De öroote Kudde
DE GELUKSVOGELS
[ly
r
HMl
a
es
fSKSm
liillllllllllllllllllllllllllllllllllllliillllllllllli
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiB
l.lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllll[|||||||iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillllllililliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiil
Door RIE EERDMANS
In een land, heel ver weg, waar in de
hooge bergen de herders hun schapen
hoedden gedurende de warme zomer
maanden, leefde een oude grijze vorst,
die reeds vele tientallen jaren over de
stoere bergbewoners geregeerd had. Nu
werd de vorst oud en zwak en gaarne had
hij de regeering erbij neergelegd.
Het viel hem echter zwaar dit te doen,
want geen zoon had hij die hem kon op
volgen.
De menschen in zijn rijk waren heel sterk
en goedig, maar oliedom.
Ministers of raadslieden had de koning
nooit gehad, want geen van de mannen uit
het land had genoeg hersens om zich voor
staatszaken te interesseeren. Alles wat hun
koning deed of zei, vonden zij onvoonvaar
delijk goed; nooit maakten zij ergens een
aanmerking op. Dat was ook niet noodig,
want de koning had altijd alles voor zijn
land en zijn volk gedaan.
Zijn beste krachten had hij gegeven en
nu was hij oud. Nu moest er naar een op
volger uitgezien worden. Maar wie, in het
uitgestrekte rijk, zou zijn plaats kunnen
innemen. De koning wist al vooruit, dat
alles mis moest gaan als hij er niet meer
was. Nooit zou er iemand gevonden worden,
die alle beslommeringen, waarmee het le
ven van een vorst gevuld is, uit elkaar zou
kunnen houden.
I
en keken naar hun vorst, die tot hen zou
spreken.
Toch voelde de koning, dat het zijn plicht
was, aan de toekomst te denken. Hij mocht
zijn volk zoo maar niet aan zijn lot over
laten als hij eens plotseling zou sterven.
Daarom riep hij op een goeden dag de heele
bevolking bij elkaar om samen te overleg
gen hoe na zijn dood liet bestuur zou zijn
Uit alle hoeken en gaten van het berg
land kwamen ze samen de groote, forsche
kerels, krachtig en moedig als leeuwen,
maar onwetend en onhandig als kleine kin
deren.
De groote bergweide, die als plaats voor
de samenkomst uitgezocht was, kon nen
nauwelijks allemaal bevatten, met zoovelen
waren ze. De vorst was op een verhooging
geklommen en keek met zijn oude, moede
oogen naar zijn volk. Hen allen beschouw
de hij als zijn kinderen, waar hij als vader
voor zorgen moest. De hemel had ze hem
geschonken als vergoeding voor zijn kinder
loos gebleven huwelijk.
Terwijl de koning zoo eenige minuten
had staan kijken, waren de menschen tot
rust gekomen. Eerst klonk nog hier en daar
het geluid van stemmen, tot ook dit ver
stierf en de stilte alleen verstoord werd
door den wind, die de bladeren der hees
ters langs de berghellingen deed suizen.
Allen stonden rechtop en keken naar hun
vorst, die tot hen zou spreken. Niemand
vermoedde waarom zij hier bij elkaar ge
roepen waren. Ze waren daar ook niet
nieuwsgierig naar. Als de koning hen bij
elkaar riep, dan zou hij daar wel zijn re
den voor hebben. Dus wachtten ze allen rus
tig op de komende dingen.
De koning begon. Zijn woorden daalden
neer op de luisterende menigte. Hij schet
ste in korte trekken zijn levensloop, zijn
jeugd, zijn regeering en tenslotte zijn ou
derdom. Toen hij vertelde dat hij zich oud
en moe voelde en onmachtig om nog langer
den scepter te voeren, klonken er hier en
daar stemmen uit de menigte op. Het ge
luid zette zich voort en daar daverde het
duizendvoudig weerkaatst tegen de berg
helling: „Lang leve onze koning!"
Op een wenk van den vorst verstomden
de stemmen weer en ontroerd dankte hij
voor dat liefdeblijk van zijn volk. De spon
tane huldiging scheen hem met nieuw vuur
bezield te hebben, want krachtiger dan te
voren klonk zijn stem, toen hij het volk
verkondde, dat'hij afstand wilde doen van
de regeering, dat hij zich te oud en te moe
gevoelde en nu zocht naar een man, waar
dig en flink genoeg om hem te vervangen.
