De hervormer Maarten Luther
Met vet&aal van dm dag
1483 -10NOVEMBER -1933
DE KLEINE ANNIE EN HET SPOOKHUIS Mevr. Flint staat verbaasd
WILT U F. 200
WINNEN
',iit
DONDERDAG 9 NOVEMBER
Een leven van waarheidsliefde
hoogmoed, dwaling, harts
tocht en strijd
Zijn breuk met de Kerk
Maarten Luther
i WIE KENI PREST° M°6namen de
I den en gesch*< r), et A
pe, flink Pak- wasch -
Pre5det,0i°n "aar
moeder
N
gevonden/
O, IK
V0ND2E
Rotsbeelden in Noord-
Amerika
HET GEVAL
LEAVENWORTH
DOOR ANNA K. GREEN
III 54.
Ook op kantoor werd ik niet erg gewaardeerd.
Ik werkte goed en regelmatig en men vond mij
een uitstekende werkmachir.e, meer niet. Ik
liet hen denken wat zij wilden; er zou wel eens
een dag komen, dat zy, net als die anderen vroe
Allerwegen wordt heden het feit herdacht,
dat voor 450 jaar te Eisleben werd geboren
de groote kerkhervormer Maarten Luther,
die op 18 Februari 1546 overleed. Luther, de
Augustijner monnik, die eens de groote scheu
ring in de Kerk teweeg zou brengen, was de
zoon van een armen mijnwerker. Hij bezocht de
school te Mansfeld tot zijn veertiende jaar,
waarna hy naar Maagdenburg trok om verder te
studeeren en al zingend langs de deur zijn brood
te verdienen. Later bezocht hij nog de Latijn-
sche school te Eisnach en tenslotte komt hy aan
do universiteit te Erfurt, waar hij theologie, filo
sofie en rechten studeerde, tot hij in 1503 magis
ter werd en lezingen hield over de natuur- en
de zedeleer.
Na jaren van Bijbellectuur en na den dood
van een zijner vrienden, trad hij op 17 Juni
1505 in de orde der Augustijnen te Erfurfc In
1507 priester gewijd, werd hy een jaar later
hoogleeraar aan de nieuwe universiteit te Wit
tenberg. In 1500 begon hij te preeken en een
jaar daarna maakte hij een pelgrimstocht naar
Rome, hervatte zijn predikingen en doctoreerde
in de theologie.
De concilies van Bazel en Rome, waar
op tot verschillende hervormingsmaatrege
len besloten was, waren toen reeds voorbij, doch
de uitvoering der besluiten liet al te lang op zich
wachten. Intusschen werkten de Benedictijnen,
de Franciscanen en de Dominicanen (de namen
van Geert Groote en Thomas a Kempis zijn
aan deze beweging verbonden) hard en vast
houdend aan de zuivering van de kloosterregels,
die door allerlei factoren, niet het minst door
de laksheid en de onbekw&amheid der bisschop
pen bedreigd werden. Dat de bisschoppen gere-
cruteerd werden uit de wereldlijke vorsten moest
op den duur tot droevige resultaten leiden o.a.
tot wantrouwen onder de streng levende pries
ters en onder de geloovigen. Een hervorming
werd noodzakelijk geacht, zij het dan ook een
andere dan de „hervorming" die Luther zou ont
ketenen.
Intusschen: de meest hartstochtelijke man
onder de hervormers was hij.
Ten tijde van zijn priesterwijding werd
deze hard werkende monnik reeds voort
durend gekweld door gewetensangsten, die ver
band hielden met het verderf, dat hij allerwegen
om zich heen constateerde. In deze stemming
trok hij dan ook naar Rome om eenige bijzon
derheden van zijn orde te regelen.
Midden in den renaissance-tyd ging het in
Rome, ook aan het pauselijk hof, nogal luchtig
toe en dit ergerde Luther niet w'einlg. Teleur
gesteld kwam hy terug en begon te prediken
tegen de wantoestanden in de Kerk, onder an
dere bestaande in misbruiken van de hoogere en
lagere geestelykheid. Langzamerhand kwam hij
tot het theologisch systeem, dat de grondslag
voor zijn kerk zou worden. Volgens hem zou de
menschelijke natuur door de erfzond. volkomen
bedorven zijn. Deze verdorven natuur zou niet
meer verbeterd kunnen worden door het weg
nemen der zonde door middel van de biecht,
maar alleen door het bedekken der zonde. De
kern van deze leer berust op de veronderstel
ling, dat de mensch eenvoudig afhankelyk zou
zyn in tyd en eeuwigheid van Gods welbehagen
of willekeur. Een tweede belangrijk punt, waar
omtrent Luther van meening met de Kerk ver
schilde Was zyn stelling, dat de traditie geen
beteekenis had en dat de waarheid alleen uit
eigen lezing van den Eybel kon geput worden.
De uitwerking van deze theorieën moest nood
zakelijk leiden tot een breuk met de moeder
kerk.
