Ia Het vaderland van de theeplant hier gebeurd? D VRIJDAG 13 OCTOBER CHINA OF JAPAN Bereiding en gebruik Slachtoffer van zijn beroep Het goud van Taltal Haaien aan de westkust Nieuwe spoorwegen in Argentinië HET GEVAL LEAVENWORTH In het begin der 16e eeuw werd de theeplant voor het eerst in Europa ingevoerd Het heele email vol krassen! Dat is niet meer goed te krij gen... hoe afschuwelijk ziet dat mooie nieuwe bad er uit! W ees voorzichtiger! Gebruik, voordat hetlte laat is, alleen VIM voor reinigen en poetsen Wat de microscoop toont: Bewijst dit niet hoezeer VIM andere poets- en schuurmiddelen overtreft? VIM, in de practische strooibus, is overal ver krijgbaar. Gewone bus slechts 2U ets., groote bus slechts 37|.cts. LEVER'S ZEEP MAATSCHAPPIJ n.v„ VLAARDINGEN Het doel voorbij OE Oude sam/s verdwenen en EenTJtAAri AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNA K. GREEN 111 31 De thee is bij de bewoners van China en Japan sedert onheuglijke tijden in ge bruik. In China is een bepaalde streek, waar de plant geteeld wordt en deze streek wordt door de Chineezen het theeland genoemd. In het begin der 17e eeuw, toen de Oost-Indi- Bche Compagnie haar handel over geheel het Dosten uitbreidde, werd de theeplant voor het eerst in Europa ingevoerd. De Compagnie ging toen ook handel in thee drijven. De theehandel met China leverde echter niet genoeg winsten Dp en daarom besloot men om ook op Java theeplantages aan te leggen. Aanvankelijk mis lukten deze proeven echter; eerst in 1826 wer- Sen eenige goede resultaten verkregen. De re- peering had uit China en Japan theezaden la ten komen en deze te Buitenzorg geplant. De planten ontwikkelden zich goed, maar daar men niet wist, hoe de planten verzorgd moes ten worden, kwam men niet veel verder. Men 6ond toen een zoogenaamden theeproever naar China, die aldaar met levensgevaar het kwee ken van de theeplant bestudeerde. Hij slaagde erin zich het geheim van de thee-cultuur eigen te maken en nam eenige Chineezen, die hier van goed op de hoogte waren, mede naar Java. Van dien tijd af worden er ook op Java groote hoeveelheden thee gekweekt. Uit China werd de theeplant overgebracht naar Indië, Brazilië, het eiland Mauritius, Noord-Amerika en naar de hooge dalen van den Himalaya. Ons land was een der eerste staten van Europa, waar dit Chineesche voortbrengsel bekend werd. In 1860 was de thee in Engeland ook reeds algemeen bekend, zooals blijkt uit een parlements-acte van dat jaar, waarbij een be lasting van ongeveer negentig cent werd gehe ven van elke kan thee, welke in de koffiehuizen werd verkocht. De thee kostte toentertijd in Engeland dertig tot zes en dertig gulden per pond en een geschenk van twee pond en drie ons thee aan den koning werd als zeer kost baar beschouwd. Toen de thee in Nederland, Engeland en Frankrijk steeds meer gebruikt werd, wilde men de theeplant ook naar Europa overbrengen en aankweeken. Dit ging echter niet zoo gemakkelijk. De Chineezen zagen der gelijke pogingen met leede oogen aan, want als de theeboom in Europa gelukte, dan zou hun handel natuurlijk een gr^-' verlies lijden. Ook was het zeer moeilijk om op de lange zeereis planten levend te houden, daar zij groote tem peratuurswisselingen moesten ondergaan. Toen het bleek, dat het onmogelijk was een thee plant levend over te brengen, probeerde men het met de zaden, doch-ook deze pogingen mis lukten. Twintig jaar lang beproefde Linné een levende theeplant in Europa te krijgen; her haalde malen liet hij parten en zaden uit China meebrengen, maar steeds waren zij dood als zij in Europa aankwamen. Toen verzocht hy prof. Gmelin, dat hij door een Moscovieti- sche karavaan theezaad zou laten meebrengen, doch dit werd door de waakzaamheid van de Chineezen