Ia
Het vaderland van de theeplant
hier gebeurd?
D
VRIJDAG 13 OCTOBER
CHINA OF JAPAN
Bereiding en gebruik
Slachtoffer van zijn
beroep
Het goud van Taltal
Haaien aan de westkust
Nieuwe spoorwegen in
Argentinië
HET GEVAL
LEAVENWORTH
In het begin der 16e eeuw werd de
theeplant voor het eerst in
Europa ingevoerd
Het heele email vol krassen!
Dat is niet meer goed te krij
gen... hoe afschuwelijk ziet
dat mooie nieuwe bad er uit!
W ees voorzichtiger! Gebruik,
voordat hetlte laat is, alleen
VIM voor reinigen en poetsen
Wat de microscoop toont:
Bewijst dit niet hoezeer
VIM andere poets- en
schuurmiddelen overtreft?
VIM, in de practische
strooibus, is overal ver
krijgbaar.
Gewone bus slechts 2U ets.,
groote bus slechts 37|.cts.
LEVER'S ZEEP MAATSCHAPPIJ n.v„ VLAARDINGEN
Het doel
voorbij
OE Oude sam/s verdwenen en
EenTJtAAri
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNA K. GREEN
111 31
De thee is bij de bewoners van China en
Japan sedert onheuglijke tijden in ge
bruik. In China is een bepaalde streek,
waar de plant geteeld wordt en deze streek
wordt door de Chineezen het theeland genoemd.
In het begin der 17e eeuw, toen de Oost-Indi-
Bche Compagnie haar handel over geheel het
Dosten uitbreidde, werd de theeplant voor het
eerst in Europa ingevoerd. De Compagnie ging
toen ook handel in thee drijven. De theehandel
met China leverde echter niet genoeg winsten
Dp en daarom besloot men om ook op Java
theeplantages aan te leggen. Aanvankelijk mis
lukten deze proeven echter; eerst in 1826 wer-
Sen eenige goede resultaten verkregen. De re-
peering had uit China en Japan theezaden la
ten komen en deze te Buitenzorg geplant. De
planten ontwikkelden zich goed, maar daar
men niet wist, hoe de planten verzorgd moes
ten worden, kwam men niet veel verder. Men
6ond toen een zoogenaamden theeproever naar
China, die aldaar met levensgevaar het kwee
ken van de theeplant bestudeerde. Hij slaagde
erin zich het geheim van de thee-cultuur eigen
te maken en nam eenige Chineezen, die hier
van goed op de hoogte waren, mede naar Java.
Van dien tijd af worden er ook op Java groote
hoeveelheden thee gekweekt. Uit China werd
de theeplant overgebracht naar Indië, Brazilië,
het eiland Mauritius, Noord-Amerika en naar
de hooge dalen van den Himalaya. Ons land
was een der eerste staten van Europa, waar dit
Chineesche voortbrengsel bekend werd.
In 1860 was de thee in Engeland ook
reeds algemeen bekend, zooals blijkt uit een
parlements-acte van dat jaar, waarbij een be
lasting van ongeveer negentig cent werd gehe
ven van elke kan thee, welke in de koffiehuizen
werd verkocht. De thee kostte toentertijd in
Engeland dertig tot zes en dertig gulden per
pond en een geschenk van twee pond en drie
ons thee aan den koning werd als zeer kost
baar beschouwd. Toen de thee in Nederland,
Engeland en Frankrijk steeds meer gebruikt
werd, wilde men de theeplant ook naar Europa
overbrengen en aankweeken. Dit ging echter
niet zoo gemakkelijk. De Chineezen zagen der
gelijke pogingen met leede oogen aan, want als
de theeboom in Europa gelukte, dan zou hun
handel natuurlijk een gr^-' verlies lijden. Ook
was het zeer moeilijk om op de lange zeereis
planten levend te houden, daar zij groote tem
peratuurswisselingen moesten ondergaan. Toen
het bleek, dat het onmogelijk was een thee
plant levend over te brengen, probeerde men
het met de zaden, doch-ook deze pogingen mis
lukten. Twintig jaar lang beproefde Linné een
levende theeplant in Europa te krijgen; her
haalde malen liet hij parten en zaden uit
China meebrengen, maar steeds waren zij dood
als zij in Europa aankwamen. Toen verzocht hy
prof. Gmelin, dat hij door een Moscovieti-
sche karavaan theezaad zou laten meebrengen,
doch dit werd door de waakzaamheid van de
Chineezen verijdeld. Soms, als men er zich over
verheugde eindelijk eens een levende theehees
ter in Europa te bezitten, zag men, als de plant
begon te bloeien, dat men bedrogen was en dat
het slechts een soort kamillen waren, welke men
van de Chineezen had ontvangen. De Zweed-
sche scheepskapitein Carl. Gustav Eckberg
bracht op verzoek van Linné theezaden mee,
welke hy kort na zijn vertrek in een pot met
aarde deed, zoodat zij voor de aankomst te Go-
thenberg ontkiemden. Op 3 October 1354 kwam
zoodoende het eerste levende theeplantje in den
plantentuin van Upsala. Toen beweerden de
Franschen, dat zy reeds vroeger de eerste
bloeiende theeplant aan den koning hadden
aangeboden. Deze plant zou door een Franschen
geestelijke uit China zijn meegebracht. Linné
wist een gedroogd blad van dezen heester te
verkrijgen. Hierdoor bleek het, dat dit de echte
thee niet was en kwam aan de Zweden de eer
toe van de eerste bloeiende theeplant in Europa
te bezitten. Het oudste geschrift in Europa,
waarin over de thee wordt gesproken, is „Histo
rica Indica", hetwelk te Leiden in 1583. ver
scheen.
