Verspilling van grondstoffen
Md wémlmn dag
f 75.880.-
r=\
ZADELHOFF
f 25 - keerden wij heden uit I
ONZE 257e UITKEERING
GELDERSCHE
ROOKWORST
HET KAPERSNEST
TREURIGE CIJFERS
=3
JOSEPH CONRAD
p-
Onverantwoordelijke ontspan
ningsmethode in de Ver-
eenigde Staten
Grenzenlooze roof
bouw
Eenige rijmpjes
DRAISlflA-vANVALKEMBURG'S-
A ••.LEVERTRAM
LEEUWARDEN
Moskou-Wladiwostok
Gewezen Oostenrijkers
Grove suiker"
ingevolge de voor onze abonné's geldende
gratis-ongevallen-verzekering aan den Heer
H. S. KETELAAR, van Oldenbarneveldtstraat 96,
Amsterdam, wegens een aan hem overkomen
verkeersongeval. Dit is
WAARMEDE THANS EEN TOTAAL BEDRAC VAN
1 aan onze verzekerde abonné's is uitgekeerd.
DIRECTIE VEREEN. KATH. PERS I
h0°Siè.t....?" -= Het Portret
INDERDAAD IETS FIJNS
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
De definitie van het begrip mensch: „een
wezen, dat onredelijk kan handelen"
lijkt bijzonder toepasselijk op sommige
Amerikaansche ondernemers, die er achter ge
komen zijn, dat onredelijk handelen in zekeren
zin ongemeene genoegens oplevert; en daar zij
uiterst belust zijn op genoegens, en weigeren
te gelooven aan een keerzijde van de medaille,
welke rasechte „money-maker" gelooft in
derdaad nog aan een anderen levenszin dan
winst doen zij dus redelijk met onredelijk
te handelen. Reeds de lagere school prent de
prille jeugd een diepen afschuw in voor de
barbaarschheid van zekere historische noma
denvolken, die er een vermaak in vonden om
een landstreek in korten tijd kaal te laten
grazen als een biljartbal, om daarna, zonder
zich verder om de vernielde mogelijkheden van
den misbruikten grond te bekommeren, een
nieuw „afzet"-gebied op te zoeken. En men
is er vrijwel onbekend mee, dat een hoogst-
beschaafd volk aan de overzijde van den At-
lantischen Oceaan, hetzelfde „systeem" op een
moderne wijze toepast.
Over den inhoud van de Pandora-doos, die
de aarde heet, is reeds veel geschreven; en
het staat vrijwel vast, dat de Amerikaansche
kolenlagen met een hoog koolstofgehalte tot
op een derde zijn uitgeput;evenzoo de gas-
cokeslagen en de ijzererts-voorraden. De ruwe
olie, die door 't toenemend verbruik door vlieg
tuigen, schepen, tractoren steeds meer ge
vraagd wordt, zal vermoedelijk in pl.m. 1950
zijn uitgeput. Maar wie vermoedt, dat men den
mijnbouw nu zoo rationeel mogelijk aanlegt,
en uit den grond alles tracht te halen wat er
in zit, om toekomstige geslachten zooveel mo
gelijk voor een catastrophe te behoeden, heeft
het mis. Met een „après nous le déluge" wordt
gulzig gegrepen naar het beste, dat de meeste
winst oplevert, om het minder goede, dat meer
bewerking vraagt, als waardeloos terzijde te
werpen.
Stuart Chase, die 'n grenzenlooze verspilling
van steenkolen opmerkte, vond daarvoor drie
voorname redenen: minderwaardige methoden
bij het te voorschijn halen der grondstoffen, bij
het ontwikkelen van stoom en warmte en een
gebrek aan een systematische vereeniging van
kool en waterkracht. Daarnaast merkt hij op,
dat het winnen van nevenproducten: meststof
fen, chemicaliën, kleurstoffen, teer etc. eenvou
dig nagelaten wordt, waardoor de ongezond
heid en leelijkheid der steden verhoogd wor
den, omdat dit alles via de schoorsteenen over
de stad wordt uitgestort.
Het slechte toezicht bij den mijnbouw, de
zwakke organisatie, ondoelmatige werkmethode,
onverschilligheid bij transport, en vooral een
onbeschrijfelijke nalatigheid bi) heft gebruik
doen, zooals een mijnwerker schreef; „duizen
den tonnen kool verloren gaan".
