De moord op Caspar Hauser Bk STER TABAK ZADELHOFF vooruit; vlug wat sandy/ 0 IGELDERSCHE ROOKWORST I» MAANDAG 16 OCTOBER VOOR ÏOO JAAR De Prins, die droomde... Minister aangevallen Wat gij ook voor Uw tabak betaalt, als 't NIEMEIJERS STERTABAK is. krijgt ge het beste voor Uw geld, NIEMEIJER'S £l/&ndde Ontwapeningsbureau bijeen Zegt Greta Garbo de film vaarwel? DE KLEINE SPOOKHUIS - W een bankroof HET GEVAL LEAVENWORTH Even geheimzinnig als zijn ge boorte was zijn dood DRAlStflA-vANVALKEriBUR e -I-LEEUWARDEN Sler-labak is verkrijgbaar in ver schillende prijzen, doch elke soort is kampioen in haar prijsklasse. Ieder pakje Ster-tabak biedt meer geur en smaak, dan welk ander merk ook. Wie nog geen Ster-rooker is, weet nog niet, hoe hijhethoogsle rookgenot voor z'n geld kan krijgen. Koop eens een pakje Ster-tabak - Holland's populairste merk - en ook gij blijft bij Rede van Sir John Simon de kerels houden zich hier inden omtrek schuil; sak- kerujot; laten we dat o/rec MERK INDERDAAD IETS FIJNS AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR ANNA K. GREEN Na den eersten, mislukten aanslag op het leven van den raadselachtigen onbeken den Caspar Hauser in het huis van zijn opvoeder, professor Daumer en een kort verblijf ten huize van de familie Behold, besloten zijn voogd en den Ansbachschen president Feuerbach den twintig-jarige van Neurenberg naar Ans- bach te verplaatsen. Nauwelijks had Caspar zijn intrek genomen, of ook de geheimzinnige En- gelsche aristocraat Lord Stanhope verscheen in Ansbach, waar spoedig het praatje ging, als zou Hauser de zoon van Stanhope zijn. Hier komt een nieuw personage op de plan ken in den persoon van den politie-luitenant Hi ckel, een opdringerig en luguber heerschap, die niet alleen Hauser, maar allen die met hem be vriend zijn, schrik inboezemt. Het is meer dan duidelijk dat Hickel plannen smeedt tegen Hau ser en als wij later zullen vernemen, dat Caspar in den hoftuin vermoord wordt, zal Hickel de eerste zijn aan wien we denken. Ieder oogenblik duikt deze man op èn telkens maakt hij den in druk precies té weten wat achter het geheim van Hauser schuilt. Een oogenblik scheen het alsof de geheimzin nige intrigues om Caspar Hauser op het doode punt waren gekomen. Er werden brieven gewis seld tusschen Caspar's voogd, baron von Tucher en Lord Stanhope; tusschen deze laatste en een onbekenden opdrachtgever; tusschen professor Daumer en president Feuerbach; tusschen Feu erbach en von Tucher; tusschen mevrouw Be hold en mevrouw Quandt. Twee van deze brie ven spreken boekdeelen, n.l. die van Stanhope en die van mevrouw Behold. Stanhope vraagt décharge van zijn taak. Hij is doodmoe en kan blijkbaar niet besluiten Hauser kwaad te doen. Mevrouw Behold daarentegen bekladt hem bij mevrouw Quandt. Deze mevrouw Quandt n.l. was de vrouw van den leeraar, die tot taak had het tweede deel van Caspar's opvoeding te Vol tooien en die dit doen zou met de verschrikke lijke nauwgezetheid en het schreeuwend gebrek aan inzicht en begrijpen, dat den edelen jonge man ontelbare malen doodelijk zou wonden. Voortdurend bespiedde hij zijn leerling. Altijd had hij critiek. Alles werd verkeerd uitgelegd en bekeken van een standpunt, dat in Hauser voor alles een bedrieger zag. Als Caspar droomde van de mogelijkheid eenmaal zijn moeder te zullen zien, veronderstelde Quandt dat hij verdachte plannen smeedde. Als Caspar aan iedereen wei gerde zijn geheim dagboek te laten zien, be schuldigde de leeraar hem van spionnage, booze bedoelingen en bedrog. Zoo ontstonden voortdu rend conflicten, die steeds eindigden in