verijdeld. Soms, als men er zich over verheugde eindelijk eens een levende theehees ter in Europa te bezitten, zag men, als de plant begon te bloeien, dat men bedrogen was en dat het slechts een soort kamillen waren, welke men van de Chineezen had ontvangen. De Zweed- sche scheepskapitein Carl. Gustav Eckberg bracht op verzoek van Linné theezaden mee, welke hy kort na zijn vertrek in een pot met aarde deed, zoodat zij voor de aankomst te Go- thenberg ontkiemden. Op 3 October 1354 kwam zoodoende het eerste levende theeplantje in den plantentuin van Upsala. Toen beweerden de Franschen, dat zy reeds vroeger de eerste bloeiende theeplant aan den koning hadden aangeboden. Deze plant zou door een Franschen geestelijke uit China zijn meegebracht. Linné wist een gedroogd blad van dezen heester te verkrijgen. Hierdoor bleek het, dat dit de echte thee niet was en kwam aan de Zweden de eer toe van de eerste bloeiende theeplant in Europa te bezitten. Het oudste geschrift in Europa, waarin over de thee wordt gesproken, is „Histo rica Indica", hetwelk te Leiden in 1583. ver scheen. De theeplant is een altijd groene heester, welke ongeveer V/2 meter hoog wordt. De stam is bedekt met een grijsachtige schors; de bast van de takken is kastanjebruin en die van de jonge twijgjes groenachtig. De bloem van den theeboom is wit of bleekgeel en gelijkt veel op een wilde roos. Deze bloemen worden opgevolgd door zachte groene peulen, waarvan elk een tot drie zaadkorrels bevat. De planten worden uit zaad geteeld en over het algemeen wacht men drie jaar, voordat de bladeren worden afge plukt. De bladeren worden met zorg een voor een geplukt en gewoonlijk doet men drie of vier plukken in een jaar; de eerste pluk in de lente Is de beste. Voor groene thee worden de ge plukte bladeren een uur of twee te drogen ge legd, voordat zy in heete pannen, welke boven een houtvuur hangen, worden gedaan. Zij wor den dan vlug omgeroerd, daarna opgerold op een met mat bedekte tafel en vervolgens weer geroosterd en gerold, gedurende welke bewer king de kleur ontstaat. De nabehandeling van het sorteeren en uitlezen kan dan geruimen tijd worden uitgesteld. Zwarte thee verschilt hierin met groene thee, dat de bladeren langer drogen voordat zy boven het vuur gaan. Ter wijl zy afkoelen worden zij omgeschud en ge klopt en ten laatste boven een veel flauwer vuur gedroogd. De zwarte theeën van de tweede en derde pluk dragen de namen van congo, souchon, kempoey, boey en caper-cingo; de groene soorten worden gerangschikt in hysant, joosjes, uxim, tschin, tunkay en senglo. De Chi neezen drinken de thee zuiver; gewoonlijk wordt een handvol thee in een porceleinen bek ken of in een trekpotje gedaan, en er kokend water opgegoten. Deze bewerking wordt drie of viermaal herhaald, totdat alle kracht eruit is. Soms doen zij er ook wel zout, gember of sui ker by. De thee werd vroeger ter verzending van de plantages naar de zeekust door koelies vervoerd, die de kisten over de bergen droegen, totdat zij aan een bevaarbare rivier of kanaal kwamen, waarlangs de thee dan verder ver zonden kon worden. De thee bevat veel looi stof of tannine, is tengevolge daarvan minder nadeelig voor de maag en ingewanden dan koffie. Behalve de genoemde soorten van thee zijn er ook nog slechtere soorten, welke niet in den handel komen. Van deze bladeren worden koeken bereid, welke hoofdzakelijk in het noor den van China, in de binnenlanden van Azië en vooral door de zwervende stammen in de woestijn Gobi wordt gebruikt. Om die thee te gebruiken worden de koeken in stukken ge sneden, tot poeder gestooten en met water, melk meel en vet gekookt. In Japan wordt de thee- bouw hoofdzakelijk door vrouwen en kinderen verzorgd. Men plant de struiken in lange rijen of ook wel in