Nieuwe verschijningen?
Prikkeldraad
Maria te Etikhoven
Nivelleering?
Verschuiving
Zooals het niet
moet!
Tragisch ongeluk
Jongen vermoord?
GROOTE VUURZEE TE
ZAANDAM
DONDERDAG 9 NOVEMBER
BADENSCHE KLEEDERDRACHTEN
Op een kanaal in de Wieringer-
meer sloeg een vlot met
arbeiders om
2 mannen verdronken
Audiëntie
Ketelhuis van de houtzagerij
„De Engelgeheel
uitgebrand
DE ONGEREGELDHEDEN TE
BARSINGERHORN
Een drietal personen aangehouden
Credietvoorziening voor den
Middenstand
Zal 't helpen
DE BERGING VAN HET
„LUTINE"-GOUD
Concessie voor één jaar verlengd
VOOR HET CADEAUSTELSEL
Een verbod zal o.m. de werk
loosheid vermeerderen
Geen bedrijfsstagnatie
KAPELAAN J. J. HOUDIJK t
Zijn zeventien-jarige vriend als
de vermoedelijke dader
gearresteerd
Uden in opschudding
Onder groote belangstelling werd door de Badensche Vereeniging te Berlijn een klee
derdracht en j eest gehouden, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de slacht
offers van den grooten brand, die onlangs het dorp Oechelbroun in de asch legde.
Op 29 November a.s. zal hes precies
een jaar geleden zijn, dat de kinderen
Voisin en Degeimbre in den tuin der
zusters van de christelijke leering te Beau-
raing voor het eerst de verschijning waar
namen, die zij meenden te mogen vereen
zelvigen met de Heilige Maagd. Sedert dien
is Beauraing een pelgrimsoord geworden, en
men is er van plan, den eersten verjaardag
der verschijningen te vieren door de op
richting van een reusachtig Maria-beeld. Er
zal een basiliek worden gebouwd. Men ver
wacht dus, dat Bauraing als bedevaarts
plaats aantrekkingskracht zal blijven uit
oefenen op het katholieke volk. De gronden
dier verwachting hebben wij naar best ver
mogen onderzocht met behulp van het
voorradige materiaal en van de bestaande,
reeds zeer uitgebreide literatuur.
Daar is meer gebeurd sedert de eerste
feiten te Beauraing. Geheel het jaar is Bel
gië in al zijn deelen vervuld geweest van
wondergeruchten. Wij hebben er bericht
van uitgebracht en herhalen dus alleen om
wille der overzichtelijkheid de belangrijkste
datums:
29 Nov. 19323 Januari 1933: „Verschij
ningen" aan de kinderen Voisin en Degeim
bre te Beauraing in het bisdom Namen.
15 Januari2 Maart: „Verschijningen"
aan Marietje Béco te Banneux in het bis
dom Luik.
17 Mei en 19 Mei: „Verschijningen" dei-
Heilige Familie met Maria als woordvoerd-
ster aan een bejaarde vrouw te Tweebeek
in het aartsbisdom Mechelen.
11 Juni15 Augustus: „Verschijningen"
aan Tilman Cöme te Beauraing.
56 Augustus: „Verschijningen" aan Ge-
rad Backx, Rector Stubbe, aalmoezenier
Blondeel en andere volwassenen te Beau
raing.
Sedert 4 Augustus: „Verschijningen" aan
Leonie van Dijck, verlaten echtgenoote van
zekeren De Spieleer te Onkerzele in het
bisdom Gent.
2324 Augustus: „Verschijningen" aan
talrijke personen te Rochefort.
Inmiddels schijnt vast te staan, dat de
laatstgenoemde waarnemingen, te Roche
fort dus, berusten op een moedwillig bedrog,
door het R.K. dagblad „De Standaard" op
rekening gesteld van het socialistische
dagblad „Le Peuple".
De lijst, die overblijft is merkwaardig ge
noeg! Als men bedenkt, dat de feitenreeks
te Onkerzele nog niet beëindigd is, kan men
concludeeren, dat vrijwel het geheele jaar
gevuld is geweest met „verschijningen".
