De hervormer Maarten Luther Met vet&aal van dm dag 1483 -10NOVEMBER -1933 DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS Mevr. Flint staat verbaasd WILT U F. 200 WINNEN ',iit DONDERDAG 9 NOVEMBER Een leven van waarheidsliefde hoogmoed, dwaling, harts tocht en strijd Zijn breuk met de Kerk Maarten Luther i WIE KENI PREST° M°6namen de I den en gesch*< r), et A pe, flink Pak- wasch - Pre5det,0i°n "aar moeder N gevonden/ O, IK V0ND2E Rotsbeelden in Noord- Amerika HET GEVAL LEAVENWORTH DOOR ANNA K. GREEN III 54. Ook op kantoor werd ik niet erg gewaardeerd. Ik werkte goed en regelmatig en men vond mij een uitstekende werkmachir.e, meer niet. Ik liet hen denken wat zij wilden; er zou wel eens een dag komen, dat zy, net als die anderen vroe Allerwegen wordt heden het feit herdacht, dat voor 450 jaar te Eisleben werd geboren de groote kerkhervormer Maarten Luther, die op 18 Februari 1546 overleed. Luther, de Augustijner monnik, die eens de groote scheu ring in de Kerk teweeg zou brengen, was de zoon van een armen mijnwerker. Hij bezocht de school te Mansfeld tot zijn veertiende jaar, waarna hy naar Maagdenburg trok om verder te studeeren en al zingend langs de deur zijn brood te verdienen. Later bezocht hij nog de Latijn- sche school te Eisnach en tenslotte komt hy aan do universiteit te Erfurt, waar hij theologie, filo sofie en rechten studeerde, tot hij in 1503 magis ter werd en lezingen hield over de natuur- en de zedeleer. Na jaren van Bijbellectuur en na den dood van een zijner vrienden, trad hij op 17 Juni 1505 in de orde der Augustijnen te Erfurfc In 1507 priester gewijd, werd hy een jaar later hoogleeraar aan de nieuwe universiteit te Wit tenberg. In 1500 begon hij te preeken en een jaar daarna maakte hij een pelgrimstocht naar Rome, hervatte zijn predikingen en doctoreerde in de theologie. De concilies van Bazel en Rome, waar op tot verschillende hervormingsmaatrege len besloten was, waren toen reeds voorbij, doch de uitvoering der besluiten liet al te lang op zich wachten. Intusschen werkten de Benedictijnen, de Franciscanen en de Dominicanen (de namen van Geert Groote en Thomas a Kempis zijn aan deze beweging verbonden) hard en vast houdend aan de zuivering van de kloosterregels, die door allerlei factoren, niet het minst door de laksheid en de onbekw&amheid der bisschop pen bedreigd werden. Dat de bisschoppen gere- cruteerd werden uit de wereldlijke vorsten moest op den duur tot droevige resultaten leiden o.a. tot wantrouwen onder de streng levende pries ters en onder de geloovigen. Een hervorming werd noodzakelijk geacht, zij het dan ook een andere dan de „hervorming" die Luther zou ont ketenen. Intusschen: de meest hartstochtelijke man onder de hervormers was hij. Ten tijde van zijn priesterwijding werd deze hard werkende monnik reeds voort durend gekweld door gewetensangsten, die ver band hielden met het verderf, dat hij allerwegen om zich heen constateerde. In deze stemming trok hij dan ook naar Rome om eenige bijzon derheden van zijn orde te regelen. Midden in den renaissance-tyd ging het in Rome, ook aan het pauselijk hof, nogal luchtig toe en dit ergerde Luther niet w'einlg. Teleur gesteld kwam hy terug en begon te prediken tegen de wantoestanden in de Kerk, onder an dere bestaande in misbruiken van de hoogere en lagere geestelykheid. Langzamerhand kwam hij tot het theologisch systeem, dat de grondslag voor zijn kerk zou worden. Volgens hem zou de menschelijke natuur door de erfzond. volkomen bedorven zijn. Deze verdorven natuur zou niet meer verbeterd kunnen worden door het weg nemen der zonde door middel van de biecht, maar alleen door het bedekken der zonde. De kern van deze leer berust op de veronderstel ling, dat de mensch eenvoudig afhankelyk zou zyn in tyd en eeuwigheid van Gods welbehagen of willekeur. Een tweede belangrijk punt, waar omtrent Luther van meening met de Kerk ver schilde Was zyn stelling, dat de traditie geen beteekenis had en dat de waarheid alleen uit eigen lezing van den Eybel kon geput worden. De uitwerking van deze theorieën