geval eten en drinken ze drie volle dagen in zoo vurige liefde voor hun heilige, dat honderd pelgrims naar de eeuwige stad na veel tobben niet meer dan tien kilo vleesch, enkele pakjes boter en zegge en schrijve drie en een halve liter melk kunnen bemachtigen en dat nog van twee boeren. Wel krijgen we gul groote punten van feestvla te proeven, maar daar stop je de magen van honderd uitgerammelde fietsers bezwaarlijk mee vol. Pelgrims plegen tegenslagen te aanvaarden als een hartversterking. Ze helpen ijverig mee water halen en hout hakken. Als even later versch stroo in de tenten wordt gespuid, hap pen ze in het oude brood als in een taart, en snijden het karig stukje vleesch, als ware het zwezerik. Het weer wordt goedertieren. Bleeke sterren bloeien open aan den valen hemel. In het westen brengt een onbeschrijfelijk grootsch tafereel van goudomrande wolken velen ver getelheid van het doorstane leed in bewonde rende meditatie. Het kampleven heeft vele kanten. In werke lijk gedwongen rust, heb ik gelegenheid de taak onzer chauffeurs in al haar omvang te leeren kennenr Zoodra de jongens, gevoed en gelaafd, de fietsen bestijgen voor een heerlijken tocht dóór een prachtige streek al vraagt die schoon heid dikwijls een offertje gaan zij aan den slag. Eerst worden de tenten opgeruimd, dan alle stroomatrassen tent voor tent bij elkaar gebundeld en naar de wagens geojouwd. Het kamp wordt keurig opgeruimd. Dan gaat alles weer in de vrachtwagens, met eetketels, bagage, mondvoorraad, om na enkele uren weer in alle haast te worden uitgepakt en opgeslagen. Het is werkelijk voortdurend aanpakken. En al lijkt het misschien, dat zij het gemakke lijker hebben dan de fietsers, het schijnt mij toe, dat onze chauffeurs het hardste werk ver richten van heel den troep. Geloof echter niet, dat ze er onder steunen en zuchten. Integendeel, De derde val van Jezus onder het Kruis, een der staties uit den kruisweg van Albert Servaes Het hoofdbestuur van den R. K. Midden standsbond in het Bisdom Haarlem heeft be sloten voortaan ieder jaar bij het begin van het winterseizoen bestuurdersdagen te .houder, ter bevordering der scholing en ontwikkeling onder de bestuurders der afdeelingen. Dezer dagen zijn dan ook de dagelijksche be stuursleden en de geestelijke adviseurs der af deelingen van den Bond uitgenoodigd tot bijwo ning der eerste bestuurdersdagen, welke zijn bepaald: Voor de afdeelingen in Noord-Holland op Donderdag 19 October a.s. in het Retraitehuis t6 Bergen voor de'afdeelingen in Zuid-Holland on Zee land op Dinsdag 24 October in het Retraitehuis te Noordwijkerhout. Het onderwerp voor deze eerste bestuursdagen drong zich als vanzelf op: het nieuwe „Begin sel- en Werkprogram van den Ned. R. K Mid denstandsbond", waarover dr. J. van Beurden voor de algemeene vergadering van den N. R. K. M. te Breda zijn bekende prae-advies schreef. Het „Beginsel- en Werkprogram" zal in een drietal inleidingen worden behandeld. Des ochtends spreek de heer H. E. van der. Brule uit Rotterdam, lid van het hoofdbestuur van den Bond, over „De sociaal-economische taak onzer standsorganisatie". Des middags behandelt drs. H. L. Jansen, leider der economische afdeeling van het bureau van den N. R. K. M.: „De sociaal- economische taak onzer vakorganisatie" In den namiddag ten slotte spreekt mr. F. Bach, directeur van het Centraal Hanze Bureau in het Bisdom Haarlem over: „De sociaal- politieke taak van onze beweging". Volgens geruchten uit België zouden twee meisjes in het dorpje Chaineux nabij Verviers verschijningen der Heilige Maagd hebben ge had, terwijl een 15-jarige jongen bevestigt, de verschijning ook te hebben waargenomen. Het is .zoetjes-aan overbodig geworden te zeggen, dat- men deze geruchten dient te ontvangen met voorbehoud. Naar wij vernemen zal het bekende St. Ber- nulphushuis aan den Voorburgwal te Amster dam tegen het einde des jaars worden opgehe ven. Een tiental jaren heeft het krachtig mee gewerkt aan het verbreiden van beter opvat tingen over religieuze kunst. Thans is de taak van de onderneming goeddeels volbracht en de moderne godsdienstige kunst vindt haar weg in kerk en huisgezin. Het atelier van de email- werktster Joanna Brom wordt overgebracht naar huize Voorn te Oudenrijn. Veertien dagen geieden stond voor de Haarlem- sche rechtbank terecht een administrateur van de Scheepvaarö-Vereeniging „Noord" te Zaan dam, die op 22 Juni j.1. een som van 20.000 verduisterd?, bestemd voor de uitbetaling van loonen. De Officier van Justitie eischte in verband met de vele verzachtende omstandigheden een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maan den met een proeftijd van drie jaren. Hedenmorgen was de uitspraak van de recht bank conform dezen eisch. De „Oehoe" op de thuisreis is te Boedapest aangekomen. Minister Marchant is 'n pracht-minister van