Er was echter nog een andere aanleiding uit
de practijk die het hare ertoe bydroeg om de
scheiding scherper en sneller te doen plaats vin
den.
Toen Paus Leo X n.l. een aflaat beloofde aan
alle geloovigen, die geld zouden bijdragen voor
den snellen afbouw van den Sint Pieter, kreeg
de hertog van Brandenburg opdracht deze gel
den in zijn gebieden te verzamelen onder voor
waarde, dat hy de helft der opbrengst mocht
behouden om zyn schulden te bestryden. De
hertog gaf op zyn beurt aan den Dominicaan
Johannes Tetzel opdracht de gelden te innen,
waarna de monnik stad en land afreisde met
de befaamde aflaatbrieven, die de zonden kwyt-
schold aan iedereen, die by welken priester dan
ook biechtte. Bovendien kregen de bezitters van
zulk een aflaatbrief dispensatie der vastenwet
en uit eigen beweging wist Tetzel hieraan de
verzekering vast te knoopen, dat men door zoo'n
aflaatbrief ook zielen uit het vagevuur kon ver
lossen en wel met volstrekte zekerheid. Luther
verzette zich tegen zulk een wijze van aflaat-
prediking en zoo vond hij in het optreden
van Tetzel aanleiding om zijn befaamde stellin
gen aan de deur van de kerk te Wittenberg aan
te plakken. Tegehjkertyd werden deze stellingen
in Duitschland verspreid en spoedig daarop brak
het conflict tusschen Luther en de Kerk uit.
waarbij hij door Frederik, keurvorst van Saksen,
werd bijgestaan. Het sein was nu gegeven en
Duitschland was in twee kampen verdeeld, het
eene vóór de Kerk, het andere vóór Luther.
Op 15 Juni 1520 veroordeelde Paus Leo X veer
tig stellingen van Luther en dreigde hem in den
ban te zullen doen, wanneer hy niet binnen
zestig dagen zijn stellingen zou hebben herroe
pen. Luther echter verbrandde het pauselijke
decreet onder het gejuich van de menigte, waar
onder vooral zyn studenten geestdriftig betoog
den. De breuk was nu definitief en Luther be
gon met grooten yver aan den verderen uitbouw
van zijn leer te Werken.
Intusschen echter naderde de groote Ryksdag,
die op bevel van den katholieken keizer Karei V
enkele maanden later te Worms byeen zou ko
men. Voor Luther bestond de vrees, dat de Ryks
dag het pauselijk vonnis eenvoudig zou bevesti
gen, doch Luther had invloedrijke vrienden en
een van hen, de keurvorst van Saksen, speelde
het klaar dat Luther de gelegenheid zou gegeven
worden zyn stellingen te verdedigen. Hy werd
dus ontboden en kreeg een vry geleide en in
weerwil van de adviezen zyner vrienden, ging
Luther op reis, gedreven door zyn overtuiging en
zeker van zyn zaak. Een gewapend escorte
vergezelde den monnik en het volk, dat hem zag
passeeren, kreeg den indruk een triomftocht te
aanschouwen. In Worms zelf werd hy met ge
juich door het volk ingehaald en in den Ryksdag
verklaarde Luther, dat hy geen enkele zyner
stellingen wilde herroepen en het gezag van den
Paus niet wilde erkennen. Hy vermocht echter
zyn leer geen ingang te doen vinden, hoe
hartstochtelijk hy ook de leiders in de kerk had
aangevallen. Het slot van zyn rede luidde
eenigszins anders dan de legende voorgeeft. In
het Latyn eindigde hy volgens het „Handboek
der Kerkgeschiedenis" van Prof. Dr. J. de Jong:
„Als ik niet overtuigd ben door de H. Schrift, op
theologisch duidelyke redenen, dan ben ik over
tuigd door de door mij aangehaalde schrift
woorden en myn geweten is gevangen in Gods
woord. Herroepen kan ik niet en wil ik niet, wyl
handelen tegen het geweten niet veilig en niet
oprecht is. God helpe my, Amen." Deze laatste
vier woorden sprak Luther in het Duitsch. Met
deze woorden eindigde hy steeds zyn predikin
gen.
Dat de 21-jarige Karei V, die ongetwijfeld een
oprecht katholiek was, talmde met den pause-
ïyken bul te bevestigen en Luther gelegenheid
gaf zyn leer nogmaals en nog wel voor een ge-
r^V^s,eow5T,i
■*X?iXr-v
INDERDAAD NEDERIANDSCH FABRIKAAT
.-.v.v.viv.«wxo:-x-.vX'.v;v;v.-,vAv;v.v&;>Yixix<.;.xiv-x<<iCv;v
PRO 6 -0252 H
heelen Rijksdag te verdedigen, kan men als een
zwakheid mijnerzijds zien, die vermoedelyk te
wijten was aan enkele zyner raadgevers. Ten
gevolge hiervan kan Luther in ieder geval on
gedeerd uit Worms vertrekken, na te voren van
Frederik van Saksen de belofte gekregen te heb
ben, dat hy den monnik onderweg door zijn rui
ters zou laten ontvoeren en veilig naar den
Wartburg laten brengen. Hier kon Luther in alle
rust vernemen, dat de rijksban over hem was
uitgesproken.