moest nood zakelijk leiden tot een breuk met de moeder kerk. Er was echter nog een andere aanleiding uit de practijk die het hare ertoe bydroeg om de scheiding scherper en sneller te doen plaats vin den. Toen Paus Leo X n.l. een aflaat beloofde aan alle geloovigen, die geld zouden bijdragen voor den snellen afbouw van den Sint Pieter, kreeg de hertog van Brandenburg opdracht deze gel den in zijn gebieden te verzamelen onder voor waarde, dat hy de helft der opbrengst mocht behouden om zyn schulden te bestryden. De hertog gaf op zyn beurt aan den Dominicaan Johannes Tetzel opdracht de gelden te innen, waarna de monnik stad en land afreisde met de befaamde aflaatbrieven, die de zonden kwyt- schold aan iedereen, die by welken priester dan ook biechtte. Bovendien kregen de bezitters van zulk een aflaatbrief dispensatie der vastenwet en uit eigen beweging wist Tetzel hieraan de verzekering vast te knoopen, dat men door zoo'n aflaatbrief ook zielen uit het vagevuur kon ver lossen en wel met volstrekte zekerheid. Luther verzette zich tegen zulk een wijze van aflaat- prediking en zoo vond hij in het optreden van Tetzel aanleiding om zijn befaamde stellin gen aan de deur van de kerk te Wittenberg aan te plakken. Tegehjkertyd werden deze stellingen in Duitschland verspreid en spoedig daarop brak het conflict tusschen Luther en de Kerk uit. waarbij hij door Frederik, keurvorst van Saksen, werd bijgestaan. Het sein was nu gegeven en Duitschland was in twee kampen verdeeld, het eene vóór de Kerk, het andere vóór Luther. Op 15 Juni 1520 veroordeelde Paus Leo X veer tig stellingen van Luther en dreigde hem in den ban te zullen doen, wanneer hy niet binnen zestig dagen zijn stellingen zou hebben herroe pen. Luther echter verbrandde het pauselijke decreet onder het gejuich van de menigte, waar onder vooral zyn studenten geestdriftig betoog den. De breuk was nu definitief en Luther be gon met grooten yver aan den verderen uitbouw van zijn leer te Werken. Intusschen echter naderde de groote Ryksdag, die op bevel van den katholieken keizer Karei V enkele maanden later te Worms byeen zou ko men. Voor Luther bestond de vrees, dat de Ryks dag het pauselijk vonnis eenvoudig zou bevesti gen, doch Luther had invloedrijke vrienden en een van hen, de keurvorst van Saksen, speelde het klaar dat Luther de gelegenheid zou gegeven worden zyn stellingen te verdedigen. Hy werd dus ontboden en kreeg een vry geleide en in weerwil van de adviezen zyner vrienden, ging Luther op reis, gedreven door zyn overtuiging en zeker van zyn zaak. Een gewapend escorte vergezelde den monnik en het volk, dat hem zag passeeren, kreeg den indruk een triomftocht te aanschouwen. In Worms zelf werd hy met ge juich door het volk ingehaald en in den Ryksdag verklaarde Luther, dat hy geen enkele zyner stellingen wilde herroepen en het gezag van den Paus niet wilde erkennen. Hy vermocht echter zyn leer geen ingang te doen vinden, hoe hartstochtelijk hy ook de leiders in de kerk had aangevallen. Het slot van zyn rede luidde eenigszins anders dan de legende voorgeeft. In het Latyn eindigde hy volgens het „Handboek der Kerkgeschiedenis" van Prof. Dr. J. de Jong: „Als ik niet overtuigd ben door de H. Schrift, op theologisch duidelyke redenen, dan ben ik over tuigd door de door mij aangehaalde schrift woorden en myn geweten is gevangen in Gods woord. Herroepen kan ik niet en wil ik niet, wyl handelen tegen het geweten niet veilig en niet oprecht is. God helpe my, Amen." Deze laatste vier woorden sprak Luther in het Duitsch. Met deze woorden eindigde hy steeds zyn predikin gen. Dat de 21-jarige Karei V, die ongetwijfeld een oprecht katholiek was, talmde met den pause- ïyken bul te bevestigen en Luther gelegenheid gaf zyn leer nogmaals en nog wel voor een ge- r^V^s,eow5T,i ■*X?iXr-v INDERDAAD NEDERIANDSCH FABRIKAAT .-.v.v.viv.«wxo:-x-.vX'.v;v;v.