boschjes. De tusschenruimten worden met koren en veldvruchten gevuld. In het landschap Oedsie wordt de dag, waarop de blaadjes worden geplukt, feestelijk gevierd. In Japan brengt men den taikoen jaarlijks een ge schenk van thee. Deze thee bevindt zich in een ruwe houten kist, welke op een draagbaar staat en overdekt is; het deksel draagt het keizer lyk wapen. Gedurende den geheelen weg mag de draagbaar niet worden neergezet; de dra gers leggen haar op de schouders van ande ren, die hun aflossen. In elk dorp waar men komt, verkondigt een omroeper, dat de kist na dert, waarop alle menschen neerknielen. Deze Japansche keizersthee, waaraan men by de bereiding alle mogelijke zorg besteedt, overtreft de fijnste Chineesche soorten verre in smaak en kwaliteit. De Japansche grooten hebben op reis altijd een kistje met thee by zich. Bij de mindere standen hangt den geheelen dag een ijzeren pot met thee boven het vuur, waaruit een ieder zich kan bedienen. De verouderde thee wordt afgetrokken om zijden stoffen licht bruin te verven. Gewoon schuurmid del, 50 maal vergroot. Grove stukken mine- raai zijn de oorzaak van die akelige kras sen en schrammen. Wereldberoemd reini gingsmiddel VIMSO maal vergroot. De be standdeelengeven een fijn en zacht poetsmiddel. Daarom krast VIM nooit V26-O20 H De pogingen van bandieten om op klaarlich ten dag een banklooper te Granada te be- rooven, werden verijdeld door den heldhafti- gen moed van den aangevallene. Een banklooper die een bedrag ter waarde van 25.000 gulden naar zyn bank moest bren gen. werd door drie bandieten overvallen. Hy greep terstond zyn revolver doch voordat hy nog een schot had kunnen lossen, viel hy reeds door drie kogels getroffen gewond ter aarde. Op den grond liggende schoot hy echter zijn revolver op de bandieten leeg en noodzaakte hen de vlucht te nemen, niettegenstaande nij zelf nog tweemaal getroffen werd. Toen een dokter toesnelde om den dapperen banklooper te onderzoeken overhandigde hy dezen het geld en overleed kort daarop. In Antofogasta (Chili) verschenen eenigen tyd geleden op het rijksbureau voor mate rialenonderzoek twee heeren, die een zak met aarde by zich hadden en den dienstdoenden ambtenaar verzochten de substantie op goud gehalte te onderzoeken. De rijkscontroleur keek dit tweetal eens aan, en denkende, dat hy voor de mal werd gehou den, goot hij met een stalen gezicht den zak leeg, goochelde met allerlei toestellen en ver klaarde daarop, dat hy een hoeveelheid goud van 92 gram per ton had ontdekt. De beide heeren namen de aarde weer mee, en nu verspreidde het nieuwtje zich snel: in de buurt van Taltal was goud gevonden. Op slag brak de bybehoorende koorts uit. Men verkocht zijn bezittingen, overdeUte zichzelf en zijn huis met schulden en hypotheken en trok naar Taltal om daar rykdom uit den bodem te putten. Het bleek, dat de grond aan een Amerikaan behoorde, die onder geen voorwaarde zijn eigendom van de hand wilde doen. Na lang bidden en smeeken was hij bereid aarde van zijn gebied te verkoopen, die de gouddelvers dan zouden reinigen. De prijs werd zoo ge steld, dat er voor de „avonturiers" nog wat aan te verdienen viel, terwijl de Amerikaan als 't ware een aandeel in de winst kreeg, waarvoor hij geen hand behoefde uit te steken. Men schafte zich goudaarde aan by krui wagens vol en bracht die in veiligheid. Maar enkele dagen nadien spatte de zeepbel uiteen. De man van het controlebureau had tot zyn schrik gezien, wat zijn valsche expertise voor gevolgen na zich sleepte. Aanvankelijk dorst hij niets te zeggen, maar tenslotte bekende hy, verklarende, dat hy slechts een grap met een grap had willen beantwoorden. Men raadde hem aan zyn biezen te pakken, hetgeen hij ijlings deed. En daarop brak de hel los. Men deed