De theeplant is een altijd groene heester,
welke ongeveer V/2 meter hoog wordt. De stam
is bedekt met een grijsachtige schors; de bast
van de takken is kastanjebruin en die van de
jonge twijgjes groenachtig. De bloem van den
theeboom is wit of bleekgeel en gelijkt veel op
een wilde roos. Deze bloemen worden opgevolgd
door zachte groene peulen, waarvan elk een tot
drie zaadkorrels bevat. De planten worden uit
zaad geteeld en over het algemeen wacht men
drie jaar, voordat de bladeren worden afge
plukt. De bladeren worden met zorg een voor
een geplukt en gewoonlijk doet men drie of vier
plukken in een jaar; de eerste pluk in de lente
Is de beste. Voor groene thee worden de ge
plukte bladeren een uur of twee te drogen ge
legd, voordat zy in heete pannen, welke boven
een houtvuur hangen, worden gedaan. Zij wor
den dan vlug omgeroerd, daarna opgerold op
een met mat bedekte tafel en vervolgens weer
geroosterd en gerold, gedurende welke bewer
king de kleur ontstaat. De nabehandeling van
het sorteeren en uitlezen kan dan geruimen
tijd worden uitgesteld. Zwarte thee verschilt
hierin met groene thee, dat de bladeren langer
drogen voordat zy boven het vuur gaan. Ter
wijl zy afkoelen worden zij omgeschud en ge
klopt en ten laatste boven een veel flauwer
vuur gedroogd. De zwarte theeën van de tweede
en derde pluk dragen de namen van congo,
souchon, kempoey, boey en caper-cingo; de
groene soorten worden gerangschikt in hysant,
joosjes, uxim, tschin, tunkay en senglo. De Chi
neezen drinken de thee zuiver; gewoonlijk
wordt een handvol thee in een porceleinen bek
ken of in een trekpotje gedaan, en er kokend
water opgegoten. Deze bewerking wordt drie of
viermaal herhaald, totdat alle kracht eruit is.
Soms doen zij er ook wel zout, gember of sui
ker by. De thee werd vroeger ter verzending
van de plantages naar de zeekust door koelies
vervoerd, die de kisten over de bergen droegen,
totdat zij aan een bevaarbare rivier of kanaal
kwamen, waarlangs de thee dan verder ver
zonden kon worden. De thee bevat veel looi
stof of tannine, is tengevolge daarvan minder
nadeelig voor de maag en ingewanden dan
koffie. Behalve de genoemde soorten van thee
zijn er ook nog slechtere soorten, welke niet in
den handel komen. Van deze bladeren worden
koeken bereid, welke hoofdzakelijk in het noor
den van China, in de binnenlanden van Azië
en vooral door de zwervende stammen in de
woestijn Gobi wordt gebruikt. Om die thee te
gebruiken worden de koeken in stukken ge
sneden, tot poeder gestooten en met water, melk
meel en vet gekookt. In Japan wordt de thee-
bouw hoofdzakelijk door vrouwen en kinderen
verzorgd. Men plant de struiken in lange rijen
of ook wel in boschjes. De tusschenruimten
worden met koren en veldvruchten gevuld. In
het landschap Oedsie wordt de dag, waarop de
blaadjes worden geplukt, feestelijk gevierd. In
Japan brengt men den taikoen jaarlijks een ge
schenk van thee. Deze thee bevindt zich in een
ruwe houten kist, welke op een draagbaar staat
en overdekt is; het deksel draagt het keizer
lyk wapen. Gedurende den geheelen weg mag
de draagbaar niet worden neergezet; de dra
gers leggen haar op de schouders van ande
ren, die hun aflossen. In elk dorp waar men
komt, verkondigt een omroeper, dat de kist na
dert, waarop alle menschen neerknielen. Deze
Japansche keizersthee, waaraan men by de
bereiding alle mogelijke zorg besteedt, overtreft
de fijnste Chineesche soorten verre in smaak
en kwaliteit. De Japansche grooten hebben op
reis altijd een kistje met thee by zich. Bij de
mindere standen hangt den geheelen dag een
ijzeren pot met thee boven het vuur, waaruit
een ieder zich kan bedienen. De verouderde
thee wordt afgetrokken om zijden stoffen licht
bruin te verven.