-,vAv;v.v&;>Yixix<.;.xiv-x<<iCv;v PRO 6 -0252 H heelen Rijksdag te verdedigen, kan men als een zwakheid mijnerzijds zien, die vermoedelyk te wijten was aan enkele zyner raadgevers. Ten gevolge hiervan kan Luther in ieder geval on gedeerd uit Worms vertrekken, na te voren van Frederik van Saksen de belofte gekregen te heb ben, dat hy den monnik onderweg door zijn rui ters zou laten ontvoeren en veilig naar den Wartburg laten brengen. Hier kon Luther in alle rust vernemen, dat de rijksban over hem was uitgesproken. Zyn schuilplaats bleef voor iedereen verborgen en tien maanden lang kon hy ongestoord verder werken op dezelfde plaats waar eens de Heilige Elisabeth had gewoond. De rijksban verbood iedereen Luther te herbergen en verplichtte de bewoners van het rijk hem gevangen te nemen en zijn geschriften te verbranden, doch tegelyk werd het gerucht verspreid, dat Luther op zijn weg van Worms naar huis overvallen en ver moord was. In de stilte van het slot werkte Luther verder aan de verbreiding van zijn leer. Ontelbare malen had hy den zwaren innerlijken stryd te voeren die des te feller uitbrak, naarmate het stiller om hem heen werd en hy de enorme gevolgen van zyn optreden begon te overzien. Hy zelf bekent dit overduidelyk en spreekt eveneens over de vele bekoringen, die hem overvielen. Intusschen werd het Edict van Worms, dat den rijksban over Luther inhield, niet met de allergrootste stipt heid uitgevoerd, hetgeen juist te wyten was aan den grooten aanhang van Luther en aan de ver deeldheid in het ryk. Paus Clemens VII, de op volger van Leo X, trachtte hierin nog verande ring te brengen, doch kon alleen nog bereiken dat in 1524 de overeenkomst van Regensburg kon gesloten worden, waarby eenige vorsten en een twaalftal bisschoppen beloofden het edict zoo nauwkeurig mogelyk uit te voeren. Veel hielp dit echter niet meer. Een groot gedeelte van Duitschland, Nederland en Zwitserland was Luthersch geworden en de nieuwe leer werd door kunstenaars van naam gesteund. Onder Luther's volgelingen waren behalve over tuigde aanhangers ook priesters te vinden, wien het coelibaat tot een last geworden w'as en die nu vry spel kregen. Hierop zyn de geestige woor den van Erasmus van Rotterdam van toepassing, die de Luthersche zaak een comedie noemen: „Steeds loopen de bewegingen op een huwelyk uit!" spot hij, doelend op de ware reden van sommiger overgang naar het Lutherdom. Vele andere redenen, waaronder natuurlyk ook van religieuzen aard, werkten mede om de Luther sche leer den grooten aanhang te geven, dien zij heeft gekregen. Deze verspreiding had overi gens haar eigenaardige moeilijkheden. Zoo kwam b.v. het volk in Wittenberg in opstand toen een gewezen Dominicaan de H. Mis „afschafte" en daarvoor het avondmaal in de plaats bracht. De „leer" begon zich in onder- deelen te splitsen, die hardhandig contact met elkaar kregen, en waartegen Luther een zwaren stryd te strijden had. Men kan echter niet be weren dat Luther tegen zyn ernstige en minder ernstige tegenstanders uitmuntte door hoffelijk heid. Vaak putte hij zich uit in grofheden en brutale leugens, die volgens zyn bestryders vaak werden ingegeven door een zekere razernij. In 1525 aanvaardde Luther de consequentie van zyn leer omtrent het coelibaat en trad hy in het huwelijk met de gewezen non Catharina van Bora. Reeds te voren hadden geruchten ge sproken over zyn vrijen omgang met gevluchte kloosterzusters, doch bewyzen hiervoor w'erden niet aangevoerd. Zyn- huwelyk echter, dat hy met zyn leer hartstochtelijk trachtte te verde digen, was voor de katholieken het bewys, dat hij wel den laatsten slagboom had gelegd voor een mogelyken terugkeer en zelfs onder zijn vrienden wekte deze stap hier- en daar groote teleurstelling en voor hem zelf was het blykbaar eer een reden tot grootere grofheid dan tot meerdere bezinning. De toon althans waarin hij eenigen tijd later te keer gaat tegen den „helschen vader den Paus, den gruwelyken gruwel in Rome" is van een laagheid en een liederlijkheid, die de geschiedschrijvers met verachting vervult. Op een reis naar Mansfeld om enkele twisten by te leggen, stierf Luther plotseling aan een hartkwaal in 1546. Omtrent zyn dood en zijn laatste woorden zijn zeer veel verhalen in om loop