Thans moeten wij een nieuwe reeks toe
voegen aan de reeds door ons beschreven
groepen. Tevoren maken wij nog eens het
voorbehoud, reeds zoo nadrukkelijk gemaakt
voor Onkerzele, waar de gebeurtenissen
voortduren zonder een meer aannemelijk
karakter te vertoonen. De meest waarschijn
lijke veronderstelling lijkt ons die van een
„zielkundige besmetting" der „zieners". Ook
na de feiten te Lourdes en te Pontmain
doken allentwege visionnairen op. Zulk een
besmetting is dus niet nieuw en ook niet
specifiek Belgisch.
De nieuwe feiten, die aanspraak maken
op de openbare aandacht, doen zich voor te
Etikhove, een dorpje van ruim tweeduizend
inwoners in de nabijheid van Oudenaarde.
Vrijwel alle bewoners zijn van huis uit ka
tholiek. Hun gezondheid moet dus afgelezen
worden uit de politieke verhoudingen, die te
Etikhove gunstig zijn voor een gematigd
neutraal liberalisme. In dien zin wordt de
gemeente n-L bestuurd.
Te Etikhove woont zekere Omer Eene
man, oud 35 jaar, vijf jaar geleden
gehuwd met een juffrouw van Overmeire,
vader van twee kinderen, die zijn brood
verdient als huisschilder en zich vervolgens
verdiensten verwerft als kerkzanger en har-
monika-speler bij plechtige gelegenheden.
Het dagblad „De Standaard" stelde vast,
dat Omer Eeneman een goeden eetlust heeft,
„geenen kwezelaar" is en in den volksmond
bekend staat als „Omer Gosseye". Deze ge
gevens lijken ons onvoldoende om er uit te
besluiten tot de betrouwbaarheid of onbe
trouwbaarheid van eens menschen inborst
of uitspraken. Overigens zijn de gegevens
schilderachtig.
Sedert Maandag 9 October meent Omer
Eeneman verschijningen waar te nemen van
de Heilige Maagd boven een haag van het
landgoed „Het Verbrand Hof", toebehoo-
rend aan den heer Blomme, burgemeester
der gemeente, die het verhuurde aan de
familie Opsomer. Bijna dagelijks doen de
verschijningen zich voor tusschen 7 en 9
uur in den avond. In de eerste dagen werd
de man door „een sterke gewaarwording"
naar de plaats der verschijningen gedre
ven, ofschoon hij niet van plan was, er heen
te gaan. Ook geloofde hij tevoren niet aan
de bovennatuurlijke herkomst der verschij
ningen te Beauraing, Banneux en Onker
zele. Hoe de feiten zich voordoen, verhaalt
„De Standaard" als volgt:
„Even vóór 8 uur telt de polsslag nog 80
Een weinig later wordt Omer stilaan on
rustig. „Ja, 't zal weer zoo zijn!" zucht hij.
Hij begint verdwaald te kijken, alhoewel
we er nog wel een glimlach uit krijgen.
Zijn antwoorden zijn met „ja" of „neen".
Hij draait en wringt, hij beeft en zucht,
hij begint te zweeten, hij krijgt zelfs kou,
en trekt een vest aan, daarna een hals
doek..
Hij heeft te 8 u. 20 zoo maar 98 pols
slag! Wat later zelfs 102. Hij wordt blee-
ker en krijgt een verdwaasd uitzicht. De
dokters trachten hem langer te doen blij
ven. Zijn vrouw wil hem naar bed bren
gen. Een paar keeren vraagt hij aan vrien
den om te mogen vertrekken. Eindelijk te 8
u. 35, staat hij op en vertrekt naar de
voordeur doorheen den schilderwinkel,
voorafgegaan door politie en gendarmen,
gevolgd door zijn weenende vrouw, doch
ters, reporters, enz-, die zich mits veel ge-
hots en gebots een weg kunnen banen door
de 5-6.000 koppige menigte, die er ook
dichtbij zijn wil.
Een veertigtal meters verder, schuins over
de straat, vóór de haag van den hof waar
de verschijning plaats heeft, valt Omer op
de knieën en bidt met heldere stem vijf
Onze Vaders en vijf Weesgegroeten. Na
het Glorie zij den Vader valt hij in ver
rukking of bezwijming, doch blijft stok
stijf. Het dozijn veldwachters en gendar
men hebben veel moeite om het volk op
afstand te houden."
De „verschijning" spreekt met Omer Ee
neman. Een dier dialogen geven wij hier
letterlijk weer. Dit gesprek is gevoerd op
Zaterdag 14 October j.l.:
Ziener: Zijt gij wel O. L. Vrouw?
