De moord op Caspar Hauser
Bk
STER TABAK
ZADELHOFF
vooruit; vlug wat sandy/ 0
IGELDERSCHE
ROOKWORST
I»
MAANDAG 16 OCTOBER
VOOR ÏOO JAAR
De Prins, die droomde...
Minister aangevallen
Wat gij ook voor Uw
tabak betaalt, als 't
NIEMEIJERS
STERTABAK is.
krijgt ge het beste voor Uw geld,
NIEMEIJER'S
£l/&ndde
Ontwapeningsbureau
bijeen
Zegt Greta Garbo de
film vaarwel?
DE KLEINE
SPOOKHUIS - W een bankroof
HET GEVAL
LEAVENWORTH
Even geheimzinnig als zijn ge
boorte was zijn dood
DRAlStflA-vANVALKEriBUR
e
-I-LEEUWARDEN
Sler-labak is verkrijgbaar in ver
schillende prijzen, doch elke soort
is kampioen in haar prijsklasse.
Ieder pakje Ster-tabak biedt meer
geur en smaak, dan welk ander
merk ook. Wie nog geen Ster-rooker
is, weet nog niet, hoe hijhethoogsle
rookgenot voor z'n geld kan krijgen.
Koop eens een pakje Ster-tabak
- Holland's populairste merk -
en ook gij blijft bij
Rede van Sir John Simon
de kerels houden zich hier
inden omtrek schuil; sak-
kerujot; laten we dat o/rec
MERK
INDERDAAD IETS FIJNS
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR ANNA K. GREEN
Na den eersten, mislukten aanslag op het
leven van den raadselachtigen onbeken
den Caspar Hauser in het huis van zijn
opvoeder, professor Daumer en een kort verblijf
ten huize van de familie Behold, besloten zijn
voogd en den Ansbachschen president Feuerbach
den twintig-jarige van Neurenberg naar Ans-
bach te verplaatsen. Nauwelijks had Caspar zijn
intrek genomen, of ook de geheimzinnige En-
gelsche aristocraat Lord Stanhope verscheen in
Ansbach, waar spoedig het praatje ging, als zou
Hauser de zoon van Stanhope zijn.
Hier komt een nieuw personage op de plan
ken in den persoon van den politie-luitenant Hi
ckel, een opdringerig en luguber heerschap, die
niet alleen Hauser, maar allen die met hem be
vriend zijn, schrik inboezemt. Het is meer dan
duidelijk dat Hickel plannen smeedt tegen Hau
ser en als wij later zullen vernemen, dat Caspar
in den hoftuin vermoord wordt, zal Hickel de
eerste zijn aan wien we denken. Ieder oogenblik
duikt deze man op èn telkens maakt hij den in
druk precies té weten wat achter het geheim
van Hauser schuilt.
Een oogenblik scheen het alsof de geheimzin
nige intrigues om Caspar Hauser op het doode
punt waren gekomen. Er werden brieven gewis
seld tusschen Caspar's voogd, baron von Tucher
en Lord Stanhope; tusschen deze laatste en een
onbekenden opdrachtgever; tusschen professor
Daumer en president Feuerbach; tusschen Feu
erbach en von Tucher; tusschen mevrouw Be
hold en mevrouw Quandt. Twee van deze brie
ven spreken boekdeelen, n.l. die van Stanhope
en die van mevrouw Behold. Stanhope vraagt
décharge van zijn taak. Hij is doodmoe en kan
blijkbaar niet besluiten Hauser kwaad te doen.
Mevrouw Behold daarentegen bekladt hem bij
mevrouw Quandt. Deze mevrouw Quandt n.l.
was de vrouw van den leeraar, die tot taak had
het tweede deel van Caspar's opvoeding te Vol
tooien en die dit doen zou met de verschrikke
lijke nauwgezetheid en het schreeuwend gebrek
aan inzicht en begrijpen, dat den edelen jonge
man ontelbare malen doodelijk zou wonden.
Voortdurend bespiedde hij zijn leerling. Altijd
had hij critiek. Alles werd verkeerd uitgelegd en
bekeken van een standpunt, dat in Hauser voor
alles een bedrieger zag. Als Caspar droomde van
de mogelijkheid eenmaal zijn moeder te zullen
zien, veronderstelde Quandt dat hij verdachte
plannen smeedde. Als Caspar aan iedereen wei
gerde zijn geheim dagboek te laten zien, be
schuldigde de leeraar hem van spionnage, booze
bedoelingen en bedrog. Zoo ontstonden voortdu
rend conflicten, die steeds eindigden in een
boosaardigen triomf van Quandt en een jam
merlijke nederlaag van' den gevoeligen jongen,'
die steeds voorzichtiger moest optreden. Hauser
had inmiddels een baantje moeten aannemen
op de provinciale administratie, waar hij ver
geefs droomde van koningsmantels en van zijn
moeder.