geweest, die moeilyk te controleeren zyn. Men sprak van moord, zelfmoord, optreden van den duivel, maar dezelfde verhalen waren ver teld over verschillende van zyn aanhangers en ook van zijn tegenstanders, zoodat men het vei ligst kan aannemen, dat den historischen feiten niet geheel recht geschied is, hetgeen even min geschiedde door de legenden over de heilig heid van Luther, welke legenden na zyn dood de ronde deden. H. M.'s „Hertog Hendrik" H. M.'s „Hertog Hendrik", onder bevel van kapitein ter zee C. ter Poorten, op reis naar Napels, bevond zich 7 November des middags twaalf uur ter hoogte van Lissabon. Alles is wel. Ja, één keer ben ik zeer dicht by den dood geweest," vertelde Harry Kent, „en de ma nier waarop ik gered werd, is interessant genoeg om er jullie wat over te vertellen." Ik was destijds een jaar of drie-en-twintig en werkte als baanwachter aan de Canadian Paci fic. Met nog een man, Lentink gehceten, was ik gestationneerd op Cloud-kreek, een punt waar de groote spoorlijn een aftakkinkje had naar Elmerstown. Dit kleine zylijntje werd al leen gebruikt in den oorlogstyd, want dan wer den er eiken dag wagons van de groote lijn naar Elmerstown gereden, die den graanoogst naar het Oosten moesten vervoeren. De rest van het jaar was het op Cloud-kreek een dooie boel. We maakten het er elkaar zoo gemakke lijk mogeiyk, maar omdat er absoluut niets te doen was, hing het leven op dien kleinen post me gruwelyk de keel uit. Het verzorgen van de seinen en het controleeren van de spoorbaan was een eentonig karwei en het is voor een jongeman zooals ik was, niet bepaald een pretje om van God en alle goede menschen verlaten, midden in een eindeloos land te zitten. Gelukkig zaten we er niet heelemaal voor niets, want in den tyd waarvan ik nu spreek, was er een bandietenbende, die de spoorlijn onveilig trachtte te maken. Het was reeds een maal voorgekomen, dat de roovers in de buurt van Cloud-kreek wilden gaan opereeren. Zij waren juist bezig enkele zware steenklompen op de rails te leggen, toen ik hen verraste. Het waren drie krachtige kerels en ze trokken zich van my'n revolver dan ook weinig aan. Ze merk ten heel goed dat ik niet veel zou kunnen uit richten en probeerden me met een zoet lijntje weg te krijgen. Ik bedacht een kleine list, liet me wat geld in mijn zak stoppen en maakte rechts-omkeert. Niet om weg te blyven, maar om terug te kee- ren met Lentink en goéd voorzien van wapenen. De heeren bandieten maakten dat ze weg kwa men, toen we een paar schoten op hen afvuur den, maar die list hebben ze me nooit vergeven. Op een donkeren avond zat ik als gewoonlijk te lezen in het wachthuis, toen er buiten voet stappen weerklonken. Lentink was dien dag. naar Elmerstown gegaan en zou niet vóór den volgenden dag terug zyn. Ik was dus wel be nieuwd wie daar buiten rondscharrelde. Met een geweer gewapend ging ik naar buiten en vondeen kind. Een kleine jongen van een jaar of zeven, koud, hongerig en dolbly dat hy een mensch had ontmoet. Ik bracht hem binnen, waar hy spoedig ent- dooide. In de warme hut knapte hy heelemaal op. Hy was verdwaald, vertelde hy en had ge- loopen en geloopen totdat hy het licht van het wachthuis had gezien. Er zat niets anders op dan het kind maar hier te houden, wat ik dan ook deed. Toen het tijd werd om de baan te gaan controleeren de wissels, waarover straks de avondtrein zou denderen beval ik den jongen zich rustig te houden en ging naar bui ten. Er was geen ster te zien en het was koud. Met myn kraag hoog opgeslagen, stapte ik over de dwarsleggers. Opeens flitste er een licht aan, twee, drie gestalten sprongen te voorschijn en hadden zich op my geworpen, voor ik goed en wel besefte wat er gebeurde. Het was niet moei lyk te raden wie myn aanvallers waren, zy verborgen zich ook niet, want toen ze me door een paar stevige touwen zoo weerloos als een zuigeling hadden gemaakt, zei de aanvoerder. „Wel Harry Kent, je herinnert je zeker nog wel dat je ons een leelijke poets hebt gebakken, hé? Ja, dat dacht ik wel, zooiets vergeet je na tuurlyk niet. Maar ik