een boosaardigen triomf van Quandt en een jam merlijke nederlaag van' den gevoeligen jongen,' die steeds voorzichtiger moest optreden. Hauser had inmiddels een baantje moeten aannemen op de provinciale administratie, waar hij ver geefs droomde van koningsmantels en van zijn moeder. Op zekeren dag verscheen een geruchtma kende brochure van president Feuerbach over Caspar Hauser, waarin de schrijver op duide lijke wijze uiting gaf aan wat hij reeds lang vermoedde. Hij sprak over de geheimzinnige machten, die het leven van Hauser belaagden en over zijn hooge afkomst. Het boekje werd druk besproken in de pers en in particuliere ge sprekken, waar men den moed van den schrij ver om beurten prees en veroordeelde. Het spreekt vanzelf, dat men ook in de hoogste en meest geïnteresseerde kringen groote belang stelling toonde. Het boek werd in beslag ge nomen en Feuerbach werd met een geheime zending uit Ansbach weggelokt. Zijn familie zag hem niet meer terug: hij werd vermoord en Hauser verloor met hem een van zijn wei nige vrienden. Het zou hier niet bij blijven. Ook Stanhope was afgereisd, nadat hij Caspar op diens aan houdend aandringen beloofd had hem eenmaal bij zijn moeder te brengen. Langen tijd later kreeg Hauser bezoek van den onguren politie man, die hem met een duivelsch welbehagen kwam vertellen, dat ook vriend Stanhope het tijdige met het eeuwige had verwisseld. Nu werd het steeds donkerder om Caspar en dagelijks voelde hij den huiver van den dreigenden slag. Quandt vermoordde hem naar den geest met al Eijn verschrikkelijke goede bedoelingen. Hickel achtervolgde hem dag aan dag met bedreigin gen en verdachtmakingen en liet hem geen stap zetten, zonder dat een begeleider hem ver gezelde. Hickel, die vermoedelijk 'n bewust doel nastreefde, voelde zich veilig en zeker, smeet met geld en leidde een prettig leven, waarvan de eenige zorg bestond in de spionnage op Hau ser. Quandt begreep niets van den aanval. Hij deed wat hij kon, meende hij, maar hij deed alles verkeerd en Hauser werd er het slachtoffer van. Toen, in het najaar van 1833, viel de groote slag, die Hauser uit de wereld zou rukken en Europa zou opschrikken. De doffe stemming, waarin Caspar den laatsten tijd leefde, maakte den aanslag gemakkelijker. Reeds lang ver wachtte hij in alle stilte den redder, die hem op den koningstroon zou plaatsen en op een laten donkeren voormiddag, een Vrijdag, ver liet Caspar zijn kantoor, toen hij in de gang door een onbekende werd aangesproken, die hem met eerbied naderde en hem met „Prins" aansprak. De vreemdeling beweerde van het Hof te komen en hem dringend aanspoorde des avonds op een bepaalde plaats te verschijnen, waar andere vertegenwoordigers ,.van het Hof hem wachtten. Hij sprak over Caspar's moeder en deze was zoo zeer onder den indruk, dat hij beloofde te komen. De verdere uren van den dag bracht hij door in gedroom en des avonds ver scheen hij op de plaats van afspraak. Zou ein delijk het groote oogenblik gekomen zijn? Be vend naderde hij de plaats in den Hofgarten en onmiddellijk kwam de vreemdeling hem tegemoet. Samen liepen zij een stuk verder, waar nog twee mannen wachtten. De koets, die hem vervoeren zou, was nergens te zien en Caspar begon een gevoel van onrust en angst te krijgen. Toen nam de begeleider een kleurig zakje uit zijn mantel en verzocht Caspar het té openen en het geheim erin te lezen. Terwijl Hauser hiermede bezig was, hief de vreemde ling een mes op en stootte het Caspar in de borst. Hij trachtte te schreeuwen, doch kon niet. Wanhopig greep hij zich aan een boompje vast en toen hij