De öroote Kudde DE GELUKSVOGELS [ly r HMl a es fSKSm liillllllllllllllllllllllllllllllllllllliillllllllllli iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiB l.lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllll[|||||||iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillllllililliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiil Door RIE EERDMANS In een land, heel ver weg, waar in de hooge bergen de herders hun schapen hoedden gedurende de warme zomer maanden, leefde een oude grijze vorst, die reeds vele tientallen jaren over de stoere bergbewoners geregeerd had. Nu werd de vorst oud en zwak en gaarne had hij de regeering erbij neergelegd. Het viel hem echter zwaar dit te doen, want geen zoon had hij die hem kon op volgen. De menschen in zijn rijk waren heel sterk en goedig, maar oliedom. Ministers of raadslieden had de koning nooit gehad, want geen van de mannen uit het land had genoeg hersens om zich voor staatszaken te interesseeren. Alles wat hun koning deed of zei, vonden zij onvoonvaar delijk goed; nooit maakten zij ergens een aanmerking op. Dat was ook niet noodig, want de koning had altijd alles voor zijn land en zijn volk gedaan. Zijn beste krachten had hij gegeven en nu was hij oud. Nu moest er naar een op volger uitgezien worden. Maar wie, in het uitgestrekte rijk, zou zijn plaats kunnen innemen. De koning wist al vooruit, dat alles mis moest gaan als hij er niet meer was. Nooit zou er iemand gevonden worden, die alle beslommeringen, waarmee het le ven van een vorst gevuld is, uit elkaar zou kunnen houden. I en keken naar hun vorst, die tot hen zou spreken. Toch voelde de koning, dat het zijn plicht was, aan de toekomst te denken. Hij mocht zijn volk zoo maar niet aan zijn lot over laten als hij eens plotseling zou sterven. Daarom riep hij op een goeden dag de heele bevolking bij elkaar om samen te overleg gen hoe na zijn dood liet bestuur zou zijn Uit alle hoeken en gaten van het berg land kwamen ze samen de groote, forsche kerels, krachtig en moedig als leeuwen, maar onwetend en onhandig als kleine kin deren. De groote bergweide, die als plaats voor de samenkomst uitgezocht was, kon nen nauwelijks allemaal bevatten, met zoovelen waren ze. De vorst was op een verhooging geklommen en keek met zijn oude, moede oogen naar zijn volk. Hen allen beschouw de hij als zijn kinderen, waar hij als vader voor zorgen moest. De hemel had ze hem geschonken als vergoeding voor zijn kinder loos gebleven huwelijk. Terwijl de koning zoo eenige minuten had staan kijken, waren de menschen tot rust gekomen. Eerst klonk nog hier en daar het geluid van stemmen, tot ook dit ver stierf en de stilte alleen verstoord werd door den wind, die de bladeren der hees ters langs de berghellingen deed suizen. Allen stonden rechtop en keken naar hun vorst, die tot hen zou spreken. Niemand vermoedde waarom zij hier bij elkaar ge roepen waren. Ze waren daar ook niet nieuwsgierig naar. Als de koning hen bij elkaar riep, dan zou hij daar wel zijn re den voor hebben. Dus wachtten ze allen rus tig op de komende dingen. De koning begon. Zijn woorden daalden neer op de luisterende menigte. Hij schet ste in korte trekken zijn levensloop, zijn jeugd, zijn regeering en tenslotte zijn ou derdom. Toen hij vertelde dat hij zich oud en moe voelde en onmachtig om nog langer den scepter te voeren, klonken er hier en daar stemmen uit de menigte op. Het ge luid zette zich voort en daar daverde het duizendvoudig weerkaatst tegen de berg helling: „Lang leve onze koning!" Op een wenk van den vorst verstomden