kan je geruststellen. Wy zijn het ook niet vergeten en vandaar dat we je nu je eerlyk verdiende loon zullen geven. Pakt hem op, jongens, en legt hem dwars over de rails. We hoeven onze handen niet vuil te maken, want over tien minuten zal de avond expresse het werk wel doen." Ik moet zeggen, dat ik koud werd, toen ik dat hoorde. Aan den noodigen moed ontbreekt het me niet, maar met zoo'n gruwehjk lot voor oogen zal de dapperste wel bang worden. Ik vocht als een dolle, om aan de touwen te ont- f SAKKERLOOT! !K WEET ME7, WAT IK OOEN MOETJ ME OUNKT\ DAT IK'T EEN EN ANDER MOET VERTELLEN, VAN DAT GELD, DAT 1 IK GISTEREN VOND. ALS !K EEN PAAR BANKBILJETTEN MEK V5RENG, ZULLEN ZE MEGELOOf \T VEN/ y \fir MAAR HOE MOET /K O AT VERTELLEN IK WOU DAT/K ER MA A R/N/E T5 MEE TE MA NEN HAD! D/E BANDIETEN ■ZULLEN OP HUN ACHTERSTE &EENEN OA AN STAAN ALS ZE Z/EN DAT AL HET GELD VER DWENEN IS. ALS ZEHOOREN DA T IN HET WEG GENOMEN HEB. GOD WEET, WATER DAN GEBEURD NUN EENS, x MEVROUW Fl/HT WAT IKGIUEREH VOND. MDSfH/ENj /S HET WEIGELD VAN MIJNHEER PLINT, DAT DIE KERELS GESTO LEN hebben UEVE HEMEL ANN IE, DAT Z'JN NIEUWE TWINTIG-DOL- LAR-BANKB/L- JETTEN/ WAAR HEB JE DIE r) /N'T 60SCH. misschien HEBBEN OEROOVERS ZE WEL VERLOREN. MAAR MUNHEER MACK tjS HET HDOFD VAN HET, VEILIG HE ID S~C OM! TE HU MOETDADEUJK IN GELICHT WORDEN iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiii iiiiimmmiii komen, maar de bandieten kenden hun vak uitstekend. Ze maakten me zoo prachtig op de rails vast, dat het onmogelyk was zonder hulp los te komen. Daarna verdwenen ze, mij in de duisternis achterlatend. Het bloed hamerde door mijn hersens. Mijn polsen schuurden zich stuk tegen de touwen. Tien minuten En er was geen t" redden mogelijk! tt f 7 De signalen ston- £1(iL Spel mei den op veilig en j 7 sr was geen schyn Wé? ICHTTpeil van kans dat de I machinist me zou ontdekken. Mijn laatste uur was geslagen! De tien minuten duurden eindeloos. Einde- iyk begonnen de rails onder me te dreunen. De trein was in aantocht. Ik kon hem niet zien aankomen, maar ik hoorde dat het geraas steeds luider werd. Ik schreeuwde, maar door den doek, die om myn mond was gebonden, kon ik slechts een paar gedempte geluiden uitbren gen. Ik rukte aan de touwen, trachtte me om te wentelen. Alles tevergeefsch. Het gedender van den trein werd luider. Het snuivende monster kwam in volle vaart nader, om me te vermorselen onder zijn wentelende wielen. Nogmaals trachtte ik te schreeuwen. Dan verminderde het geraas. Het geluid van remmen weerklonk. Ik kon het haast niet ge- looveni Het dreunen op de rails hield op. De trein was tot stilstand gekomen. Even later werd ik door den machinist be- vryd. „Wat je nou uitgehaald hebt, weet ik niet," zei de man, „maar die seinen van je maakten me bijna gek." „Seinen?" vroeg ik stom verbaasd. „Ja, eerst groen, dan rood, weer groen, wit, rood en zoo maar door. Daar kan geen mensch wat van snappen." Het duurde vrij lang, voor ik het zelf begreep. „Het kind!" schoot me door het hoofd en ik rende naar het wachthuis. Het tafereeltje dat ik nu zag, zal ik myn leven lang niet vergeten. De kleine jongen, die zich verveelde, had een spelletje bedacht en zette beurtelings de seinlichten voor het raam, om den mooien weerschyn te bewonderen. „Mooi licht hé," zei hy verrukt. Ja, inderdaad, het was prachtig licht. Een licht dat me het leven redde. In tegenstelling tot de oude wereld heeft men in Noord-Amerika buitengewoon weinig cultuur resten gevonden. Men nam daarom vroeger aan, dat het land eerst in betrekkelijk late tydper- ken voor de menschheid ontsloten werd. Afge zien van de resten, die in de Middel-Ameri- kaansche staten getuigen van volken, die reeds op een merkwaardig hooge trap van beschaving stonden, vond men in Noord-Amerika buiten oud-Indiaansche totemen en overblijfselen van bouwwerken, slechts getuigenissen van het geo logische verleden van het land- Daarom moet een vondst, die in den staat Origon aan het Countymeer gedaan werd, als van zeer byzondere beteekenis worden be schouwd. Dit meer, welks oever