een aanval op het gebouw, waarin het rijksbureau was gevestigd. De politie sloeg hem af, maar verscheidene ruiten gingen er toch aan. Bo vendien werden enkele agenten gedood, ver schillende burgers neergeschoten en vele ge wond. De Amerikaan vond het beter een troepen macht te huren en daarmee de woedende bur gerij af te wachten. Uitsluitend aan deze geste heeft hij het te danken, dat men hem niet lynchte, want de bedrogenen maakten aan stalten om hem in zijn eigen aarde te be graven. Toen onlangs een Engelsch visscher ver schrikt van de vangst terugkeerde en ver klaarde, dat een reusachtige haai achter zyn boot had aangezwommen, hield men hem al gemeen voor een fantast. Maar de sceptici veranderden weldra van opvatting, toen zy in de monding van de Firth of Clyde, dus aan de Westkust van Engeland, haaien ontdekten, even talrijk als in tropische wateren. Wellicht moet een verandering in de rich ting van den golfstroom verantwoordelijk wor den gesteld voor dit onaangename bezoek, dat niet alleen een panischen schrik onder de kust bewoners heeft teweeg gebracht, maar wat erger is de haringzwermen van de Westkust heeft verdreven, waardoor het bestaan van duizenden Engelsche haringvisschers in gevaar wordt gebracht. <ftd oetfouU van den da§ e landmeter Gajos Bikof was op het sta tion Janiki aangekomen. Tot aan het landgoed, waarheen hij voor een opmeting geroepen was, moest hij nog dertig a veertig werst per rijtuig afleggen. „Zeg eens, waar kan ik hier postpaarden krijgen?" zoo wendde de landmeter zich tot den stationsbeambte. „Postpaarden? Er is hier op honderd werst in den omtrek geen trekhond te krijgen, laat staan postpaarden.... Waarheen wilt u dan rijden?" „Naar Palinko, het landgoed van generaal Rostopchin. „Zoo," meende de beambte, „ga dan maar naar den achterkant van het station; daar hou den dikwijls boeren stil, die passagiers mee nemen." De landmeter zuchtte en ging langzaam naar den achterkant van het stationsgebouw. Na lang zoeken vond hij daar een boer, die na eenig heen en weer praten bereid was hem naar de plaats zijner bestemming te rijden. Het was een krachtig gebouwde, pokdalige kerel, met ge- scheurden kiel en kapotte schoenen. De kar was oud en bouwvallig, het kleine paard was jong, met sterk uitstekende botten en geschonden ooren. Toen de koetsier van z'n plaats opstond en het dier een slag met de zweep gaf, schud de het alleen maar met z'n kop;toen hij daar op echter een vloed van scheldwoorden liet hooren en er nog eens de zweep oplegde, deed de wagen een knarsend geluid hooren en be gon koortsachtig te sidderen. Na den derden slag begon de wagen te wiebelen; na den vier den bewoog hij zich van z'n plaats. „Moeten we den heelen dag zoo rijden?" vroeg de landmeter. „We komen er wel," stelde de koetsier ge rust. „Het is een jong, fiksch paard. Laat hem maar eerst eens ordentelijk op gang komen, dan kan men hem bijna niet meer houden." Toen de wagen het station verliet, was de schemering al gevallen. Aan den rechterkant strekte zich een donkere, bevroren vlakte uit, zoover men maar zien kon. Wie daar over heen reed, zou waarschijnlijk verdwalen, wie weet waarheen. Aan den horizon verglom langzaam het koude, herfstachtige avondrood. Links van den weg staken in de aanbrekende duisternis enorme voorwerpen op, die er half als hooi bergen, half als een dorp uitzagen. Wat zich vóór hem bevond, zag de landmeter niet; want van dien kant benam de breede, plompe rug van den koetsier alle uitzicht. Het was wind stil, maar koud en vriezend weer. „Lieve hemel, wat is dat voor een woeste nij!" dacht de landmeter, terwijl hij probeerde z'n ooren met den kraag van z'n jas te bedek ken. „Geen menschelijke woning te zien! Als men hier werd aangevallen en uitgeplunderd, zou