de stemmen weer en ontroerd dankte hij voor dat liefdeblijk van zijn volk. De spon tane huldiging scheen hem met nieuw vuur bezield te hebben, want krachtiger dan te voren klonk zijn stem, toen hij het volk verkondde, dat'hij afstand wilde doen van de regeering, dat hij zich te oud en te moe gevoelde en nu zocht naar een man, waar dig en flink genoeg om hem te vervangen. Het bleef doodstil na deze woorden. Allen stonden roerloos en probeerden aan het idee te wennen, dat hun koning, hun eigen koning, die zoo lang hen heugde over hen geregeerd had, niet meer him land zou be sturen. Dat er een ander in zijn plaats moest komen, een jonge, sterke, verstan dige man, bekwaam en bereid die zware taak op zich te nemen. Toen kwamen de stemmen los en onder elkaar bespraken zij de mogelijkheden van cle nieuwe regeering. Wie, wie zou de man zijn die dat kon doen? Zij waren allen gelijk, geen een was meer ontwikkeld dan de anderen of stond op eenige manier boven hen. 2ij waren allen gelijk, vrij, arm en sterk. Alleen de koning stond boven hen. Dwang was er nooit geweest. Alles was altijd rus tig en ordelijk gegaan, maar nu scheen 't waarlijk nog mis te loopen, want hier en daar werden een paar harde stemmen ge hoord. Koude, onvriendelijke geluiden, on bekend in het tevreden land van den berg- vorst. Een paar mannen begonnen te mop peren om uiting te geven aan de ongerust heid die hen allen bezielde. Zij voelden dat er groote veranderingen op til waren en angstig vroegen allen zich af hoe de toe stand worden zou. Eén man zou onmogelijk het werk kunnen doen. Het zou daarom het beste zijn wanneer er een commissie werd samengesteld, bestaande uit zes of meer personen, die samen het bestuur konden vormen. Het lot zou zes mannen uitkiezen. De koning leidde zelf de loting en na eeni ge strubbelingen waren er zes mannen uit de menigte gekozen. Deze zouden voorloo- pig het bestuur vormen onder toezicht van den koning, die zoolang het nog mogelijk was de opperste leiding behield. Tevreden over de resultaten van de bij eenkomst keerde de vorst naar zijn paleis terug. De eerste stappen voor de verande ring waren gedaan. De toekomst zou uit maken of die stappen in de goede richting gingen. Ook de bevolking ging naar huis, echter niet zoo rustig en tevreden. Ze wa ren gaan denken en denken geeft dikwijls onrust. Alles zou nu zeker veranderen en hun rustig land, dat nooit zooals andere landen last had gehad van oorlogen met vreemde mogendheden, zou nu zeker ook in allerlei moeilijkheden gewikkeld worden. Het kalme leventje zou geëindigd zijn. Ver trouwen in het nieuwe bestuur hadden ze absoluut niet. Voorloopig bleef echter alles bij het oude. Ieder der bestuursleden verzorgde 'n gedeel te van het werk en de koning was er steeds die wijzen raad gaf en verbeterde. Met ein deloos geduld verbeterde hij alle fouten, die slag op slag gemaakt werden en voor kwam daardoor vele moeilijkheden. Heel lang duurde het voor het nieuwe bestuur eenigszins ingewerkt was en dikwijls wan hoopte de vorst aan de toekomst. De men schen deden hun best, dat was niet te ont kennen, maar resultaten waren er toch nog niet en daar was het toch om begonnen. De bevolking was echter gerust. Voor hun oog bleef alles hetzelfde. Bovendien wisten ze dat daar hun koning was, hun eigen vorst, die boven alles zijn beschermende hand hield. Wat kon hun gebeuren? Hun zorgen voor de toekomst waren ze alweer vergeten. Het heden nam hun aandacht weer geheel in beslag en rustig en tevreden leefden allen verder, onwetend van de moeilijkheden, die de