Een Santerklaasvertellini
DE GELUKSVOGELS
'S STRA
FIG-B
IllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllEB
iiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii.!
F1G-A
HET UURTJE
JEUGD
Voor ieder, die over den naderenden
vijf December-avond niet erg gerust
is! Door Oom Toon
Eerlijk gezegd, is dit toch eigenlijk een
heel malle Sinterklaas-vertelling.
Stel je voor: het gaat over een Sin
terklaas, die niet alles wist, een Pieter
manknecht, die medelijden had met een
stouten jongen en 't verhaal speelt zich voor
namelijk af in de waschmand, die sedert
jaar en dag in 't schuurtje van mijn ouder
lijk huis stond!
Ieder zal 't met mij eens zijn, dat dit
alles heel ongewone dingen zijn. Maar luis
ter, hoe 't een met 't ander in verband
staat.
Er is mij altijd verteld, dat ik in mijn
Jeugd een echt ondeugende jongen ben ge
weest. Daar ben ik niet trotsch op; ik ver
tel 't alleen maar om eerlijk te zijn. Zoo
gebeurde het meer dan eens, dat ik school
moest blijven, omdat ik met papierproppen
door de klas had geschoten, omdat ik mijn
griffelkoker aan den staart van meester's
poes had gebonden, of omdat ik rupsen op
het hoofd van mijn voorbuurman had ge
zet. Twintigmaal had ik moeder beloofd,
beter mijn best te doen, en twintigmaal
vergat ik, kwajongen, die dure belofte weer.
Toen, 't was geloof ik eind October, moest
ik eens voor een heel zware misdaad (ik
had namelijk een handje zout in den inkt
koker van meester gestrooid) twee volle
uren schoolblijven. Dat was een geduchte
straf, zul je zeggen. Zeker, maar veel erger
was het, dat vader nog voor ik thuis kwam
ai door een brief van den onderwijzer oo
de hoogte was gesteld van het voorgeval
lene. Ik had 't in de gate zoodra ik thuis
de bal troj midden bi 't gezicht van
niemand anders dan meester zelf.
was. Vader keek stroef voor zich uit en
sprak geen woord tegen me. Hij was echt
boos. Na tafel nam hij me mee naar zijn
studeerkamer. Dat was altijd zijn gewoonte,
wanneer hij ons onder handen wilde ne
men. Daarom noemden we de studeerka
mer onder elkaar ook meestal het „kapit
telkamertje".
Ik moest in een grooten stoel bij de
schrijftafel gaan zitten, en vader nam te
genover mij plaats. Het viel me op, dat hij
veel vriendelijker was gaan kijken dan 'n
oogenblik tevoren. En inderdaad, het lesje
dat ik kreeg, viel heel erg mee. Dat waren
geen kwade groote woorden, dat was een
zachte, ernstige vermaning, die mij, laat ik
het eerlijk bekennen, de waterlanders in
de oogen brachten. Toen was het ijs heele-
maal gebroken. Vader stond op en kwam
op den rand van mijn leunstoel zitten.
„Luister," zei hij, „ik wil je helpen. Wan
neer je van nu tot aan St. Nicolaas geen
enkele maal behoeft school te blijven, be
loof ik je, aan St. Nicolaas een paar mooie
schaatsen voor je te vragen."
Nu moet je weten, dat een paar schaat
sen voor mij het toppunt van mijn wen-
schen beteekenden. Naar niets verlangde
ik zoo vurig als juist daarnaar. Bovendien
zag het er naar uit, dat wij een zwaren
winter zouden krijgen. Je snapt dus, hoe
blij ik was.
't Volgend oogenblik beloofde ik plechtig,
mijn uiterste best te doen, welke belofte
door een klinkenden kus bezegeld werd.
Toen kwam er een tijd aan, die voor mij
onbegrijpelijk moeilijk was. Geen grapje
meer durfde ik op school uit te halen; geen
rupsen, geen zand, geen propjes kwamen
mij meer in de handen. Ik werd ontstellend
braaf, tot algeheele verwondering van alle
klasgenooten, den meester aan het hoofd.
Deze kwam er tenslotte toe, op het eind der
Novembermaand de eerekaart voor 't beste
gedrag aan mij uit te reiken, wat mij tot
dan toe nog nooit was overkomen. In triomf
nam ik de kaart mee naar huis, waar va
der en moeder zich de oogen uitwreven,
toen ze 't zagen. Moeder vroeg mij zelf3
vol angst of ik soms ziek was.