Het Amerikaansche departement van Mijn
bouw liet eens nagaan hoeveel procent van een
gemiddelde ton kool een nuttig effect had, en
het kwam tot het volgende inderdaad verras
sende resultaat:
300
kg.
Verlies by Transport
63
kg-
Schoorsteenverlies
223
kg-
Stralingsverlies
26
kg.
25
kg.
Verlies bij omzetting van warmte in
arbeidsvermongen
325
kg-
962 kg.
Het nuttig effect van 1000 kg. kool bleek
dus 3.8 pet. te zijn, vertegenwoordigende een
gewicht van 38 kg.
Wat daarnevens verloren gaat aan bijpro
ducten moge blijken uit het volgende:
Van de jaarlijksche productie, die 500 mill,
tonnen kool oplevert, gaan verloren aan paar
denkrachten 1000 mill- dollar, aan ammonium-
sulphaat 280 mill., aan benzol en teer 400 mill, en
aan overige verliezen nog 320 mill-; tezamen
dus 2 milliard dollar excusez du peu. Het
ideaal van de kolenexperts Gilbert en Pogne,
volgens wie één ton kolen kan opleveren: 1 ton
rook- en aschlooze verwarmingsstof, een voor
raad kookgas voor een maand, brandstof voor
een autotocht van 65 K.M-, voldoende mest
stof voor een kleinen tuin benevens een flinke
dosis teer en dat alles voor minder dan de
■elf dollar, die hij nu voor eenzelfde hoeveel
heid minderwaardige brandstof moet betalen
dat ideaal schijnt bij lange na nog niet
bereikt.
Met het aanboren van petroleum is het al
net zoo. De geologie heeft een aparte studie
gemaakt van de aardlagen, waarin zich dit nut
tige vocht bevindt, en de juiste methode aan
gewezen om de olie tot den laatste druppel toe
aan de oppervlakte te brengen.
Maar deze methode kost studie, tijd, bewer
king; en van „kosten" wil de gouden-kalf-danser
niet weten. Met leede oogen moeten de experts
het onverantwoordelijke maar-raak-boren aan
zien en erkennen:
„Zonder keuze wordt geboord op velden, die
zoo dicht bijeen liggen, dat de torens elkaar
schijnen te raken twaalf op een veld, dat er
nauwelijks drie bevatten kan; nergens weten
schappelijke voorzorgen om het gas, dat de
olie omhoog doet stijgen, vast te houden, een
koortsachtig dooréénrennen met het gevolg,
dat ongeveer de helft tot drievierden van de
petroleum voor goed verloren gaat". „Wij heb
ben velden verlaten, waarin zich nog veel olie
bevond; we hebben toegelaten, dat enorme gas
massa's verloren gingen; we hebben water laten
stroomen over oliemoerassen en aldus velden
verwoest, waaruit we honderdduizenden vaten
olie hadden kunnen winnen."
De houtproductie wordt in de V. S. zoo ener
giek aangepakt, dat men, naar statistieken heb
ben uitgewezen, over dertig jaar alle bosschen
zal hebben uitgeroeid. Het jaarlijksch verbruik
is komen vast te staan op 24.8 milliard kub.
voet, terwijl nog 746 milliard kub. voet voor
handen is. De jaarlijksche aanwas bedraagt
nauwelijks een vierde van het verbruik; bevor
dering en verbetering ervan valt nergens te
bespeuren. 65 procent van het gekapte hout
gaat verloren in het woud zelf en in de zaag
molens. En ook hier weer een verwaarloozing
van nevenproducten: olie, teer, houtskool en
papierstof. Deze laatste wordt per schip uit
Noorwegen aangevoerd, om vervolgens 1500
KM. per spoor vervoerd te worden, terwijl de
houtafval vlakbij in de bosschen verrot. In vijf
jaar tijds wist men bovendien door boschbran-
den, ontstaan door nalatigheid, 56.000.000 acre
boschterrein op te ruimen.
Dit treurig verhaal kan nog aangevuld wor
den met roofbouw op akkergrond, die bemest
wordt met 14 K G. mest, waar men in Europa
100 K.G. aanwendt; met een systematisch uit
roeien van vogels, waardoor de landbouwer
overgeleverd wordt aan alle mogelijke soorten
schadelijke insecten; met een verhaal van de
vernietiging van visch, tengevolge van onver
antwoordelijk té werk gaan by het visschen en
de vergiftiging der kustwateren door de afval
producten van met olie gestookte schepen.