Zyn schuilplaats bleef voor iedereen verborgen
en tien maanden lang kon hy ongestoord verder
werken op dezelfde plaats waar eens de Heilige
Elisabeth had gewoond. De rijksban verbood
iedereen Luther te herbergen en verplichtte de
bewoners van het rijk hem gevangen te nemen
en zijn geschriften te verbranden, doch tegelyk
werd het gerucht verspreid, dat Luther op zijn
weg van Worms naar huis overvallen en ver
moord was.
In de stilte van het slot werkte Luther verder
aan de verbreiding van zijn leer.
Ontelbare malen had hy den zwaren
innerlijken stryd te voeren die des te
feller uitbrak, naarmate het stiller om hem
heen werd en hy de enorme gevolgen van zyn
optreden begon te overzien. Hy zelf bekent dit
overduidelyk en spreekt eveneens over de vele
bekoringen, die hem overvielen. Intusschen werd
het Edict van Worms, dat den rijksban over
Luther inhield, niet met de allergrootste stipt
heid uitgevoerd, hetgeen juist te wyten was aan
den grooten aanhang van Luther en aan de ver
deeldheid in het ryk. Paus Clemens VII, de op
volger van Leo X, trachtte hierin nog verande
ring te brengen, doch kon alleen nog bereiken
dat in 1524 de overeenkomst van Regensburg
kon gesloten worden, waarby eenige vorsten en
een twaalftal bisschoppen beloofden het edict
zoo nauwkeurig mogelyk uit te voeren. Veel
hielp dit echter niet meer. Een groot gedeelte
van Duitschland, Nederland en Zwitserland was
Luthersch geworden en de nieuwe leer werd door
kunstenaars van naam gesteund.
Onder Luther's volgelingen waren behalve over
tuigde aanhangers ook priesters te vinden, wien
het coelibaat tot een last geworden w'as en die
nu vry spel kregen. Hierop zyn de geestige woor
den van Erasmus van Rotterdam van toepassing,
die de Luthersche zaak een comedie noemen:
„Steeds loopen de bewegingen op een huwelyk
uit!" spot hij, doelend op de ware reden van
sommiger overgang naar het Lutherdom. Vele
andere redenen, waaronder natuurlyk ook van
religieuzen aard, werkten mede om de Luther
sche leer den grooten aanhang te geven, dien
zij heeft gekregen. Deze verspreiding had overi
gens haar eigenaardige moeilijkheden. Zoo kwam
b.v. het volk in Wittenberg in opstand
toen een gewezen Dominicaan de H. Mis
„afschafte" en daarvoor het avondmaal in de
plaats bracht. De „leer" begon zich in onder-
deelen te splitsen, die hardhandig contact met
elkaar kregen, en waartegen Luther een zwaren
stryd te strijden had. Men kan echter niet be
weren dat Luther tegen zyn ernstige en minder
ernstige tegenstanders uitmuntte door hoffelijk
heid. Vaak putte hij zich uit in grofheden en
brutale leugens, die volgens zyn bestryders vaak
werden ingegeven door een zekere razernij.
In 1525 aanvaardde Luther de consequentie
van zyn leer omtrent het coelibaat en trad hy
in het huwelijk met de gewezen non Catharina
van Bora. Reeds te voren hadden geruchten ge
sproken over zyn vrijen omgang met gevluchte
kloosterzusters, doch bewyzen hiervoor w'erden
niet aangevoerd. Zyn- huwelyk echter, dat hy
met zyn leer hartstochtelijk trachtte te verde
digen, was voor de katholieken het bewys, dat
hij wel den laatsten slagboom had gelegd voor
een mogelyken terugkeer en zelfs onder zijn
vrienden wekte deze stap hier- en daar groote
teleurstelling en voor hem zelf was het blykbaar
eer een reden tot grootere grofheid dan tot
meerdere bezinning. De toon althans waarin hij
eenigen tijd later te keer gaat tegen den „helschen
vader den Paus, den gruwelyken gruwel in
Rome" is van een laagheid en een liederlijkheid,
die de geschiedschrijvers met verachting vervult.
Op een reis naar Mansfeld om enkele twisten
by te leggen, stierf Luther plotseling aan een
hartkwaal in 1546. Omtrent zyn dood en zijn
laatste woorden zijn zeer veel verhalen in om
loop geweest, die moeilyk te controleeren zyn.
Men sprak van moord, zelfmoord, optreden van
den duivel, maar dezelfde verhalen waren ver
teld over verschillende van zyn aanhangers en
ook van zijn tegenstanders, zoodat men het vei
ligst kan aannemen, dat den historischen feiten
niet geheel recht geschied is, hetgeen even
min geschiedde door de legenden over de heilig
heid van Luther, welke legenden na zyn dood
de ronde deden.