aan de eene zyde door bazaltklippen gevormd wordt, die boven het water uitsteken, heeft, in deze klip pen verscholen, een aantal plaatsen die slechts zeer moeilyk toegankelyk zyn en van het land in het geheel niet kunnen worden bereikt. Een onderzoek van de klippen door den ethnoloog der universiteit van Origon, dr. Cressmann leidde tot de ontdekking van praehistorische rotsinschriften, die in de mylen ver het meer begrenzende klippen overal te vinden waren. Op een plaats vond men zoowaar teekeningen, die met een scherpe griffel in de rots waren aan gebracht en met verf waren gekleurd. De an dere inschriften, welker inhoud voorloopig nog onbekend is, getuigen van de vroegere aanwezig heid van praehistorische volksstammen, die na het binnendringen van Aziatische stammen in het land gekomen moeten zyn. Men weet, dat Christoph Columbus Amerika slechts opnieuw ontdekt heeft, want oude Noorsche volkssagen bevatten de geschiedenis van een heldentocht naar een ver in het Westen gelegen groot con tinent. Zoo zyn zonder twyfel de Vikingers reeds vroegtydig over IJsland en Zuid-Groen land ook in het yzige Noorden van het Ameri- kaansche werelddeel binnengedrongen. Deze feiten zijn echter in een ondoordringbaar duis ter gehuld en eerst verdere onderzoekingen zul len wellicht even toevallig als die in Origon be wijsstukken leveren voor de voorgeschiedenis der menschheid in Amerika. „Was het werkehjk alleen maar dwaasheid, Mary? Heb je je niets anders te verwyten? Be stond er heelemaal geen medeplichtigheid tus schen jullie beiden? Heb je alleen maar je plaats in je ooms testament willen behouden, op ge vaar af myn hart te breken? Ben je werkelyk heelemaal onschuldig? Antwoord mij." Hy legde zijn hand op haar hoofd, boog het achterover en keek recht in de oogen van zyn vrouw: toen, zonder iets te zeggen, trok hy haar zachtjes tegen zyn borst, keek langzaam om zich heen en zei: „Zy is onschuldig." Mary maakte zich los uit zyn omarming om hem beter te kunnen zien en riep uit: „En dat is de man, met wien ik gespeeld heb, dien ik gekweld heb. Met hem ben ik getrouwd, om hem te verloochenen en in den steek te laten! Henry, geloof Je dat ik onschuldig ben, niettegenstaande alles wat je gezien en gehoord hebt, niettegenstaande de woorden van dezen ongelukkige? Zul je den brief kunnen vergeten, dien ik je op den ochtend na den moord schreef en waarin ik je smeekte om weg te gaan met het oog op het gevaar dat ik liep en dat door de kleinste onvoorzichtigheid doodelyk kon wor den? Wil je voor God en de menschen verklaren dat ik onschuldig ben?" „Ja," antwoordde Claverlng eenvoudig. Eem groote vreugde stond op Mary's gelaat te lezen. „Ik hoop dat de hemel mij vergeeft, dat ik zoo'n nobel mensch heb later. ïyden. Wacnt," zei zy, toen zij zag dat haar man wilde spreken. „Eer je my nog meer bewyzen van je edelmoe digheid geeft, wil ik je toonen hoe ik werkelyk ben. Dan zul je de vrouw kennen, die je tot je echtgenoote gekozen hebt. Mynheer Raymond," voor het eerst wendde zy zich naar my toe, „toen u in mijn belang (dat geloof ik zeker, hoewel die man beweert dat het niet zoo is) er op aan drong, dat ik alles zou zeggen wat ik over den moord wist, deed ik het niet, omdat ik vreesde dat men my zou verdenken. Immers, zelfs Eleonore en dat was myn grootste verdriet dacht dat ik schuldig was. zy had daarvoor de volgende redenen: zy had een enveloppe, ge richt aan ooms notaris, onder het ïyk van myn oom gevonden, waaruit zij besloot, dat deze den notaris verzocht had, het testament te veran deren en haar de sommen te schenken, die hy oorspronkelyk aan my vermaakt had; vervol gens had zij my hoewel ik het ontkende op den avond van den moord naar beneden hooren gaan. Maar dit was nog niet alles: in mijn kamer had zy den sleutel van de studeer kamer op den vloer gevonden en fragmenten van Clavering's brief werden in den haard ont dekt. Tenslotte had zy mij den zakdoek, die later by het onderzoek, bevlekt met revolver- vuil, voor den dag kwam, uit de linnenmand zien nemen. Ik kon niets ophelderen. Er was