ALLEEN THUIS N' Sinterklaas op komst DE GELUKSVOGELS !arase GARAGE Een geborduurde j iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiniiiiiüB door MARION Jan, Jook, Lot en René, die daarnet aan tafel 'n oorverdoovend kabaal maakten, keken nu onder groote stilte en met heimelijken trots naar den ronden chocolade-pudding, dien Ant, de oude keukenmeid, neerzette. „En nu vader en moeder jullie voor het eerst een heele week alleen hebben gelaten, omdat je nu al veel grooter bent," zei Ant anderen uit; „we doen het op de rij af." ding bedienen'n Luid hoera-ge- schreeuw overstemde Ant, die langzaam de kamer uitging en door een kiertje van de deur de uitwerking van haar woorden volg de. Ze begreep wel, dat jezelf van choco ladepudding bedienen, onmogelijk zonder lawaai kon gebeuren. „Ik ben de oudste," riep Han, boven de anderen uit; we doen het op de rij af." „Nee, flauwe jongen," gilde Lot, „eerst de meisjes." „Ja, ja, Han," brulde René, „jij bent de oudste, bedien jij je het eerste." „Ik ben er ook nog," stampvoette Jook; „ik ben de oudste van de meisjes, vooruit geef hier, Han." Han hield de schaal hoog boven zijn hoofd en Lotte, die gauw op een stoel ach ter hem klom, griste haar uit zijn handen. Maar René had, voor Lotte er erg in had, ook van haar de pudding weer afgepakt en bij Han zijn bord neergezet. Lot had on derhand al een flinken tik op haar rug van Han te pakken. „Leelijke jongen, sla jij meisjes; blijf van twee met elkaar vechtende spoken zien me af," gilde Lotte en trapte en sloeg waar ze kon. Bah, durf je weer niet te vechten, ban gerd, bangerd," plaagde Han. Lotte, die op 't punt van huilen stond, kreeg ineens moed en sarde terug: „Bang, bang, als er vannacht dieven zouden ko men, dan wilde ik wel eens zien wie bang was." „Dieven!" riep René, en hij werd 'n beet je bleek, „dieven, wie is daar nu bang voor?! Die loopen voor ons weg!" „Zoo ventje," smaalde Lotte, „ben jij zoo'n held? Toen er laatst een dakpan op de straat viel. dacht je dat er dieven op het dak zaten en gilde je ons allemaal wak ker." „Nou is 't uit," kwam Ant tusschenbeide, gaf Han en Lot een tik om hun ooren, pak te de schaal met pudding, gaf ieder een portie en verdween zonder veel aandacht te schenken aan de booze en teleurgestelde gezichten. De pret was er af en ieder at zijn pudding op, zonder 't minste plezier. Wat later toen de tafel afgedekt was. vroeg Han of René hem wilde helpen met de vliegmachine, die hij van zijn meccano doos bouwde. René, dolblij dat Han het hem zélf vroeg (andere keeren mocht hij nooit anders dan schroeven draaien) ging dade lijk met hem mee. Jook, 'n beetje kribberlg omdat Han niets aan haar had gevraagd, fluisterde Lot zachtjes in: „Ga mee naar boven, zeg, ik heb een eenig plan; kom ga mee." Ze holden de kamer uit, de trappen op naar hun slaapkamer, waar ze hijgend op 't bed vielen. „Ik weet toch zoo'n leuk plan," zong Jook; „zóó leuk." „Wat? Wat? Zeg het dan," drong Lotte Jook maakte een paar danspassen door de kamer, bleef voor den spiegel staan, bekeek zichzelf eens goed en begon ineens haar haren vreeselijk door de war te maken. Zonder ook maar iets te zeggen, rende ze de zoldertrap op. Onbeweeglijk bleef Lot op St. Niklaasje hoort U even 'k Zet mijn schoentje hij den haard 't Briefje is voor U en Pieter Eri de haver voor Uw paard. 'k Wil dit jaar zoo graag 'n auto Waar ik zelf in rijden kan; Weet U met 'n echten toeter, En twee wijzers ook eran. Ik hoef dan heelemaal geen snoepgoed Ook geen pop van speculaas. 