Gewoon schuurmid
del, 50 maal vergroot.
Grove stukken mine-
raai zijn de oorzaak
van die akelige kras
sen en schrammen.
Wereldberoemd reini
gingsmiddel VIMSO
maal vergroot. De be
standdeelengeven een
fijn en zacht poetsmiddel.
Daarom krast VIM nooit
V26-O20 H
De pogingen van bandieten om op klaarlich
ten dag een banklooper te Granada te be-
rooven, werden verijdeld door den heldhafti-
gen moed van den aangevallene.
Een banklooper die een bedrag ter waarde
van 25.000 gulden naar zyn bank moest bren
gen. werd door drie bandieten overvallen.
Hy greep terstond zyn revolver doch voordat
hy nog een schot had kunnen lossen, viel hy
reeds door drie kogels getroffen gewond ter
aarde.
Op den grond liggende schoot hy echter
zijn revolver op de bandieten leeg en noodzaakte
hen de vlucht te nemen, niettegenstaande nij
zelf nog tweemaal getroffen werd. Toen een
dokter toesnelde om den dapperen banklooper
te onderzoeken overhandigde hy dezen het geld
en overleed kort daarop.
In Antofogasta (Chili) verschenen eenigen
tyd geleden op het rijksbureau voor mate
rialenonderzoek twee heeren, die een zak met
aarde by zich hadden en den dienstdoenden
ambtenaar verzochten de substantie op goud
gehalte te onderzoeken.
De rijkscontroleur keek dit tweetal eens aan,
en denkende, dat hy voor de mal werd gehou
den, goot hij met een stalen gezicht den zak
leeg, goochelde met allerlei toestellen en ver
klaarde daarop, dat hy een hoeveelheid goud
van 92 gram per ton had ontdekt.
De beide heeren namen de aarde weer mee,
en nu verspreidde het nieuwtje zich snel: in
de buurt van Taltal was goud gevonden. Op
slag brak de bybehoorende koorts uit. Men
verkocht zijn bezittingen, overdeUte zichzelf
en zijn huis met schulden en hypotheken en
trok naar Taltal om daar rykdom uit den
bodem te putten.
Het bleek, dat de grond aan een Amerikaan
behoorde, die onder geen voorwaarde zijn
eigendom van de hand wilde doen. Na lang
bidden en smeeken was hij bereid aarde van
zijn gebied te verkoopen, die de gouddelvers
dan zouden reinigen. De prijs werd zoo ge
steld, dat er voor de „avonturiers" nog wat
aan te verdienen viel, terwijl de Amerikaan
als 't ware een aandeel in de winst kreeg,
waarvoor hij geen hand behoefde uit te steken.
Men schafte zich goudaarde aan by krui
wagens vol en bracht die in veiligheid. Maar
enkele dagen nadien spatte de zeepbel uiteen.
De man van het controlebureau had tot zyn
schrik gezien, wat zijn valsche expertise voor
gevolgen na zich sleepte. Aanvankelijk dorst
hij niets te zeggen, maar tenslotte bekende hy,
verklarende, dat hy slechts een grap met een
grap had willen beantwoorden. Men raadde
hem aan zyn biezen te pakken, hetgeen hij
ijlings deed.
En daarop brak de hel los. Men deed een
aanval op het gebouw, waarin het rijksbureau
was gevestigd. De politie sloeg hem af, maar
verscheidene ruiten gingen er toch aan. Bo
vendien werden enkele agenten gedood, ver
schillende burgers neergeschoten en vele ge
wond.
De Amerikaan vond het beter een troepen
macht te huren en daarmee de woedende bur
gerij af te wachten. Uitsluitend aan deze geste
heeft hij het te danken, dat men hem niet
lynchte, want de bedrogenen maakten aan
stalten om hem in zijn eigen aarde te be
graven.