H. M.'s „Hertog Hendrik"
H. M.'s „Hertog Hendrik", onder bevel van
kapitein ter zee C. ter Poorten, op reis naar
Napels, bevond zich 7 November des middags
twaalf uur ter hoogte van Lissabon.
Alles is wel.
Ja, één keer ben ik zeer dicht by den dood
geweest," vertelde Harry Kent, „en de ma
nier waarop ik gered werd, is interessant
genoeg om er jullie wat over te vertellen."
Ik was destijds een jaar of drie-en-twintig en
werkte als baanwachter aan de Canadian Paci
fic. Met nog een man, Lentink gehceten, was
ik gestationneerd op Cloud-kreek, een punt
waar de groote spoorlijn een aftakkinkje had
naar Elmerstown. Dit kleine zylijntje werd al
leen gebruikt in den oorlogstyd, want dan wer
den er eiken dag wagons van de groote lijn
naar Elmerstown gereden, die den graanoogst
naar het Oosten moesten vervoeren. De rest
van het jaar was het op Cloud-kreek een dooie
boel. We maakten het er elkaar zoo gemakke
lijk mogeiyk, maar omdat er absoluut niets te
doen was, hing het leven op dien kleinen post
me gruwelyk de keel uit. Het verzorgen van de
seinen en het controleeren van de spoorbaan
was een eentonig karwei en het is voor een
jongeman zooals ik was, niet bepaald een pretje
om van God en alle goede menschen verlaten,
midden in een eindeloos land te zitten.
Gelukkig zaten we er niet heelemaal voor
niets, want in den tyd waarvan ik nu spreek,
was er een bandietenbende, die de spoorlijn
onveilig trachtte te maken. Het was reeds een
maal voorgekomen, dat de roovers in de buurt
van Cloud-kreek wilden gaan opereeren. Zij
waren juist bezig enkele zware steenklompen
op de rails te leggen, toen ik hen verraste. Het
waren drie krachtige kerels en ze trokken zich
van my'n revolver dan ook weinig aan. Ze merk
ten heel goed dat ik niet veel zou kunnen uit
richten en probeerden me met een zoet lijntje
weg te krijgen.
Ik bedacht een kleine list, liet me wat geld
in mijn zak stoppen en maakte rechts-omkeert.
Niet om weg te blyven, maar om terug te kee-
ren met Lentink en goéd voorzien van wapenen.
De heeren bandieten maakten dat ze weg kwa
men, toen we een paar schoten op hen afvuur
den, maar die list hebben ze me nooit vergeven.
Op een donkeren avond zat ik als gewoonlijk
te lezen in het wachthuis, toen er buiten voet
stappen weerklonken. Lentink was dien dag.
naar Elmerstown gegaan en zou niet vóór den
volgenden dag terug zyn. Ik was dus wel be
nieuwd wie daar buiten rondscharrelde. Met
een geweer gewapend ging ik naar buiten en
vondeen kind. Een kleine jongen van een
jaar of zeven, koud, hongerig en dolbly dat hy
een mensch had ontmoet.
Ik bracht hem binnen, waar hy spoedig ent-
dooide. In de warme hut knapte hy heelemaal
op. Hy was verdwaald, vertelde hy en had ge-
loopen en geloopen totdat hy het licht van het
wachthuis had gezien. Er zat niets anders op
dan het kind maar hier te houden, wat ik dan
ook deed. Toen het tijd werd om de baan te
gaan controleeren de wissels, waarover straks
de avondtrein zou denderen beval ik den
jongen zich rustig te houden en ging naar bui
ten. Er was geen ster te zien en het was koud.
Met myn kraag hoog opgeslagen, stapte ik over
de dwarsleggers. Opeens flitste er een licht aan,
twee, drie gestalten sprongen te voorschijn en
hadden zich op my geworpen, voor ik goed en
wel besefte wat er gebeurde. Het was niet moei
lyk te raden wie myn aanvallers waren, zy
verborgen zich ook niet, want toen ze me door
een paar stevige touwen zoo weerloos als een
zuigeling hadden gemaakt, zei de aanvoerder.
„Wel Harry Kent, je herinnert je zeker nog
wel dat je ons een leelijke poets hebt gebakken,
hé? Ja, dat dacht ik wel, zooiets vergeet je na
tuurlyk niet. Maar ik kan je geruststellen. Wy
zijn het ook niet vergeten en vandaar dat we
je nu je eerlyk verdiende loon zullen geven.
Pakt hem op, jongens, en legt hem dwars over
de rails. We hoeven onze handen niet vuil te
maken, want over tien minuten zal de avond
expresse het werk wel doen."