'k zal dan voortaan altijd zoet zijn. Krijg ik hem dan Sint Niklaas? Moeder roept dat 'k moet gaan slapen, M'n schoentje staat hier voor den haard Dag Sinterklaas, vele groeten. Aan Zwarten Piet, en voor Uw paard, KITTY BRANS haar bed zitten. Wat haalde die in 'r hoofd? Ze hoorde 't omvallen van doozen, geloop en juist toen ze begon te begrijpen, strui kelde met een harden bons op de deur een toegetakelde man binnen. Gierend van het lachen plantte Lot zich voor de deur, want Ant kwam de trap op, en trok met 'n zwaai de pet van Jook's haardos af, die wijdbeens en grimmig vlak voor haar ging staan. „Begrijp je," zei ze met een zware brom stem, vannacht, vannacht dan gaan we in breken bij die heeren, hier aan den over kant." En met 'r gewone stem ging ze ver der: „Ga jij nu ook vlug naar zolder, in den grooten, zwarten koffer, je weet wel, daar ligt Vader's oude winterjas nog," en er naast staan een paar doozen, waar das sen en nog meer rommel liggen." Lot luisterde al niet meer en vloog de trap op. Om half negen keek Ant nog even om den hdfek van de deur en riep geruststel lend tot Jook en Lot: „Slaap maar lekker, hoor, dieven komen er heusch niet en wan neer ze er zijn kom je me 'maar roepen. Voor ouwe Ant loopen ze allemaal weg." En naar den overkant van het portaal gaand: „Nacht jongens, maak je geen zor gen dat Vader en Moeder er niet zijn hoor. Wel te rusten." Dicht klapte de deur en Ant slofte de trap af. Maar ze was nog niet in de keuken of daar begon het spektakel. „Alla, je bed uit Lot," en Jook sprong op Lot's bed en roste haar eens flink door el kaar; „niet slapen gaan, hoor." „Kind, waar denk je aan," en Lot schud de Jook van zich af, trok de gordijnen open, zoodat ze geen licht in de kamer hoefden te maken en Ant beneden niets kon mer ken. Bij 't geheimzinnig lantaarnlicht be gon de verkleedpartij. „Weg met dat ding," en met een zwaai werd Jook's nachtjapon op het bed gegooid; „dit past beter voor mij," lachte ze naar Lot en stapte in een veel te groote, vuile gestreepte broek. In minder dan vijf minuten w£ren de brave, stille meisjes, die Ant zoo juist in bed had zien liggen, veranderd in de meest verschrikkelijke roovers, die je je denken kunt. Verkleed en wel stapten ze weer hun bed in en bleven liggen wachten in het donker. Aan den overkant, op de jongenskamer, was het eerst heel stil geweest. Han was nog vervuld van zijn vliegmachine en René dacht met schaamte aan wat Lot hem toe geroepen had straks in de kamer, dat hij zich zoo bang had aangesteld toen er een dakpan op de straat was gevallen. Dat kon hij Lotte niet vergeven en hij dacht er nu aan op welke manier hij Lot eens angst aan zou kunnen jagen. „Han, Han, luister 'ns," riep hij naar het andere bed. „Zeg Han, heb jij wel eens van spoken gehoord?" „Loop joh, met je spoken," bromde Han terug. „Nee, Han, wees toch niet zoo vervelend," ging René opgewonden voort; „pas heeft Bert, je weet wel, die bij mij in de klas zit, me verteld, dat zijn zusje een spook gezien had. En toen ik hem vroeg hoe 't eruit zag, zei hij: „heelemaal wit en zonder hoofd." Han zat ineens recht overeind in zijn bed. „O, mannetje, nou weet ik waar je heen wil," zei hij langzaam. „Wit en zonder hoofd," herhaalde ie, „nou dan nemen we een laken natuurlijk. Vooruit, probeeren man." Ze trokken en sjorden net zoo lang aan elkaar tot de lakens werkelijk een beetje spookachtigen vorm kregen. „Klaar?" vroeg Han. „Nou oefenen" zeide nij. Ga jij daar bij de waschtafel staan en neem mijn zaklantaarn, die in het laatje ligt. Zoo. Nou knip je even het licht aan, sla je je linkerarm ineens naar boven en dan knip je 't licht weer uit. Zacht door sluipend moet je aldoor hetzelfde herha len." En terwijl René precies deed wat Han gezegd had, floot deze zacht tusschen zijn tanden. „Nou, 't is griezelig genoeg hoor," zei Han, toen ze het een paar keer gerepeteerd had den. „En benauwd," pufte René, die 't wat warm in zijn spookkleed begon te vinden. „Doe dat ding van je hoofd maar af, we moeten toch nog even wachten tot Ant naar bed is," vond Han. En om elkaar wak- De kindervriend deelt geschenken uit ker te houden, vertelden ze om beurten de griezeligste spookverhalen, die ze ken den. Buiten begon het te stormen; de lan taarn voor het huis wierp lange, bewegen de schaduwen over den muur. René keek ernaar en terwijl Han vertelde hoe de dief achter