Verschijning: Ja, ik ben de Moeder van
Jezus Christus. Hebt ge wel aan het volk
gezegd dat het van Zondag af zooveel mo
gelijk zou biechten en communiceer en?
Z.: Ja, ik heb het reeds gezegd, ik zal
het herhalen en ik zal zelf ook gaan.
V.- Gij zult aan uw priesters zeggen dat
ze zooveel mogelijk de zondaars bekeeren.
Z.: Ja, ik zal het aan mijn priesters zeg
gen.
Daarna zegende de verschijning het volk
en ze verdwenen."
Een wetenschappelijk onderzoek zou hier
zeer gewenscht zijn; het schijnt, dat ook de
betrokken „visionnair" er naar verlangt.
Maandag 9 October, de eerste dag der z.g.
„verschijningen" was de dag van den be
kenden „sterrenregen" en er is verband
tusschen het een en ander. Dit stemt ons
uiterst sceptisch tegenover de gebeurtenis
sen.
Op Zondag 29 October was de volkstoe
loop gestegen tot 30.000 menschen. Er wer
den wonderbare genezingen verwacht, doch
er gebeurde niets van dezen aard. Wel nam
Omer Eeneman wederom de „verschijning"
waar, die het volk zegende. Na deze waar
neming was de man lichamelijk geheel uit
geput, zooals gewoonlijk na zijn visioenen.
Zijn reactie op zinnelijke prikkels is tijdens
den extatischen toestand sterk verminderd:
hij voelt geen prik, die hem in armen of
kaken wordt toegebracht; wel knipperen
zijn oogen voor een plotselinge, schelle be
lichting.
Evenals in het geval van Leonie van Dijck
te Onkerzele, speelt de mentaliteit van het
dorp een vrij groote rol in de mededeelin-
gen van den „ziener", die echter minder
bevelend schijnt op te treden dan deze
vrouw. Zoolang een ernstig onderzoek niet
komt tot meer betrouwbare resultaten,
meenen wij de gebeurtenissen te mogen be
schouwen als zuiver natuurlijke gevolgen
van den psychischen indruk, door de ge
ruchten uit Beauraing teweeggebracht. Het
zij een zekere graad van overigens onschul
dige hysterie, die wij aanwezig veronder
stellen bij vrouw van Dijck, hetzij eenig an
der zelfbedrog, zal, dunkt ons, niet vreemd
zijn aan den oorsprong der verschijnselen.
Veel belang hechten wij voorloopig dan ook
niet aan de zaak, al trekt zij nieuwsgieri
gen genoeg om in aanmerking te komen
van de ietwat breedvoerige vermelding die
wij gaven. w. A.—s.
Over het algemeen kiesrecht wor
den tegenwoordig weer harde noten ge
kraakt.
Het wordt nog niet voor het ontstaan der
wereld-crisis aansprakelijk gesteld, maai
men rakelt toch met zeker welbehagen
allerlei oude grieven en bezwaren op.
Een dier bezwaren is, dat het veel te ni-
velleerend werkt, geen rekening houdt met
de verschillen, die nu eenmaal tusschen
de menschen bestaan, en den ontwikkelden
burger op één lijn plaatst met den onont-
wikkelden, met den minst ontwikkelden
zelfs.
Zij brengen immers ieder slechts één stem
uit!
En is het niet onredelijk, dat de man van
kennis en kunde, de man, die tot oordeelen
over 's lands zaken bevoegd mag worden
geacht, gelijk gesteld wordt met den mede
burger, bij wien deze bevoegdheid in veel
mindere mate aanwezig is?
Nieuw is, gelijk gezegd, ook deze grief
niet.
Men heeft ze reeds uit den treure kun
nen vernemen in de jaren, dat er nog hevig
over de invoering van het A. K. werd ge
streden en Borgesius ter wille der liberale
eenheid het fameuze blanco-artikel uitvond.
Echter is ook hier meer schijn, dan wer
kelijkheid.
Want dat er tengevolge van het algemeen
kiesrecht geen verschil meer tusschen meer
en minder ontwikkelden zou overblijven,
wat het oefenen van invloed op het staats
leven betreft, is volkomen in strijd met de
werkelijkheid.