een net om my heen gespannen en zocdra ik my trachtte te bewegen, raakte ik er steeds meer in verward. Ik wist dat ik onschuldig was, maar als ik er niet eens in slaagde om iemand die my liefhad te overtuigen, hoe zou het dan mogelijk geweest zyn, my voor den coroner en in de oogen van het publiek vrij te pleiten? Ja, vrees voor schande en angst voor de gevolgen van myn bekentenis hielden myn lippen gesloten. Maar één keer heb ik geaarzeld; dat was in den loop van ons laatste gesprek, toen u, niettegenstaande den schyn. in de onschuld van Eleonore bleef gelooven. Toen kwam het by my op, dat u ook aan myn onschuld zou gelooven als ik u alles vertelde. Maar de komst van Claverlng belette het my. Ik stelde my voor, wat mijn toekomst zou zyn, geschandvlekt door verdenking, en in- plaats van toe te geven aan deze goede ingeving, dreigde ik myn echtgenoot, dat ik ons huwelyk zou ontkennen, als hy niet oogenblikkeiyk weg ging tot alle gevaar voorby was. Zoo ontving ik hem, na een jaar afwezigheid, waarvan elke minuut voor hem een marteling was. Maar hy vergeeft het myik zie het in zyn oogen, ik hoor het aan zyn stem. En u, o, als u later zult ver geten hebben hoe myn laffe vrees Eleonore heeft doen lyden, en als de verwezeniyking van een zoete hoop uw hart verzacht heeft, denk dan niet al te slecht over my. Wat dien man betreft, het is een marteling voor my, met hem in dezelfde kamer te staan. Laat hem spreken en verklaren, of ik ooit door een blik of een woord heb te kennen gegeven, dat ik zijn liefde had begrepen, laat staan, dat ik haar beantwoordde." „Waarom vraag je dat nog," hijgde Harwell. „Zie je dan niet dat juist je onverschilligheid my gek heeft gemaakt? Ik was dag in dag uit in je nabyheid, volgde in myn gedachten al je bewegingen, ik sliep met je onder één dak en at met je aan één tafel. En dat alles, zonder dat je my met een blik verwaardigde. Myn leven was een hel! Ik was vastbesloten, dat je zoudt weten wie ik was en hoe ik je beminde, al ging ik er door naar de hel. En nu weet je het. Nu voel je het. Ontvlucht my, zoek bescherming by je echtgenoot, nooit zul je de liefde van Trueman Harwell vergeten! Nooit zul je vergeten, dat liefde, brandende liefde voor jouw schoonheid mij dien nacht in je ooms kamer voerde en my de kracht verleende om den trekker over te ha len, waardoor 't vermogen, dat je zoo begeerde in je schoot viel. Ja, al het geld herinnert je aan my, alle diamanten die op je trotsche voorhoofd schitteren, zullen je myn naam in de ooren schreeuwen! Praal, luxe, rijkdom, dat alles zul je hebben. Maar zoolang het goud zijn glans zal behouden, zul je denken aan den man die het je verschaft heeft!" Er kwam een duivelsch licht in zyn oogen en met een triomfanteiyken blik wilde hij het ver trek verlaten. Maar Mary, de emoties die haar bestormden beheerschend, versperde hem den weg en zei: „Neen, Trueman Harwell, dien laatsten troost gun ik je zelfs niet. De rijkdom, dien ik op zoo'n manier verkregen heb, zou een marteling voor mij zyn. Ik wil dat geld niet hebben. Vanaf dezen dag bezit Mary Clavering alleen wat zy krijgt van haar man, van den man, dien zy zoo lang en lafhartig heeft verloochend!" Toen rukte zy haar sieraden af en wierp ze voor de voeten van den ongelukkige. Dit was het einde. Harwell stootte een kreet uit, die niets menschelijks meer had. Zijn waan zinnige oogen stonden wyd open en hij kryschte: „Ik heb mijn ziel aan de hel verkocht voor een schim! Voor een schim!" „U kunt mij gelukwenschen, mynheer Ray mond, dat is het mooiste, wat ik ooit gepres teerd heb." Verrast keek ik in het stralende gezicht van Gryce. „Wat bedoelt u?" vroeg ik. „Had u dit alles zoo voorbereid?" „Wis en waarachtig!" Wy kunnen elkaar de hand reiken, mynheer Raymond. In myn heeie loopbaan heb ik geen beter eind van een slech ter stuk meegemaakt." Wij drukten elkaar warm en krachtig de hand. Toen vroeg ik hem, of hij my alles zou willen uitleggen. „Er was een ding," zoo begon hy, „dat my al tijd dwars heeft gezeten, zelfs op het oogenblik, dat ik Mary Leavenworth het