Toen onlangs een Engelsch visscher ver
schrikt van de vangst terugkeerde en ver
klaarde, dat een reusachtige haai achter zyn
boot had aangezwommen, hield men hem al
gemeen voor een fantast. Maar de sceptici
veranderden weldra van opvatting, toen zy in de
monding van de Firth of Clyde, dus aan de
Westkust van Engeland, haaien ontdekten,
even talrijk als in tropische wateren.
Wellicht moet een verandering in de rich
ting van den golfstroom verantwoordelijk wor
den gesteld voor dit onaangename bezoek, dat
niet alleen een panischen schrik onder de kust
bewoners heeft teweeg gebracht, maar wat
erger is de haringzwermen van de Westkust
heeft verdreven, waardoor het bestaan van
duizenden Engelsche haringvisschers in gevaar
wordt gebracht.
<ftd oetfouU van den da§
e landmeter Gajos Bikof was op het sta
tion Janiki aangekomen. Tot aan het
landgoed, waarheen hij voor een opmeting
geroepen was, moest hij nog dertig a veertig
werst per rijtuig afleggen.
„Zeg eens, waar kan ik hier postpaarden
krijgen?" zoo wendde de landmeter zich tot
den stationsbeambte.
„Postpaarden? Er is hier op honderd werst
in den omtrek geen trekhond te krijgen, laat
staan postpaarden.... Waarheen wilt u dan
rijden?"
„Naar Palinko, het landgoed van generaal
Rostopchin.
„Zoo," meende de beambte, „ga dan maar
naar den achterkant van het station; daar hou
den dikwijls boeren stil, die passagiers mee
nemen."
De landmeter zuchtte en ging langzaam naar
den achterkant van het stationsgebouw. Na
lang zoeken vond hij daar een boer, die na
eenig heen en weer praten bereid was hem naar
de plaats zijner bestemming te rijden. Het was
een krachtig gebouwde, pokdalige kerel, met ge-
scheurden kiel en kapotte schoenen. De kar was
oud en bouwvallig, het kleine paard was jong,
met sterk uitstekende botten en geschonden
ooren. Toen de koetsier van z'n plaats opstond
en het dier een slag met de zweep gaf, schud
de het alleen maar met z'n kop;toen hij daar
op echter een vloed van scheldwoorden liet
hooren en er nog eens de zweep oplegde, deed
de wagen een knarsend geluid hooren en be
gon koortsachtig te sidderen. Na den derden
slag begon de wagen te wiebelen; na den vier
den bewoog hij zich van z'n plaats.
„Moeten we den heelen dag zoo rijden?" vroeg
de landmeter.
„We komen er wel," stelde de koetsier ge
rust. „Het is een jong, fiksch paard. Laat hem
maar eerst eens ordentelijk op gang komen,
dan kan men hem bijna niet meer houden."
Toen de wagen het station verliet, was de
schemering al gevallen. Aan den rechterkant
strekte zich een donkere, bevroren vlakte uit,
zoover men maar zien kon. Wie daar over heen
reed, zou waarschijnlijk verdwalen, wie weet
waarheen. Aan den horizon verglom langzaam
het koude, herfstachtige avondrood. Links van
den weg staken in de aanbrekende duisternis
enorme voorwerpen op, die er half als hooi
bergen, half als een dorp uitzagen. Wat zich
vóór hem bevond, zag de landmeter niet; want
van dien kant benam de breede, plompe rug
van den koetsier alle uitzicht. Het was wind
stil, maar koud en vriezend weer.
„Lieve hemel, wat is dat voor een woeste
nij!" dacht de landmeter, terwijl hij probeerde
z'n ooren met den kraag van z'n jas te bedek
ken. „Geen menschelijke woning te zien! Als
men hier werd aangevallen en uitgeplunderd,
zou geen sterveling het bemerken, al zouden
ze met kanonnen schieten. En ook de koetsier
maakte nu juist geen betrouwbaren indruk.
Wat heeft die kerel een spieren! Als zoo iemand
je ook maar met één vinger aanroert, dan ben
je al dood! En hij ziet er ook zoo verdacht
uit!"
„Zeg eens, vriendlief,'" vroeg Gajos Bikof,
„hoe heet je eigenlijk?"
„Ik? Kerim."
„Is het hier gevaarlijk? Zijn er hier roovers?"
„Heelemaal niet. Wie moet hier stelen?"
„Nou, dat is gelukkig, dat er hier geen roo
vers zijn. Maar ik heb toch maar voor alle
zekerheid drie revolvers meegenomen," loog
Gajos. „En tegen een revolver is niet veel aan
te vangen. Daarmèe kan je wel twaalf roovers
aan."