geen sterveling het bemerken, al zouden ze met kanonnen schieten. En ook de koetsier maakte nu juist geen betrouwbaren indruk. Wat heeft die kerel een spieren! Als zoo iemand je ook maar met één vinger aanroert, dan ben je al dood! En hij ziet er ook zoo verdacht uit!" „Zeg eens, vriendlief,'" vroeg Gajos Bikof, „hoe heet je eigenlijk?" „Ik? Kerim." „Is het hier gevaarlijk? Zijn er hier roovers?" „Heelemaal niet. Wie moet hier stelen?" „Nou, dat is gelukkig, dat er hier geen roo vers zijn. Maar ik heb toch maar voor alle zekerheid drie revolvers meegenomen," loog Gajos. „En tegen een revolver is niet veel aan te vangen. Daarmèe kan je wel twaalf roovers aan." Het werd steeds donkerder. Opeens knarste en piepte de wagen, sidderde en sloeg links af. 0 rug liep. „Waarheen rydt hij me nu?" dacht de land. Kerim. meter. Hij reed altijd recht uit en nu op eens naar links. Straks brengt die schurk me in een of ander boschje en.... zoo iets is heelemaal geen zeldzaamheid. „Hoor eens," zei hij tegen den koetsier. „Dus je zegt, dat het hier niet ge vaarlijk is? Dat spijt me. Ik vecht wel eens graag met roovers. Ik zie er wel mager en zwak uit, maar ik heb toch de kracht van een beer. Eens werd ik door drie roovers overvallen. Den eenen sloeg ik tot hy z'n ziel uitblies, begrijp je. En de twee anderen werden wegens dien •iiimiiitiMiimiiiiiiiifiMititiiitiiiiiiiiiiMiirt overval op mij naar Siberië gezonden. Waar ik eigenlijk die kracht vandaan haal, weet ik zelf niet. Ik pak zoo met m'n eene hand een flinken kerel van jouw soort en.... smijt hem neer." Kerim keek eens om naar den landmeter, kneep z'n heele gezicht samen en sloeg op z'n paard in. „Ja, m'n waarde," ging de landmeter voort, „God beware een ieder er voor, met mij te doen te krijgen. Niet alleen, dat geen roover geen arm en geen been heel blijft, maar hij heeft zich bovendien ook nog voor het gerecht te verantwoorden. Ik ben met alle rechters en politiechefs goed bekend. Ik ben staats, beambte, een onontbeerlijk staatsbeambte. Als ik op reis ben, dan is dat aan de overheid bekend; sn zij past wel goed op dat nie mand mij kwaad doet. Overal langs den weg zijn tal van wachtmeesters en agenten verborgen, „Halt! Halt!" riep de landmeter plotseling, „waar rij je heen? Waarheen breng je mij?" „Ziet u dat dan niet? Ik rij het bosch in." Hij rijdt werkelijk het bosch in, dacht Gajos Bikof. Wat ben ik daar geschrokken! Maar dat moet ik niet laten merken. Ik geloof, dat hy het al gemerkt heeft. Waarom zou hij zoo dik wijls naar me omkijken? Hij voert zeker wat kwaads in z'n schildEerst reed hy zachtjes en nu jaagt hij zoo! „Zeg eens, Kerim, waarom zet je je paard zoo aan?" „Dat doe ik niet. Het is van zelf zoo gaan loopen." „Je liegt, kerel, je liegt. Maar ik raad je aan, wat langzamer te rijden. Houd je paard in! Houd het in, zeg ik je." „Waarom?" „Omdat achter me van 't station nog vier col lega's komen rijden. Ze moeten ons inhalen. Ze hebben me beloofd, me in dit bosch in te ha len. De tocht zal met hen gezelliger zyn. Het zyn gezonde krachtige kerels." Waarom kijk je toch telkens zoo om en zit je zoo onrustig alsof je op spelden zit? Naar mij behoef je toch niet te kijken. Aan mij is niets wat je interesseeren kan, behalve m'n revolver. Als je wilt zal ik het wapen voor den dag halen en het je laten zien." Gajos deed alsof hij in z'n zakken zocht. Maar op dit oogenblik gebeurde er iets, waarop hij in z'n angst niet voorbereid had kunnen zijn. Kerim sprong plotseling den wagen af en ren. de hals over kop het kreupelhout in. „Help!" schreeuwde hij, „help! Neem het paard en den wagen, verdkerel, maar ver moord me niet! Help!" Snelle schreden, die zich verwijderden, wer den hoorbaar in het struikgewas en toen werd alles stil. De