Stuart Chase heeft een kleine lijst samenge
steld van de jaarlijksche verspilling bij de grond-
stoffenproductie.
Steenkool: 750 millioen ton.
Waterkracht; 50 millioen pk.
Olie: 1 000 millioen vaten.
Gas: 66.000 millioen M3.
Hout: 550 millioen M3.
En wie zal een statistiek maken van roof
bouw, gepleegd op arbeidskrachten; wie zal het
aantal menschen tellen dat, ten gronde gericht
Het Sint Nicolaasfeest is altijd een feest van
verrassingen. De goedgeefsche Sint geeft dan
gaarne een nuttig geschenk, dat hij gewoonlijk
vergezeld doet gaan van 'n toepasselijk rijmpje
Toevallig was ik dezer dagen in het pakhuis
van Sinterklaas en daar Pieter het erg druk
had was ik in de gelegenheid eenige rijmpjes
over te schrijven. Hier zijn ze:
Aan een oom:
Hierbij zend ik u pantoffels
En ik vond daartoe den moed,
Wijl ik weet, dat gij gewoonlijk
Alles op uw slofjes doet.
Maar ik weet ook, dat pantoffels.
Niet slechts enkel naar den schijn,
Doch nog veel meer naar het wezen,
Voor den man symbolisch zijn!
Aam een meisje.
Met een kookboek of een naaidoos,
Weet ik, dat ik jou maar kwets.
Je zoudt zeggen, die Sint Nic'laas
Is ontzag'lijk ouderwetsch!
Laatst was ik bij Greta Garbo
En ik heb haar toen gevraagd
Wat een meisje, tegenwoordig,
't Liefste heeft en 't liefste draagt.
Want ik geef zoo graag iets nuttigs,
Waar j'als meisje iets aan hebt
En waarin je dan ook daag'Hjks,
Steeds opnieuw, behagen schept.
En wat Greta mij vertelde
Is, wat jou beslist verrast:
'n Potje met een kilo menie
En een nieuwe schilderskwast!
t
Aan een HBS-er.
Op jouw leeftijd, tegenwoordig,
Is men reeds volslagen man.
Want je drinkt de schoone wijsheid
Niet per maatje, doch per kan.
In plusfour en met je „sorry"
Ben je inderdaad net echt.
Ook met politiek, bijvoorbeeld,
Kan j'al aardig mee terecht.
Maar toch vind ik het wel jammer.
Dat Je jeugd niet veel beduidt,
Want je had de kinderschoenen
Nog niet aan of al weer uit!
Om dat tijdvak in te halen
Geef ik je hierbij een kans
Met een uitgaaf van de sprookjes
Van de ouwe mevrouw Gans!
Aan een mevrouwtje.
Lief mevrouwtje, voor uw schoentje
Heb ik werkelijk iets passend.
En ofschoon u niets zult wenschen,
Is het toch nog wel verrassend.
Neen, het is niet voor de keuken,
Want dat ware toch niet tactisch.
Daarin staat utheoretisch,
Maar uw meisje doet het.practisch!
Evenmin iets voor de baby.
Dit behoort niet tot uw droomen,
Want de eerste loopt al kranig
En de tweede wil niet komen!
Ach, u hebt ook reeds van alles,
Jerseys, jumpers, shirts en bloesjes....
Doch, waar u van zult genieten
Is een bon voor.... slagroomsoesjes!
MARTIN BERDEN.
MOSKOU, 2 Dec. (V. D.) Heden is de lucht
postdienst Moskou—Wladiwostok officieel ge
opend. Vanmorgen te vijf uur vertrok van het
vliegveld te Moskou de Russische vlieger Rja-
boesjenko met 220 K.G. post naar het Verre
Oosten. Hij wordt nog vandaag te Kazan aan
de Wolga verwacht, vanwaar de post over Si
berië naar Wladiwostok wordt gevoerd.
De postvluchten naar het Verre Oosten vin
den voorloopig driemaal per maand plaats.