Het werd steeds donkerder. Opeens knarste
en piepte de wagen, sidderde en sloeg links af. 0 rug liep.
„Waarheen rydt hij me nu?" dacht de land. Kerim.
meter. Hij reed altijd recht uit en nu op eens
naar links. Straks brengt die schurk me in een
of ander boschje en.... zoo iets is heelemaal
geen zeldzaamheid. „Hoor eens," zei hij tegen
den koetsier. „Dus je zegt, dat het hier niet ge
vaarlijk is? Dat spijt me. Ik vecht wel eens
graag met roovers. Ik zie er wel mager en zwak
uit, maar ik heb toch de kracht van een beer.
Eens werd ik door drie roovers overvallen. Den
eenen sloeg ik tot hy z'n ziel uitblies, begrijp
je. En de twee anderen werden wegens dien
•iiimiiitiMiimiiiiiiiifiMititiiitiiiiiiiiiiMiirt
overval op mij naar Siberië gezonden. Waar ik
eigenlijk die kracht vandaan haal, weet ik
zelf niet. Ik pak zoo met m'n eene hand een
flinken kerel van jouw soort en.... smijt hem
neer."
Kerim keek eens om naar den landmeter,
kneep z'n heele gezicht samen en sloeg op z'n
paard in.
„Ja, m'n waarde," ging de landmeter voort,
„God beware een ieder er voor, met mij te
doen te krijgen. Niet alleen, dat geen roover
geen arm en geen been heel blijft, maar hij
heeft zich bovendien ook nog voor het gerecht
te verantwoorden. Ik ben met alle rechters en
politiechefs goed bekend. Ik ben staats,
beambte, een onontbeerlijk staatsbeambte. Als
ik op reis ben,
dan is dat aan de
overheid bekend;
sn zij past wel
goed op dat nie
mand mij kwaad
doet. Overal langs
den weg zijn tal
van wachtmeesters en agenten verborgen,
„Halt! Halt!" riep de landmeter plotseling,
„waar rij je heen? Waarheen breng je mij?"
„Ziet u dat dan niet? Ik rij het bosch in."
Hij rijdt werkelijk het bosch in, dacht Gajos
Bikof. Wat ben ik daar geschrokken! Maar dat
moet ik niet laten merken. Ik geloof, dat hy
het al gemerkt heeft. Waarom zou hij zoo dik
wijls naar me omkijken? Hij voert zeker wat
kwaads in z'n schildEerst reed hy
zachtjes en nu jaagt hij zoo!
„Zeg eens, Kerim, waarom zet je je paard
zoo aan?"
„Dat doe ik niet. Het is van zelf zoo gaan
loopen."
„Je liegt, kerel, je liegt. Maar ik raad je aan,
wat langzamer te rijden. Houd je paard in!
Houd het in, zeg ik je."
„Waarom?"
„Omdat achter me van 't station nog vier col
lega's komen rijden. Ze moeten ons inhalen. Ze
hebben me beloofd, me in dit bosch in te ha
len. De tocht zal met hen gezelliger zyn. Het
zyn gezonde krachtige kerels."
Waarom kijk je toch telkens zoo om en
zit je zoo onrustig alsof je op spelden zit? Naar
mij behoef je toch niet te kijken. Aan mij is
niets wat je interesseeren kan, behalve m'n
revolver. Als je wilt zal ik het wapen voor den
dag halen en het je laten zien."
Gajos deed alsof hij in z'n zakken zocht. Maar
op dit oogenblik gebeurde er iets, waarop hij
in z'n angst niet voorbereid had kunnen zijn.
Kerim sprong plotseling den wagen af en ren.
de hals over kop het kreupelhout in.
„Help!" schreeuwde hij, „help! Neem het
paard en den wagen, verdkerel, maar ver
moord me niet! Help!"
Snelle schreden, die zich verwijderden, wer
den hoorbaar in het struikgewas en toen werd
alles stil. De landmeter die zoo'n uitwerking
niet verwacht had, hield voor alles het paard
in. Toen ging hij zoo gemakkelijk mogelijk op
den wagen zitten en dacht na.
„Hij is weggeloopen.Hij is bang geworden,
die stommeling. Maar wat zal ik nou begin
nen? Alleen verder rijden kan ik niet, daar
ik den weg niet weet en ik kan ook verdacht
worden hem z'n paard ontstolen te hebben....
Wat zal ik doen? Kerim! Kerim!"
„Kerim!" antwoordde de echo.