vorst te bestrijden had. Toen gebeurde het ergste. De koning stierf! Het volk, dat hij al zoo lang tevoren gewaarschuwd had, had het niet kunnen en willen gelooven en nu was het zoover. Hun vorst was weg en zelfstandig zouden de ver tegenwoordigers van het volk voortaan moeten optreden en den moeilijkheden het hoofd bieden. Het volk, vol droefheid over het groote verlies, rouwde en treurde lan gen tijd, zonder echter aan de zaken te denken. Zij waren hulpeloos als kleine kinderen, die hun leiding kwijt zijn. Deze toestand kon natuurlijk niet voort duren, de commissie van bestuur moest aanpakken en tot hun eer dient gezegd te worden, dat ze ook werkelijk aanpakten. Vol moed begon ieder aan zijn taak. Schijnbaar rolde alles prachtig. Een bui tenstaander zou niet vermoed hebben wel ke onderlinge tweestrijd het land en het bestuur langzaam maar zeker ondermijn de. De eene band, die hen zessen geleid had, ontbrak. Het ergst was dat ieder, om de eigen fouten te dekken, de fouten van de anderen op ging zoeken, met het gevolg, dat ze elkaar tenslotte wantrouwden. Voort durend heerschte er tweedracht en twist in het paleis en dit kon op den duur niet verborgen blijven. Ieder verwaarloosde zijn eigen gedeelte van den arbeid om aanmer kingen te maken op het werk van de an deren. Niemand werkte meer. Alle staats zaken liepen hopeloos in de war en nie mand had genoeg macht om in te grijpen en ieder aan zijn eigen bezigheden te zet ten. Het kwam zelfs zoover, dat bij een hevigen twist, dien de zes mannen met el kaar hadden, een van hen woedend het pa leis verliet, 't lot verwenschend dat hem tot medebestuurder van het land verkozen had. Hij liep het gebergte in, waar de frissche lucht hem weer wat tot kalmte bracht. Hij betrapte zichzelf erop dat hij liep te den ken! Hij vroeg zich af hoe er een gezonde toestand geschapen kon worden, want zoo moest 't land ondergaan. Wat hun precies ontbrak wist hij niet. Hij was ook nog maar kort geoefend in het denken! Blatend en met veel drukte kwam een kudde schapen het bergpad op, stoeiend en spelend zooals alleen schapen dat kun nen, die de malsche weide in de nabijheid weten. Wel sprongen er nu en dan een paar uit de rij om van het gras te grazen dat meer op zij stond en frisscher en lekkerder leek, maar wanneer het te erg werd dan was daar de hond, die het speelsche schaap op den rechten weg terugbracht. De hond hield de kudde in bedwang. Maar de hond was niet de baas, want wanneer hij te wild tegen de schapen opsprong dan was daar de herder, die hem tot de orde terug riep. Maar ook de herder moest verantwoor ding afleggen tegenover den eigenaar van de kudde. De man bekeek dat leven daar eens goed. Voor zich zag hij een geordende staat in het klein. Niets kon er verkeerd gaan, want de een verbeterde de fouten van den ander. Terwijl boven alles de eigenaar stond, die alles regelde en verzorgde. Toen opeens drong het tot hem door wat er aan hun bestuur ontbrak. Er was geen eenheid. Ieder deed zooals het in zijn hoofd opkwam. De sterke hand, die hen bij elkaar moest houden, ontbrak. Hij keerde naar het paleis terug, waar hij zijn medebestuurders nog ontevreden en mokkend bij elkaar vond. Dadelijk ging hij bij hen zitten en begon te vertellen. Nu had hij gezien wat er aan hun be stuur ontbrak. De eene hand, die alles bij elkaar hield. Zes mannen met evenveel rechten konden niet samen een land be sturen. Eén moest boven de anderen staan, aan wien zij hun daden moesten verant woorden. Eerst werd hij wantrouwend aangehoord. Zoo ver was het met die eenvoudige men schen