WEENEN, I? Dec. (V. D.) Sedert de in wer
king treding van de noodverordening betref
fende het vervallen verklaren van de burger
rechten van Oostenrijkers zijn, hoofdzakelijk
wegens vlucht naar Duitschland, 2224 personen
van het burgerrecht vervallen verklaard. In No
vember alleen hebben 462 vervallenverklarin
gen plaats gehad.
door „rationeele" arbeidsmethoden, terecht kwam
in de „witte zenuwlijdersdoos"?
Waar de waterkracht voorloopig nog niet in
staat is, om steenkool en petroleum te vervan
gen, is deze verspilling van natuurschatten zui
ver economisch gezien reeds onverantwoorde
lijk, vooral met het oog op een nageslacht
dat echter toch wel beperkt wordt. Uit een mo
reel oogpunt is deze geringschatting van Gods
gaven afschuwelijk maar wie stoort zich aan
moreele. of „zelfs" economische wetten, als het
gaat om Koning Dividend?
Een poging, om wapenen en munitie over de
Indische grens de Pensjaab binnen te smokke
len, is verijdeld tengevolge van de waakzaam
heid van een beambte der grenspolitie, die een
man met 6 zwaar beladen ezels aanhield, en
hem vroeg wat de pakken inhielden.
„Grove suiker", luidde het antwoord. De be
ambte onderzocht echter de pakken en ontdekte
10 bommen, 3 zakken met kruit, 1000 patronen,
17 geweren en 7 revolvers, waarvan eenige van
Russisch maaksel.
Het wachten duurde Cor Heukers vreeselyk
lang. „Tien minuutjes", had de fotograaf
gezegd, „dan zijn de foto's droog."
De tien minuten leken haar een eeuwigheid,
ook al omdat ze haast had. Ze moest naar de
lezing, die precies drie uur begon. Tot vervelens
toe had ze de wachtkamer rondgedrenteld en
portret-op-portret bekeken. Ten langen laatste
zette ze zich en nam een album van tafel, die
ze onverschillig doorbladerde. Toen uitte ze een
zachten kreet.
Het gezicht van Frans Peters staarde haar
aan.
Ja, dit was Frans. Ouder dan zij hem gekend
had, maar dezelfde flinke en open trekken, de
krachtige mond, het blonde even golvende haar.
Het was een bijzonder goed portret.
Cor zuchtte even. Daar was de held van haar
meisjesdroomen. Hoe oud was ze toen.... zes
tien zeventien, toen hij nog bij hen op het
dorp logeerde en zij in doodsangst naar hem
toegerend was, omdat haar broertje hoog, te
hdog in een boom geklommen was en er niet
meer uitdurfde.
Hoe moedig was hij naar boven geklauterd
en had den jongen geholpen, die zich vastklem
de, het niet waagde zich te verroeren.
Daarna had ze hem nog een paar maal ge
sproken. Had hij gevoeld hoe zij hem bewon
derde, tegen hem opzag? Waarschijnlijk niet.
Ze was zoo'n kind in dien tijd, maar gebleven
was de herinnering, gebleven ook het wonder
van den man, die eens moest komen voor haar,
groot en sterk en krachtig.
Vanuit het atelier klonken voetstappen, en
toen deed Cor iets wat ze absoluut niet van plan
was geweest, ze maakte' het portret los uit
het album en toen de fotograaf haar de foto's
overhandigde, rustte Frans Peters veilig in
haar taschje.
Ze kwam nog juist bijtijds voor de lezing en
vond een plaats op de achterste rij naast Lotte
Sprenger, die ze nauwelijks kende.
Toen gebeurde het dat door een onvoorzich
tige beweging haar taschje viel en met den
inhoud ook het portret op den grond kwam te
liggen.
Lotte bukte zich, ze nam de foto, bekeek haar
en met een strak gesloten gezicht gaf ze die aan
Cor terug.
Afschuwelijk, dacht Cor, tehvijl ze er hevig
van bloosde, ze denkt natuurlijk dat ik verloofd
ben en ik kan haar toch niet zeggen dat ik
het gestolen heb.