Het bleef doodstil na deze woorden. Allen
stonden roerloos en probeerden aan het
idee te wennen, dat hun koning, hun eigen
koning, die zoo lang hen heugde over hen
geregeerd had, niet meer him land zou be
sturen. Dat er een ander in zijn plaats
moest komen, een jonge, sterke, verstan
dige man, bekwaam en bereid die zware
taak op zich te nemen. Toen kwamen de
stemmen los en onder elkaar bespraken zij
de mogelijkheden van cle nieuwe regeering.
Wie, wie zou de man zijn die dat kon doen?
Zij waren allen gelijk, geen een was meer
ontwikkeld dan de anderen of stond op
eenige manier boven hen. 2ij waren allen
gelijk, vrij, arm en sterk.
Alleen de koning stond boven hen. Dwang
was er nooit geweest. Alles was altijd rus
tig en ordelijk gegaan, maar nu scheen 't
waarlijk nog mis te loopen, want hier en
daar werden een paar harde stemmen ge
hoord. Koude, onvriendelijke geluiden, on
bekend in het tevreden land van den berg-
vorst. Een paar mannen begonnen te mop
peren om uiting te geven aan de ongerust
heid die hen allen bezielde. Zij voelden dat
er groote veranderingen op til waren en
angstig vroegen allen zich af hoe de toe
stand worden zou. Eén man zou onmogelijk
het werk kunnen doen. Het zou daarom het
beste zijn wanneer er een commissie werd
samengesteld, bestaande uit zes of meer
personen, die samen het bestuur konden
vormen. Het lot zou zes mannen uitkiezen.
De koning leidde zelf de loting en na eeni
ge strubbelingen waren er zes mannen uit
de menigte gekozen. Deze zouden voorloo-
pig het bestuur vormen onder toezicht van
den koning, die zoolang het nog mogelijk
was de opperste leiding behield.
Tevreden over de resultaten van de bij
eenkomst keerde de vorst naar zijn paleis
terug. De eerste stappen voor de verande
ring waren gedaan. De toekomst zou uit
maken of die stappen in de goede richting
gingen. Ook de bevolking ging naar huis,
echter niet zoo rustig en tevreden. Ze wa
ren gaan denken en denken geeft dikwijls
onrust. Alles zou nu zeker veranderen en
hun rustig land, dat nooit zooals andere
landen last had gehad van oorlogen met
vreemde mogendheden, zou nu zeker ook
in allerlei moeilijkheden gewikkeld worden.
Het kalme leventje zou geëindigd zijn. Ver
trouwen in het nieuwe bestuur hadden ze
absoluut niet.
Voorloopig bleef echter alles bij het oude.
Ieder der bestuursleden verzorgde 'n gedeel
te van het werk en de koning was er steeds
die wijzen raad gaf en verbeterde. Met ein
deloos geduld verbeterde hij alle fouten,
die slag op slag gemaakt werden en voor
kwam daardoor vele moeilijkheden. Heel
lang duurde het voor het nieuwe bestuur
eenigszins ingewerkt was en dikwijls wan
hoopte de vorst aan de toekomst. De men
schen deden hun best, dat was niet te ont
kennen, maar resultaten waren er toch nog
niet en daar was het toch om begonnen.
De bevolking was echter gerust. Voor hun
oog bleef alles hetzelfde. Bovendien wisten
ze dat daar hun koning was, hun eigen
vorst, die boven alles zijn beschermende
hand hield.
Wat kon hun gebeuren? Hun zorgen voor
de toekomst waren ze alweer vergeten. Het
heden nam hun aandacht weer geheel in
beslag en rustig en tevreden leefden allen
verder, onwetend van de moeilijkheden,
die de vorst te bestrijden had.
Toen gebeurde het ergste. De koning
stierf! Het volk, dat hij al zoo lang tevoren
gewaarschuwd had, had het niet kunnen en
willen gelooven en nu was het zoover. Hun
vorst was weg en zelfstandig zouden de ver
tegenwoordigers van het volk voortaan
moeten optreden en den moeilijkheden het
hoofd bieden. Het volk, vol droefheid over
het groote verlies, rouwde en treurde lan
gen tijd, zonder echter aan de zaken te
denken.