om zich heen keek, waren de mannen verdwenen. Hij sleepte zich naar het huis van Quandt, die hem ontving met de ver» ontwaardigde vraag of hij zich zelf misschien gestoken had. Men bracht hem terug naar den Hofgarten, waar het „zakje met het geheim" moest liggen en dat Quandt minstens voor een nieuw verzinsel hield. Vóór zij arriveerden, zak te Hauser in elkaar, doch het zakje werd tot groote verbazing van Quandt werkelijk gevon den. Er zat een briefje in met den volgenden tekst: „Hauser zal u kunnen zeggen hoe ik er uit zie. Maar ik wil het zelf zeggen, omdat Hau ser het misschien niet meer kan. Ik kom van de Beiersche grens bij de rivier. Mijn naam is M. L. O." Men las dit briefje voor aan Caspar's ziek bed. Zwaar viel zijn hoofd achterover, toen hij de hoonende en diep teleurstellende woorden hoorde en wederom was het Quandt, die ook dit voor cornedie uitmaakte. De politie stelde een uitgebreid onderzoek in, dat wederom op niets uitliep in weerwil van de talrijke getuigen, die allen iets verdacht hadden gezien. Enkele dagen lang lag Caspar te zieltogen. „Cornedie" meende Quandt, die overal vertelde dat Caspar vooruitging. Maar Caspar was doodmoe en verklaarde aan de verpleegster dat hij spoedig uit „de booze wereld" weg zou gaan. Even vóór zijn sterven smeekte Quandt hem toch eindelijk de waarheid te zeggen en alles wat Hauser na veel moeite kon antwoorden, was: „O God, zoo te moeten sterven in smaad en schande!" Dit waren zijn laatste woorden. Twee dagen later werd hij begraven. Het raadsel van Caspar Hauser's bestaan, zijn afkomst en zijn dood, is thans honderd jaar oud,. Nog is het onopgelost, maar nog steeds houdt het de geesten bezig, getuige het mees terlijk boek dat Jakob Wasserman over de ge schiedenis van Caspar Hauser heeft geschreven. De eerste minister van Queensland, Forgan Smith, is voor zijn ministerie aangevallen door een ontevreden oud-ambtenaar. Hij stompte den minister in het gelaat en sloeg hem tegen den grond. De premier sprong echter op en wierp zijn aanvaller tegen den grond, die daarop door den chauffeur van den minister in bedwang werd gehouden. Smith wil geen vervolging tegen zijn aanvaller instellen. Verkrijgbaar van 13 tot 5 cent per half ons. Met bons voor Niemeijer's bekende kwaliteits-cadeaux. GENèVE, 14 Oct. De zitting van 't bureau van de ontwapeningsconferentie is hedenmorgen om half twaalf begonnen. Als eerste spreker nam Sir John Simon het woord tot het afleggen van een verklaring, waarin hij o.a. het volgende zeide: „Ik meen, dat ik duidelijk en openhartig moet spreken, want de tijd waarin men door optimisme voor te wenden luchtig over de groo te kwestie heen kon loopen, is voorbij. Kon men het eens worden over een ontwapenings systeem, dat loyaal zou worden toegepast, dan zou dit, naar ik meen, voor de wereld van de allergrootste beteekenis zijn. Maar ik ben er my ook van bewust, dat er geen vorderingen gemaakt worden met eindelooze uiteenzettin gen, die niét tot de zaak zelve, waaromtrent nog meeningsverschillen bestaan, doordringen. Ik heb herhaaldelijk besprekingen met ver tegenwoordigers van Duitschland, Frankrijk, Italië, Amerika en andere mogendheden gehad, aldus Simon Hieruit heeft de Engelsche regeering de over tuiging gekregen, dat het zes maanden geleden door haar voorgestelde plan-MacDonald in be paalde richtingen gewijzigd moet worden. De noodzakelijkheid van een wijziging in het plan-MacDonald is uit de jongste ontwikkeling gebleken. Het nieuwe ontwapeningsplan, als resultaat van talrijke in den laatsten tijd ge voerde besprekingen, moet thans beginnen met