Met de pauze ging Lotte Sprenger weg. Ze
had Cor 'n koud knikje gegeven. Op de gang
IHHMMIHIHIHIHMMMMHIHHIMIMIHIMHMHMHMMHIHMMIMIHIHIHHHIMIMMHMHIMIMHMMHIMMIMUMIMMHHIHHHHMIMIHHMIIIMIMHIlHIHHIlHiM
aiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiii
i mm in i minim uiii hi muil in in mn ii mm ui Milium m ui ui ui au ii i ui ii mini ui mi ii ii ui in mi iiiiiiiiiiiiiiiiuiiii ui ui mum ui immuun minimi
CAATD/E ALLE MJSDTP'O'eRS VERDEDIGT,
DE KNAPSTE IN 7" MERLE LAND. WE heb
ben elkaar ttoonoo/t ontmoet, maar ik
HEB ZOO'N /DEE, PATWE TERDEGE NETEL-
V. KAAR IN KENNM ZULLEN KOMEN
töO,MIJNHEER FLETCHER,
n 'kheb van u gehoord-
SEniOMJEÏLM
0/TGEVAL TEM
is't Niet.
'MD/O. IEDEREEN
WEET, DAT M/J/iUEERMAN
TOEN Z N
[DE HOOFDEN VAN DIE BENDE ZUN ONT
SNAPT. EN WAT ANNE BETREFT, HETOETU'-
0ENJS VANEEN KIND OCH KOM K/NOCDUJKE
VERBEELDINGEN FANTAS/ÉN- OEEN jURVZALjm
'jELOOFAAH HECHTEN/'K DENK DAT MEN VAM
MOORD ZAL 8E50/UIM6ET/, MAADDAtJ MOETEN DE
LOKEN TE VOORSCHIJN GEBRACHT WORDEN.
ZONDER L/JK OEEHBEW/JS VAR MOORD. CORPUS
DELICTI ZOOMS (JWEET. WATHEBjEPAAR TE-
<ÜEN/H TF BRENGEN. VRIENDLIEF
C/C?peen WOORD Fe/N. JK LU TOE BH
BEDRBóWTMOHZEC /ets anders, maar
op EENO/NO moet K je W/JZEN. het mag
VREENO UJREN, MAAR BR IS DJRWULS 60ED
BNRECHTVAARD/Ó recht BESPROKEN IN
deze ZO. LANDELIJKE GEMEENTEN.
COEDtN AVON O7
v
JEE
beefden haar handen zoo erg, dat ze nauwelijks
haar jas kon dichtknoopen. Twee kleurtjes
brandden op haar wangen.
„Het was een schandaal, een schan,daal om
haar zoo te bedriegen. Cor Heukers met een
portret van Frans in haar taschje. Het portret,
dat hij voor haar had laten maken."
Met driftige stappen liep ze voort. Ze zou
jiet hem zeggen, nu dadelijk. Ze ging naar zijn
kantoor.
Het was een zeer opgewonden Lotte, die het
privékantoor binnentrad. Verheugd liep Frans
op haar toe.
„Lotte, jij!" stak hij haar beide handen toe.
Koel weerde zij hem af.
„Ik moet je spreken."
Frans zag dat er iets niet in orde was.
„Ga zitten, Lotte, en vertel eens...."
Ze besloot met de deur in huis te vallen.
„Ken jij Cor Heukers?"
„Cor Heukers...." stom verbaasd keek hij
haar aan. Cor
Heukers, nee,
nooit van ge-
Lotte lachte
smadelijk. Ze
loopt anders met
een portret van jou in haar taschje.
„Met een portret van mij?"
„Ja, ja," driftig stampte haar voet op den
grond, haar stem sloeg over. „Het portret dat
je voor my hebt laten maken."
„Maar dat kan niet, Lotte, ik ken geen meisje
Heukers. Je moet Je vergissen."
„Denk maar eens goed na of je haar kent,
ze komt uit dat dorp waar je oom woont."
Frans schudde zijn hoofd. „Nee," zeide hij:
„ik ken haar niet."
„En toch heeft ze een portret van jou," zei
Lotte snijdend en ze kreeg een kleur ais vuur,
toen ik het zag.
Frans streek met zijn hand over zijn voor
hoofd. „Cor Heukers" herhaalde hij. „Allemach
tig, hy kende haar toch, een jong, aardig ding,
jaren geleden was het, hij had haar broertje
uit een boom gehaald.
„Ja, Lotte, ik ken haar toch, laat 's kijken,
vijf jaar geleden heb ik haar ontmoet."