Zij waren hulpeloos als kleine kinderen,
die hun leiding kwijt zijn.
Deze toestand kon natuurlijk niet voort
duren, de commissie van bestuur moest
aanpakken en tot hun eer dient gezegd te
worden, dat ze ook werkelijk aanpakten.
Vol moed begon ieder aan zijn taak.
Schijnbaar rolde alles prachtig. Een bui
tenstaander zou niet vermoed hebben wel
ke onderlinge tweestrijd het land en het
bestuur langzaam maar zeker ondermijn
de.
De eene band, die hen zessen geleid had,
ontbrak. Het ergst was dat ieder, om de
eigen fouten te dekken, de fouten van de
anderen op ging zoeken, met het gevolg,
dat ze elkaar tenslotte wantrouwden. Voort
durend heerschte er tweedracht en twist in
het paleis en dit kon op den duur niet
verborgen blijven. Ieder verwaarloosde zijn
eigen gedeelte van den arbeid om aanmer
kingen te maken op het werk van de an
deren. Niemand werkte meer. Alle staats
zaken liepen hopeloos in de war en nie
mand had genoeg macht om in te grijpen
en ieder aan zijn eigen bezigheden te zet
ten. Het kwam zelfs zoover, dat bij een
hevigen twist, dien de zes mannen met el
kaar hadden, een van hen woedend het pa
leis verliet, 't lot verwenschend dat hem tot
medebestuurder van het land verkozen had.
Hij liep het gebergte in, waar de frissche
lucht hem weer wat tot kalmte bracht. Hij
betrapte zichzelf erop dat hij liep te den
ken! Hij vroeg zich af hoe er een gezonde
toestand geschapen kon worden, want zoo
moest 't land ondergaan. Wat hun precies
ontbrak wist hij niet. Hij was ook nog maar
kort geoefend in het denken!
Blatend en met veel drukte kwam een
kudde schapen het bergpad op, stoeiend
en spelend zooals alleen schapen dat kun
nen, die de malsche weide in de nabijheid
weten. Wel sprongen er nu en dan een paar
uit de rij om van het gras te grazen dat
meer op zij stond en frisscher en lekkerder
leek, maar wanneer het te erg werd dan
was daar de hond, die het speelsche schaap
op den rechten weg terugbracht. De hond
hield de kudde in bedwang. Maar de hond
was niet de baas, want wanneer hij te
wild tegen de schapen opsprong dan was
daar de herder, die hem tot de orde terug
riep. Maar ook de herder moest verantwoor
ding afleggen tegenover den eigenaar van
de kudde. De man bekeek dat leven daar
eens goed. Voor zich zag hij een geordende
staat in het klein. Niets kon er verkeerd
gaan, want de een verbeterde de fouten van
den ander. Terwijl boven alles de eigenaar
stond, die alles regelde en verzorgde.
Toen opeens drong het tot hem door wat
er aan hun bestuur ontbrak. Er was geen
eenheid. Ieder deed zooals het in zijn hoofd
opkwam. De sterke hand, die hen bij elkaar
moest houden, ontbrak.
Hij keerde naar het paleis terug, waar
hij zijn medebestuurders nog ontevreden
en mokkend bij elkaar vond. Dadelijk ging
hij bij hen zitten en begon te vertellen.
Nu had hij gezien wat er aan hun be
stuur ontbrak. De eene hand, die alles bij
elkaar hield. Zes mannen met evenveel
rechten konden niet samen een land be
sturen. Eén moest boven de anderen staan,
aan wien zij hun daden moesten verant
woorden.
Eerst werd hij wantrouwend aangehoord.
Zoo ver was het met die eenvoudige men
schen al gekomen, dat zij elkaar wantrouw
den.
Ten slotte wist hij toch de anderen te
overtuigen van de waarheid van zijn woor
den. Hij stelde voor om te loten wie van
hun zessen de opperste leiding zou hebben.