Bij de gedachte, dat hij den heelen nacht
by die kou in het donkere bosch zitten moest
en niets hooren zou dan het gehuil van wolven,
den echo en het snuiven van het magere paard
je, voelde Gajos hoe een koude rilling hem
riep hy, „goeie vriend! Waar
NEENM/JNH EER SANDY LK
KAM EP ME O A AN DOEN MAAR
\'K WEE 7 DA T HEM IET*) VREESE -
IJ EETIS OVERKOMEN
(ENJ WA 5 N/ET ZOff'N ONNOOZELE
HAL 5 AL 5 DE MENS CHEN WEL OA(h\
TEN, OMDAT ZE N/ET KUNNEN NA
DAAN WAARH'JCEöLEVEN IS ZED-
DEN ZE MAAR DATH'JNIE f RECH7\
WANDEL /5 GERUKT.
HET zou ME MEN VERWONDEREN.
ALS ZE VANDAAL. OF MORDEN ONT
DEKTEN DAT H'J EEN VKEESEUJKt
LANDE 'RE'S GEMAAKT HAD, WAAR
VOOR IE DtEN RE TOUR-KAARTJE
\KUNT KR'JDE N ENOAT HE TUCHTKT
\HET SPOUKHÜ/S DE OORZAAK VAN
0/E RE/S S
MAAR HEB /E ER WEL EENS AcHj
GESLAGEN SAN Dy, HOE GAUW DE MEHA
SCHEN VEkOETENVZE PRATEN AL N/eA
MEER OVER OENnAnKROOF /NEREE-
doM E h OOK N'E T MEER OVtR DEN OUDEN
SAM MAAR LR ZEG JE SANDY DATERNEER
al HTER ZIT, LET MAAREENS OP, HETZAL
n/ET LANDMEER DUREN DAT VERZEKER)
'K ZE
.Beste Kerim!"
ben je toch?"
Ongeveer twee uren lang schreeuwde de
landmeter en eerst toen hy schor geworden was
en zich met de gedachtee aan een nachtkwar
tier in 't bosch verzoend had, voerde een zacht
windje hem een menschelijk steunen in de
ooren.
„Kerim! Ben je daar beste vriend? Laten we
toch verder rijden!"
„U wil me ver.... vermoorden!"
„Och, ik heb maar een grapje gemaakt, mijn
waarde. God weet het, dat ik maar schetste.
Waar had ik dan die revolver? Ik heb alleen
maar uit angst zoo opgeschept. Kom, laten
we verder rijden! Ik ben zoo koud!"
Kerim, die waarschijnlijk bij zich zelf over
dacht had, dat een werkelijke roover al lang
met paard en wagen er van door zou gegaan
zijn, trad uit het bosch te voorschijn en na
derde besluiteloos z'n passagier.
„Nou, waarom ben je dan op den loop ge.
gaan, domkop? Ik.... ik heb maar een grapje
gemaakt en jij werd direct bang."
„De hemel vergeve het u, mijnheer!" mom
pelde Kerim, terwijl hij op den wagen klom.
„Als ik dat geweten had, had ik u voor geen
honderd roebel gereden. Ik ben bijna van angst
gestorven
Kerim gaf het paard een zweepslag. De wa
gen sidderde. Hij sloeg nog eens, en de wagen
begon te schudden. Na den vierden slag ging de
wagen van z'n plaats; de landmeter trok z'n
kraag over z'n ooren en gaf zich aan z'n ge
dachten over. De weg en Kerim kwamen hem
niet meer gevaarlijk voor.
De vice-president van Argentinië, mr. Julio
Roca, heeft een decreet onderteekend voor het
aanleggen van nieuwe spoorweglijnen, waarvan
de totale onkosten 146 millioen pesos bedragen.
A 11- '1. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O f)f)f) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f *7 Cf) bij een ongeval met f O Cf) bij verlies van een hand f 1 Of bij verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) bij
AllC QDOTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen tjvlrüT.-verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 0\J.~ doodelijken afloop# £iO V.m een voet of een oog# duim of wijsvinger t#l/. "been of arm Tri/»" an
verlies van *n
anderen vinger
Ik wilde mij verwijderen, maar iets in haar
gestalte deed mij aan Mary Leavenworth den
ken.
„Bent u het, juffrouw Leavenworth?" hernam
ik.
Ik hoorde een zachte stem die „ja" fluisterde
en toen ik snel een stap naar voren deed, her
kende ik niet Mary, maar Eleonore, de echtge-
noote van Clavering, wiens ondergang ik bezig
was te bewerken. De verrassing was te groot;
Ik kon haar niet verbergen. Ik week een stap
achteruit en mompelde, dat ik haar voor haar
nicht had aangezien. Ik had slechts één ver
langen: Eleonore te ontvluchten. In mijn gees
testoestand durfde ik geen gesprek met haar te
beginnen. Ik wilde dus weggaan, toen ze tegen
«lij zei:
,Nu het toeval ons bijeen gebracht heeft, kunt
mij zoo niet verlaten, mijnheer Raymond.