de reorganisatie der continentale Europeesche legers volgens het Engelsche ontwerp, verbon den met een door de permanente ontwape ningscommissie uitgevoerd controle-systeem. Daardoor zal gelijktijdig ontwapening en veilig heid bereikt worden. Het spreekt vanzelf, dat de controle algemeen toegepast moet worden. Met nadruk zeide sir John Simon: „Ik wil thans duidelijk verklaren, dat het ont wapeningsschema door de Engelsche regeering niet als bevredigend wordt beschouwd en dat wij op den duur onzen steun aan een dergelijk plan niet kunnen waarborgen, wanneer niet de mate van ontwapening der het zwaarst bewa pende staten precies en gelijktijdig in de Ont wapeningsconventie wordt bepaald. Het resultaat van de afschaffing van ver scheidene wapencategorieën en het verbod van het verder gebruik moet thans op grond van een gemeenschappelijke overeenkomst worden vastgesteld. Aan de geruchten, dat Greta Garbo voorne méns is voor goed te gaan wonen in een villa nabij Stockholm, wanneer haar huidig contract in Hollywood is afgeloopen, is nieuw leven in geblazen door het bericht, dat de broeder van de filmster, Sven Gustafsson, eenige landhuizen heeft aangekocht met een oppervlakte bouw- en boschland. De architect Max Gumpel te Stockholm zou het ontwerp hebben gemaakt van de op dit ter rein te bouwen villa. Het zou een ideaal oord voor de filmdiva worden, daar het tevens aan het water gelegen is en de boschgrond rijk is aan wild. Md wtfaaal mn den daa Clement Conway liep langs den stoffigen weg van Faviton naar Moorland. Hij had tien jaar in de gevangenis doorgebracht en was nu in vrijheid. Z'n straftijd was voorbijHij had geld genoeg om in z'n meest dringende behoeften te voorzien, genoeg om Engeland te verlaten. Op 22-jarigen leeftijd wegens man slag veroordeeld, had hij tien volle jaren geze ten, z'n familie was nu dood, z'n vrienden waren vertrokken. Be dwangarbeid in die ja ren had hem zóó aangegrepen en veranderd, dat vrijheid voor hem geen geluk meer betee- kende. Alleen een gevoel voor wraak bezielde hem en die wraak richtte zich in hoofdzaak op den hoofdbewaarder John Bandon, dien hij verantwoordelijk stelde voor de ergste kwellin gen die hij ondergaan had. Om aan z'n wraak te voldoen was Clement Conway naar Moorland, het plaatsje waar hij gevangen gezeten had, teruggekeerd. John Bandon wandelde naar huis. Het was over zessen; de akelige sleur van den gevan genisdag was voorbij voor hem en z'n gelaat helderde op bij die gedachte. Z'n huisje lag aan een kruispunt van den grooten weg en om het te bereiken moest hij een eindje het groote bosch door. De zon stond op het punt onder te gaan. Hij was in 't diepst van het bosch, toen hij plotseling bleef stilstaan. Een man was achter een der dikke boomen ge sprongen. Bandon kon z'n oogen bijna niet gelooven. Hij had- niet gehoord dat iemand ontvlucht was. De man zag of hoorde hem en vluchtte als een haas. Maar Bandon zette hem ondanks z'n vijftig jaren na. Hij was flink en lenig en won op hem. De boomen stonden wat verder van elkaar af en lieten een kleine open ruimte vrij. Hij zag den boef aan 't eind van een smal paadje, geen twintig passen van hem vandaan. „Halt!" riep hij, maar de man liep door en verdween weer in 't struikgewas. Bandon liep nog harder en was op het punt eveneens in 't struikgewas te verdwijnen, toen z'n voeten door iets gegrepen werden en hij met een vaart voorover Viel. Vóór hij wist wat er met hem gebeurd was, lag de vluchteling boven op hem. Een touw, dat de boef had klaar gehouden, bond zijn ar men aan z'n lichaam, een ander hield z'n voe ten