„Weet je wat jij bent," zei Lotte, en ze ging
recht staan: „een valschaard en een bedrieger,
eerst lieg je me voor dat je haar niet kent en
nu je geen uitweg ziet, beken je. Bah, en met
zoo'n man zou ik me verloven!"
„Lotte, ik bezweer je dat er niets tusschen
ons is, je gelooft me toch?"
„En denk jij dat ik nog een oogenblik langer
wil omgaan met zoo'n bedrieger?" zei ze hard.
Ze draaide zich om.
Ruw greep Frans haar handen. Ook hij was
kwaad nu. Eerst had hij gedacht dat het een
kleine jaloerschheid betrof, maar nu ze hem
niet geloofde
Hij keek haar aan; was dit het jonge meisje
waarop hij zoo gebouwd had, dit: dat zachte en
lieve kind.
Hard en minachtend keek ze hem aan. „Laat
me los, het is alles uit tusschen ons."
„Weet goed wat je doet, Lotte, je bent nu
voor geen reden vatbaar, ik geef je drie dagen
en dan is voor mij ook alles uit."
Haar oogleden knipoogden. Ze was gekrenkt
in haar liefde, verbitterd, bedrogen. Ze kon niet
helder denken. Dat portret in Cor Heuker's
taschje, dat stak haar, dat maakte haar wreed.
„Nooit kom ik terug, je bent niet te vertrou
wen, ik vind je zóó minmet die harde
woorden verliet ze hem.
Verslagen ging Frans aan zijn bureau zitten.
Het was een diepe en bittere teleurstelling voor
hem, dat Lotte hem niet vertrouwde, maar nog
erger had hem getroffen de hardheid en koud-
heid van het meisje, in wier karakter hy warmte
en teederheid vermoeid had.
Binnen drie dagen ontving hy een brief van
Lotte, waarin ze schreef met hem te breken,
daar ze onmogeiyk gelukkig kon worden met
een man, die haar nu reeds bedroog.
„En toch," dacht Frans Peters, „moet ik te
weten komen hoe die Cor aan myn portret
komt."
Hij besloot naar de volgende lezing te gaan,
het zou al heel raar loopen als hy dat meisje
niet zou zien. Haar gezichtje, het roodblonde
haar en donkere oogen 6tonden hem nog dui-
deiyk voor den geest.
En zoo gebeurde het. De niets vermoedende
Cor had dien dag een toevallige ontmoeting met
Frans Peters.
„Hoe is het mogeiyk," dacht ze verward, „hem
opeens te ontmoeten; hij moest eens weten van
het portret."
Frans was besloten het haar op den man af
te vragen, maar ze hadden zooveel te praten en
op te halen, dat hij het vergat.
Na dien keer volgden nog vele keeren.
Hy leerde haar beter en beter kennen en op
een dag, toen haar gelukkig gezicht hem toe
lachte, vroeg hy haar, biy en zeker dat zyn keus
goed was.
Toen was het ook dat Cor hem zachtjes ver
telde van den held h'arer droomen en het ge
stolen portret.
MERK
'been of armi
i ij 1 '9 op dit blad zl1n Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen E Oflfifi by levenslange geheele ongeschiktheid tot werkendoor f MR/) by een ongeval met f OCH bij verlies van een hand f 1 oij verlies van een f Cfï
A llC CtDOMKi S ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeerlngen F verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen f doodeljjken afloop AiUlf* een voet of een oog duim of wijsvinger t/
bij een breuk van f40.- by verlies van 'n
anderen vinger
ROMAN VAN
liiiiiiiniiiiiiMiiiiumiiiiiiiiiiiHiiiuiiiiiiuiiiMnitutiiuuMimuiiiHiiH»
19.