■H9BI
t'%-A
WÊmÊÈÊk
ISSIMI
Wmm
Goeden morgen pappie, heeft U ook zoo lekker geslapen
zooals ik?"
Daar wilden de anderen echter niets van
hooren. Eenparig besloten zij dat hij, wan
neer hij zoo zeker wist dat dat het eenige
was wat aan het bestuur ontbrak, dan
ook maar die leiding moest nemen. Zij
vonden het zoo al moeilijk genoeg.
Zoo werd het gedaan. Natuurlijk waren
alle moeilijkheden niet met één slag uit den
weg geruimd, maar nu ging het toch den
goeden kant op. Eén man stond aan het
hoofd van het bestuur en hoewel hij nog
niet knap genoeg was om alles te kunnen
regelen, was het toch te voelen, dat nu
ieder zijn eigen deel van het werk behar
tigde. Wanneer het den eigenlijken troon
opvolger soms te moeilijk werd, dan liep hij
het gebergte in en keek naar de kudden,
die rustig en ordelijk hun weg gingen, om
dat daar de eene hand was, die alles regel
de en bestuurde. Dan ging hij weer met
frisschen moed naar het paleis terug, om
zijn zware taak te vervullen.
De V. P. D.
99
99
Wat zijn dat toch voor gekke bladeren
die aan de populieren zitten" (fig.
1) vroeg Evelien Kareis, toen de
Vereeniging Plant en Dier aaan den weg
kant zat uit te rusten.
„Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg Bram,
die zoo lekker lui in het gras lag, dat het
leek of hij nooit meer naar school moest.
Evelien plukte een paar blaadjes, waar
fijne gele korreltjes opzaten.
„O," riep Kees uit, „ik
weet het al! Dat komt
door een soort schimmel,
die op de bladeren leeft
en er zulke gekke bulten
inmaakt.
„Dat heb ik wel eens op
iepenbladeren gezien" zei
nu Rob. Bram trok een
bedenkelijk gezicht. „Neen hoor," die met
elkaar vergroeide bladeren worden niet
door schimmels gevormd, maar door een
soort plantenluizen. Zulke „klonters"
vallen later af en zijn dan heelemaal
bruinzwart. Ook op andere planten komen
zulke bulten op bladeren voor. Erg bekend
zijn ze bijvoorbeeld van het perzikkruid
(fig. 2), waar roode bulten op de bladeren
voorkomen. Dat perzik-
kruid is een heel las
tig onkruid op de ak
kers en is zeer moeilijk
uit te roeien. Het plant
je is gemakkelijk te
kennen aan de donkere vlek op de blaad
jes. En nu weet ik nog een gek geval van
rare blaadjes, maar nu van witte. Dat ge
val vind je bij de azalea, die zoo vaak in
bloempotten gekweekt wordt. De blaadjes
worden niet geel, maar wit. Het is het
beste die slechte blaadjes af te plukken,
want anders breidt de schimmelziekte zich
steeds meer uit."
Toen de club thuiskwam, wachtte haar
een verrassing. Pim van Terschelling, die
natuurlijk op de hoogte was gebracht van
de nieuwe club, stuurde nu natuurlijk zijn
vondsten naar
Kees. En ja
wel, daar was
een pakje, dat
twee kostbare
schatten bevat
te. In de eer
ste plaats een
slakkenhuis,
waarin zich een
(figuur 3). Dat
keremietkreeït bevond
was een kolfje naar Bram's hand. Dadelijk
had hij een plaatje bij de hand van een
keremietkreeft buiten zijn schelp en nu
konden zij zich goed voorstellen hóé het
dier eigenlijk in zijn schelp zat. Het weeke
achterlijf (fig. 4) heeft allerlei knobbeltjes,
die stijf tegen de schelp aangedrukt zit
ten. De pootjes en de scharen zijn zicht
baar, terwijl ook deze laatste zeer verschil
lend van grootte zijn:
de rechter schaar is
veel grovïter dan de
hnker en dient om
de schelp af te slui
ten. Dat huisje wordt
niet altijd langs zeer
vredeüevenden weg
veroverd; soms heeft
er een formeel gevecht plaats tusschen
kreeft en slak en dan wordt de oorspron
kelijke bewoner eenvoudig opgepeuzeld.