Echter, ik was allerminst ziek, maar wist
vol te houden, vol te houden tot
't Was vijf December, de allerlaatste dag
van mijn proefperiode. Bij 't naar school
gaan des ochtends konden we de slee ge
bruiken, zóó dik lag de sneeuw. Het zag er
echter naar uit, of het sneeuwen afgeloo-
pen zou zijn. De effen grijze lucht van dsn
vorigen dag was 's nachts gebroken en ach
ter de steeds verder wegtrekkende sneeuw
wolken vertoonde zich een strak blauwe
vrieslucht. Je snapt, dat ik niet weinig ir.
mijn schik was, dien morgen. Ik waande
mijzelf al half <»n half op de ijsbaan, in het
bezit van een paar keurige schaatsen. Maar
onder de rekenles kregen we het voorspel
van het tragische gebeuren. Pietje Vos, 'n
klein gluiperig kereltje, dat naast mij in
dezelfde bank zat, schoof mij onder het
sommen maken geheimzinnig een papier
tje toe, waarop hij iets geschreven had. Ik
vermande mij enschoof 't ding weer
terug zonder 't gelezen te hebben. Opnieuw
echter waagde Pietje een kans en duwde
mij het stukje papier onder de neus. Dezen
keer meende ik te zien, dat hij er een
schaats op geteekend had! Niettemin kreeg
Pietje zijn briefje ongelezen terug. De ake
lige jongen scheen er echter zijn zinnen
op gezet te hebben, ons beiden dien dag
straf te bezorgen, want voor de derde maal
kfeeg ik het vodje onder de oogen. Toen
kon ik mij niet langer bedwingen, daar ik
duidelijk een paar schaatsen op het papier
geteekend zag. Daaronder had Vosje met
zijn onhandige hanepooten geschreven:
„Zoo'n paar schaatsen krijg ik vanavond
van Sinterklaas".
Op hetzelfde oogenblik had ik er een paar
onder geteekend, die zesmaal zoo groot wa
ren, waarbij ik schreef: „Ze halen niet bp
de schaatsen, die ik vanavond van Sinter
klaas krijg!" Zoo kreeg Piet Vos zijn pa
pier terug.
Echter, terwijl ik het briefje omzichtig
mijn buurman toeschoof, klonk eensklans
meester's stem, die mij stijf deed zitten van
schrik. Ineens zag ik alle kans verkeken
op de heerlijke schaatsen, waarvoor ik mij
anderhalve maand haast bovenmensche-
lijke moeite had getroost. Maar neen, 't
viel mee. Ik hoorde alleen: „Piet Vos en
Tom de Vries zit stil! Wanneer ik je van
daag nog één keer moet waarschuwen,
blijf je een half uur na, begrepen!"
Nou, of ik dat begrepen had!
Wat werkte ik vlijtig door. Wat voelde
ik mij na dit angstig oogenblikje opgelucht
en wat was ik nijdig op Pietje Vos, die er
de aanleiding toe was geweest, dat ik bij
na mijn schaatsen niet had gekregen.
De morgen verliep verder in alle rust en
daar we 's middags vanwege het Sinter
klaasfeest vrijaf hadden, scheen alle ge-
Sinterklaas, in rooden tabberd,
Sinterklaas, met steek en staf,
met uw reuze-baard en knevels,
zet uw schimmel dra in draf:
Want, dat kunt u wel begrijpen,
oude Sint zoo groot en goed:
'k ben benieuwd naar wat zal komen,
uit de mand van Pietje-roet
'k Hoop vast op een boterletter,
of mijn naam in chocold,
en ook op een boek-met-prenten,
èn een mondharmonica
En dan stond óók op mijn lijstje,
een station, met rails en spoor,
Moes zei, dat 'k dat wel mocht vragen:
Want, ik pas braaf op, heusch hoor!
Maareen schip met mast en zeilen,
of.... een stoomboot.... is óók fijn!
Enwat leuke lekk're dingen,
wil 'k óók welvan marsepain
'k Vroeg: een boerderij, met koeien,
varkentjes, en schapjes óók;
met, op 't rieten dak een schoorsteen,
waaruit komt wat watten-rook!
Ofeen poppekast wil 'k óók wel,
met Jan Klaassen en Katrijn,
en, de dood-van-pier-la-lanou,
jéreme!geeft dat geen gijn?!
Maarja, 't allerliefst nog, had ik,
meegebracht door U naar hier:
Een zoet zusje, als nicht Nellie
Toe Sint!doe mij dat plezier!