landmeter die zoo'n uitwerking niet verwacht had, hield voor alles het paard in. Toen ging hij zoo gemakkelijk mogelijk op den wagen zitten en dacht na. „Hij is weggeloopen.Hij is bang geworden, die stommeling. Maar wat zal ik nou begin nen? Alleen verder rijden kan ik niet, daar ik den weg niet weet en ik kan ook verdacht worden hem z'n paard ontstolen te hebben.... Wat zal ik doen? Kerim! Kerim!" „Kerim!" antwoordde de echo. Bij de gedachte, dat hij den heelen nacht by die kou in het donkere bosch zitten moest en niets hooren zou dan het gehuil van wolven, den echo en het snuiven van het magere paard je, voelde Gajos hoe een koude rilling hem riep hy, „goeie vriend! Waar NEENM/JNH EER SANDY LK KAM EP ME O A AN DOEN MAAR \'K WEE 7 DA T HEM IET*) VREESE - IJ EETIS OVERKOMEN (ENJ WA 5 N/ET ZOff'N ONNOOZELE HAL 5 AL 5 DE MENS CHEN WEL OA(h\ TEN, OMDAT ZE N/ET KUNNEN NA DAAN WAARH'JCEöLEVEN IS ZED- DEN ZE MAAR DATH'JNIE f RECH7\ WANDEL /5 GERUKT. HET zou ME MEN VERWONDEREN. ALS ZE VANDAAL. OF MORDEN ONT DEKTEN DAT H'J EEN VKEESEUJKt LANDE 'RE'S GEMAAKT HAD, WAAR VOOR IE DtEN RE TOUR-KAARTJE \KUNT KR'JDE N ENOAT HE TUCHTKT \HET SPOUKHÜ/S DE OORZAAK VAN 0/E RE/S S MAAR HEB /E ER WEL EENS AcHj GESLAGEN SAN Dy, HOE GAUW DE MEHA SCHEN VEkOETENVZE PRATEN AL N/eA MEER OVER OENnAnKROOF /NEREE- doM E h OOK N'E T MEER OVtR DEN OUDEN SAM MAAR LR ZEG JE SANDY DATERNEER al HTER ZIT, LET MAAREENS OP, HETZAL n/ET LANDMEER DUREN DAT VERZEKER) 'K ZE .Beste Kerim!" ben je toch?" Ongeveer twee uren lang schreeuwde de landmeter en eerst toen hy schor geworden was en zich met de gedachtee aan een nachtkwar tier in 't bosch verzoend had, voerde een zacht windje hem een menschelijk steunen in de ooren. „Kerim! Ben je daar beste vriend? Laten we toch verder rijden!" „U wil me ver.... vermoorden!" „Och, ik heb maar een grapje gemaakt, mijn waarde. God weet het, dat ik maar schetste. Waar had ik dan die revolver? Ik heb alleen maar uit angst zoo opgeschept. Kom, laten we verder rijden! Ik ben zoo koud!" Kerim, die waarschijnlijk bij zich zelf over dacht had, dat een werkelijke roover al lang met paard en wagen er van door zou gegaan zijn, trad uit het bosch te voorschijn en na derde besluiteloos z'n passagier. „Nou, waarom ben je dan op den loop ge. gaan, domkop? Ik.... ik heb maar een grapje gemaakt en jij werd direct bang." „De hemel vergeve het u, mijnheer!" mom pelde Kerim, terwijl hij op den wagen klom. „Als ik dat geweten had, had ik u voor geen honderd roebel gereden. Ik ben bijna van angst gestorven Kerim gaf het paard een zweepslag. De wa gen sidderde. Hij sloeg nog eens, en de wagen begon te schudden. Na den vierden slag ging de wagen van z'n plaats; de landmeter trok z'n kraag over z'n ooren en gaf zich aan z'n ge dachten over. De weg en Kerim kwamen hem niet meer gevaarlijk voor. De vice-president van Argentinië, mr. Julio Roca, heeft een decreet onderteekend voor het aanleggen van nieuwe spoorweglijnen, waarvan de totale onkosten 146 millioen pesos bedragen. A 11- '1. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f O f)f)f) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f *7 Cf) bij een ongeval met f O Cf) bij verlies van een hand f 1 Of bij verlies van een f Cf) bij een breuk van f Af) bij AllC QDOTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen tjvlrüT.-verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 1 0\J.