Ons land kent gelukkig weinig analpha-
beten meer. Maar volgt daaruit, dat allen,
die lezen en schrijven kunnen, nu ook lei
ding vermogen te geven?
Het lijkt er niet op.
Dit is enkel bij de meer onderlegden en
de meer begaafden het geval, en daardoor
gaat van deze laatsten een invloed uit, wel
ken de man in de straat nimmer, of slechts
bij hooge uitzondering zal kunnen doen
gelden.
De gelijkheid, welke het algemeen kies
recht schept, bestaat slechts voor een be
paalde handeling op een bepaalden dag, om
de zooveel jaar.
En nu moge dit een belangrijke hande
ling en een gewichtige dag zijn, een verkie
zing pleegt toch ook te worden voorbe
reid, en dat allen bij die voorbereiding
over eenzelfde mate van invloed beschik
ken, zal wel niemand volhouden.
Evenmin als men kan betwisten, dat er
buiten het kiesrecht nog tal van andere
middelen en factoren bestaan, welke de zoo
gevreesde en hevig uitgekreten nivelleering
vrijwel geheel tot een denkbeeldig ding
maken.
P. S.
De commissie, in de S. D. A. P. in
gesteld, om van advies te dienen over de
vraag of en zoo ja, welke veranderingen er
moesten worden aangebracht in program,
besluiten en tactiek der partij, heeft gecon
cludeerd, dat voor een algemeene herziening
van het program het oogenblik noch ge
komen noch geschikt is, en dat ook van een
gedeeltelijke herziening thans geen heil
valt te verwachten.
Beteekent dit echter, dat er, naar het
eenparig oordeel der commissie, niets ver
anderd moet worden in de partij?
Allerminst.
Trouwens, er is reeds veel veranderd in
de S. D. A. P., het ongewijzigd program ten
spijt.
En die verandering komt in dit rapport
vooral tot uiting in de passages welke han
delen over het Koningschap en over de ver
houding tusschen kiezer en gekozene.
Wie zich herinnert, hoe in vroeger tijd
over het koningschap werd gesproken en
geschreven van sociaal-democratische zijde,
en thans kennis neemt van hetgeen het
rapport te lezen geeft, ontwaart een he
melsbreed verschil.
En niet minder merkwaardig is de ver
schuiving, welke zich in de hoogere regio
nen der S. D. A. P. blijkt te hebben voltrok
ken ten aanzien der verhouding tusschen
kiezer en gekozene.
Wel liepen in de commissie de meeningen
nog uiteen over de vraag, of de organisa
ties, die raadsleden tot aftreden hebben ge
dwongen, daarmee goed hebben gehandeld,
maar het bindend mandaat voor de gekoze
nen werd afgekeurd en slechts het geven
van een advies geoorloofd geacht, met de
bijvoeging, dat het ernstig dient te zijn
overwogen, en niet gepaard mag gaan mei
bedreigingen, of waarschuwingen, die er
het karakter van een gebod aan zouden
geven.
Dit is duidelijk, en de partijgenooten in
Amsterdam, Zaandam enz. kunnen het zich
voor gezegd houden.
Het „mandaï impératif" wordt formeel
en feitelijk prijs gegeven.
Het begon al te lastig te worden in dit
kenteringsgetij.
Maar of daarmee het gros, of zelfs maai
de meerderheid der partij zal instem
men?.
P. S.
Dezer dagen zagen we een oproep tot een
vergadering in het Zuiden van ons land,
(zooals er blijkbaar meer worden ge
houden) waarin werd medegedeeld, dat een
landbouwleeraar een lezing zou houden over:
„Wat moet de boer doen om zooveel mogelijk
van den regeeringssteun te profiteeren in de
toekomst". De regeeringssteun is er, naar onze
meening, om den boer over een paar moeilijke
jaren heen te helpen. Hoe eerder de steun dus
vervallen, hoe beter het is. Hiertoe is het
noodig dat de boer begint met zijn bedrijf zoo
danig in te richten, dat het zooveel mogelijk
zijn eigen lasten dragen kan, geheel in den
geest van de regeering, die door teeltbeper
king en door omzetting van bedrijven poogt
te komen tot een gezonden economischen toe
stand. Gaan thans officieele personen, die door
het rijk gesalarieerd worden de boeren voor
lichten in een richting, die uitloopt uit het
zooveel mogelijk verzamelen van steun, dan
zijn we op den verkeerden weg.