Bent u dan zoo verbaasd, mij bij mijnheer
Veeley te ontmoeten?"
„Ik weet nietik dacht niet...." stamelde
Ik. „Ik dacht dat u nog ziek was, dat u uw
vrienden niet wilde ontvangen."
„Ik ben inderdaad ziek geweest; maar het
gaat nu beter. Ik ben den avond bü mevrouw
Veeley komen doorbrengen, want ik kon niet
langer den aanblik van de vier muren van mijn
kamer verdragen."
„Ik vind dit een goed besluit. U moest dit
huis niet meer verlaten. Zoo'n sombere omge
ving is niets voor u, juffrouw Leavenworth. We
zijn allen zeer bedroefd over de vrijwillige bal
lingschap waarin u zich teruggetrokken heeft."
„Ik wil niet dat men zich over mij bezorgd
maakt," antwoordde zij. „Het is beter dat ik
blijf waar ik ben. Het is geen verbanning en ik
ben trouwens niet alleen. Er is in mijn omge
ving een klein meisje, een kind, wier onschul
dige oogen de onschuld in de mijne lezen. Zij
behoedt mij voor een al te groote wanhoop.
Laat mijn vrienden zich maar niet ongerust
maken."
Toen voegde ze er zachter aan toe;
„Eén ding maakt me bezorgd en dat is, dat
ik niet weet wat er thuis gebeurt. Verdriet kan
ik verdragen, maar onzekerheid vermoordt mij.
Wilt u mij iets vertellen over Mary? Ik kan
niets aan mevrouw Veeley vragen; zij is wei
heel goed, maar ze begrijpt niet van Mary en
mij en ze weet ook niet, dat er een verwijdering
is gekomen, tusschen ons beiden. Zij beschuldigt
mij van koppigheid en keurt het in mij af, dat
ik mijn nicht in deze moeilijke uren alleen
laat. U Integendeel weet wel, dat ik niet anders
kon handelen. U weet
Haar stem werd onduidelijk; zij maakte haar
zin niet af.
„Ik kan u niet veel zeggen," antwoordde ik
haastig, „maar als u mij iets wilt vragen, zal het
mij een genoegen zijn te vertellen wat ik weet."
„Ik zou willen weten hoe het met Mary gaat.
Is zij rustig?"
„De gezondheid van uw nicht is uitstekend.
Wat haar kalmte betreft daarvan ben ik minder
zeker. Zij maakt zich erg ongerust, vooral over
u."
„Ziet u haar dikwijls?"
„Ik help Harwell om het boek van uw oom
persklaar te maken en daardoor ontmoet ik juf
frouw Mary vaak."
„Het boek van mijn oom!" riep Eleonore met
diepen afkeer uit.
„Ja, zij dacht in zijn geest te handelen door
het te laten uitgeven."
„En Mary heeft u daarmee belast?"
„Ja."
Eleonore leek niet in staat, om den afschuw
die zich van haar had meester gemaakt, te
onderdrukken.
„Hoe heeft zy dat kunnen doen?" riep zy uit.
„Hoe heeft zij dat kunnen doen?"
„Juffrouw Mary meende goed te doen. Uw
oom wilde het boek immers in Juli laten uit
komen
„Zeg dat toch niet. Ik vind het afschuwelijk."
Zij was blijkbaar bang, dat zij mij door haar
drift had gekrenkt, want dadelijk daarop ver
volgde ze;
„Niemand lijkt mij beter geschikt voor die
taak dan u, mijnheer Raymond. Als u het doet,
gebeurt het met eerbied; maar een vreemde!
Ik zou niet geduld hebben, dat een vreemde
er aan kwam."
Zij stond op en fluisterde:
„Ik zou u iets willen vragen.... IS er niets
veranderd in huis? Zijn dezelfde bedienden er
nog en.... en zoo?"
„Er is alleen een zekere mevrouw Darell bij
■bekomen."
„Denkt Mary er niet over om weg te gaan?"
„Dat geloof ik niet"
„Maar zij ontvangt toch bezoeken, nietwaar?
Komen behalve mevrouw Darell nog andere
personen haar eenzaamheid opvroolijken?"
Een ijskoude rilling liep mij over den rug.
„Ja, zou nu en dan."
„Zoudt u mij hun namen willen zeggen?"