~ doodelijken afloop# £iO V.m een voet of een oog# duim of wijsvinger t#l/. "been of arm Tri/»" an verlies van *n anderen vinger Ik wilde mij verwijderen, maar iets in haar gestalte deed mij aan Mary Leavenworth den ken. „Bent u het, juffrouw Leavenworth?" hernam ik. Ik hoorde een zachte stem die „ja" fluisterde en toen ik snel een stap naar voren deed, her kende ik niet Mary, maar Eleonore, de echtge- noote van Clavering, wiens ondergang ik bezig was te bewerken. De verrassing was te groot; Ik kon haar niet verbergen. Ik week een stap achteruit en mompelde, dat ik haar voor haar nicht had aangezien. Ik had slechts één ver langen: Eleonore te ontvluchten. In mijn gees testoestand durfde ik geen gesprek met haar te beginnen. Ik wilde dus weggaan, toen ze tegen «lij zei: ,Nu het toeval ons bijeen gebracht heeft, kunt mij zoo niet verlaten, mijnheer Raymond. Bent u dan zoo verbaasd, mij bij mijnheer Veeley te ontmoeten?" „Ik weet nietik dacht niet...." stamelde Ik. „Ik dacht dat u nog ziek was, dat u uw vrienden niet wilde ontvangen." „Ik ben inderdaad ziek geweest; maar het gaat nu beter. Ik ben den avond bü mevrouw Veeley komen doorbrengen, want ik kon niet langer den aanblik van de vier muren van mijn kamer verdragen." „Ik vind dit een goed besluit. U moest dit huis niet meer verlaten. Zoo'n sombere omge ving is niets voor u, juffrouw Leavenworth. We zijn allen zeer bedroefd over de vrijwillige bal lingschap waarin u zich teruggetrokken heeft." „Ik wil niet dat men zich over mij bezorgd maakt," antwoordde zij. „Het is beter dat ik blijf waar ik ben. Het is geen verbanning en ik ben trouwens niet alleen. Er is in mijn omge ving een klein meisje, een kind, wier onschul dige oogen de onschuld in de mijne lezen. Zij behoedt mij voor een al te groote wanhoop. Laat mijn vrienden zich maar niet ongerust maken." Toen voegde ze er zachter aan toe; „Eén ding maakt me bezorgd en dat is, dat ik niet weet wat er thuis gebeurt. Verdriet kan ik verdragen, maar onzekerheid vermoordt mij. Wilt u mij iets vertellen over Mary? Ik kan niets aan mevrouw Veeley vragen; zij is wei heel goed, maar ze begrijpt niet van Mary en mij en ze weet ook niet, dat er een verwijdering is gekomen, tusschen ons beiden. Zij beschuldigt mij van koppigheid en keurt het in mij af, dat ik mijn nicht in deze moeilijke uren alleen laat. U Integendeel weet wel, dat ik niet anders kon handelen. U weet Haar stem werd onduidelijk; zij maakte haar zin niet af. „Ik kan u niet veel zeggen," antwoordde ik haastig, „maar als u mij iets wilt vragen, zal het mij een genoegen zijn te vertellen wat ik weet." „Ik zou willen weten hoe het met Mary gaat. Is zij rustig?" „De gezondheid van uw nicht is uitstekend. Wat haar kalmte betreft daarvan ben ik minder zeker. Zij maakt zich erg ongerust, vooral over u." „Ziet u haar dikwijls?" „Ik help Harwell om het boek van uw oom persklaar te maken en daardoor ontmoet ik juf frouw Mary vaak." „Het boek van mijn oom!" riep Eleonore met diepen afkeer uit. „Ja, zij dacht in zijn geest te handelen door het te laten uitgeven." „En Mary heeft u daarmee belast?" „Ja." Eleonore leek niet in staat, om den afschuw die zich van haar had meester gemaakt, te onderdrukken. „Hoe heeft zy dat kunnen doen?" riep zy uit. „Hoe heeft zij dat kunnen doen?" „Juffrouw Mary meende goed te doen. Uw oom wilde het boek immers in Juli laten uit komen „Zeg dat toch niet. Ik vind het afschuwelijk." Zij was blijkbaar bang, dat zij mij door haar drift had gekrenkt, want dadelijk daarop ver volgde ze; „Niemand lijkt mij beter geschikt voor die taak dan u, mijnheer Raymond. Als u het doet, gebeurt het met eerbied; maar een vreemde! Ik zou niet geduld hebben, dat een vreemde er aan kwam." Zij stond op en fluisterde: „Ik zou u iets willen vragen.... IS er niets veranderd in huis? Zijn dezelfde bedienden er nog en.... en zoo?" „Er is alleen een zekere mevrouw Darell bij ■bekomen." „Denkt Mary er niet over om weg te gaan?" „Dat geloof ik niet" „Maar zij ontvangt toch bezoeken, nietwaar? Komen behalve mevrouw Darell nog andere personen haar eenzaamheid opvroolijken?" Een ijskoude rilling