al gekomen, dat zij elkaar wantrouw den. Ten slotte wist hij toch de anderen te overtuigen van de waarheid van zijn woor den. Hij stelde voor om te loten wie van hun zessen de opperste leiding zou hebben. ■H9BI t'%-A WÊmÊÈÊk ISSIMI Wmm Goeden morgen pappie, heeft U ook zoo lekker geslapen zooals ik?" Daar wilden de anderen echter niets van hooren. Eenparig besloten zij dat hij, wan neer hij zoo zeker wist dat dat het eenige was wat aan het bestuur ontbrak, dan ook maar die leiding moest nemen. Zij vonden het zoo al moeilijk genoeg. Zoo werd het gedaan. Natuurlijk waren alle moeilijkheden niet met één slag uit den weg geruimd, maar nu ging het toch den goeden kant op. Eén man stond aan het hoofd van het bestuur en hoewel hij nog niet knap genoeg was om alles te kunnen regelen, was het toch te voelen, dat nu ieder zijn eigen deel van het werk behar tigde. Wanneer het den eigenlijken troon opvolger soms te moeilijk werd, dan liep hij het gebergte in en keek naar de kudden, die rustig en ordelijk hun weg gingen, om dat daar de eene hand was, die alles regel de en bestuurde. Dan ging hij weer met frisschen moed naar het paleis terug, om zijn zware taak te vervullen. De V. P. D. 99 99 Wat zijn dat toch voor gekke bladeren die aan de populieren zitten" (fig. 1) vroeg Evelien Kareis, toen de Vereeniging Plant en Dier aaan den weg kant zat uit te rusten. „Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg Bram, die zoo lekker lui in het gras lag, dat het leek of hij nooit meer naar school moest. Evelien plukte een paar blaadjes, waar fijne gele korreltjes opzaten. „O," riep Kees uit, „ik weet het al! Dat komt door een soort schimmel, die op de bladeren leeft en er zulke gekke bulten inmaakt. „Dat heb ik wel eens op iepenbladeren gezien" zei nu Rob. Bram trok een bedenkelijk gezicht. „Neen hoor," die met elkaar vergroeide bladeren worden niet door schimmels gevormd, maar door een soort plantenluizen. Zulke „klonters" vallen later af en zijn dan heelemaal bruinzwart. Ook op andere planten komen zulke bulten op bladeren voor. Erg bekend zijn ze bijvoorbeeld van het perzikkruid (fig. 2), waar roode bulten op de bladeren voorkomen. Dat perzik- kruid is een heel las tig onkruid op de ak kers en is zeer moeilijk uit te roeien. Het plant je is gemakkelijk te kennen aan de donkere vlek op de blaad jes. En nu weet ik nog een gek geval van rare blaadjes, maar nu van witte. Dat ge val vind je bij de azalea, die zoo vaak in bloempotten gekweekt wordt. De blaadjes worden niet geel, maar wit. Het is het beste die slechte blaadjes af te plukken, want anders breidt de schimmelziekte zich steeds meer uit." Toen de club thuiskwam, wachtte haar een verrassing. Pim van Terschelling, die natuurlijk op de hoogte was gebracht van de nieuwe club, stuurde nu natuurlijk zijn vondsten naar Kees. En ja wel, daar was een pakje, dat twee kostbare schatten bevat te. In de eer ste plaats een slakkenhuis, waarin zich een (figuur 3). Dat keremietkreeït bevond was een kolfje naar Bram's hand. Dadelijk had hij een plaatje bij de hand van een keremietkreeft buiten zijn schelp en nu konden zij zich goed voorstellen hóé het dier eigenlijk in zijn schelp zat. Het weeke achterlijf (fig. 4) heeft allerlei knobbeltjes, die stijf tegen de schelp aangedrukt zit ten. De pootjes en de scharen zijn zicht baar, terwijl ook deze laatste zeer verschil lend van grootte zijn: de rechter schaar is veel grovïter dan de hnker en dient om de schelp af te slui ten. Dat huisje wordt niet altijd langs zeer vredeüevenden weg veroverd; soms heeft