Wanneer de schelp hem te klein wordt,
zoekt de keremietkreeft een grootere.
Schelpen, waar keremietkreeften in
wonen en gewoond hebben, zijn alttijd te
herkennen aan een glad plekje dicht bij
de opening van de schelp (fig. 3).
Het tweede kostbare voorwerp, dat Pim
stuurde, was een zeester, waar een schelp
in vastzat (fig. 6), die duidelijk toonde, dat
een zeester graag allerlei mosselsoorten eet.
Voor het bevaren der zeeën, vooral der
kustzeeën, is het voor den zeeman
van buitengewoon belang, dat er
kaarten van deze zeeën bestaan, waarop
hij met één oogopslag de diepte kan vinden
van een bepaald punt of gedeelte, dat hij
wenscht te bevaren. Dit zal hem ervoor
behoeden, vast te loopen op een of andere
ondiepte in het vaarwater. Daar de groot
ste diepgang van de geweldigste ^eekastee-
len nooit meer dan pl.m. 12 M. bedraagt en
men slechts tot in 100 M. water ankeren
kan, zou het dus niet noodig zijn om diep
ten grooter dan bijv. 100 M. te gaan op
nemen.
Toch gebeurt dit wel, dank zij de natuur
lijke drift van den mensch alles te onder
zoeken en te trachten te doorgronden. In
't midden der vorige eeuw begon men dan
ook behalve de gewone opnemingsvaartui
gen, die de kust en de kustzeeën in kaart
brachten, vaartuigen uit te rusten, die ja
renlange expedities ondernamen om de
oceanen te onderzoeken.
Dit onderzoek bestond behalve in 't loo-
den van de diepte, ook in een bepaling van
de temperatuur en het zoutgehalte van 't
zeewater op verschillende diepten. Bijvoor
beeld om de 100 M. Ook werd opgenomen
de stroomsnelheid en de richting op deze
diepten. De resultaten van deze opnemin
gen werden op groote kaarten aangetee-
kend, waardoor men het best een over
zicht over de gegevens krijgt.
Bekijkt men een dieptekaart van een
oceaan, dan is het eerste wat opvalt het
geringe relief, dat de oceaanbodem ver
toont. Er komen weliswaar groote diepten
op' voor (tot bijna 10.000 M.), maar het af-
loopen van de lijn van 200 M. diepte tot
aan die diepten is buitengewoon langzaam.
Zóó langzaam, dat men over den zeebodem
wandelend, niet zou merken, dat het ter
rein afliep; men zou zich op een groote
vlakte wanen. Insnijdingen, ravijnen en
steile hellingen, zooals wij die op het
land kennen, komen in den oceaanbodem
niet voor. Dit is zeer logisch. Immers, de
insnijdingen enz. op het land ontstaan door
de afbrekende werking van rivieren, -vorst,
groote hitte, regen enz., de z.g. erosie, en
deze invloeden mist men te eenen male op
den bodem van den oceaan.
Op welke wijze worden nu de gegevens
voor de kaarten verzameld? Dit geschiedt
met z.g. loodingstoestellen, bijv. met een
Lucas loodingstoestel. Hiermede
kan men diepten aanlooden van 10.000 M.
Het toestel bestaat uit een lange loodlijn
van pianosnaardraad, waaraan bevestigd
zijn: le. het lood, 2e. op verschillende af
standen thermometers, 3e. waterscheppers
en 4e. stroommeters. De lijn is gewonden
op een grooten trommel, die electrisch ge
draaid wordt. De hoeveelheid uitgeloopen
lijn wordt afgelezen door middel van een
schaalaflezer (die het aantal om
wentelingen van den trommel aangeeft).
Wil men een looding doen, dan moet het
schip stil liggen. Het lood wordt in het
water afgevierd en zinkt snel weg. Na een
zekeren tijd komt dan het lood (gewicht
1530 kg.) op den oceaanbodem terecht en
wel met 'n flinke snelheid. Om bovendien
ook een monster van den zeebodem te ver
krijgen, is het lood uitgevoerd in twee dee-
len, le. een lange holle buis (2 M.), die van
onderen open is, 2e. om deze buis is het
lood gehangen en door middel van een tui-
melinrichting met de buis Verbonden. Be
reikt het lood dus met groote snelheid den
oceaanbodem, dan zal de buis een flink
eind in den bodem doordringen. Bovendien
slaat door de tuimelinrichting het lood los
van de buis. Dit heeft het voordeel, dat.'t
Au, Au!! Pets-Pats-Boeml
Piet was in een verschrikkelijke
ruzie gewikkeld met een vreemden
jongen, die er ongenadig op los sloeg.