Ik moet zeggen, dat ik koud werd, toen ik
dat hoorde. Aan den noodigen moed ontbreekt
het me niet, maar met zoo'n gruwehjk lot voor
oogen zal de dapperste wel bang worden. Ik
vocht als een dolle, om aan de touwen te ont-
f SAKKERLOOT! !K WEET ME7,
WAT IK OOEN MOETJ ME OUNKT\
DAT IK'T EEN EN ANDER MOET
VERTELLEN, VAN DAT GELD, DAT 1
IK GISTEREN VOND. ALS !K
EEN PAAR BANKBILJETTEN MEK
V5RENG, ZULLEN ZE MEGELOOf
\T VEN/ y
\fir
MAAR HOE MOET /K O AT
VERTELLEN IK WOU DAT/K
ER MA A R/N/E T5 MEE TE MA
NEN HAD! D/E BANDIETEN
■ZULLEN OP HUN ACHTERSTE
&EENEN OA AN STAAN ALS ZE
Z/EN DAT AL HET GELD VER
DWENEN IS. ALS ZEHOOREN
DA T IN HET WEG GENOMEN
HEB. GOD WEET, WATER DAN
GEBEURD
NUN EENS, x
MEVROUW Fl/HT
WAT IKGIUEREH
VOND. MDSfH/ENj
/S HET WEIGELD
VAN MIJNHEER
PLINT, DAT DIE
KERELS GESTO
LEN hebben
UEVE HEMEL
ANN IE, DAT
Z'JN NIEUWE
TWINTIG-DOL-
LAR-BANKB/L-
JETTEN/ WAAR
HEB JE DIE r)
/N'T
60SCH.
misschien HEBBEN
OEROOVERS ZE WEL
VERLOREN. MAAR
MUNHEER MACK tjS
HET HDOFD VAN HET,
VEILIG HE ID S~C OM! TE
HU MOETDADEUJK IN
GELICHT WORDEN
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiii iiiiimmmiii
komen, maar de bandieten kenden hun vak
uitstekend. Ze maakten me zoo prachtig op de
rails vast, dat het onmogelyk was zonder hulp
los te komen. Daarna verdwenen ze, mij in de
duisternis achterlatend.
Het bloed hamerde door mijn hersens. Mijn
polsen schuurden zich stuk tegen de touwen.
Tien minuten
En er was geen t"
redden mogelijk! tt f 7
De signalen ston- £1(iL Spel mei
den op veilig en j 7
sr was geen schyn Wé? ICHTTpeil
van kans dat de I
machinist me zou
ontdekken. Mijn laatste uur was geslagen!
De tien minuten duurden eindeloos. Einde-
iyk begonnen de rails onder me te dreunen. De
trein was in aantocht. Ik kon hem niet zien
aankomen, maar ik hoorde dat het geraas
steeds luider werd. Ik schreeuwde, maar door
den doek, die om myn mond was gebonden, kon
ik slechts een paar gedempte geluiden uitbren
gen. Ik rukte aan de touwen, trachtte me om
te wentelen. Alles tevergeefsch.
Het gedender van den trein werd luider. Het
snuivende monster kwam in volle vaart nader,
om me te vermorselen onder zijn wentelende
wielen.
Nogmaals trachtte ik te schreeuwen.
Dan verminderde het geraas. Het geluid van
remmen weerklonk. Ik kon het haast niet ge-
looveni Het dreunen op de rails hield op. De
trein was tot stilstand gekomen.
Even later werd ik door den machinist be-
vryd.
„Wat je nou uitgehaald hebt, weet ik niet,"
zei de man, „maar die seinen van je maakten
me bijna gek."
„Seinen?" vroeg ik stom verbaasd.
„Ja, eerst groen, dan rood, weer groen, wit,
rood en zoo maar door. Daar kan geen mensch
wat van snappen."
Het duurde vrij lang, voor ik het zelf begreep.
„Het kind!" schoot me door het hoofd en ik
rende naar het wachthuis.
Het tafereeltje dat ik nu zag, zal ik myn
leven lang niet vergeten. De kleine jongen, die
zich verveelde, had een spelletje bedacht en
zette beurtelings de seinlichten voor het raam,
om den mooien weerschyn te bewonderen.
„Mooi licht hé," zei hy verrukt.
Ja, inderdaad, het was prachtig licht. Een
licht dat me het leven redde.