er een formeel gevecht plaats tusschen kreeft en slak en dan wordt de oorspron kelijke bewoner eenvoudig opgepeuzeld. Wanneer de schelp hem te klein wordt, zoekt de keremietkreeft een grootere. Schelpen, waar keremietkreeften in wonen en gewoond hebben, zijn alttijd te herkennen aan een glad plekje dicht bij de opening van de schelp (fig. 3). Het tweede kostbare voorwerp, dat Pim stuurde, was een zeester, waar een schelp in vastzat (fig. 6), die duidelijk toonde, dat een zeester graag allerlei mosselsoorten eet. Voor het bevaren der zeeën, vooral der kustzeeën, is het voor den zeeman van buitengewoon belang, dat er kaarten van deze zeeën bestaan, waarop hij met één oogopslag de diepte kan vinden van een bepaald punt of gedeelte, dat hij wenscht te bevaren. Dit zal hem ervoor behoeden, vast te loopen op een of andere ondiepte in het vaarwater. Daar de groot ste diepgang van de geweldigste ^eekastee- len nooit meer dan pl.m. 12 M. bedraagt en men slechts tot in 100 M. water ankeren kan, zou het dus niet noodig zijn om diep ten grooter dan bijv. 100 M. te gaan op nemen. Toch gebeurt dit wel, dank zij de natuur lijke drift van den mensch alles te onder zoeken en te trachten te doorgronden. In 't midden der vorige eeuw begon men dan ook behalve de gewone opnemingsvaartui gen, die de kust en de kustzeeën in kaart brachten, vaartuigen uit te rusten, die ja renlange expedities ondernamen om de oceanen te onderzoeken. Dit onderzoek bestond behalve in 't loo- den van de diepte, ook in een bepaling van de temperatuur en het zoutgehalte van 't zeewater op verschillende diepten. Bijvoor beeld om de 100 M. Ook werd opgenomen de stroomsnelheid en de richting op deze diepten. De resultaten van deze opnemin gen werden op groote kaarten aangetee- kend, waardoor men het best een over zicht over de gegevens krijgt. Bekijkt men een dieptekaart van een oceaan, dan is het eerste wat opvalt het geringe relief, dat de oceaanbodem ver toont. Er komen weliswaar groote diepten op' voor (tot bijna 10.000 M.), maar het af- loopen van de lijn van 200 M. diepte tot aan die diepten is buitengewoon langzaam. Zóó langzaam, dat men over den zeebodem wandelend, niet zou merken, dat het ter rein afliep; men zou zich op een groote vlakte wanen. Insnijdingen, ravijnen en steile hellingen, zooals wij die op het land kennen, komen in den oceaanbodem niet voor. Dit is zeer logisch. Immers, de insnijdingen enz. op het land ontstaan door de afbrekende werking van rivieren, -vorst, groote hitte, regen enz., de z.g. erosie, en deze invloeden mist men te eenen male op den bodem van den oceaan. Op welke wijze worden nu de gegevens voor de kaarten verzameld? Dit geschiedt met z.g. loodingstoestellen, bijv. met een Lucas loodingstoestel. Hiermede kan men diepten aanlooden van 10.000 M. Het toestel bestaat uit een lange loodlijn van pianosnaardraad, waaraan bevestigd zijn: le. het lood, 2e. op verschillende af standen thermometers, 3e. waterscheppers en 4e. stroommeters. De lijn is gewonden op een grooten trommel, die electrisch ge draaid wordt. De hoeveelheid uitgeloopen lijn wordt afgelezen door middel van een schaalaflezer (die het aantal om wentelingen van den trommel aangeeft). Wil men een looding doen, dan moet het schip stil liggen. Het lood wordt in het water afgevierd en zinkt snel weg. Na een zekeren tijd komt dan het lood (gewicht 1530 kg.) op den oceaanbodem terecht en wel met 'n flinke snelheid. Om bovendien ook een monster van den zeebodem te ver krijgen, is het lood uitgevoerd in twee dee- len, le. een lange holle buis (2 M.), die van onderen open is, 2e. om deze buis is het lood gehangen en door middel van een tui- melinrichting met de buis Verbonden. Be reikt het lood dus met groote snelheid den oceaanbodem, dan zal de buis een flink eind in den bodem doordringen. Bovendien slaat door de tuimelinrichting het lood los van de buis. Dit heeft het voordeel, dat.'t Au, Au!! Pets-Pats-Boeml Piet was in een verschrikkelijke ruzie gewikkeld met een vreemden jongen, die er ongenadig op los sloeg. Zoo, nikker!! Dat had je niet ge- dacht hè? Pas jij maar op, zei zwarte Piet. Ik zal mijn grooten broer eens opha len. Oie kan iedereen aan Goed, zei de vreemde jongen, dan haal ik den mijne Zoo, Wim, hier heb ik afgesproken. Laat ze nou maar opkomen, hè? Ik zal ze wel even, hoor! Laat hem maar opkomen met zijn .„grooten broertje," pftflll Nou!! waar zijn ze nou? Moet ik nou vechten, of hou je me voor 't lapje? Daar gaan ze, Henk! Kijk ze loo pen! Bij het zien van dien geweldenaar was de heele vechtlust van Piet's broer als bij tooverslag verdwenen en zochten beide broers een goed heen komen M'n lieve, bruine Teddybeer Wat doe je uit in zulk een weer? Je mooie pelsje, kleine schat, Dat wordt nu door dien regen nat! Waarom, o, domme beertje mijn Bleef jij nu niet bij poppedijn, Om samen zoo van één, twee, drie, Te wippen op je mamma's knie? Moest je dan toch uit wand'len gaan... Had je't verbod dan niet verstaan? Ik zei je pas geleden nog: „Ga nu niet uit!" Je doet het toch.... Je moet maar weten, domme beer, Wat er van komt in zulk een weer. En denk maar niet, je wordt verwend Als je morgen verkouden bent! Al proest, al hoest je dagen lang, Daarvan word ik dan toch niet bang! En straks ga ik met poppedijn Fijn wand'len in den zonneschijn!.... indraaien van de lijn veel gemakkelijker gaat. Boven op het schip merkt men dat het lood den bodem bereikt heeft, doordat de strak gespannen snaar plotseling slap wordt. Op dit oogenblik leest men de schaal af en stopt het uitloopen van de snaar. Door het laten vallen van een gewichtje langs de snaar zet men de thermometers in werking en sluit de kranen van de water scheppers. Nu gaat men langzaam in draaien en de thermometers, stroom meters en waterscheppers, die op verschil lende diepten zijn geweest, worden succes sievelijk afgelezen, afgehaakt en door an dere vervangen. Zoo gaat men door totdat men eindelijk de buis van het lood met 'n monster van den bodem boven krijgt. Er wordt een nieuw lood aan de snaar gehan gen, en men is klaar voor de volgende loo ding, die eenige tientallen mijlen verderop geschieden zal. Zooals men intusschen wel heeft kunnen nagaan, is er met zoo'n looding heel wat tijd heengegaan. Voor een looding van 5000 M. (niet eens bizonder diep) is dit wel twee uur. Maar, men heeft dan ook een flinke hoeveelheid gegevens verkregen omtrent de bodemgesteldheid, de diepte en de gesteld heid en strooming van het oceaanwater daar ter plaatse. e m t We zullen nu eens gaan bekijken welke waarde de verkregen gegevens hebben. Al lereerst het bodemmonster. Dit geeft na tuurlijk een inzicht in de gesteldheid van den oceaanbodem. Deze bestaat niet, zooals dat in de kustzeeën 't geval is, uit zand, klei, schelpen of grint, maar uit z.g. roode diepzeeklei. Deze is vermoedelijk ont staan in den tijd, dat de aardkorst zich vormde bij groote uitbarstingen, vooral van onderzeesche vulkanen. Hieroverheen treft men in zeer vele bek kens resten van plantaardigen en dierlijken oorsprong (van het z.g. plankton). Deze lagen zijn in den loop der eeuwen dik wijls zeer dik geworden. Onder