Zoo, nikker!! Dat had je niet ge-
dacht hè?
Pas jij maar op, zei zwarte Piet.
Ik zal mijn grooten broer eens opha
len. Oie kan iedereen aan
Goed, zei de vreemde jongen, dan
haal ik den mijne
Zoo, Wim, hier heb ik afgesproken.
Laat ze nou maar opkomen, hè?
Ik zal ze wel even, hoor! Laat hem
maar opkomen met zijn .„grooten
broertje," pftflll
Nou!! waar zijn ze nou? Moet ik nou
vechten, of hou je me voor 't lapje?
Daar gaan ze, Henk! Kijk ze loo
pen!
Bij het zien van dien geweldenaar
was de heele vechtlust van Piet's
broer als bij tooverslag verdwenen en
zochten beide broers een goed heen
komen
M'n lieve, bruine Teddybeer
Wat doe je uit in zulk een weer?
Je mooie pelsje, kleine schat,
Dat wordt nu door dien regen nat!
Waarom, o, domme beertje mijn
Bleef jij nu niet bij poppedijn,
Om samen zoo van één, twee, drie,
Te wippen op je mamma's knie?
Moest je dan toch uit wand'len gaan...
Had je't verbod dan niet verstaan?
Ik zei je pas geleden nog:
„Ga nu niet uit!" Je doet het toch....
Je moet maar weten, domme beer,
Wat er van komt in zulk een weer.
En denk maar niet, je wordt verwend
Als je morgen verkouden bent!
Al proest, al hoest je dagen lang,
Daarvan word ik dan toch niet bang!
En straks ga ik met poppedijn
Fijn wand'len in den zonneschijn!....
indraaien van de lijn veel gemakkelijker
gaat.
Boven op het schip merkt men dat het
lood den bodem bereikt heeft, doordat de
strak gespannen snaar plotseling slap
wordt. Op dit oogenblik leest men de schaal
af en stopt het uitloopen van de snaar.
Door het laten vallen van een gewichtje
langs de snaar zet men de thermometers in
werking en sluit de kranen van de water
scheppers. Nu gaat men langzaam in
draaien en de thermometers, stroom
meters en waterscheppers, die op verschil
lende diepten zijn geweest, worden succes
sievelijk afgelezen, afgehaakt en door an
dere vervangen. Zoo gaat men door totdat
men eindelijk de buis van het lood met 'n
monster van den bodem boven krijgt. Er
wordt een nieuw lood aan de snaar gehan
gen, en men is klaar voor de volgende loo
ding, die eenige tientallen mijlen verderop
geschieden zal.
Zooals men intusschen wel heeft kunnen
nagaan, is er met zoo'n looding heel wat
tijd heengegaan. Voor een looding van 5000
M. (niet eens bizonder diep) is dit wel twee
uur. Maar, men heeft dan ook een flinke
hoeveelheid gegevens verkregen omtrent de
bodemgesteldheid, de diepte en de gesteld
heid en strooming van het oceaanwater
daar ter plaatse.
e m t
We zullen nu eens gaan bekijken welke
waarde de verkregen gegevens hebben. Al
lereerst het bodemmonster. Dit geeft na
tuurlijk een inzicht in de gesteldheid van
den oceaanbodem. Deze bestaat niet, zooals
dat in de kustzeeën 't geval is, uit zand,
klei, schelpen of grint, maar uit z.g. roode
diepzeeklei. Deze is vermoedelijk ont
staan in den tijd, dat de aardkorst zich
vormde bij groote uitbarstingen, vooral van
onderzeesche vulkanen.