(Korte inhoud van het voorafgaande: John
Kemp. een Engelschman uit Kent, ont
moet Carlos Rlego 'n vriend van den verloof
de van zfln zuster Veronica, Ralph Rooksby
Bit een achtervolging door de gendarmen
vinden Carlos en zyn metgezel een schuil
plaats bil Rooksby. By een bezoek aan
Carlos werd Kemp gear-esteerd. maar la
ter door Rangslev den leider van de smok
kelaars. weer bevrijd Kemp wijkt dan met
Carlos uit naar Jamaica, waar hy werk tracht
te vinden op de plantages van Rooksby, die
door MacDonald worden beheerd. Ook komt
hy hier In kennis met den rechter O' Brien
en Don Ramon, die Kemp willen overha
len dienst te nemen bi! zeeroovers die Rlo
Medio als basis hadden. Als hy hier niet
op ingaat, wordt hl) sverweldlgd en aan
boord van een schip gebracht. Hij weet
echter spoedig te ontsnappen en wordt op
gepikt door een ander schip, dat hem naar
Havanna zal meenemen Nabij de Cubaan-
sche kust worden zil echter door zeeroo
vers, die onder beyel staan van een vriend
van Carlos. Thomas de Castro, overvallen)
Naderhand vond ik me naar adem snakkend
öp myn rug liggen op het dek van den schoe
ner. Een man of vijf hield my in bedwang.
Castro stak een pistool in zyn gordel.... Hy
stampte heftig met den voet en begon in het
Spaansch te roepen:
„Aan boord komen, -allemaal. Je hebt genoeg
onheil gesticht, krankzinnige Lugarenos. Kom,
we gaan."
Als in een droom van woestheid en geweld,
zag ik enkele mannen gereed den schoener af
te stooten, en toen, in 'n hevigen drang, een
drang van jeugdigen lust en kracht, dien ik my
tot op dezen dag herinrer, wierp ik de mannen
van mij af als kaf en stond vrij.
Een gedeelte van een seconde, op het punt
zelf te vallen, zag ik neer op knielende mannen.
Het was een oogwenk maar, toen deed ik een
sprong naar de reeling.... Ik klauterde woest:
vóór my was het dek van de „Breeze." Juist
één opgetogen oogenblik, had ik er het gezicht
op en toen rees majoor Cowper voor myn oogen
op. duwde mij terug op den schoener en tuimel
de zelf mee.
Twintig man wierpen zich op mijn lichaam.
Ik liet alles met me doen, het einde was geko
men. Ik had niet de kracht een vlieg af te
schudden, mijn hart sloeg of myn ribben moes
ten barsten. Op mijn rug liggend lukte het me
nog te zegen: „Geef me lucht!" Het was me
of ik zou sterven.
Castro, in zijn mantel gehuld, stond over me
heen gebukt.
Ze hielden me tegen het dek geklemd en na
korten tijd werd ik naar beneden gebracht en
een hut van den schoener binnengedragen.
Ze lieten me daar alleen, en langen tyd zat
ik met mijn hoofd op myn armen. Ik had geen
enkele gedachte; ik was van al dat stryden aJ
te zeer uitgeput en er was ook niets om over
te denken. Ik was er toe gekomen de ellende
der omstandigheden te aanvaarden, en 't wSs
alsof ik jaren ouder geworden was. Ik had ge
zien hoe mannen elkanders gezicht open haalden
om het bezit van knoopen, oude schoenen,
Mercer's oude broek. Myn eigen toekomst
boezemde mij in dien gemoedstoestand niet het
minste belang in. Ik zat overeind en keek om
my heen.
Ik bevond my in een kleine, kale hut, ruw
afgeschoten en buitengewoon vies. Op een
plank boven een houten bank waren overal de
vette afdrukken der hoofden, van die daar ge
zeten hadden; de ruwe tafel waarop ik met
myn armen leunde, was bedekt met een laag
kaarsvet. Helder scheen het licht door een
patrijspoort. Nu zag ik van een matras op den
vloer de gestalte opryzen van een man; hij
had een muziekinstrument by zich, een man
doline met roode linten, die hy by me op de
vette tafel legde. De man was ontstellend mager
en zoo lang. dat zijn hoofd het roet van de
zoldering veegde. Hy zeide:
„Ha, ik wachtte erop, dat de cabaliero zou
ontwaken."
Hij stapte om het einde van de tafel, glipte
tusschen tafel en wand, en greep my met ge-
heimzinnigen ernst by den arm, terwyl hy
langzaam naast mij plaats nam. Hij droeg een
rood hemd, dat op de plaats waar zijn lange
bruine krullen op zyn schouders vielen, eerder
zwart te noemen was; het was versierd met dof
geworden, vergulde taoopeo waarep de ietter»
G. R. stonden, en waarschijnlijk vroeger van
een of ander Engelsch schip gestolen.