Op zekeren dag verscheen een geruchtma
kende brochure van president Feuerbach over
Caspar Hauser, waarin de schrijver op duide
lijke wijze uiting gaf aan wat hij reeds lang
vermoedde. Hij sprak over de geheimzinnige
machten, die het leven van Hauser belaagden
en over zijn hooge afkomst. Het boekje werd
druk besproken in de pers en in particuliere ge
sprekken, waar men den moed van den schrij
ver om beurten prees en veroordeelde. Het
spreekt vanzelf, dat men ook in de hoogste en
meest geïnteresseerde kringen groote belang
stelling toonde. Het boek werd in beslag ge
nomen en Feuerbach werd met een geheime
zending uit Ansbach weggelokt. Zijn familie
zag hem niet meer terug: hij werd vermoord
en Hauser verloor met hem een van zijn wei
nige vrienden.
Het zou hier niet bij blijven. Ook Stanhope
was afgereisd, nadat hij Caspar op diens aan
houdend aandringen beloofd had hem eenmaal
bij zijn moeder te brengen. Langen tijd later
kreeg Hauser bezoek van den onguren politie
man, die hem met een duivelsch welbehagen
kwam vertellen, dat ook vriend Stanhope het
tijdige met het eeuwige had verwisseld. Nu werd
het steeds donkerder om Caspar en dagelijks
voelde hij den huiver van den dreigenden slag.
Quandt vermoordde hem naar den geest met al
Eijn verschrikkelijke goede bedoelingen. Hickel
achtervolgde hem dag aan dag met bedreigin
gen en verdachtmakingen en liet hem geen stap
zetten, zonder dat een begeleider hem ver
gezelde. Hickel, die vermoedelijk 'n bewust doel
nastreefde, voelde zich veilig en zeker, smeet
met geld en leidde een prettig leven, waarvan
de eenige zorg bestond in de spionnage op Hau
ser. Quandt begreep niets van den aanval. Hij
deed wat hij kon, meende hij, maar hij deed
alles verkeerd en Hauser werd er het slachtoffer
van.
Toen, in het najaar van 1833, viel de groote
slag, die Hauser uit de wereld zou rukken en
Europa zou opschrikken. De doffe stemming,
waarin Caspar den laatsten tijd leefde, maakte
den aanslag gemakkelijker. Reeds lang ver
wachtte hij in alle stilte den redder, die hem
op den koningstroon zou plaatsen en op een
laten donkeren voormiddag, een Vrijdag, ver
liet Caspar zijn kantoor, toen hij in de gang
door een onbekende werd aangesproken, die
hem met eerbied naderde en hem met „Prins"
aansprak. De vreemdeling beweerde van het Hof
te komen en hem dringend aanspoorde des
avonds op een bepaalde plaats te verschijnen,
waar andere vertegenwoordigers ,.van het Hof
hem wachtten. Hij sprak over Caspar's moeder
en deze was zoo zeer onder den indruk, dat hij
beloofde te komen. De verdere uren van den dag
bracht hij door in gedroom en des avonds ver
scheen hij op de plaats van afspraak. Zou ein
delijk het groote oogenblik gekomen zijn? Be
vend naderde hij de plaats in den Hofgarten
en onmiddellijk kwam de vreemdeling hem
tegemoet. Samen liepen zij een stuk verder,
waar nog twee mannen wachtten. De koets, die
hem vervoeren zou, was nergens te zien en
Caspar begon een gevoel van onrust en angst
te krijgen. Toen nam de begeleider een kleurig
zakje uit zijn mantel en verzocht Caspar het
té openen en het geheim erin te lezen. Terwijl
Hauser hiermede bezig was, hief de vreemde
ling een mes op en stootte het Caspar in de
borst. Hij trachtte te schreeuwen, doch kon
niet. Wanhopig greep hij zich aan een boompje
vast en toen hij om zich heen keek, waren de
mannen verdwenen. Hij sleepte zich naar het
huis van Quandt, die hem ontving met de ver»
ontwaardigde vraag of hij zich zelf misschien
gestoken had. Men bracht hem terug naar den
Hofgarten, waar het „zakje met het geheim"