Hieroverheen treft men in zeer vele bek
kens resten van plantaardigen en dierlijken
oorsprong (van het z.g. plankton). Deze
lagen zijn in den loop der eeuwen dik
wijls zeer dik geworden. Onder den druk
van het bovenliggende water (in diepten
van 5000 M. 50 atmosferen) is het onderste
gedeelte veelal veranderd in gesteenten, die
zeer duidelijk gelaagd zijn. Het is wel
aardig in dit verband op te merken, dat
de z.g. zwerfsteenen (steenen door de glet-
schers in den ijstijd uit het Noorden in ons
land gebracht) uit eenzelfde soort gesteen
te bestaan en dus vermoedelijk ook wel
eenzelfde herkomst zullen hebben als het
diepzeegesteente.
Vervolgens de waterscheppers. Dit zijn
dikke holle buizen, van boven en van on
deren voorzien van een kraan ter afsluiting.
Bij het zakken van het lood staan de kra
nen open, zoodat het water ongehinderd
toegang heeft. Heeft het lood den bodem
bereikt en loopt de draad niet meer af,
dan laat men van het schip een gewicht
vallen, dat om de snaar heen ligt. Dit ge
wicht treft nu waterschepper no. 1. Daar
deze verbonden is met een tuimelinrichting
aan de snaar, slaat de waterschepper om.
Hierdoor worden de kranen gesloten en 't
water, dat zich in den waterschepper be
vindt, is gevangen. Het tuimelen van wa
terschepper no. 1 heeft tengevolge, dat er
een valgewicht losraakt, dat terecht
komt op waterschepper no. 2 en zoo gaat
het door tot onder aan toe. Doordat het
water op groote diepte door den druk van
het bovenliggende water flink samen ge
perst is, moeten de waterscheppers vrij
sterk zijn, anders zouden zij, aan de op
pervlakte gekomen, barsten. Aardig zijn in
dit verband de volgende getallen: Haalt
men van 10.000 M. diepte één Liter water
op, dan is dit aan de oppervlakte pl.m. 43.5
c.M.3 uitgezet. Zou het mogelijk zijn om
den oceaan van dezen druk te bevrijden,
dan zou bij een gemiddelde diepte van 3800
M. de wateroppervlakte 32 M. hooger ko
men te liggen.
Van het water in den waterschepper be
paalt men het zoutgehalte. Trekt men nu
in verticale doorsneden van den oceaan
lijnen door de punten met gelijk zoutge
halte, dan kan men uit de bochten en in
deukingen van deze lijnen vrij veel opma
ken over de richting van de dieptestroomen.
Dit vooral, wanneer men bovendien de ge
gevens van de stroommeters toepast en de
gegevens over de temperatuur van de la
gen.
Ter toelichting van het laatste nog het
volgende: Over het algemeen neemt de
temperatuur van het oceaanwater, van de
oppervlakte naar beneden gaand, regel
matig af tot op den bodem; hier is de
temperatuur overal ongeveer 2° C. Con
stateert men nu een afwijking in dezen re-
gelmatigen gang van zaken, dan wordt
deze veroorzaakt door een warmeren of
kouderen stroom, die van elders komt!
Op deze manier weekend heeft de Duit-
sche expeditie, die van 19261928 in den
Zuid-Atlantischen oceaan gewerkt heeft,
buitengewoon goed werk verricht. Zóó zelfs,
dat men een vrij aardig inzicht in den
loop der stroomingen in dit gebied heeft
gekregen.
Behalve de gewone opnemingsvaartuigen
heeft ook onze Nederlandsche hydrografie
sinds 1929 de beschikking gekregen over
,Hr. Ms. „Willebrord Snellius", die uitgerust
is met de modernste inrichtingen op dit
gebied. Het schip is zelfs voorzien van een
bizondere ankerinrichting, waarmede tot in
5000 M. water geankerd kan worden, wat
natuurlijk aan de zuiverheid van de stroom-
waarnemingen ten goede komt. Dit schip,
dat gedurende een tweetal jaren uitgebrei
de expedities in het Oostelijk gedeelte van
onzen Nederlandsch-Indischen Archipel
maakt, heeft dan ook niet weinig ertoe bij
gedragen, meer licht te werpen in de duis
tere diepten der oceanen.
J. v. d. M.
HET UURTJE VOOR
JEUGD
ro*i'kktV'
flmwttt
Ioe.A
(tm;