Daarom meenen we tegen een dergelijke
voorlichting te moeten waarschuwen, want zóó
moet het niet, willen we door de moeilijkhe
den heen komen.
Heden is in den vroegen morgen een droevig
ongeval in den Wieringermeer gebeurd.
De arbeiders uit Barsingerhorn en Midden-
meer moeten per vlot een der kanalen overste
ken en in den regel gaan op dat vlot, dat aan
stonds door een brug zal worden vervangen,
zooveel mogelijk arbeiders. Toen het vanmorgen
nog duister was, is dit vlot door onbekende oor
zaak gekanteld en geraakten vier arbeiders in
het water. Een arbeider wist zich aan het vlot
vast te klampen, een tweede werd gered, doch
twee arbeiders ,ijn verdronken. Dit zijn Potter
uit Middenmeer en Mandemaker uit Barsinger
horn.
De politie uit Medemblik en Midenmeer stel
len een onderzoek in.
De gewone audiëntie van den Minister van
Financiën zal op Maandag 13 November niet
plaats hebben.
Hedennacht is in den ouderdom van 38 jaar
plotseling overleden de Weleerw. heer kapelaan
J. J. Houdijk, sedert acht jaar werkzaam in
de parochie van den H. Laurentius te Heems
kerk.
Woensdagavond toen hij zich te ruste be
gaf, voelde Z.Eerw. zich reeds eenigszins onwel.
Na'de patronaatsbijeenkomst was hij door een
der bestuursleden naar de pastorie gebracht
Z.Eerw. heeft zich blijkbaar onmiddellijk te bed
begeven, althans toen men het overlijden in
den nanacht bemerkte, was het licht op
Z.Eerw.'s kamer nog ontstoken.
Jacobus Joannes Houdijk werd te Haastrecht
geboren 26 Mei 1892 en priester gewijd 15 Augus
tus 1918.
Achtereenvolgens werd hij kapelaan benoemd
te Maassluis 12 October 1918; te Rotterdam (H.
Mart. v. Gorcum) 13 Aug. 1921, en te Heemskerk
14 Augustus 1926.
deaustelsel en de groote gevaren verbonden aan
een verbod daarvan werden uiteengezet.
O.m. werd als argument aangevoerd, dat een
verbod van het geven van cadeaux de werk
loosheid zou vermeerderen.
Afschaffing van het stelsel beteekent boven
dien, zoo werd betoogd, nadeel voor den mid
denstand.
In verband met de j.l. Zaterdag te Barsin
gerhorn (N. H.) plaats gehad hebbende onge
regeldheden, waarbij naar den burgemeester
met steenen werd gegooid, is de politie na een
uitgebreid onderzoek overgegaan tot arrestatie
van drie arbeiders, die verdacht worden zich
aan bovengenoemd delict te hebben schuldig
gemaakt.
Minister de Wilde heeft thans in een aan
de gemeentebesturen gerichte circulaire
openlijk geconstateerd, dat zich in den
afgeloopen zomer zoo waar! in het
strand- en badleven op vele plaatsen excessen
hebben geopenbaard, waartegen in het algemeen
onvoldoende is opgetreden: ofwel aan bestaan
de voorschriften werd niet of niet voldoende
de hand gehouden, ofwel men verzuimde de noo-
dige maatregelen te nemen.
Een ieder, die zich in den loop der
jaren wel eens op het strand waagde, had deze
conclusie reeds terstond dus ook reeds jaren
geleden kunnen maken; daar was geen
zomerseizoen 1933 voor noodig, noch ook een
verergering van het euvel in den vorm van z.g.
„natuurbaden", waarop de minister eens extra
de aandacht vestigt en waartegen hij een extra
waarschuwend woord laat klinken.
De ministerieele bevinding schijnt ons dan
ook rijkelijk vertraagd, al zijn we kennen
de het tempo, waarin hier te lande wettelijks
maatregelen getroffen of.... niet getroffen wor
den tegen maatschappelijke euvelen ook zéér
dankbaar en zéér voldaan, dat de minister in
de maand November van het jaar 1923 alsnog
tot de ontdekking komt, dat zich hier te lande
excessen in het strand- en badleven hebben
geopenbaard en dat er in het algemeen onvol
doende tegen opgetreden is.