„Zeker," antwoordde ik, maar ik durfde haar
niet aan te kijken „Mevrouw Veeley, mevrouw
Gilbert, juffrouw Martin, en eh.... eh...."
„Ga voort"
„Een zekere mijnheer Clavering."
„U spreekt dien naam met een zichtbare ver
legenheid uit. Waarom?"
Ik keek haar verbaasd aan. Ze zag heel bleek
en ik merkte dat ze alleen door groote wils
kracht haar kalmte kon bewaren. Oogenblikke-
lijk sloeg ik de oogen neer. Ik herhaalde:
„Waarom? Omdat er aan hem een paar din
gen zijn die mü vreemd voorkomen."
„Wat bedoelt u?"
„Hij bedient zich van twee namen. Vandaag
heet hij Clavering en gisteren heette hij...."
„Heette hij?"
„Robbins."
Ik begreep dat zij schrok, maar zij zeide kalm:
„Hoe dikwijls is die persoon, van wiens naam
u niet zeker blijkt te zijn, Mary komen bezoe
ken?"
„Een keer."
„Wanneer?"
„Gisteravond."
„En.... is die mijnheer lang gebleven?"
„Ongeveer twintig minuten."
„Denkt u, dat hij terug zal komen?"
„Neen."
„Waarom niet?"
„Hij heeft het land verlaten."
Een korte stilte volgde op deze verklaring.
„Bij ons laatste gesprek," hernam Eleonore
met een totaal veranderde stem, „zei u mij,
mijnheer Raymond, dat u uw best zoudt doen
om alle verdenking van mij af te wentelen. Ik
vroeg u toen, dat niet te doen. Vandaag herhaal
ik dat verzoek. Wilt u mij beloven dat hope-
looze plan te laten varen?"
„Onmogelijk! Zoolang ik leef, zal ik de hoop
koesteren, u recht te laten wedervaren, al moest
ik u daarmee verdriet doen."
Zij vouwde smeekend de handen, maar ik
bleef onverbiddelijk.
„Ik zal nooit meer rust hebben, als het mij
niet gelukt, u van den ondergang te redden!"
En toen zij niet antwoordde, deed ik een stap
naar haar toe en sprak:
„Ik ga nu weg, juffrouw Leavenworth. Hebt u
mij niet iets op te dragen of een boodschap mee
te geven, die men alleen aan een vriend kan
toevertrouwen
Eleonore dacht een oogenblik na en zei toen;
„Neen, het eenige verzoek dat ik u te doen
had, hebt u afgewezen."
„Daar had ik goede redenen voor," zei ik met
nadruk.
„Dat denkt u," antwoordde ze en schudde
langzaam het hoofd. Toen, voordat ik kon ant
woorden voegde zy er aan toe:
„Toch zou ik u een kleine gunst willen vragen.
Als u iets hoort omtrent Hannah of als mijn
tegenwoordigheid vereischt wordt voor wat dan
ook, wilt u het mij dan laten weten?"
„Dat beloof ik u."
„En nu tot ziens. Mevrouw Veeley zal wel
gauw komen en het is niet noodig dat zy u hier
vindt."
ELFDE HOOFDSTUK
Waar rook is, is ook vuur
Toen ik tegen Gryce zei, dat ik op de beves
tiging van een feit wachtte om hem het heele
verloop van deze zaak toe te vertrouwen, zin
speelde ik in gedachten op het verblijf van
Henry Clavering in de badplaats, die Eleonore
Leavenworth den vorigen zomer bezocht had.
Daarom was ik den volgenden ochtend in het
Union Hotel te R. bezig, om in het vreemde-
lingenboek te snuffelen. Mijn nasporingen duur
den niet lang; nauwelijks een halve bladzijde
na den naam van mynheer Leavenworth en
zijn nichten, las ik den naam van Henry Rit
chie Clavering. Zoo werden dus mijn vermoe
dens bevestigd. Ik bezat een gegeven, dat mij
snel naar de oplossing van het lastige probleem,
dat ik mij zelf had gesteld, moest leiden. Ik
snelde naar het telegraafkantoor om een tele
gram te sturen aan den man, dien Gryce tot
mijn beschikking had gcfteld. Daar het ant
woord luidde dat de politieman eerst om drie
uur 's middags bij my zou kunnen zijn. ging ik
naar mijnheer Monell, een van onze cliënten te
R. Twee uur lang onderging ik de marteling,
vroolijk te moeten doen en belang te stellen in
zijn gesprek, terwijl ik leed onder die eerste te
leurstelling en in gedachten naging, wat mü
nog te doen stond.
(Wordt vervolgd)