de kast stond en de man in de ka mer zich gewoon stond te scheren, werd hij vreeselijk benauwd en rilde van angst. Er piepte iets en beneden sloeg ergens een deur." „Hoorde je dat daar, Han?" „Ja," fluisterde deze terug, zelf ook bang geworden onder zijn eigen verhaal. Ze luis terden weer: de wind floot tusschen de raamspleten. Nu was 't alsof er iemand be neden aan de deur morrelde. Ademloos luis terden ze. Maar dan bleef het stil. Heel stil. Wel tien minuten verroerden zich geen van beiden; dan zei Han, die weer moed gevat had: „Vooruit joh, we gaan beginnen hoor!" „Natuurlijk, 't is al laat genoeg," zei Re né opgelucht, omdat er niets gebeurd was. Ze slopen hun bed uit, sloegen het laken weer over hun hoofd. Han voorop als oud ste, René erachter met de zaklantaarn. „Klaar?" vroeg Han heel zacht. En nog had René geen antwoord gegeven of Han sprong ineens terug. „Wat is er, wat mankeert je," vroeg het kleinste spook aan zijn geschrokken groo ten broer. „Ik hoorde nu werkelijk, dat er iemand een deurknop omdraaide" zei Han. Gespannen legden ze beiden hun hoofd tegen de deur en luisterden weer. Niets was er, geen enkel vreemd geluid. „Ik ga, als jij dan niet durft," baasde René en draaide met trillende handen den deurknop om. Geraas aan den anderen kant op het por taal. Gebons. René, die gilde, Han, die doodsbenauwd de deur, die iemand aan den anderen kant openduwde, probeerde af te sluiten. „Help toch René, help!" schreeuwde hij boven alles uit. Maar René, die in zijn angst geen stap kon zetten, stak geen hand uit; Han kon het niet meer houden, de deur vloog open en twee woedende mannen met veel te groote kleeren aan konden nog juist twee met elkaar vechtende spoken zien, die over den grond rolden, verward in een klu wen laken. De binnengedrongen dieven wilden het op een loopen zetten, toen Ant's bromstem bo ven aan de zoldertrap riep: „Dieven en spoken, maak dat je wegkomt. Ouwe Ant heeft alles gezien." En werkelijk renden de dieven de kamer in en de deur viel achter de spoken met een harden slag dicht. „Voor oude Ant loopen ze allemaal weg," zei Ant hardop in zichzelf, terwijl ze met 'n klein lachje 'n paar omgevallen doozen met oude kleeren rechtzette. ONS KNUTSELHOEKJE ou, jongens, hebben jullie dien auto van den vorigen keer gemaakt? Een mooie wagen, hè? Ja, maar daarom juist moeten we zorgen, dat we den wagen een behoorlijke bergplaats kunnen aan- Luister, lieve kindertjes let op, poppe-peuters! Dézen nacht rijdt SINTERKLAAS; hóór je 't, kleine kleuters? Zet dus elk je schoentjes klaar, met wat brood voor 't paardje, want dat vindt zoo'n dier zóó fijn, als een kind een taartje! Jullie lijstje is al weg naar zoet Sinterklaasje; 't zal een heel gesjouw zijn voor 't pekzwart Pieter-baasje. Zèt je schoentjes nétjes neer op één rijtje popjes. Ziet Sint dat je 't ord'lijk doet, is hij in zijn nopjes.' Eerst jij, grootste pop, mijn pracht, JIJ durft heel wat vragen: Liefst zoo'n groote baby maar, en wel: in een wagen! Zoo nu popje Pieternel, ook je schoen zoet zetten. Jij wil toch een poppenhuis, met meubels, mooie, nette? En, mijn kleine kind Katrien, zet maar h i e r je laarsjes. Jij wil bakken: pannekoek, schol en bot en baarsjes. Daarom vroeg j'een koekepan, om te bakken, braden. Nou, dat die wensch wordt vervuld, durf ik haast wel raden. Jantje, zet je schoentje maar naast die van Katrientje. Wanneer jij krijgt wat je wenscht, is 't een vliegmachientje. Zou dat Sinterklaas wel doen? Vliegen is gevaarlijk. Dat zegt Moe en dat zegt Va: EN d i e weten 't waarlijk! Maar wat, lekk're Teddy-beer, met jou te beginnen? J ij, jij hebt geen schoentjes, neen, Toch moet 'k wat verzinnen. Wacht, kijk, van mijn kind Cato lang kwijt en versleten heb 'k nog steeds de schoentjes staan, die zet 'k, moet je weten, netjes, uit jouw naam, hier neer, met een brief: „van Beertje". Is die vinding nou niet fijn, ouwe-jonge-heertje? Jij wil bere-baby's, nét als écht