Nu rijst echter de vraag, of de publicatie van
deze ministerieele constateeringen in een cir
culaire aan de gemeenten en het uitspreken van
een zeker ministerieel „vertrouwen" in de ge
meentebesturen behoorlijk hèlpen zal....
De minister „vertrouwt", dat de gemeentebe
sturen zich in het vervolg beter van hun taak
zullen kwijten en hjj geeft hun te verstaan, dat
zjj niet omwille van de „geldelijke voordeelen"
(b.v. bij de exploitatie van z.g. „natuurbaden")
excessen zullen dulden.
Zal de minister succes hebben met zijn ver
trouwen en met zijn zacht vermaan?
Sommige heeren gemeentebestuurders mogen
het ons niet ten kwade duiden, wanneer wij ons
daaromtrent niet volkomen gerust verklaren.
Wat is er ook van particuliere zijde, ook
van den kant der vereenigingen tot bestrijding
der openbare onzedelijkheid niet sinds jaar
en dag geijverd om de gemeentebesturen aan
hun plicht te herinneren, tot de uitvoering van
hun plicht te brengen?
En het resultaat?
Zie de ministerieele constateeringen van No
vember 1933!
De zaak is lang niet zoo eenvoudig als de
minister haar schijnt te beschouwen.
Hij heeft rekening te houden met drie kate-
gorieën van gemeentebestuurders:
le. dezulken, die de excessen niet zoo erg vin
den en zich treurig-principieel tegen zekere
onzedelijkheidsbestrijding verzetten, zich althans
uiterst laks daarbij gedragen;
2e. dezulken, die niets méér vreezen dan als
preutsch, kleinzielig, benepen aangezien te wor
den; en
3e. dezulken, die het materieele zw'aarder laten
wegen dan het geestelijke en het moreele.
Tegen al deze kategorieën, waarin natuurlijk
allerlei combinaties en nuances mogelijk zijn,
dient de strijd te worden aangebonden.
De strijd!
Men zij toch niet zoo naief, te meenen, dat
al deze gemeentebestuurders hun beproefde
„beginselen" zoo maar pardoes zullen laten
varen, omdat de minister zegt te „vertrouwen",
omdat hij een „waarschuwend woord" en een
„aanmaning" plaatst.
Wij vreezen, dat de minister met ónderen aan
drang zal moeten komen om eindelijk eens al
thans iets in de goede richting te bereiken.
naar een crisisbureau moet worden verwezen.
Heeft deze niet evenzeer als de andere maat
schappelijke groepen recht op hulp van Regee-
ringszjjde? Onmiskenbaar is deze laatste noodig
wil een groote groep der bevolking niet ten
gronde worden gericht.
Wat de Middenstand allereerst van noode
heeft, is een meer soepele wijze van crediet
voorziening.
Van de gewone banken kan niet verwacht
worden, dat zij in deze iets kunnen ondernemen.
Reeds eenmaal, in 1916, is de Regeering, op
initiatief van H.M. de Koningin in deze rich
ting werkzaam geweest. Toen is een garantie
regeling tot stand gekomen ten bate van den
kleinen Middenstand, die door de oorlogsom
standigheden was getroffen. Juist bij deze ge
legenheid heeft de Middenstand zijn levens
kracht getoond. Slechts een klein percentage
van het gewaarborgde bedrag is ten laste van
den Staat gekomen-
Ook thans is het, naar het oordeel der Kamer,
noodzakelijk, dat onverwijld met de instelling
van een dergelijke regeling een aanvang wordt
gemaakt.
Uiteraard zullen er verschillen moeten zijn
met de voorf aande regeling. De nooden zijn van
anderen aard, dan in de oorlogsjaren en de
groepen der credietbehoevenden zijn veel groo-
ter en van geheel ander karakter dan voorheen.
Het zijn nu niet als in 1916 uitsluitend de kleine
middenstanders, die geholpen moeten worden,
maar ook de grootere. Daarom zal het ook on-
gewenscht zijn, de bedragen der credieten tot
b.v. 1000 te beperken. Breede lagen van den
winkeldrfjvenden en industrieelen Middenstand
moeten onder deze regeling kunnen vallen en
het is daarom ook noodzakelijk, dat deze rege
ling over een veel grooter bedrag zal loopen
dan eertijds. Ook dan zal de Middenstand, ge
zien zijn beteekenis, relatief nog in veel mindere
mate dan de overige volksgroepen Overheids
steun ontvangen.