bijeen. Hij lag daar hulpeloos en staarde nu in 't gelaat van den man, die over hem gebogen lag. „Jij Conway!? Maar je bent ontslagen! Jij bent er uit; wat be teekent dat?" „Het beteekent," snauwde Conway, „dat ik teruggekomen ben om met jou af te rekenen." „Ik begrijp je niet," stamelde Bandon. „Je zult me wel gauw begrijpen," klonk het met een valsch lachje, „als je hier een paar nachten gelegen hebt en tijd hebt gehad na te denken. Jij bent het geweest, d.ie me zooveel kwellingen hebt doen ondergaan. Nu ga ik revanche nemen." Bandon staarde hem aan. „Maar man, je vergist je. Ik heb part noch deel aan je ver- oordeelifig." „Dat heb ik ook niet gezegd, maar het is de manier waarop je mij behandeld hebt, toen ikin de gevangenis was." „Jou behandeld!" herhaalde Bandon. „Ik deed nooit iets anders dan mijn plicht." „Plicht!" smaalde Conway. „Dat zeggen jullie altijd. Plicht zonder genade. Ik geloof, dat je dien dag vergeten hebt toen je rapport van mij maakte, omdat ik onder het werk praatte, toen ik alleen maar vroeg aan een anderen gevangene mij te helpen een steen op te tillen." „Je hadt het me eerst moeten vragen. Dat is regel." Conway's gelaat nam weer die uitdrukking van haat aan. „Regel! Jij bent de levende belichaming van regels en je zal gauw een doode belichaming er van wezen. Maar vóór dien tijd zal je gele genheid hebben iets te voelen voor wat ik ge voeld heb." Bandon zweeg. Conway bleef een oogenblik staan en liet daarna z'n slachtoffer zonder een verder woord aan z'n lot over. Hij had zijn doel bereikt. Zijn vijand was verslagen. Toen hij het einde van 't bosch bereikt had, kwam dê reactie. Den heelen dag had hij niets ge geten en hij had het heele eind van Faviton WAT 2A L PAAR CA A NP£ ZIJN OAAR OP OEN HOEK RO PP MUNICH EN OPOE WOU EN TE PRATEN, oÈ'n DE HEELE l^HEBafNVAmAWZ RA Hie l EEC GE K MriK 'n OtOORO- PLON0FRPHETWnDB&M0F0. OA7\ lMOt%EWLF06%" MAÜR BE tl DE GEWEEKT. ,2'JN P/ÉEEU WEEK Qb LEDEN, VERLEDEN maandag, oe 3AM< in freedomlesto-) ten HEEFT 6 NAAR EK.F1. TAN j fOE NACHT WACHT ZEGT .DAT ZB /NDF RICHTING VAN ONZE 'ïTAD GEVLUCHT ZON. /KNAAK DAAR UIT OP DAT ZE EEN \>CHULLPLAATS /N DE HA EU HEID VAN BLUE-BELL HEGBEN.MAAR. WAAÈ? EK NE HIER OPENPLAATS BEKEND, WAAR JE OOK MAA,REEN NA A LD \Kl/MT Vér R&EKO EN. BEHA L VE HET OUDE SPOORHU/i EN PAT HU/S LS al VAN ONDER tot KOVEN IN ALLE MOEKEN EN CA TEN. DOORZOCHT. CSE GRIJP DJ DA T SAND y? DIE BENDE HEEP T WEEREEN ANDE RE BANK LEEG G EPLONDERD El AAN MUNHEERFUNT OA A N .VERTELLEN, DIE MOET HET WETEN/ afgeloopen.Nachten achtereen had hij niet geslapen. Plotseling voelde hij zich duizelig worden. Zich westwaarts wendend, wandelde hij voort, maar ieder oogenblik voelde hij zich zieker worden. Daar lag een huisje rechts van den weg. Hij zou binnen gaan en om een glas water vragen. Dat zou hem goed doen. Hij be reikte de deur, opende die, maar toen begon plotseling de heele omgeving in een woeste dwarreling om hem heen te draaien. Hij voel de, dat hij viel, greep naar den deurpost, greep er naast en viel plat op zijn gezicht. „De arme man heeft honger, moeder." Deze woorden, op zachten toon geuit, waren de eerste, die Conway's ooren bereikten, toen hij langzaam weer bijkwam en tegelijkertijd voelde Conway, f T^lirht die nog altijd I LIL Hl' duizelig was, z'n l -ïoofd door een itevigen arm op gelicht en een glas, waarin een geklutst ei, aan z'n lippen brengen. Hij opende de oogen en keek in het prettige gezicht van een meisje van ongeveer twintig jaar, een meisje met een trek van goedheid op 't gelaat. Achter haar stond een groote, stevige vrouw, waarschijnlijk