moest liggen en dat Quandt minstens voor een
nieuw verzinsel hield. Vóór zij arriveerden, zak
te Hauser in elkaar, doch het zakje werd tot
groote verbazing van Quandt werkelijk gevon
den. Er zat een briefje in met den volgenden
tekst: „Hauser zal u kunnen zeggen hoe ik er
uit zie. Maar ik wil het zelf zeggen, omdat Hau
ser het misschien niet meer kan. Ik kom van
de Beiersche grens bij de rivier. Mijn naam is
M. L. O."
Men las dit briefje voor aan Caspar's ziek
bed. Zwaar viel zijn hoofd achterover, toen hij
de hoonende en diep teleurstellende woorden
hoorde en wederom was het Quandt, die ook
dit voor cornedie uitmaakte. De politie stelde
een uitgebreid onderzoek in, dat wederom op
niets uitliep in weerwil van de talrijke getuigen,
die allen iets verdacht hadden gezien.
Enkele dagen lang lag Caspar te zieltogen.
„Cornedie" meende Quandt, die overal vertelde
dat Caspar vooruitging. Maar Caspar was
doodmoe en verklaarde aan de verpleegster dat
hij spoedig uit „de booze wereld" weg zou gaan.
Even vóór zijn sterven smeekte Quandt hem
toch eindelijk de waarheid te zeggen en alles
wat Hauser na veel moeite kon antwoorden, was:
„O God, zoo te moeten sterven in smaad en
schande!" Dit waren zijn laatste woorden. Twee
dagen later werd hij begraven.
Het raadsel van Caspar Hauser's bestaan,
zijn afkomst en zijn dood, is thans honderd jaar
oud,. Nog is het onopgelost, maar nog steeds
houdt het de geesten bezig, getuige het mees
terlijk boek dat Jakob Wasserman over de ge
schiedenis van Caspar Hauser heeft geschreven.
De eerste minister van Queensland, Forgan
Smith, is voor zijn ministerie aangevallen door
een ontevreden oud-ambtenaar. Hij stompte den
minister in het gelaat en sloeg hem tegen den
grond.
De premier sprong echter op en wierp zijn
aanvaller tegen den grond, die daarop door den
chauffeur van den minister in bedwang werd
gehouden.
Smith wil geen vervolging tegen zijn aanvaller
instellen.
Verkrijgbaar van
13 tot 5 cent
per half ons.
Met bons voor
Niemeijer's bekende
kwaliteits-cadeaux.
GENèVE, 14 Oct. De zitting van 't bureau van
de ontwapeningsconferentie is hedenmorgen
om half twaalf begonnen.
Als eerste spreker nam Sir John Simon het
woord tot het afleggen van een verklaring,
waarin hij o.a. het volgende zeide:
„Ik meen, dat ik duidelijk en openhartig
moet spreken, want de tijd waarin men door
optimisme voor te wenden luchtig over de groo
te kwestie heen kon loopen, is voorbij. Kon
men het eens worden over een ontwapenings
systeem, dat loyaal zou worden toegepast, dan
zou dit, naar ik meen, voor de wereld van de
allergrootste beteekenis zijn. Maar ik ben er
my ook van bewust, dat er geen vorderingen
gemaakt worden met eindelooze uiteenzettin
gen, die niét tot de zaak zelve, waaromtrent
nog meeningsverschillen bestaan, doordringen.
Ik heb herhaaldelijk besprekingen met ver
tegenwoordigers van Duitschland, Frankrijk,
Italië, Amerika en andere mogendheden gehad,
aldus Simon
Hieruit heeft de Engelsche regeering de over
tuiging gekregen, dat het zes maanden geleden
door haar voorgestelde plan-MacDonald in be
paalde richtingen gewijzigd moet worden.
De noodzakelijkheid van een wijziging in het
plan-MacDonald is uit de jongste ontwikkeling
gebleken. Het nieuwe ontwapeningsplan, als
resultaat van talrijke in den laatsten tijd ge
voerde besprekingen, moet thans beginnen met
de reorganisatie der continentale Europeesche
legers volgens het Engelsche ontwerp, verbon
den met een door de permanente ontwape
ningscommissie uitgevoerd controle-systeem.
Daardoor zal gelijktijdig ontwapening en veilig
heid bereikt worden. Het spreekt vanzelf, dat
de controle algemeen toegepast moet worden.