Daarbij dient voorop te worden gesteld, dat
het geenszins de bedoeling is aan iedereen, die
daaraan behoefte heeft en die heden ten dage
tot het groote leger van middenstanders be
hoort, steun te verleenen. Te velen hebben zich,
naar het oordeel onzer Kamer, de laatste jaren
bij den Middenstand gevoegd, die daarin in het
geheel niet thuis behooren. Het verleenen van
crediet zou dan ook beperkt moeten worden tot
diegenen, die kunnen aantoonen, dat ook in
dezen tijd hun bedrijf nog voldoende reden van
bestaan heeft en dat zij slechts door crisisom
standigheden in moeilijkheden zijn geraakt.
Immers, om den Middenstand weder gezond te
doen worden is het allereerst noodig, dat in de
gelederen van de Middenstanders een saneering
plaats vindt en er zorg voor wordt gedrage
dat diegenen, die daarin ten onrechte heb1* u
plaats genomen, thans ook geen aanspraak op
steunverleening kunnen doen gelden.
In een deze week gehouden rede voor de „In
corporated Secretaries Association" te Londen
vermeldde de president-commissaris van Lloyds,
sir Peroy Mac Kinnon, dat een nieuw contract
was aangegaan voor de berging van het goud
uit de „Lutine," welke in 1799 nabij Terschel
ling was vergaan, met ruim 1 millioen pond aan
gouden staven en 140000 pond aan gouden en
zilveren munten
Aan het eind van 1801 was 38.000 pond opge
haald, maar sedert 1861, toen opnieuw voor een
waarde van 44.000 pond werd geborgen, hebben
alle pogingen om meer van de goudschat terug
te winnen gefaald.
Het oude contract, dat met Nederlandsche
firma's voor de berging van de „Lutine-schat
was aangegaan, loopt af aan het eind van deze
maand, na 5 jaar van kracht te zijn geweest
en dezelfde firma's hebben een nieuwe licensie
gekregen om opnieuw 12 maanden te werken
Indien iets van de schat wordt teruggewon
nen, zal het in overleg met de „Corporation of
Lloyds" en de ondernemers worden verdeeld.
(Reuter)
Onder groote belangstelling uit verschillende
kringen van nijverheid en handel werd te
Utrecht een vergadering gehouden van den Ne-
derlandschen Bond voor Reclamebescherming,
waarin door Mr. P. C. Reeringh uit Nijmegen
voor leden en genoodigden een voord acht werd
gehouden, waarbij het goed recht van het ca-
De Kamer van Koophandel en Fabrieken voor
West-Friesland- heeft aan den Raad van Minis
ters een schrijven gericht omtrent de crediet
voorziening voor den Middenstand-
Tot de groepen, die in het maatschappelijk
leven zwaar getroffen worden door de crisis,
behoort, naar het oordeel van de Kamer van
Koophandel en Fabrieken voor West-Friesland,
de Middenstand.
De beteekenis van den Middenstand in het
maatschappelijk leven en zijn ontwikkeling mag
niet worden onderschat.
Men denke er niet te licht over. wat het
beteekenen zou, wanneer de Middenstand ten
onder ging.
De Overheid zou daarmede een steunpilaar
van haar financiën verliezen en talrijke public-
utility bedrijven zouden door het verscheiden
van den Middenstand in ongekende moeilijk
heden geraken.
Daarom is het, zoowel voor het land als voor
den Staat zelf van primair belang, dat de Mid
denstand blijft bestaan en zooveel mogelijk ge
legenheid tot ontwikkeling vindt.
Met bijzonder genoegen heeft de Kamer ken
nis genomen van datgene, wat de Regeering in
haar Memorie van Antwoord op het Voorloopig
Verslag der Tweede Kamer omtrent de Alge
meene Beschouwingen der Rijksbegrooting 1934
ten aanzien van Middenstandszorg heeft gezegd,
te meer omdat zij tot dusverre zoo weinig be
langstelling voor het lot van den Middenstand
heeft getoond-
De Middenstand wordt met ondergang be
dreigd en heeft hulp noodig. Bij duizenden win
keliers en kleine industrieën is de nood hoog
gestegen en wordt bij voortduring in een vrees
voor executie geleefd.