Dan hoef ik niks-niet geen speelgoed,
geloof mij maar gerust, hóór Sint:
Wel, als 't mag: zóó'n peuter-popje
en een rammelaarvoor 't kind
HERM. J. HAIJEMAIJE
vaar geweken. De laatste les was afgeloo-
pen en na het gebed liet meester ons allen
uit. Eindelijk op straat, eindelijk volkomen
zeker van mijn schaatsen. Daar stoof Pietje
Vos mij voorbij. Wat had hij een haast om
naar huis te komen. Was dat soms angst
voor de sneeuwballen van zijn klasgenoo
ten, die zeker niet lang op zich zouden la
ten wachten?7 Een oogenblik bleef hij nog
voor den meester op de stoep staan om 'n
paar gebreide handschoenen aan te trek
ken. Van dit oogenblik maakte ik gebruik.
Mijn sneeuwbal suisde door de lucht recht
op Pietje af. Maar deze bukte zich om zijn
tasch op te rapen, die hij tijdens het aan
trekken van zijn handschoen op de stoep
had gelegd ende bal trof midden in 't
gezicht van niemand anders dan meester
zelf.
In mijn ontzetting had ik niet het benul
om weg te loopen. Met een wezenloos ge
zicht bleef ik toezien hoe de goede man zich
.era tuimelde hals over kop door het
dakraam omlaag.
de sneeuw uit de oogen wreef om te kunnen
zien wie hem dat geleverd had. Daar zag
hij mij staan. In drie stappen was hij bij
mij en inde ik een oorveeg, die straten ver
klonk. Toen greep hij mij bij hetzelfde oor
en trok mij mee naar binnen.
Vijf minuten later schreef ik in razend
tempo den volgenden regel: „Wie zich als
een kwajongen gedraagt, zal ook als een
kwajongen behandeld worden."
En achter wel haast iederen regel viel
als punt een dikke traan op het schrijf
papier.
Aan alles komt een einde; zelfs aan het
schrijven van tweehonderdvijftig strafre
gels, die elk wel bijna een el lang zijn.
Ik had mijn regels bij meester ingeleverd
en kon mij, na nog een ernstig sermoen ge
hoord te hebben, met een bezwaard ge
moed naar huis begeven. Ik was half wan
hopig. Wel honderd plannen om dit school
blijven voor Sinterklaas en mijn ouders
geheim te houden zweefden er door mijn
hoofd. Geen enkel plan scheen echter een
redelijke kans tot slagen te hebben. Het
ergste was 't, dat vader Sinterklaas juist
uitgenoodigd had om reeds tegen den na
middag aan ons huis een bezoek te bren
gen. Dat deed vader altijd met het oog op
't vroeg naar bed gaan van de kleine
broertjes en zusjes. Alles was dus al in de
weer om den Heiligen Man in Spanie een
waardige ontvangst te bereiden. Er was
dan ook geen sprake van, dat mijn af
wezigheid tot nu toe onopgemerkt zou zijn
gebleven. Niettemin wilde ik het uiterste
beproeven en besloot zoodoende tot het
volgende: Achter ons huis lag 'n schuurtje,
waarin allerlei rommel lag opgeborgen:
kisten met oude boeken van vader, de be-
noodigdheden van Piet onzen tuinman,
groote waschketels en manden, enz. enz
Dit schuurtje had een klein dakvenstertje,
dat uitzag in een smal straatje, dat achter
onze woning liep.
Heel dikwijls nu was ik al door dit dak
venstertje naar binnen geklauterd, wanneer
ik het veiliger vond om onopgemerkt thuis
te komen, dan gebruik te maken van de
groote voordeur. Hierdoor besloot ik ook
nu binnen te dringen.
Misschien, misschien zouden ze meenen
dat ik al lang thuis was.
Zoo bereikte ik de achterzijde van ons
schuurtje, en zoodra ik zag dat zich geen
menschen meer in de straat bevonden,
klauterde ik omhoog. In minder dan geen
tijd zat ik op het lage dak. Maar wat was
dat? Uit het dakvenstertje scheen iets
naar buiten. Behoedzaam schoof ik op mijn
knieën tot vlak bij den rand, waar ik ech
ter stijf bleef zitten van schrik. Daar hoor
de ik duidelijk vaders stem, die tot iemand
sprak, waarmee hij zich in 't schuurtje be
vond. Ook langs dezen kant was mij dus
den weg afgesneden! Terwijl ik daar nog
zat, niet wetend wat nu aan te vangen,
hield het gesprek evenwel op. Voetstappen
gingen in de richting van 't schuurdeur -
tje, dat ik hoorde knarsen en even in 't slot
vallen. Toen was alles doodstil.