Met nadruk zeide sir John Simon:
„Ik wil thans duidelijk verklaren, dat het ont
wapeningsschema door de Engelsche regeering
niet als bevredigend wordt beschouwd en dat
wij op den duur onzen steun aan een dergelijk
plan niet kunnen waarborgen, wanneer niet de
mate van ontwapening der het zwaarst bewa
pende staten precies en gelijktijdig in de Ont
wapeningsconventie wordt bepaald.
Het resultaat van de afschaffing van ver
scheidene wapencategorieën en het verbod van
het verder gebruik moet thans op grond van
een gemeenschappelijke overeenkomst worden
vastgesteld.
Aan de geruchten, dat Greta Garbo voorne
méns is voor goed te gaan wonen in een villa
nabij Stockholm, wanneer haar huidig contract
in Hollywood is afgeloopen, is nieuw leven in
geblazen door het bericht, dat de broeder van
de filmster, Sven Gustafsson, eenige landhuizen
heeft aangekocht met een oppervlakte bouw- en
boschland.
De architect Max Gumpel te Stockholm zou
het ontwerp hebben gemaakt van de op dit ter
rein te bouwen villa. Het zou een ideaal oord
voor de filmdiva worden, daar het tevens aan
het water gelegen is en de boschgrond rijk is
aan wild.
Md wtfaaal mn den daa
Clement Conway liep langs den stoffigen
weg van Faviton naar Moorland. Hij had
tien jaar in de gevangenis doorgebracht en
was nu in vrijheid. Z'n straftijd was voorbijHij
had geld genoeg om in z'n meest dringende
behoeften te voorzien, genoeg om Engeland te
verlaten. Op 22-jarigen leeftijd wegens man
slag veroordeeld, had hij tien volle jaren geze
ten, z'n familie was nu dood, z'n vrienden
waren vertrokken. Be dwangarbeid in die ja
ren had hem zóó aangegrepen en veranderd,
dat vrijheid voor hem geen geluk meer betee-
kende. Alleen een gevoel voor wraak bezielde
hem en die wraak richtte zich in hoofdzaak op
den hoofdbewaarder John Bandon, dien hij
verantwoordelijk stelde voor de ergste kwellin
gen die hij ondergaan had.
Om aan z'n wraak te voldoen was Clement
Conway naar Moorland, het plaatsje waar hij
gevangen gezeten had, teruggekeerd.
John Bandon wandelde naar huis. Het was
over zessen; de akelige sleur van den gevan
genisdag was voorbij voor hem en z'n gelaat
helderde op bij die gedachte. Z'n huisje lag
aan een kruispunt van den grooten weg en om
het te bereiken moest hij een eindje het groote
bosch door. De zon stond op het punt onder te
gaan. Hij was in 't diepst van het bosch, toen
hij plotseling bleef stilstaan. Een man
was achter een der dikke boomen ge
sprongen. Bandon kon z'n oogen bijna niet
gelooven. Hij had- niet gehoord dat iemand
ontvlucht was. De man zag of hoorde hem en
vluchtte als een haas. Maar Bandon zette hem
ondanks z'n vijftig jaren na. Hij was flink en
lenig en won op hem.
De boomen stonden wat verder van elkaar af
en lieten een kleine open ruimte vrij. Hij zag
den boef aan 't eind van een smal paadje, geen
twintig passen van hem vandaan.
„Halt!" riep hij, maar de man liep door en
verdween weer in 't struikgewas. Bandon liep
nog harder en was op het punt eveneens in 't
struikgewas te verdwijnen, toen z'n voeten
door iets gegrepen werden en hij met een
vaart voorover Viel.
Vóór hij wist wat er met hem gebeurd was,
lag de vluchteling boven op hem. Een touw,
dat de boef had klaar gehouden, bond zijn ar
men aan z'n lichaam, een ander hield z'n voe
ten bijeen. Hij lag daar hulpeloos en staarde
nu in 't gelaat van den man, die over hem
gebogen lag.
„Jij Conway!? Maar je bent ontslagen! Jij
bent er uit; wat be teekent dat?"
„Het beteekent," snauwde Conway, „dat ik
teruggekomen ben om met jou af te rekenen."
„Ik begrijp je niet," stamelde Bandon.
„Je zult me wel gauw begrijpen," klonk het
met een valsch lachje, „als je hier een paar
nachten gelegen hebt en tijd hebt gehad na te
denken. Jij bent het geweest, d.ie me zooveel
kwellingen hebt doen ondergaan. Nu ga ik
revanche nemen."