sterkst verdacht. Dat was het schoonmaken van de revolver. Kunt u zich voorstellen, dat een vrouw een revolver schoonmaakt, zelfs als zy weet hoe het moet? Neen, nietwaar? Zy kan het wapen afschieten, maar daarna zal zy het zeker niet schoonmaken. Daarom heb ik dan ook geaarzeld, zelfs toen ik op het punt stond, haar te arresteeren. De ke ten was wel volledig, maar een van de schakels hoorde er niet in. Ik besloot dus, juffrouw Mary nog een kans te geven. Ik waarschuwde Clave ring en Harwell twee lieden die ik niet in het minst verdacht, maar die de eenigen waren, be halve zijzelf, die de misdaad zouden hebben kunnen begaan dat ik den moordenaar van mynheer Leavenworth had ontdekt en dat ik hem in myn huis zou arresteeren. Ik vroeg of zij zyn bekentenis zouden willen hooren. Ik was er zeker van, dat zy aan mijn uitnoodiging ge hoor zouden geven en ik liet hen ieder op een ander uur hierheen komen. Verborg hen ieder in een apart vertrek, waar u hen ook uit zag ko men. Ik was er zeker van dat, als een van hen de misdaad begaan had, hy er toe gedreven was uit liefde voor Mary Leavenworth. Ik hoopte dat de schuldige zich zou verraden als hy tegen haar 'n gemotiveerde beschuldiging zou hooren uiten en zou vernemen, dat zy in hechtenis dreigde te worden genomen. Ik had niet veel hoop dat het zou lukken en ik verwachtte heelemaal niet, dat Harwell zich zou aangeven.... Maar, mijn heer Raymond, men is nooit te oud om te leeren!" VIJFDE HOOFDSTUK De Bekentenis Ik ben geen slecht mensch, ik heb alleen een heftig karakter. Liefde en haat. jaloezie en wraakzucht, alle hartstochten zyn by my sterk ontwikkeld. Zy gelijken op slangen, die rustig en stil ineengekronkeld liggen maar wanneer zy geprikkeld worden heftig en doodelyk zyn in aanval. Zy die my het best kennen, zelfs myn moeder, weten daar niets van. Hoe vaak heeft zij niet gezegd: „Als Trueman maar een beetje meer gevoel had! Was hij toch maar niet zoo onverschillig!" Op school begreep niemand myn karakter. Men dacht dat ik zachtaardig was en noemde my „de sukkel." Deze reputatie hield drie jaar. Maar op een goeden dag werd het my te mach tig. Ik koos den belhamel uit, wierp hem op den grond en trapte hem waar ik hem raken kon. Vóór dit gevecht had hy een aardig gezicht, maar daarnaMen noemde mij niet meer „de sukkel." ger, van meening zouden veranderen. Eigenlyk kon het oordeel van ie menschen mij weinig schelen daar ik van niemand hield, niet eens van myzelf. Mijn leven was doelloos; ik be schouwde het als een groote dorre vlakte, waar ik doorheen moest. Dit zou zoo zyn doorgegaan in zyn wanhopige eentonigheid, als ik niet op een goeden dag Mary Leavenworth had ont moet. Toen ik negen maanden geleden myn betrek king opgaf, om mynheer Leavenworth als secre taris te helpen, ontvlamde er in mij een vuur, dat niet zal dooven voor het einde van myn dagen. Wat was zij mooi! Den eersten avond, dat ik mynheer Leavenworth naar het salon' volgde, had ik er, toen ik die heeriyke vrouw zag, een voorgevoel van, wat de toekomst zou brengen als ik haar niet ontvluchtte. Zij was altijd even trotsch en verwaardigde my nauwelijks met een blik. Maar dat kon my niet schelen. Ik was gelukkig, omdat ik in haar omgeving kon leven en van uit de verte haar schoonheid mocht be wonderen. Het was voor my een onuitsprekelyke vreugde, haar te bestudeeren, uur voor uur, dag voor dag, haar te zien glimlachen, het hoofd te zien om draaien of de oogen te zien opslaan. Ik wilde my doordringen van haar schoonheid om haar geheel in my op te nemen, om haar nooit te ver geten. Ik zag heel goed in, dat zy zich nooit met my zou inlaten, of Ik moest haar op de een of andere manier de baas zien te worden. Deze gedachte nam steeds vaster vorm aan. Ondertusschen hielp ik mynheer Leaven worth, en myn werk beviel hem. Juffrouw Eleo nore behandelde mij altijd minzaam, niet fami liaar, maar vol goedheid; niet als een vreemde, maar als een gast, dien zy eiken dag aan tafel ontmoette en die haar niet erg gelukkig leek. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 10