Meenend, dat vader en de man tot wien
hij sprak beide verdwenen waren, keek ik
met een opgelucht hart over den rand van
het venstertje naar omlaag.
Bijna kon ik een schreeuw niet onder
drukken. Daar stond, een paar prachtige
schaatsen in de hand, niemand anders dan
Pietermanknecht.
Blijkbaar had ik eenig gerucht gemaakt,
want de zwarte keek verbaasd met zijn
groote oogen omhoog. Ik wilde mij snel te
rugtrekken, maar verloor door deze bewe
ging mijn evenwicht en tuimelde hals over
kop door het dakraam omlaag. „Goeie ge
nade," schreeuwde de nikker, „wat komt
daar uit den hemel gevallen." Ik had hier
op met den besten wil van de wereld geen
antwoord kunnen geven, want ik was on
der oorverdoovend gekraak in een groote
mand terecht gekomen, die juist onder het
dakvenster had gestaan en was verward
geraakt in een heelen berg van papieren
en pakjes, die daarin opgestapeld lagen.
„Goeie genade',, herhaalde Pieterman en
kwam met de armen in de zij voor mij
staan. „Had je dan nergens anders kunnen
vallen dan juist in deze mand met ca-
deaux uit Spanje?!"
Ik wist niets beters te doen op deze me-
dedeeling dan vol ontzetting de pakjes en
pakken aan te staren die overal op mij en
onder mij en rondom mij in de mand ver
spreid lagen. Waarschijnlijk zag ik er aller-
idiootst uit, want opeens begon Pieterman
te lachen dat hij schudde. „Maar vertel dan
toch wie je bent en hoe je het in je hoofd
hebt gehaald, zoo'n "uilenstreek te begaan,"
zei hij tenslotte, terwijl hij zich de tranen
uit de oogen wischte.
Huilend begon ik te vertellen. Wat zou
ik nog hebben moeten verzwijgen, nu ik
zoo regelrecht Pieterman in de armen was
geloopen. Ik vertelde alles. De schaatsen,
die mij beloofd waren, de eerekaart voor
goed gedrag, het briefje van Piet Vos, de
sneeuwbal en de strafregels, niets vergat
ik bij mijn hortend en stootend uitgebracht
verslag. Toen ik uitgepraat was en ik dee
moedig, nog altijd in de mand zittend, af
wachtte wat er met mij zou gebeuren, bleef
het een oogenblik stil. „Luister," begon de
zwarte knecht tenslotte en ik zag hoe zijn
gezicht lang zoo kwaad niet stond als ik 't
altijd op plaatjes had geteekend gezien.
„Luister! Ik zal van dit alles niets aan
Sinterklaas vertellen. Je hebt toch werke
lijk je best gedaan en het schoolblijven,
nu ja, dat was ook niet heelemaal door
eigen schuld. Misschien loopt alles nog
goed af. Wie weet!"
Ik had Pieterman wel om den hals kun
nen vliegen, dat verzeker ik je. En dat ik
het niet deed kwam tenslotte niet alleen
door zijn zwart gezicht, maar ook door 't
feit, dat de schuurdeur weer openging en
vader opnieuw in de schuur verscheen.
Deze stond niet weinig verbaasd, toen hij
mij in zoo'n vertrouwelijk gesprek met Piet
zag. Hij scheen zijn oogen niet te kunnen
gelooven en bleef van verwondering wel
een minuut lang in de deuropening staan.
De nikker zag het en kwam lachend op
vader toegeloopen. Enkele oogenblikken
onderhielden zij zich fluisterend met el
kaar. Niets kon ik verstaan, maar naar de
gebaren te oordeelen van Piet, begreep ik
dat deze alles uitlegde. Eindelijk wenkte
vader mij naderbij te komen en ik bemerk
te dat zijn gezicht hoe 't mogelijk is kan
ik mij nog steeds niet verklaren aller
minst boos stond.
„Bedank mijnheer Pieterman maar
eens hartelijk," zei hij, „want zonder
zijn voorspraak weet ik niet wat er van
jou en je schaatsen zou zijn geworden."
Dat liet ik mij geen tweemaal zeggen.
Vol vuur drukte ik zijn zwarte knuisten.