Bandon staarde hem aan. „Maar man, je
vergist je. Ik heb part noch deel aan je ver-
oordeelifig."
„Dat heb ik ook niet gezegd, maar het is de
manier waarop je mij behandeld hebt, toen
ikin de gevangenis was."
„Jou behandeld!" herhaalde Bandon. „Ik
deed nooit iets anders dan mijn plicht."
„Plicht!" smaalde Conway. „Dat zeggen jullie
altijd. Plicht zonder genade. Ik geloof, dat je
dien dag vergeten hebt toen je rapport van
mij maakte, omdat ik onder het werk praatte,
toen ik alleen maar vroeg aan een anderen
gevangene mij te helpen een steen op te tillen."
„Je hadt het me eerst moeten vragen. Dat is
regel."
Conway's gelaat nam weer die uitdrukking
van haat aan.
„Regel! Jij bent de levende belichaming van
regels en je zal gauw een doode belichaming
er van wezen. Maar vóór dien tijd zal je gele
genheid hebben iets te voelen voor wat ik ge
voeld heb."
Bandon zweeg. Conway bleef een oogenblik
staan en liet daarna z'n slachtoffer zonder een
verder woord aan z'n lot over. Hij had zijn
doel bereikt. Zijn vijand was verslagen. Toen
hij het einde van 't bosch bereikt had, kwam
dê reactie. Den heelen dag had hij niets ge
geten en hij had het heele eind van Faviton
WAT 2A L PAAR CA A NP£ ZIJN
OAAR OP OEN HOEK
RO PP MUNICH EN OPOE WOU
EN TE PRATEN,
oÈ'n DE HEELE l^HEBafNVAmAWZ
RA Hie l EEC GE K MriK 'n OtOORO-
PLON0FRPHETWnDB&M0F0. OA7\
lMOt%EWLF06%" MAÜR
BE tl DE GEWEEKT.
,2'JN P/ÉEEU WEEK
Qb LEDEN, VERLEDEN
maandag, oe 3AM<
in freedomlesto-)
ten HEEFT
6 NAAR EK.F1. TAN
j
fOE NACHT WACHT ZEGT .DAT ZB /NDF
RICHTING VAN ONZE 'ïTAD GEVLUCHT
ZON. /KNAAK DAAR UIT OP DAT ZE EEN
\>CHULLPLAATS /N DE HA EU HEID VAN
BLUE-BELL HEGBEN.MAAR. WAAÈ?
EK NE HIER OPENPLAATS BEKEND,
WAAR JE OOK MAA,REEN NA A LD
\Kl/MT Vér R&EKO EN. BEHA L VE HET
OUDE SPOORHU/i EN PAT HU/S LS
al VAN ONDER tot KOVEN IN ALLE
MOEKEN EN CA TEN. DOORZOCHT.
CSE GRIJP DJ DA T SAND y? DIE
BENDE HEEP T WEEREEN ANDE
RE BANK LEEG G EPLONDERD El
AAN MUNHEERFUNT OA A N
.VERTELLEN, DIE MOET HET
WETEN/
afgeloopen.Nachten achtereen had hij niet
geslapen. Plotseling voelde hij zich duizelig
worden.
Zich westwaarts wendend, wandelde hij
voort, maar ieder oogenblik voelde hij zich
zieker worden. Daar lag een huisje rechts van
den weg. Hij zou binnen gaan en om een glas
water vragen. Dat zou hem goed doen. Hij be
reikte de deur, opende die, maar toen begon
plotseling de heele omgeving in een woeste
dwarreling om hem heen te draaien. Hij voel
de, dat hij viel, greep naar den deurpost, greep
er naast en viel plat op zijn gezicht.
„De arme man heeft honger, moeder."
Deze woorden, op zachten toon geuit, waren
de eerste, die Conway's ooren bereikten, toen
hij langzaam
weer bijkwam en
tegelijkertijd
voelde Conway, f T^lirht
die nog altijd I LIL Hl'
duizelig was, z'n l
-ïoofd door een
itevigen arm op
gelicht en een glas, waarin een geklutst ei, aan
z'n lippen brengen.
Hij opende de oogen en keek in het prettige
gezicht van een meisje van ongeveer twintig
jaar, een meisje met een trek van goedheid op
't gelaat. Achter haar stond een groote, stevige
vrouw, waarschijnlijk haar moeder.