In tegenstelling tot de oude wereld heeft men
in Noord-Amerika buitengewoon weinig cultuur
resten gevonden. Men nam daarom vroeger aan,
dat het land eerst in betrekkelijk late tydper-
ken voor de menschheid ontsloten werd. Afge
zien van de resten, die in de Middel-Ameri-
kaansche staten getuigen van volken, die reeds
op een merkwaardig hooge trap van beschaving
stonden, vond men in Noord-Amerika buiten
oud-Indiaansche totemen en overblijfselen van
bouwwerken, slechts getuigenissen van het geo
logische verleden van het land-
Daarom moet een vondst, die in den staat
Origon aan het Countymeer gedaan werd, als
van zeer byzondere beteekenis worden be
schouwd. Dit meer, welks oever aan de eene
zyde door bazaltklippen gevormd wordt, die
boven het water uitsteken, heeft, in deze klip
pen verscholen, een aantal plaatsen die slechts
zeer moeilyk toegankelyk zyn en van het land
in het geheel niet kunnen worden bereikt. Een
onderzoek van de klippen door den ethnoloog
der universiteit van Origon, dr. Cressmann
leidde tot de ontdekking van praehistorische
rotsinschriften, die in de mylen ver het meer
begrenzende klippen overal te vinden waren. Op
een plaats vond men zoowaar teekeningen, die
met een scherpe griffel in de rots waren aan
gebracht en met verf waren gekleurd. De an
dere inschriften, welker inhoud voorloopig nog
onbekend is, getuigen van de vroegere aanwezig
heid van praehistorische volksstammen, die na
het binnendringen van Aziatische stammen in
het land gekomen moeten zyn. Men weet, dat
Christoph Columbus Amerika slechts opnieuw
ontdekt heeft, want oude Noorsche volkssagen
bevatten de geschiedenis van een heldentocht
naar een ver in het Westen gelegen groot con
tinent. Zoo zyn zonder twyfel de Vikingers
reeds vroegtydig over IJsland en Zuid-Groen
land ook in het yzige Noorden van het Ameri-
kaansche werelddeel binnengedrongen. Deze
feiten zijn echter in een ondoordringbaar duis
ter gehuld en eerst verdere onderzoekingen zul
len wellicht even toevallig als die in Origon be
wijsstukken leveren voor de voorgeschiedenis
der menschheid in Amerika.
„Was het werkehjk alleen maar dwaasheid,
Mary? Heb je je niets anders te verwyten? Be
stond er heelemaal geen medeplichtigheid tus
schen jullie beiden? Heb je alleen maar je plaats
in je ooms testament willen behouden, op ge
vaar af myn hart te breken? Ben je werkelyk
heelemaal onschuldig? Antwoord mij."
Hy legde zijn hand op haar hoofd, boog het
achterover en keek recht in de oogen van zyn
vrouw: toen, zonder iets te zeggen, trok hy haar
zachtjes tegen zyn borst, keek langzaam om
zich heen en zei:
„Zy is onschuldig."
Mary maakte zich los uit zyn omarming om
hem beter te kunnen zien en riep uit:
„En dat is de man, met wien ik gespeeld heb,
dien ik gekweld heb. Met hem ben ik getrouwd,
om hem te verloochenen en in den steek te
laten! Henry, geloof Je dat ik onschuldig ben,
niettegenstaande alles wat je gezien en gehoord
hebt, niettegenstaande de woorden van dezen
ongelukkige? Zul je den brief kunnen vergeten,
dien ik je op den ochtend na den moord schreef
en waarin ik je smeekte om weg te gaan met
het oog op het gevaar dat ik liep en dat door de
kleinste onvoorzichtigheid doodelyk kon wor
den? Wil je voor God en de menschen verklaren
dat ik onschuldig ben?"
„Ja," antwoordde Claverlng eenvoudig.
Eem groote vreugde stond op Mary's gelaat te
lezen.
„Ik hoop dat de hemel mij vergeeft, dat ik
zoo'n nobel mensch heb later. ïyden. Wacnt," zei
zy, toen zij zag dat haar man wilde spreken.
„Eer je my nog meer bewyzen van je edelmoe
digheid geeft, wil ik je toonen hoe ik werkelyk
ben. Dan zul je de vrouw kennen, die je tot je
echtgenoote gekozen hebt. Mynheer Raymond,"
voor het eerst wendde zy zich naar my toe, „toen
u in mijn belang (dat geloof ik zeker, hoewel
die man beweert dat het niet zoo is) er op aan
drong, dat ik alles zou zeggen wat ik over den
moord wist, deed ik het niet, omdat ik vreesde
dat men my zou verdenken. Immers, zelfs
Eleonore en dat was myn grootste verdriet
dacht dat ik schuldig was. zy had daarvoor de
volgende redenen: zy had een enveloppe, ge
richt aan ooms notaris, onder het ïyk van myn
oom gevonden, waaruit zij besloot, dat deze den
notaris verzocht had, het testament te veran
deren en haar de sommen te schenken, die hy
oorspronkelyk aan my vermaakt had; vervol
gens had zij my hoewel ik het ontkende
op den avond van den moord naar beneden