poesje- Zeven? Ja, ik weet niet of de Sint, zóóveel wel wil geven! Staan nu alle schoentjes klaar? Braaf hoor, dan naar bedje, want, vindt Sint je laat nog op, dan is dat geen pretje. Sinterklaas schenkt dan een roe, en, wie weet, zelfs kan je, in den zak, met Zwarten Piet, mee, voor strafnaar Spanje! HERMAN J. HAIJEMAIJE bieden. Dus gaan we nu een garage ma ken. En wat voor een garage! Een heel mo dern gebouw! Ik heb er maar weer een teekening van gemaakt. Hoe vinden jullie dit gebouw? Mooi? Ja, hè! Nou, zullen we maar meteen weer beginnen? Goed zoo! Ook hierbij is het weer net als bij den auto: je kunt zelf bepalen, hoe groot of je die garage wilt maken. Nu maken we eerst het front, of de voor zijde van het gebouw. Zooals je ziet, heb ik bij den bouw van deze garage er op ge rekend, dat jullie een behoorlijk hoogen wagen er gemakkelijk in en uit kunnen laten rijden. Jullie moeten nu maar eens eerst de maat van de hoogte van je wagen nemen, alvorens aan het werk te gaan. Want stel je voor, dat je den garage-ingang te laag maakt! Dan kan je wagen er niet eens in! Dus daarom eerst even de maat genomen en dan op zoek naar een paar ge schikte plankjes. Zooals de voorzijde is, maak je ook de achterzijde. Want onze garage is zoowel van voren als van achteren open. Dat is gemakkelijk en ook tevens voorschrift van de brandweer. Die voor- en achterzijde maak je dus zooals aangegeven, van boven met een schuin dak. Terzijde van den in gang heb je dan een deurtje, dat naar het kantoor van de garage leidt en daar boven een raampje. De hoofdingang heeft geen deuren. Waarom niet? Wel, onze garage is een druk bedrijf en zoowel overdag als 's nachts geopend. We bergen er niet al leen de vele wagens van ons zelf en van anderen, maar we hebben er ook een repa ratie-inrichting bij en zoodoende is er dag en nacht iemand die toch precies kan zien wie er in- en uitgaat. Daarbij zouden die deuren toch steeds open en dicht ge daan moeten worden, dus kunnen we ze best missen. Wanneer je nu die voor- en achterzijde gemaakt hebt, maken we de zijmuren. Deze zijmuren zijn blind. Dat wil zeggen er be vindt zich geen enkel venster of deur in. Nu zie je duidelijk op de teekening die vak jes in het dak aangegeven. Dat zijn alle maal vensters. Zoodoende hebben we dan ook in de garage altijd volon licht. Heb je de zijmuren klaar en tusschen de voor- en achterzijde bevestigd, dan aan het dak. Die constructie is als volgt. Je neemt een paar dunne, lange latjes, juist ter lengte van de garage. Die latjes timmer je boven op vast, juist op de hoeken, zooals het mo del van de schuine kap aangeeft. Dus het wijst feitelijk den weg vanzelf. Korte stukjes timmer je dan op gelijke afstanden van elkaar en deze die nen dan voor sponnin gen. Is dat klaar, dan plak je aan de binnen zijde over de geheele lengte en breedte van de kap perkamentpapie.r. i Maar zorg er voor, dat goed strak komt, anders En nu zul je eens Paultje had een vreemden droom, Vol wonderlijke dingen, Waarin hij saam met Pieter, Van Sinterklaas moest zingen. Eerst werd zijn grappig neusje, Van echte chocolade, Daarna z'n bolle wangen, Van zuivere sucade. het papier staat heb leelijk. zien, wat een mooi licht of je in je garage hebt. Nu blijven ter weerszijden van de kap, juist boven de beide zijmuren, nóg twee randen over. Hierover timmer je dan weer een plankje en je garage is van boven nu geheel gesloten. Nu nog wat geschilderd hier en daar, zoo in den geest als ik op de teekening heb aangegeven. Maar, jongens, maken jullie het niet al te bont, ja, ik bedoel met schil deren. Hoe minder kleuren dat je gebruikt, hoe mooier dat het is. Bedenkt, dat ons ge bouw een modern gebouw is, van beton ge- maakt.Wat ik zwart heb aangegeven maken jullie bijvoorbeeld blauw en wat ik grijs heb aangegeven maken jullie ook lichtgrijs Dan zul je eens zien, wat of dat goed staat. En nu tenslotte nog het woord „garage aan de voor- en achterzijde er op geschil derd en je naam er onder en je bent klaar. Nou, zeg 's eerlijk, is het mooi of niet? O zoo! Dat dacht ik ook. Jongens, spelen jullie maar pleizierig. 