Drink eens," zei het meisje, „het zal je goed
doen."
Hij dronk en viel weer achterover. Nu be
merkte hij, dat hij op een sofa lag in een een
voudig gemeubileerde woonkamer.
„Ik ben nu beter," zei hij, „dank u wel. Ik
was niet van plan u last te veroorzaken."
„Het was heelemaal geen last, mijnheer,"
zei de oude vrouw. „Maar waar blijft vader
toch, Ellen? Hij had nu al thuis moeten zijn."
„Ik denk, dat hij even in de gevangenis is
moeten blijven, moeder."
De gevangenis! Plotseling schoot een ge
dachte door Conway's hersens en ook hij keek
naar de klok. Maar het was niet de klok, die
zijn blikken gevangen hield, doch een portret,
drat er naast op den schoorsteen stond.
„Wie is dat?" vroeg hij scherp, met z'n vin
ger in de richting van het portret wijzend.
„Dat is vader," antwoordde het meisje kalm,
„hij heet Bandon en is bewaarder in de ge
vangenis."
Het was Conway alsof hij een klap in z'n ge
zicht kreeg. De gedachten dat Bandon een
vrouw en een familie had, was nooit in hem
opgekomen. Dat die. vriendelijke vrouw en dat
aardige meisje de vrouw en dochter waren van
zijn vijand scheen hem eerst onmogelijk toe.
„Ik, ik moet nu weg," zei hij en probeerde
overeind te komen, maar hij viel weer hulpe
loos neer.
„Ik wou dat vader hier was," hoorde hij juf
frouw Bandon zeggen.
De vrouw en het meisje werden ongerust.
Clement Conway's geest was onophoudelijk be
zig. Nieuwe gedachten en indrukken bestorm
den hem.
Ten laatste stond Ellen op. Moeder-" zei ze,
„ik zal gauw naar de gevangenis loopen en zien
waar vader blijft."
Toen ook juffrouw Bandon een oogenblik de
kamer verlaten had, stond Conway met in
spanning van al z'n krachten op. Hij bereikte
de deur en strompelde in de diepe duisternis
naar buiten. De koele buitenlucht deed hem
goed en hij liep naar de stad. Hü zou daar
onderdak zien te krijgen voor den nacht. Weer
stond hij stil. De gedachte aan die twee goede
vrouwen, die den heelen nacht zouden zitten
waken in angst en hoop, pijnigde hem ontzet
tend.
„Neen," mompelde hij, „neen," ik kan het
niet doen."
Toen sprong hij over den muur en zocht zijn
weg door het donkere oosch. Hoe hij John
Bandon bereikte, wist hij niet, maar hjj vond
hem, en toen hij hem had losgemaakt, viel hij,
uitgeput, in onmacht.
Hij ontwaakte met den smaak van brandewijn
in z'n mond en in het schijnsel van de lamp
zag hij Bandon zich over hem heen buigen met
een uitdrukking op het gelaat, zóó vriendelijk,
als Conway nooit van hem gedacht had.
Weer krabbelde Conway overeind. „Laat mij
gaan," riep hij.
De bewaarder duwde hem zacht achterover.
„Vandaag niet," antwoordde hij, ernstig. Toen
ik in de gevangenis mijn plicht tegenover je
deed, ben je mij gaan haten. Ik zal nu óók mijn
plicht tegenover je doen; ik zal je verzorgen,
totdat je hersteld bent; misschien dat je dan
je haat tegenover mij vergeet."
„Dat heeft hij al gedaan, vader," riep vrouw
Bandon, om den hoek van de kamerdeur.
„Praat nu niet meer over wat gebeurd is."
„Je hebt gelijk, moeder," zei Bandon. „Hij
die z'n plicht doet, maakt vaak vijanden, maar
ook vrienden."
Voor het eerst sinds jaren lachte Conway
weer.
„God zegene jullie," mompelde hij.
Toen sloot hij z'n oogen en viel in een rusti-
gen, heilzamen slaap.
-<1n ineevolee de verzekerinesvoorwaarden tegen 9/1/1/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/J bij een ongeval met f OCfl bij verlies van een hand f 1 OC bij verlies van een f Cfï bij een breuk van f Afl by verlies van 'n
Alle abonné s omgevallen veSeke^d voor e^ der TOfgend^^ltkeeringen t jUUU.-vCrlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T IOU.' cloodelijken afloop T £DU.- een voet of een oog T IA.O. duim of wijsvinger I O V. -been of arm EtU.' anderen vmger
Den 17en Januari komt Cl. terug in Amerika
erf vestigt zich in het Hoffman Hotel. Den eer
sten of den tweeden Maart schrijf Cl. een brief
aan mijnheer Leavenworth om zich te beklagen
over een van zijn nichten. Het gevolg hiervan
is een duidelijke merkbare oneenigheid in het
gezin.