hooren gaan. Maar dit was nog niet alles: in
mijn kamer had zy den sleutel van de studeer
kamer op den vloer gevonden en fragmenten
van Clavering's brief werden in den haard ont
dekt. Tenslotte had zy mij den zakdoek, die
later by het onderzoek, bevlekt met revolver-
vuil, voor den dag kwam, uit de linnenmand
zien nemen. Ik kon niets ophelderen. Er was
een net om my heen gespannen en zocdra ik
my trachtte te bewegen, raakte ik er steeds meer
in verward. Ik wist dat ik onschuldig was, maar
als ik er niet eens in slaagde om iemand die my
liefhad te overtuigen, hoe zou het dan mogelijk
geweest zyn, my voor den coroner en in de oogen
van het publiek vrij te pleiten? Ja, vrees voor
schande en angst voor de gevolgen van myn
bekentenis hielden myn lippen gesloten. Maar
één keer heb ik geaarzeld; dat was in den loop
van ons laatste gesprek, toen u, niettegenstaande
den schyn. in de onschuld van Eleonore bleef
gelooven. Toen kwam het by my op, dat u ook
aan myn onschuld zou gelooven als ik u alles
vertelde. Maar de komst van Claverlng belette
het my. Ik stelde my voor, wat mijn toekomst
zou zyn, geschandvlekt door verdenking, en in-
plaats van toe te geven aan deze goede ingeving,
dreigde ik myn echtgenoot, dat ik ons huwelyk
zou ontkennen, als hy niet oogenblikkeiyk weg
ging tot alle gevaar voorby was. Zoo ontving ik
hem, na een jaar afwezigheid, waarvan elke
minuut voor hem een marteling was. Maar hy
vergeeft het myik zie het in zyn oogen, ik hoor
het aan zyn stem. En u, o, als u later zult ver
geten hebben hoe myn laffe vrees Eleonore heeft
doen lyden, en als de verwezeniyking van een
zoete hoop uw hart verzacht heeft, denk dan
niet al te slecht over my.
Wat dien man betreft, het is een marteling
voor my, met hem in dezelfde kamer te staan.
Laat hem spreken en verklaren, of ik ooit door
een blik of een woord heb te kennen gegeven,
dat ik zijn liefde had begrepen, laat staan, dat
ik haar beantwoordde."
„Waarom vraag je dat nog," hijgde Harwell.
„Zie je dan niet dat juist je onverschilligheid
my gek heeft gemaakt? Ik was dag in dag uit
in je nabyheid, volgde in myn gedachten al je
bewegingen, ik sliep met je onder één dak en at
met je aan één tafel. En dat alles, zonder dat je
my met een blik verwaardigde. Myn leven was
een hel! Ik was vastbesloten, dat je zoudt weten
wie ik was en hoe ik je beminde, al ging ik er
door naar de hel. En nu weet je het. Nu voel je
het. Ontvlucht my, zoek bescherming by je
echtgenoot, nooit zul je de liefde van Trueman
Harwell vergeten! Nooit zul je vergeten, dat
liefde, brandende liefde voor jouw schoonheid
mij dien nacht in je ooms kamer voerde en my
de kracht verleende om den trekker over te ha
len, waardoor 't vermogen, dat je zoo begeerde
in je schoot viel. Ja, al het geld herinnert je
aan my, alle diamanten die op je trotsche
voorhoofd schitteren, zullen je myn naam in de
ooren schreeuwen! Praal, luxe, rijkdom, dat alles
zul je hebben. Maar zoolang het goud zijn glans
zal behouden, zul je denken aan den man die het
je verschaft heeft!"
Er kwam een duivelsch licht in zyn oogen en
met een triomfanteiyken blik wilde hij het ver
trek verlaten. Maar Mary, de emoties die haar
bestormden beheerschend, versperde hem den
weg en zei:
„Neen, Trueman Harwell, dien laatsten troost
gun ik je zelfs niet. De rijkdom, dien ik op zoo'n
manier verkregen heb, zou een marteling voor
mij zyn. Ik wil dat geld niet hebben. Vanaf
dezen dag bezit Mary Clavering alleen wat zy
krijgt van haar man, van den man, dien zy zoo
lang en lafhartig heeft verloochend!"
Toen rukte zy haar sieraden af en wierp ze
voor de voeten van den ongelukkige.
Dit was het einde. Harwell stootte een kreet
uit, die niets menschelijks meer had. Zijn waan
zinnige oogen stonden wyd open en hij kryschte:
„Ik heb mijn ziel aan de hel verkocht voor
een schim! Voor een schim!"
„U kunt mij gelukwenschen, mynheer Ray
mond, dat is het mooiste, wat ik ooit gepres
teerd heb."
Verrast keek ik in het stralende gezicht van
Gryce.
„Wat bedoelt u?" vroeg ik. „Had u dit alles zoo
voorbereid?"
„Wis en waarachtig!" Wy kunnen elkaar de
hand reiken, mynheer Raymond. In myn heeie
loopbaan heb ik geen beter eind van een slech
ter stuk meegemaakt."
Wij drukten elkaar warm en krachtig de hand.
Toen vroeg ik hem, of hij my alles zou willen
uitleggen.
„Er was een ding," zoo begon hy, „dat my al
tijd dwars heeft gezeten, zelfs op het oogenblik,
dat ik Mary Leavenworth het sterkst verdacht.