onderwijs! Ongenadig rekent hij af met de doorgewinterde belagers van ons bijzonder on derwijs. Wie had ooit kunnen droomen, dat juist hij eens tot deze taak geroepen zou worden en zich zoo meesterlijk van deze taak zou kwij ten? Indien er een minister van christeltjken hui. ze op zijn zetel zat en ook maar één tiende deel durfde beweren en doen van wat de heer Mar chant zoo onverschrokken praesteert, hij werd u kunt ons gerust gelooven als schan delijk-partijdig uitgekreten. Het is overigens een publieke vermakelijk heid, minister Marchant aan het „werk" te zien. Fijntjes weet hij de bestrijders der bijzondere scholen te dwingen tot allerlei erkenningen, waarvoor ze vroeger liever doodgevallen zou. den zijn; zoo kwam „Het Volk" (na gedwon gen kennisneming van door Minister Marchant verschafte cijfers) tot de pijnlijke erkenning, dat de „snertschooltjes" inderdaad méér bij het openbaar dan bij het bijzonder onderwijs te zoeken zijn. En hoe erkent het roode blad zulks?! „De Minister geeft nu cijfers om te bewij zen, dat er meer kleine scholen bij het open baar dan bü het bijzonder onderwijs zijn. Dit is volkomen begrijpelijk; de openbare school is de school voor de minderheden en er zijn natuurlyk bevolkingscentra, waar zoo'n min derheid gering in aantal is." „Volkomen begrijpelijk"! Wat heeft er al die jaren dan toch geman keerd aan het verstand en het begrijp-vermo- gen van de roode redactie? Maar allo! de erkenning is er. Nog fijner heeft de heer Marchant de pal staanders afgetroefd, die den laatsten tüd drei gen met de oprichting van tallooze bijzondere neutrale scholen, wanneer hier en daar open bare scholen mochten worden opgeheven; leuk, maar raak echt Manchantig! is het mi- nisterieele antwoord: „De strijd, die over zün circulaire is ont brand, moet aanleiding geven tot de onder stelling, dat de liefde voor de openbare en de afkeer van de confessioneele school de ouders er toe zullen brengen om over het bezwaar van een grooteren afstand dat de onder - geteekende geenszins onderschat heen te stappen. Dat echter voor het oprichlen van vele neutrale bijzondere scholen de waarborg sommen zullen worden bijeengebracht, meent de ondergeteekende te moeten betwijfelen." De heer Marchant kent zün Pappenheimers: de heeren schreeuwen wel hard, maar als zü hun liefde voor het bijzonder onderwijs moe ten vertolken in klinkende munt, dan zullen ze wel niet thuis geven! De heer Marchant is als onpartüdig-denkend en onpartijdig-handelend vrijzinnig-demokra. tisch minister van onderwijs.... onbetaalbaar. Een veel genoemd bezwaar tegen het parlementaire stelsel is, dat daarbij naar men beweert de helft plus één de helft min één overstemt en over- heerscht. Evenwel is ook dit bezwaar meer schijn, dan werkelijkheid. Natuurlijk kan het voorkomen en kwam en komt het ook voor dat een parlementaire meerderheid en de op die meerderheid steunende regeering schrome lijk van haar overwicht gebruik of liever misbruik maken. Maar dat is een kwaad, dat'doorgaans zich-zelf straft en daardoor ook zich-zelf corrigeert. Een verstandige meerderheid en een ver standige regeering zullen er derhalve steeds op uit zijn zooveel doenlijk rekening te houden met de wenschen en inzichten der minderheid. En indien deze van haar kant niet tot een „opposition quand-même" vervalt, zal in vele gevallen samenwerking mogelijk wezen, al blijven de principieele scheidings lijnen bestaan. Van dr. Schaepman is wel eens gezegd, dat hij altijd „ministerieel" was, omdat hij ook aan Kabinetten uit de Linkerzijde zijne medewerking niet onthield. Sommigen rekenden hem dit zelfs als 'n grief aan. Ten onrechte. Want eerstens gaf hij bij die medewer king nimmer iets van zijn beginsel prijs. En vervolgens wist hij door het gemeen schappelijk overleg en het persoonlijk contact te verkrijgen, dat de wenschen en verlangens der minderheid meer en beter tot hun recht kwamen dan anders het ge val zou zijn geweest. Op die wijze bevorderde hij het algemeen welzijn, diende hij het nationaal belang en versterkte hij het besef der vaderlandsche saamhoorigheid, terwijl de parlementaire arbeid op hooger peil werd gebracht en de weg geëffend voor positiever resultaten. Schaepman's voorbeeld heeft dan ook terecht navolging gevonden. Hij was een hartgrondig tegenstander van alle benepenheid en exclusivisme. En daardoor ook een dergenen, die in wijden kring de overtuiging hielpen ves tigen en verbreiden, dat de theorie van de helft plus één voor normaal geregeerde landen inderdaad niet meer is dan theorie, wijl hare practische toepassing on deugdelijk en ondoenlijk bleek. Als bezwaar tegen het parlementaire stel sel heeft zij dan ook geenszins de beteeke- nis, welke de bestrijders van dat stelsel er zoo gaarne en zoo gretig aan toekennen. F. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 9