Stel je voor, Pieterman, die zich 't lot
van een stouten jongen aantrekt.
Aan vaders hand bereikte ik weldra de
huiskamer, waar alles reeds in afwachting
was van Sinterklaas. Wat zal ik nog ver
der vertellen? De Sint kwam, wij zongen
liedjes, er werd gestrooid en ieder kreeg
na de wijze vermaningen van den Heiligen
Bisschop zijn cadeaux. Geen woord werd er
gerept over mijn strafregels van dien mid-
Af
Wat denk je, dat ik ga doen, van
middag Piet? Je raadt het nooit.
Mijn grootmoeder wil met alle ge
weld eens in een vliegmachine en ik mag
met haar mee vliegen.
Kijk, Oma, daar hebben we het
vliegveld en daar staat ons vliegtuig al
klaar.
Het lijkt mij een snel vliegtuig toe.
Maar mijn beste mevrouw wat wilt u
met die ontzaglijke paraplu beginnen.
Het regent boven heusch niet, hoor. Laat
dat ding gerust maar beneden.
Kom mee, Dik. Wat denkt die
man wel, mijn paraplu niet meenemen,
dat nooit!! Ik wilde wel vliegen, maar
dan de paraplu mee. Stel je voor, dat
we zouden vallen dan hadden we ten
minste een pracht parachute.
Jantje was de laatste weken
Voor z'n moesje vaak een last,
Kleine Jantje was ondeugend,
Hij had niet goed opgepast.
Vaak zei moesje: Jantje, Jantje
Denk toch f.eens aan zwarte Piet!
Als 't zoo door gaat met die kuren
Komt hij bij jou stellig niet!"
Jantje zei: ,,'t Kan mij niet deren
'k Ben niet bang voor Pieter, hoor,
Ik krijg even goed wat lekkers
Daar zorgt Sinterklaas wel voor!"
Maar toen Jantje op een avond
Weer de meeste praatjes had,
Wist hij niet, dat zwarte Pieter
Op het dak te luisteren zat!
Pieter hoorde Jantje huilen
En hij schudde kivaad z'n hoofd;
Nu, dan weet een ieder dat dit
Heelemaal niets goeds beloofd!
Eindelijk was het 5 December
(Jantje was wel zoet dien dag)
Wat na al die stoute weken
Heusch ook wel een keertje mag!
Hoor, wie klopt er op de ruiten?
Dat is dan toch Sinterklaas.
Statig schrijdt de Sint naar binnen
Achter hem komt Pieterbaas.
„Woont er hier niet kleine Jantje
Die zoo stout was iederen dag?
'k Meende dat ik hem zoo even
Ginder in dat hoekje zag!"
Allen keken naar het hoekje
Maarklein Jantje was er niet!
Kleine Jantje was natuurlijk
Op den loop voor zwarte Piet!
Toen hij eindelijk kwam te voorschijn
Huilde Jantje ach en wee
„Lieve beste Sinterklaasje
Neem me alsjeblieft niet mee!"
„Ik zal voortaan heusch m'n best
doen
O, ik heb zoo'n spijt er van!
Ik zal moesje niet meer plagen
Lieve beste Pieterman!"
Toen zei Sint: ,,'k Wil het probeer en
Maar.... je krijgt nu niets van't
jaar!
Volgend jaar, als je je best doet,
Zet dan maar je schoentje klaar!"
R. F. W.
dag. Wist Sinterklaas het inderdaad niet,
of hield hij zich maar zoo? Wie zal het
zeggen. Zooveel is zeker, dat ik een paar
prachtige Friesche schaatsen uit zijn han
den ontving en dat Pieterman daarbij
grappig knipoogde tegen mij.
Tot slot zij nog gezegd, dat menigeen 'n
borstplaat of speculaaspop ontving, die
ongeveer tot kruimels was gebroken. Maar
wat doet dat er tenslotte toe. Je kunt een
borstplaat of speculaaspop nu eenmaal
toch niet in zijn geheel in den mond stop
pen!
POPPENTAFEL
z 3icM.
Voor ae jongens, aie van figuurzagen
houden, is dit een dankbaar karweitje. Fig.
A en B worden op de aangegeven maten
op dun hout geteekend en vervolgens uit
gezaagd. Fig. A driemaal. Dan verdeel je
den omtrek van den cirkel in drie deelen
en verbindt deze punten door een potlood
lijn met het middelpunt. Op deze lijn wor
den dan de pooten gelijmd, goed haaksch,
dus niet scheef.