haar moeder. Drink eens," zei het meisje, „het zal je goed doen." Hij dronk en viel weer achterover. Nu be merkte hij, dat hij op een sofa lag in een een voudig gemeubileerde woonkamer. „Ik ben nu beter," zei hij, „dank u wel. Ik was niet van plan u last te veroorzaken." „Het was heelemaal geen last, mijnheer," zei de oude vrouw. „Maar waar blijft vader toch, Ellen? Hij had nu al thuis moeten zijn." „Ik denk, dat hij even in de gevangenis is moeten blijven, moeder." De gevangenis! Plotseling schoot een ge dachte door Conway's hersens en ook hij keek naar de klok. Maar het was niet de klok, die zijn blikken gevangen hield, doch een portret, drat er naast op den schoorsteen stond. „Wie is dat?" vroeg hij scherp, met z'n vin ger in de richting van het portret wijzend. „Dat is vader," antwoordde het meisje kalm, „hij heet Bandon en is bewaarder in de ge vangenis." Het was Conway alsof hij een klap in z'n ge zicht kreeg. De gedachten dat Bandon een vrouw en een familie had, was nooit in hem opgekomen. Dat die. vriendelijke vrouw en dat aardige meisje de vrouw en dochter waren van zijn vijand scheen hem eerst onmogelijk toe. „Ik, ik moet nu weg," zei hij en probeerde overeind te komen, maar hij viel weer hulpe loos neer. „Ik wou dat vader hier was," hoorde hij juf frouw Bandon zeggen. De vrouw en het meisje werden ongerust. Clement Conway's geest was onophoudelijk be zig. Nieuwe gedachten en indrukken bestorm den hem. Ten laatste stond Ellen op. Moeder-" zei ze, „ik zal gauw naar de gevangenis loopen en zien waar vader blijft." Toen ook juffrouw Bandon een oogenblik de kamer verlaten had, stond Conway met in spanning van al z'n krachten op. Hij bereikte de deur en strompelde in de diepe duisternis naar buiten. De koele buitenlucht deed hem goed en hij liep naar de stad. Hü zou daar onderdak zien te krijgen voor den nacht. Weer stond hij stil. De gedachte aan die twee goede vrouwen, die den heelen nacht zouden zitten waken in angst en hoop, pijnigde hem ontzet tend. „Neen," mompelde hij, „neen," ik kan het niet doen." Toen sprong hij over den muur en zocht zijn weg door het donkere oosch. Hoe hij John Bandon bereikte, wist hij niet, maar hjj vond hem, en toen hij hem had losgemaakt, viel hij, uitgeput, in onmacht. Hij ontwaakte met den smaak van brandewijn in z'n mond en in het schijnsel van de lamp zag hij Bandon zich over hem heen buigen met een uitdrukking op het gelaat, zóó vriendelijk, als Conway nooit van hem gedacht had. Weer krabbelde Conway overeind. „Laat mij gaan," riep hij. De bewaarder duwde hem zacht achterover. „Vandaag niet," antwoordde hij, ernstig. Toen ik in de gevangenis mijn plicht tegenover je deed, ben je mij gaan haten. Ik zal nu óók mijn plicht tegenover je doen; ik zal je verzorgen, totdat je hersteld bent; misschien dat je dan je haat tegenover mij vergeet." „Dat heeft hij al gedaan, vader," riep vrouw Bandon, om den hoek van de kamerdeur. „Praat nu niet meer over wat gebeurd is." „Je hebt gelijk, moeder," zei Bandon. „Hij die z'n plicht doet, maakt vaak vijanden, maar ook vrienden." Voor het eerst sinds jaren lachte Conway weer. „God zegene jullie," mompelde hij. Toen sloot hij z'n oogen en viel in een rusti- gen, heilzamen slaap. -<1n ineevolee de verzekerinesvoorwaarden tegen 9/1/1/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/J bij een ongeval met f OCfl bij verlies van een hand f 1 OC bij verlies van een f Cfï bij een breuk van f Afl by verlies van 'n Alle abonné s omgevallen veSeke^d voor e^ der TOfgend^^ltkeeringen t jUUU.-vCrlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T IOU.' cloodelijken afloop T £DU.- een voet of een oog T IA.O. duim of wijsvinger I O V. -been of arm EtU.' anderen vmger Den 17en Januari komt Cl. terug in Amerika erf vestigt zich in het Hoffman Hotel. Den eer sten of den tweeden Maart schrijf Cl. een brief aan mijnheer Leavenworth om zich te beklagen over een van zijn nichten. Het gevolg hiervan is een duidelijke merkbare oneenigheid in het gezin. Den 4en Maart verschijnt Cl. onder een val- schen naam bij mijnheer Leavenworth en vraagt juffrouw Eleonore te spreken. Getuigenis van den knecht Thomas. „4 Maart!" riep Gryce uit. „Dat was de dag van den moord!" „Juist; die mijnheer Le Roy Robbins, die in het onderzoek is genoemd, is dezelfde als Cla- vering." Ik nam de aanteekeningen terug en las hard op verder: „Den 19en Maart geeft juffrouw Mary toe, dat er een geheim bestaat in de familie. De onver wachte komst van Cl. voorkwam echter een be kentenis." Gryce schudde zachtjes het hoofd en zei: „Uit dit alles besluit u dus, dat Eleonore de vrouw is van Clavering?" „Juist." „En dat zij daarom..,." „Het is nu heel duidelijk, waarom zij alles wat bezwarend voor hem is, zooveel mogelijk tracht te verbergen." „Tenminste, wanneer Clavering werkelijk de schuldige is." „Dat spreekt vanzelf." „Deze veronderstelling zal echter bewezen moeten worden." „Daar zullen wij van nu af aan al onze krach ten aan wijden." „Dus eigenlijk hebt u geen enkel bewijs tegen Clavering?" „Is het dan niet voldoende, dat hij de echtge noot is van Eleonore?" „Ik bedoel dit: u hebt geen onwederlegbaar bewijs, dat hij de moordenaar is van mijnheer Leavenworth." Ik moest toegeven, dat ik dat stellig niet had. „Maar ik kan nu een motief aanvoeren en be- bewijzen, dat het niet alleen mogelijk, maar ook waarschijnlijk is, dat Clavering op het moment waarop de moord gepleegd werd, in huis was." „Kunt u dat werkelijk?" vroeg Gryce, die eindelijk meer belang begon te stellen in mijn verhaal. „Het motief is zooals gewoonlijk te vinden in het eigen belang. Mijnheer Leavenworth stond hem in den weg ep dus moest hij verdwijnen." „Zeer zwak!" antwoordde Gryce laconiek, „hebzucht lijkt mij veel waarschijnlijker." „Hebzucht?" ,Ja; wanneer er een rijk man vermoord is, moet men altijd rekening houden met de laag ste van de menschelijke hartstochten." „Maar „Vertel mij nu, wat u weet van Clavering's tegenwoordigheid in het huis, op het oogenblik van de misdaad." Ik vertelde hem wat Thomas mij had mede gedeeld en wees hem er op, dat het lang niet zeker was, dat Clavering het huis verlaten had. „Wij zullen het onthouden," zei de detective, „deze gegevens zijn wel niet voldoende, om hem voor schuldig te houden, maar zij zijn toch zeer belangrijk." Toen ging hij voort, zoo ernstig als ik hem nog nooit gezien had: „Weet u, mijnheer Raymond, dat u in plaats van juffrouw Eleonore te helpen, haar er nog dieper in gewerkt hebt?" Vol verbazing en schrik keek ik op en stamel de eenige onverstaanbare woorden. „Juffrouw Eleonore zat er al leelijk in, maar een geheim huwelijk met Clavering zou het nog erger maken." „Maar," vroeg ik hem, „u gelooft toch ook niet dat Eleonore schuldig is?" „Neen," antwoordde Gryce langzaam. „Kijk eens hier, mijnheer Raymond ik zal u eens pre cies zeggen wat ik er van denk. Ik ben vast overtuigd van juffrouw Eleonore's onschuld." Werkelijk?" vroeg ik zeer opgelucht. ,Maar wat moeten wij dan doen?" „Om te beginnen, zien te bewijzen, dat uw veronderstelling ongegrond is," antwoordde Gryce. TWAALFDE HOOFDSTUK Timotheus Cook Dit antwoord van den detective verbaasde mij zeer. „Ik