Den 4en Maart verschijnt Cl. onder een val-
schen naam bij mijnheer Leavenworth en vraagt
juffrouw Eleonore te spreken. Getuigenis van
den knecht Thomas.
„4 Maart!" riep Gryce uit. „Dat was de dag
van den moord!"
„Juist; die mijnheer Le Roy Robbins, die in
het onderzoek is genoemd, is dezelfde als Cla-
vering."
Ik nam de aanteekeningen terug en las hard
op verder:
„Den 19en Maart geeft juffrouw Mary toe, dat
er een geheim bestaat in de familie. De onver
wachte komst van Cl. voorkwam echter een be
kentenis."
Gryce schudde zachtjes het hoofd en zei:
„Uit dit alles besluit u dus, dat Eleonore de
vrouw is van Clavering?"
„Juist."
„En dat zij daarom..,."
„Het is nu heel duidelijk, waarom zij alles
wat bezwarend voor hem is, zooveel mogelijk
tracht te verbergen."
„Tenminste, wanneer Clavering werkelijk de
schuldige is."
„Dat spreekt vanzelf."
„Deze veronderstelling zal echter bewezen
moeten worden."
„Daar zullen wij van nu af aan al onze krach
ten aan wijden."
„Dus eigenlijk hebt u geen enkel bewijs tegen
Clavering?"
„Is het dan niet voldoende, dat hij de echtge
noot is van Eleonore?"
„Ik bedoel dit: u hebt geen onwederlegbaar
bewijs, dat hij de moordenaar is van mijnheer
Leavenworth."
Ik moest toegeven, dat ik dat stellig niet had.
„Maar ik kan nu een motief aanvoeren en be-
bewijzen, dat het niet alleen mogelijk, maar ook
waarschijnlijk is, dat Clavering op het moment
waarop de moord gepleegd werd, in huis was."
„Kunt u dat werkelijk?" vroeg Gryce, die
eindelijk meer belang begon te stellen in mijn
verhaal.
„Het motief is zooals gewoonlijk te vinden in
het eigen belang. Mijnheer Leavenworth stond
hem in den weg ep dus moest hij verdwijnen."
„Zeer zwak!" antwoordde Gryce laconiek,
„hebzucht lijkt mij veel waarschijnlijker."
„Hebzucht?"
,Ja; wanneer er een rijk man vermoord is,
moet men altijd rekening houden met de laag
ste van de menschelijke hartstochten."
„Maar
„Vertel mij nu, wat u weet van Clavering's
tegenwoordigheid in het huis, op het oogenblik
van de misdaad."
Ik vertelde hem wat Thomas mij had mede
gedeeld en wees hem er op, dat het lang niet
zeker was, dat Clavering het huis verlaten had.
„Wij zullen het onthouden," zei de detective,
„deze gegevens zijn wel niet voldoende, om hem
voor schuldig te houden, maar zij zijn toch
zeer belangrijk."
Toen ging hij voort, zoo ernstig als ik hem
nog nooit gezien had:
„Weet u, mijnheer Raymond, dat u in plaats
van juffrouw Eleonore te helpen, haar er nog
dieper in gewerkt hebt?"
Vol verbazing en schrik keek ik op en stamel
de eenige onverstaanbare woorden.
„Juffrouw Eleonore zat er al leelijk in, maar
een geheim huwelijk met Clavering zou het nog
erger maken."
„Maar," vroeg ik hem, „u gelooft toch ook
niet dat Eleonore schuldig is?"
„Neen," antwoordde Gryce langzaam. „Kijk
eens hier, mijnheer Raymond ik zal u eens pre
cies zeggen wat ik er van denk. Ik ben vast
overtuigd van juffrouw Eleonore's onschuld."
Werkelijk?" vroeg ik zeer opgelucht. ,Maar
wat moeten wij dan doen?"
„Om te beginnen, zien te bewijzen, dat uw
veronderstelling ongegrond is," antwoordde
Gryce.
TWAALFDE HOOFDSTUK
Timotheus Cook
Dit antwoord van den detective verbaasde mij
zeer.