Nu moge het waar zijn, dat reeds in zekere
mate ook aan den Middenstand steun wordt
verleend door de fondsen, daartoe bijeenge
bracht door het Nationaal Crisis Comité, in
samenwerking met enkele Kamers van Koop
handel, maar een voldoende hulp is dit geens
zins. Te meer niet, omdat deze steun alleen
wordt gegeven aan de zeer kleine middenstan
ders en tot geringe bedragen, terwijl ook tal van
van groote geholpen moeten worden, hetgeen
geheel andere eischen stelt.
Daarbij rijst de vraag, of het juist is, dat een
middenstander, die in moeilijkheden verkeert,
Hedenmorgen te half vier brak te Zaandam
brand uit in de stoomhoutzagerij „De Engel",
van de firma E. van der Stadt en Zonen, ge
legen in het Westzijderveld, tegenover het
spoorwegstation. Toen de nachtwaker van den
daarnaast gevestigden houthandel van de firma
Dekker het onheil ontdekte door uitslaande
vlammen, werd in allerijl de brandweer ge
alarmeerd.
Doordat het fabrieksterrein door haar ligging
aan de overzijde van de spoorbaan voor de
spuit niet te bereiken was, duurde het wel een
kwartier vooraleer de strijd met de vuurzee kon
worden aangebonden.
Tot ver in den omtrek was de brand zicht
baar en door het fraaie weer bood het een
fantastisch schouwspel. Met behulp van onge
veer 750 M. slang, door deze onder de treinrails
en door slooten naar het terrein te leiden,
slaagde de brandweer, onder commandant H.
Visser er in, het eerst water te geven. Spoedig
volgde toen de drijvende spuit van den ge
meentelijken reinigingsdienst, later nog de mo
torspuit, die op een dekschuit geplaatst was en
op die manier de moeilijkheden had overwon
nen.
Het vuur bleek te woeden in het ketelhuis,
dat door branddeuren afgescheiden is van de
zagerij. Doordat deze branddeuren uitstekend
functionneerden. o.a. sloten een tweetal luiken
der deuren zich automatisch, bleef de brand tot
het ketelhuis beperkt.
Het vuur vond hier aanvankelijk gretig voed
sel in den aanwezigen voorraad olie en het was
een geluk, dat de veiligheidsklep van den ketel
in die geweldige vuurzee zoo goed werkte, waar
door gevaar van uit elkaar springen werd voor
komen.
Nadat het dak was ingestort, was de brand
weer te half 6 het vuur meester.
Omtrent de oorzaak tast men in het duister.
Het bedrijf, dat van 1771 dateert, kan, ondanks
den brand, ongestoord worden voortgezet. Ver
zekering dekt de schade.
Toen Woensdagmiddag de 14-jarige J. Lam-
mers, zoon van den directeur van de boterfa-
briek te Uden, na schooltijd niet op den ge
wonen tijd thuiskwam, werd hiernaar een on
derzoek ingesteld. Het bleek, dat de jongen op
het gewone uur van school was gegaan, doch
men wist niet waarheen. Toen men des avonds
nog niets van den jongeling had vernomen,
stelde men den marechaussee te Uden van het
geval in kennis die het onderzoek met kracht
voortzette. De geheele omgeving werd afge
zocht.
Des avonds om 10 uur vond men op het
erf van L. onder een grintmolen het lijk
van den 14-jarigen Lammers. De onmid
dellijk gewaarschuwde geneesheer, Dr. 1'pe
ters uit Uden kon slechts den dood consta-
teeren. De 17-jarige zoon van L. werd in
verhoor genomen met het gevolg, dat deze
jongeman in voorloopige hechtenis werd ge
plaatst op het gemeentehuis te Uden.
Het parket van 's-Hertogenbosch arriveerde
nog denzelfden avond. Het lijk werd in beslag
genomen en naar het gasthuis te Uden over
gebracht.
Omtrent de oorzaak van dit geval tast men
nog in het duister. Vermoed wordt, dat de bei
de jongelieden oneenigheid met elkaar heb
ben gekregen, ofschoon bekend was, dat beiden
goed met elkaar konden opschieten. Het on
derzoek wordt dienaangaande met kracht voort
gezet. Het vreeselijk gebeuren wekte begrijpe
lijk veel beroering.