geloof niet eens, dat het moeilijk zal zijn," vervolgde hij. „Waar is die Timotheus Cook?" „Beneden, met F.; ik heb hen maar meege bracht." „Prachtig! Laat ze boven komen." Ik ging de gang in om hen te roepen en een oogenblik later kwamen zij binnen: de keurige F. en de onbehouwen Cook. „Aha!" zei Gryce. „Daar hebben wij den ouden dienaar van mijnheer Stebbins. Je spreekt altijd de waarheid, niet?" „Zooveel mogelijk; in ieder geval heeft nog nooit iemand mij voor leugenaar uitgeschol den." „Mooi zoo, mooi zoo," antwoordde de detec tive ongewoon vriendelijk. Dan vroeg hij plot seling: „Hoe was de voornaam van de dame, die den vorigen zomer door mijnheer Stebbins getrouwd werd?" „De duivel hale mü als ik het weet. Ik hoorde hem niet noemen." „Maar zou je de bruid nog kennen?" „Zoo goed als mijn eigen moeder, met alle respect voor de dame als u haar kent," voegde Timotheus er haastig aan toe en wendde zich tot mij. „Ik wil daarmee zeggen, dat zij zoo mooi was, dat ik nog in geen honderd jaar haar gezicht zou vergeten." „Zou je haar dus herkennen?" „Ik zou haar uit honderd menschen kunnen halen." „Mooi zoo. Vertel ons nu eens, wat je van dat huwelijk weet." „Nu heeren, dat zit zoo in elkaar: Ik was on geveer een jaar in dienst bij mijnheer Stebbins, toen ik op een goeden dag, terwijl ik in den tuin aan het spitten was een jongen man uit het station zag komen, die links en rechts den weg op keek en eindelijk naar ons huis toe kwam en het hek binnenging. Hij viel mij op, omdat hij zoo knap was. Toch zou ik niet veel aandacht aan dit bezoek gewijd hebben, als er niet eenige minuten later ook een buggy met twee dames voor het hek had gestopt. Daar de dames wil den uitstappen, ging ik er heen om het paard vast te houden. Zij gingen het huis in...." „Kon je haar gezichten zien?" „Neen, zij waren gesluierd." „Dank je; ga voort." ,Ik was nauwelijks weer aan het werk, toen iemand mij bij den naam riep. Ik keek op; het was mijnheer Stebbins, die mij van de stoep wenkte. „Ik heb js noodig Tim," zei hij, „ga je handen wasschen en kom dan in het salon." Dat was mij nog nooit overkomen en ik was een beetje opgewonden. Ik deed echter wat mij gezegd was. Maar toen ik in het salon kwam, was ik zoo verbluft, toen ik daar den knappen mijnheer en de mooie dame naast elkaar zag zitten, dat ik over eep tafeltje struikelde. Dat maakte zoo'n lawaai, dat ik niet meer wist wat ik deed. Ik hoorde mijnheer Stebbins zeggen: „man en vrouw," waaruit ik opmaakte, dat ik waarschijnlijk een huwelijk had bijgewoond." „Je hebt verteld, dat er twee dames waren; waar was die andere gebleven?" vroeg Gryce. „In het salon; maar ik bemoeide mij niet met haar. Ik had alleen oogen voor de mooie dame. Zij glimlachte zoo vriendelijk als men haar aankeek." „Herinner je je wat de kieur van haar of van haar oogen was?" „Neen, mijnheer; maar ik geloof dat zij don ker was." „Zou je haar gezicht herkennen?" „O ja zeker, mijnheer!" Gryce vroeg mij zachtjes om twee portretten uit een lade van zijn bureau te nemen en die ieder op een andere plaats te zetten. „Je beweert, dat je den naam van die dame niet kent," vervolgde de detective. „Hoe kan dat? Heb je dan geen akte moeten teekenen?" „Ja zeker, mijnheer, maar ik was zoo ver bijsterd, dat ik mij alleen herinner, dat zij met een zekeren münheer Clavering was getrouwd en dat iemand de:i naam Elner of zoo iets uit sprak. Het spijt mij, mijnheer, dat ik zoo dom geweest ben; ik zou u graag geholpen hebben." „Hoe zit het met het teekenen van die akte?" (Wordt vervolgd!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 13