den druk van het bovenliggende water (in diepten van 5000 M. 50 atmosferen) is het onderste gedeelte veelal veranderd in gesteenten, die zeer duidelijk gelaagd zijn. Het is wel aardig in dit verband op te merken, dat de z.g. zwerfsteenen (steenen door de glet- schers in den ijstijd uit het Noorden in ons land gebracht) uit eenzelfde soort gesteen te bestaan en dus vermoedelijk ook wel eenzelfde herkomst zullen hebben als het diepzeegesteente. Vervolgens de waterscheppers. Dit zijn dikke holle buizen, van boven en van on deren voorzien van een kraan ter afsluiting. Bij het zakken van het lood staan de kra nen open, zoodat het water ongehinderd toegang heeft. Heeft het lood den bodem bereikt en loopt de draad niet meer af, dan laat men van het schip een gewicht vallen, dat om de snaar heen ligt. Dit ge wicht treft nu waterschepper no. 1. Daar deze verbonden is met een tuimelinrichting aan de snaar, slaat de waterschepper om. Hierdoor worden de kranen gesloten en 't water, dat zich in den waterschepper be vindt, is gevangen. Het tuimelen van wa terschepper no. 1 heeft tengevolge, dat er een valgewicht losraakt, dat terecht komt op waterschepper no. 2 en zoo gaat het door tot onder aan toe. Doordat het water op groote diepte door den druk van het bovenliggende water flink samen ge perst is, moeten de waterscheppers vrij sterk zijn, anders zouden zij, aan de op pervlakte gekomen, barsten. Aardig zijn in dit verband de volgende getallen: Haalt men van 10.000 M. diepte één Liter water op, dan is dit aan de oppervlakte pl.m. 43.5 c.M.3 uitgezet. Zou het mogelijk zijn om den oceaan van dezen druk te bevrijden, dan zou bij een gemiddelde diepte van 3800 M. de wateroppervlakte 32 M. hooger ko men te liggen. Van het water in den waterschepper be paalt men het zoutgehalte. Trekt men nu in verticale doorsneden van den oceaan lijnen door de punten met gelijk zoutge halte, dan kan men uit de bochten en in deukingen van deze lijnen vrij veel opma ken over de richting van de dieptestroomen. Dit vooral, wanneer men bovendien de ge gevens van de stroommeters toepast en de gegevens over de temperatuur van de la gen. Ter toelichting van het laatste nog het volgende: Over het algemeen neemt de temperatuur van het oceaanwater, van de oppervlakte naar beneden gaand, regel matig af tot op den bodem; hier is de temperatuur overal ongeveer 2° C. Con stateert men nu een afwijking in dezen re- gelmatigen gang van zaken, dan wordt deze veroorzaakt door een warmeren of kouderen stroom, die van elders komt! Op deze manier weekend heeft de Duit- sche expeditie, die van 19261928 in den Zuid-Atlantischen oceaan gewerkt heeft, buitengewoon goed werk verricht. Zóó zelfs, dat men een vrij aardig inzicht in den loop der stroomingen in dit gebied heeft gekregen. Behalve de gewone opnemingsvaartuigen heeft ook onze Nederlandsche hydrografie sinds 1929 de beschikking gekregen over ,Hr. Ms. „Willebrord Snellius", die uitgerust is met de modernste inrichtingen op dit gebied. Het schip is zelfs voorzien van een bizondere ankerinrichting, waarmede tot in 5000 M. water geankerd kan worden, wat natuurlijk aan de zuiverheid van de stroom- waarnemingen ten goede komt. Dit schip, dat gedurende een tweetal jaren uitgebrei de expedities in het Oostelijk gedeelte van onzen Nederlandsch-Indischen Archipel maakt, heeft dan ook niet weinig ertoe bij gedragen, meer licht te werpen in de duis tere diepten der oceanen. J. v. d. M. HET UURTJE VOOR JEUGD ro*i'kktV' flmwttt Ioe.A (tm;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 14