'n Volgenden keer weer wat anders. JOS. Z'n krullen werden suiker, Z'n mondje marsepein, Z'n oortjes zoete kruidkoek, 't Rook alles even fijn. Toen werd ook zwarte Pieter, Van heerlijke kandij, En stonden alle poppen, Nieuwsgierig op een rij. Jojo begreep er niets van, Ze rolde op en neer, Terwijl ze zachtjes bromde: „Dat is de eerste keer." De spoortrein en de bouwdoos, Die gingen samen weg, En d'een zei tot den ander, 't Word mij te griez'lig zeg. Opeens zei zwarte Pieter: ,jZeg, Paultje zing eens ras, Een vroolijk Sinterklaaslied, Dat komt nu wel van pas." En Paultje heel gehoorzaam, Zong lustig toen het lied, Van Sinterklaas Kapoentje, Voor suikerzoeten Piet. R. van DAM VOOR ONZE MEISJES Vele mijner kleine lezeressen hebben de gewoonte om het boek dat zij le zen, eerst te kaften. Dit is natuur lijk zeer verstandig en getuigt van orde en netheid, want, een ongelukje zit in 'n klein hoekje en maar al te gauw heeft ons boek een ontsierende, vuile plek te pakken. En dit vreeselijke feit wordt nog erger als het Verborgen plaatsnamen „Ik wensch edele lieden rond mijn troon" zoo sprak de koning. •apaqosua Wij hebben het meeste behoefte aan aar dige, tevens leerzame ontspanningslectuur. •aqfFM Volgens de geschiedschrijvers was die vorst erg oorlogszuchtig. •joo-o Plllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllillllll Zeg, wat denk je er van? Het is gauw Sinterklaas, Piet, en ik heb zoowat geen cent in mijn zak. Nu weet ik een reuze middeltje om aan zakgeld te komen. Weet je wat we doen? Dat zie je vaak genoeg van de andere jongens op straat. Ik verkleed mij als Sinterklaas en jij als Zwarte Piet en dan gaan we de huizen langs en zingen dat liedje van Sinter klaas de Bisschop, met je hooge muts open dan moet je eens zien, wat wij ophalen. Ik vind het een heel aardig ideetje, Dik, maar ik wil niet voor Pieterman knecht spelen. Dat kan ik altijd wel doen en daar vind ik niks an. Ik ben toch al zwart van mezelf dus ik kan me niet eens schminken. Nee ik vind het veel leuker, als ik me wit mag maken en me als Sinter klaas moet verkleeden, dan kan jij je prachtig zwart maken en voor Pieter manknecht spelen. Dat is toch veel leuker. boek niet ons eigendom is, als wij het bijv uit een leesbibliotheek of van een vriendin netje geleend hebben. Dus voortaan alle boeken kaften? Ja, maar niet met gewoon papier, doch met 'n mooien zelfvervaardig den boekomslag. Ik heb 'n omslag voor jul- tie ontworpen, die niet alleen mooi, maar tevens zeer practisch is. Als wij 's zomers "ens met ons boek naar buiten, naar bosch of hei gaan, zal niemand vermoeden dat wij een boek bij ons dragen, maar iedereen zal ons mooi geborduurd „handtaschje" be wonderen. Voor den omslag hebben wij noo- dig een stuk linnen van 50 bij 25 c.M. Rond om dezen lap leggen wij een zoompje. Nu rekenen wij aan iederen kant 7 c.M. voor den omslag, doch hechten deze nog niet vast; eerst maken wij het borduurwerk. Dit bestaat uit kleine bloempjes in allerlei kleuren. In het midden komen er drie en aan iederen hoek een. Ook het stukje lin nen, dat den rug vormt, krijgt een versie ring dezer bloempjes. Zooals jullie zien heb ik een heel gemakkelijk motiefje uitgezocht dat heel vluk klaar en toch zeer mooi is. Als het borduurwerk nu af is naaien wij de omslagen aan iederen kant vast. Nu komt aan de eene zijde een kleine en aan den anderen kant een groote lus, juist in het midden van den boekomslag. Deze lus sen maken wij uit dubbel gestikte reepjes van hetzelfde linnen als den boekenomslag. Als wij nu de groote lus door de kleine ha len, hebben wij een prachtig handvat en zoomede een aardig fleurig „taschje". ETA HET UURTJE JEUGD 9 9 9 9 r ,v,'- i i i i i i i i Cl i i i i X 1 I .7

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1933 | | pagina 7