„Ik geloof niet eens, dat het moeilijk zal zijn,"
vervolgde hij. „Waar is die Timotheus Cook?"
„Beneden, met F.; ik heb hen maar meege
bracht."
„Prachtig! Laat ze boven komen."
Ik ging de gang in om hen te roepen en een
oogenblik later kwamen zij binnen: de keurige
F. en de onbehouwen Cook.
„Aha!" zei Gryce. „Daar hebben wij den
ouden dienaar van mijnheer Stebbins. Je
spreekt altijd de waarheid, niet?"
„Zooveel mogelijk; in ieder geval heeft nog
nooit iemand mij voor leugenaar uitgeschol
den."
„Mooi zoo, mooi zoo," antwoordde de detec
tive ongewoon vriendelijk. Dan vroeg hij plot
seling:
„Hoe was de voornaam van de dame, die den
vorigen zomer door mijnheer Stebbins getrouwd
werd?"
„De duivel hale mü als ik het weet. Ik hoorde
hem niet noemen."
„Maar zou je de bruid nog kennen?"
„Zoo goed als mijn eigen moeder, met alle
respect voor de dame als u haar kent," voegde
Timotheus er haastig aan toe en wendde zich
tot mij. „Ik wil daarmee zeggen, dat zij zoo
mooi was, dat ik nog in geen honderd jaar haar
gezicht zou vergeten."
„Zou je haar dus herkennen?"
„Ik zou haar uit honderd menschen kunnen
halen."
„Mooi zoo. Vertel ons nu eens, wat je van dat
huwelijk weet."
„Nu heeren, dat zit zoo in elkaar: Ik was on
geveer een jaar in dienst bij mijnheer Stebbins,
toen ik op een goeden dag, terwijl ik in den tuin
aan het spitten was een jongen man uit het
station zag komen, die links en rechts den weg
op keek en eindelijk naar ons huis toe kwam en
het hek binnenging. Hij viel mij op, omdat hij
zoo knap was. Toch zou ik niet veel aandacht
aan dit bezoek gewijd hebben, als er niet eenige
minuten later ook een buggy met twee dames
voor het hek had gestopt. Daar de dames wil
den uitstappen, ging ik er heen om het paard
vast te houden. Zij gingen het huis in...."
„Kon je haar gezichten zien?"
„Neen, zij waren gesluierd."
„Dank je; ga voort."
,Ik was nauwelijks weer aan het werk, toen
iemand mij bij den naam riep. Ik keek op; het
was mijnheer Stebbins, die mij van de stoep
wenkte. „Ik heb js noodig Tim," zei hij, „ga je
handen wasschen en kom dan in het salon."
Dat was mij nog nooit overkomen en ik was
een beetje opgewonden. Ik deed echter wat mij
gezegd was. Maar toen ik in het salon kwam,
was ik zoo verbluft, toen ik daar den knappen
mijnheer en de mooie dame naast elkaar zag
zitten, dat ik over eep tafeltje struikelde. Dat
maakte zoo'n lawaai, dat ik niet meer wist wat
ik deed. Ik hoorde mijnheer Stebbins zeggen:
„man en vrouw," waaruit ik opmaakte, dat ik
waarschijnlijk een huwelijk had bijgewoond."
„Je hebt verteld, dat er twee dames waren;
waar was die andere gebleven?" vroeg Gryce.
„In het salon; maar ik bemoeide mij niet
met haar. Ik had alleen oogen voor de mooie
dame. Zij glimlachte zoo vriendelijk als men
haar aankeek."
„Herinner je je wat de kieur van haar of
van haar oogen was?"
„Neen, mijnheer; maar ik geloof dat zij don
ker was."
„Zou je haar gezicht herkennen?"
„O ja zeker, mijnheer!"
Gryce vroeg mij zachtjes om twee portretten
uit een lade van zijn bureau te nemen en die
ieder op een andere plaats te zetten.
„Je beweert, dat je den naam van die dame
niet kent," vervolgde de detective. „Hoe kan dat?
Heb je dan geen akte moeten teekenen?"
„Ja zeker, mijnheer, maar ik was zoo ver
bijsterd, dat ik mij alleen herinner, dat zij met
een zekeren münheer Clavering was getrouwd
en dat iemand de:i naam Elner of zoo iets uit
sprak. Het spijt mij, mijnheer, dat ik zoo dom
geweest ben; ik zou u graag geholpen hebben."
„Hoe zit het met het teekenen van die akte?"
(Wordt vervolgd!