Dat was het schoonmaken van de revolver. Kunt
u zich voorstellen, dat een vrouw een revolver
schoonmaakt, zelfs als zy weet hoe het moet?
Neen, nietwaar? Zy kan het wapen afschieten,
maar daarna zal zy het zeker niet schoonmaken.
Daarom heb ik dan ook geaarzeld, zelfs toen ik
op het punt stond, haar te arresteeren. De ke
ten was wel volledig, maar een van de schakels
hoorde er niet in. Ik besloot dus, juffrouw Mary
nog een kans te geven. Ik waarschuwde Clave
ring en Harwell twee lieden die ik niet in het
minst verdacht, maar die de eenigen waren, be
halve zijzelf, die de misdaad zouden hebben
kunnen begaan dat ik den moordenaar van
mynheer Leavenworth had ontdekt en dat ik
hem in myn huis zou arresteeren. Ik vroeg of
zij zyn bekentenis zouden willen hooren. Ik was
er zeker van, dat zy aan mijn uitnoodiging ge
hoor zouden geven en ik liet hen ieder op een
ander uur hierheen komen. Verborg hen ieder
in een apart vertrek, waar u hen ook uit zag ko
men. Ik was er zeker van dat, als een van hen
de misdaad begaan had, hy er toe gedreven was
uit liefde voor Mary Leavenworth. Ik hoopte dat
de schuldige zich zou verraden als hy tegen haar
'n gemotiveerde beschuldiging zou hooren uiten
en zou vernemen, dat zy in hechtenis dreigde
te worden genomen. Ik had niet veel hoop dat
het zou lukken en ik verwachtte heelemaal niet,
dat Harwell zich zou aangeven.... Maar, mijn
heer Raymond, men is nooit te oud om te
leeren!"
VIJFDE HOOFDSTUK
De Bekentenis
Ik ben geen slecht mensch, ik heb alleen een
heftig karakter. Liefde en haat. jaloezie en
wraakzucht, alle hartstochten zyn by my sterk
ontwikkeld. Zy gelijken op slangen, die rustig
en stil ineengekronkeld liggen maar wanneer zy
geprikkeld worden heftig en doodelyk zyn in
aanval. Zy die my het best kennen, zelfs myn
moeder, weten daar niets van. Hoe vaak heeft
zij niet gezegd: „Als Trueman maar een beetje
meer gevoel had! Was hij toch maar niet zoo
onverschillig!"
Op school begreep niemand myn karakter.
Men dacht dat ik zachtaardig was en noemde
my „de sukkel." Deze reputatie hield drie jaar.
Maar op een goeden dag werd het my te mach
tig. Ik koos den belhamel uit, wierp hem op den
grond en trapte hem waar ik hem raken kon.
Vóór dit gevecht had hy een aardig gezicht,
maar daarnaMen noemde mij niet meer „de
sukkel."
ger, van meening zouden veranderen. Eigenlyk
kon het oordeel van ie menschen mij weinig
schelen daar ik van niemand hield, niet eens
van myzelf. Mijn leven was doelloos; ik be
schouwde het als een groote dorre vlakte, waar
ik doorheen moest. Dit zou zoo zyn doorgegaan
in zyn wanhopige eentonigheid, als ik niet op
een goeden dag Mary Leavenworth had ont
moet.
Toen ik negen maanden geleden myn betrek
king opgaf, om mynheer Leavenworth als secre
taris te helpen, ontvlamde er in mij een vuur,
dat niet zal dooven voor het einde van myn
dagen.
Wat was zij mooi! Den eersten avond, dat ik
mynheer Leavenworth naar het salon' volgde,
had ik er, toen ik die heeriyke vrouw zag, een
voorgevoel van, wat de toekomst zou brengen
als ik haar niet ontvluchtte. Zij was altijd even
trotsch en verwaardigde my nauwelijks met
een blik. Maar dat kon my niet schelen. Ik was
gelukkig, omdat ik in haar omgeving kon leven
en van uit de verte haar schoonheid mocht be
wonderen.
Het was voor my een onuitsprekelyke vreugde,
haar te bestudeeren, uur voor uur, dag voor dag,
haar te zien glimlachen, het hoofd te zien om
draaien of de oogen te zien opslaan. Ik wilde
my doordringen van haar schoonheid om haar
geheel in my op te nemen, om haar nooit te ver
geten. Ik zag heel goed in, dat zy zich nooit
met my zou inlaten, of Ik moest haar op de een
of andere manier de baas zien te worden. Deze
gedachte nam steeds vaster vorm aan.
Ondertusschen hielp ik mynheer Leaven
worth, en myn werk beviel hem. Juffrouw Eleo
nore behandelde mij altijd minzaam, niet fami
liaar, maar vol goedheid; niet als een vreemde,
maar als een gast, dien zy eiken dag aan tafel
ontmoette en die haar niet erg gelukkig leek.
(Wordt vervolgd)