liep mij over den rug. „Ja, zou nu en dan." „Zoudt u mij hun namen willen zeggen?" „Zeker," antwoordde ik, maar ik durfde haar niet aan te kijken „Mevrouw Veeley, mevrouw Gilbert, juffrouw Martin, en eh.... eh...." „Ga voort" „Een zekere mijnheer Clavering." „U spreekt dien naam met een zichtbare ver legenheid uit. Waarom?" Ik keek haar verbaasd aan. Ze zag heel bleek en ik merkte dat ze alleen door groote wils kracht haar kalmte kon bewaren. Oogenblikke- lijk sloeg ik de oogen neer. Ik herhaalde: „Waarom? Omdat er aan hem een paar din gen zijn die mü vreemd voorkomen." „Wat bedoelt u?" „Hij bedient zich van twee namen. Vandaag heet hij Clavering en gisteren heette hij...." „Heette hij?" „Robbins." Ik begreep dat zij schrok, maar zij zeide kalm: „Hoe dikwijls is die persoon, van wiens naam u niet zeker blijkt te zijn, Mary komen bezoe ken?" „Een keer." „Wanneer?" „Gisteravond." „En.... is die mijnheer lang gebleven?" „Ongeveer twintig minuten." „Denkt u, dat hij terug zal komen?" „Neen." „Waarom niet?" „Hij heeft het land verlaten." Een korte stilte volgde op deze verklaring. „Bij ons laatste gesprek," hernam Eleonore met een totaal veranderde stem, „zei u mij, mijnheer Raymond, dat u uw best zoudt doen om alle verdenking van mij af te wentelen. Ik vroeg u toen, dat niet te doen. Vandaag herhaal ik dat verzoek. Wilt u mij beloven dat hope- looze plan te laten varen?" „Onmogelijk! Zoolang ik leef, zal ik de hoop koesteren, u recht te laten wedervaren, al moest ik u daarmee verdriet doen." Zij vouwde smeekend de handen, maar ik bleef onverbiddelijk. „Ik zal nooit meer rust hebben, als het mij niet gelukt, u van den ondergang te redden!" En toen zij niet antwoordde, deed ik een stap naar haar toe en sprak: „Ik ga nu weg, juffrouw Leavenworth. Hebt u mij niet iets op te dragen of een boodschap mee te geven, die men alleen aan een vriend kan toevertrouwen Eleonore dacht een oogenblik na en zei toen; „Neen, het eenige verzoek dat ik u te doen had, hebt u afgewezen." „Daar had ik goede redenen voor," zei ik met nadruk. „Dat denkt u," antwoordde ze en schudde langzaam het hoofd. Toen, voordat ik kon ant woorden voegde zy er aan toe: „Toch zou ik u een kleine gunst willen vragen. Als u iets hoort omtrent Hannah of als mijn tegenwoordigheid vereischt wordt voor wat dan ook, wilt u het mij dan laten weten?" „Dat beloof ik u." „En nu tot ziens. Mevrouw Veeley zal wel gauw komen en het is niet noodig dat zy u hier vindt." ELFDE HOOFDSTUK Waar rook is, is ook vuur Toen ik tegen Gryce zei, dat ik op de beves tiging van een feit wachtte om hem het heele verloop van deze zaak toe te vertrouwen, zin speelde ik in gedachten op het verblijf van Henry Clavering in de badplaats, die Eleonore Leavenworth den vorigen zomer bezocht had. Daarom was ik den volgenden ochtend in het Union Hotel te R. bezig, om in het vreemde- lingenboek te snuffelen. Mijn nasporingen duur den niet lang; nauwelijks een halve bladzijde na den naam van mynheer Leavenworth en zijn nichten, las ik den naam van Henry Rit chie Clavering. Zoo werden dus mijn vermoe dens bevestigd. Ik bezat een gegeven, dat mij snel naar de oplossing van het lastige probleem, dat ik mij zelf had gesteld, moest leiden. Ik snelde naar het telegraafkantoor om een tele gram te sturen aan den man, dien Gryce tot mijn beschikking had gcfteld. Daar het ant woord luidde dat de politieman eerst om drie uur 's middags bij my zou kunnen zijn. ging ik naar mijnheer Monell, een van onze cliënten te R. Twee uur lang onderging ik de marteling, vroolijk te moeten doen en belang te stellen in zijn gesprek, terwijl ik leed onder die eerste te leurstelling en in gedachten naging, wat mü nog te doen stond. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 13