„Ik bid den Cabaliero te luisteren naar wat
ik heb mede te deelen,'' zeide hij met diepen
ernst. Ik kan het niet langer dragen neen,
myn lijden kan ik niet langer meer dragen."
Zijn gezicht was groot en van klassieken
vorm, een strak gelijnd, tamelijk lang gezicht,
met een reusachtigen neus, die van voren de
doorsnede leek van een klok; hoefvormige wenk
brauwen; oogen, met heel groote pupillen, die
een purperachtig bruinen glans hadden als die
van een paard. Zyn '/-zicht stond buitengewoon
droevig, en hy begon te spreken met een gedra
genheid van toon, of zijn borst een klankbord
was. Hij gebruikte ontzaglijke lange zinnen,
waarvan ik maar de helft begreep.
„Wat is dan het onderscheid tusschen mij,
Manuel del Popoio Isturiz en dezen Tomas Cas
tro? De senor cabaliero kan het aanstonds
zeggen. Zie mij slechts aan. Ik ben de knapste:
vraag het slechts den vrouwen van Rit Medio
en laat haar uitspraak doen. Die Castro is een
Andalusiër, een vreemdeling. En wy, die dap
peren van Rio Medio, wij dulden niet, dat een
vreemdeling overwinningen behaalt op onze
dames. Toch geven ze dien Andalusiër de voor
keur omdat hy een nederig vriend is van den
grooten Don. en hem een paar dagen het com
mando gegeven is. Ik vraag u, senor, de onver
zoenlijke tegenstelling tusschen mij, den leiden
den kapitein van dit schip voor altyd, en hem,
den vechtenden kapitein voor een paar dagen...
Ben ik niet als het ware het brein en hij slechts
liet mes? Ik vraag liet den senor Cabaliero?"
Ik wist niet in het minst wat te antwoor
den. Zyn groote oogen onderzochten peinzend
myn gezicht. Ik moet als verbysterd hebben zit
ten kijken.
„Ik leg myn geval aan uw voeten," ver
volgde hij. „U zult onze hoofdleider zyn en
vanwege uw doorluchtige geboorte en befaamd
vernuft, een voorname plaats innemen in den
raad van notabelen. Is dit zoo niet? Zoo immers
heeft de senor Juez O'Brien het beschikt? Wilt
u mij 'n gewillig oor verleenen en myn on
waardig lyden verlichten?" Langen tyd zag hij
mij met smeekende oogen aan.
Manuel dél Popoio, zooals hy zich noemde,
streek het haar terug van zyn voorhoofd. Ik
had opgemerkt dat zijn lokken met zwarte
tressen doorvlochten waren, en dat hy groote
vuile zyden manchetten droeg.
„De cabaliero," vervolgde hij, terwyi hy zijn
woorden met het getik van een langen witten
vinger op tafel ondersteunde, „zal myn denk
beelden aan de notabelen voorleggen. M-in oosi-
tie is, zooals ik de eer had u te doen opmer
ken, op het oogenblik ondraaglyk geworden
Beschouw ook, hoe uw doorluchtigheid en ik
samen zouden kunnen werken. Wat een verlich
ting voor u en voor my. U zult dien Castro on
draaglijk grof vinden. Maar ik, ik verzeker u, ik
ben een man van smaak een improvisator
een kunstenaar. Mijn zangen zijn beroemd.
En toch
Hy sloeg zijn armen over elkaar en wachtte;
vervolgens zeide hij met zyn indrukwekkend
ste stem:
„Ik heb invloed bjj de mannen van Rio.... Ik
zou een opstand kunnen verwekken. Wij, Cuba
nen, zyn een jaloersch volk; wy houden er niet
van dat vreemdelingen de besten van ons weg
nemen, wij dulden het niet. Laat die Castro
zich bedenken en in vrede aftrekken, ons en
onze vrouwen verder met rust latend. Zoo
als het spreekwoord zegt: Het is goed een brug
te bouwen voor een vertrekkenden vyand."
Hij begon mij nadenkend te begluren en zyn
oogen begonnen meer en meer te schitteren.
Die man was ondanks zyn potsierlyke aanstel
lerij volkomen ernstig, daar was geen twyfel
aan.
„Ik heb een zachten geest," begon hy op
nieuw, „een zachtmoedigen geest. Ik ben onder
worpen aan de wettige overheden. Wat de senor
Juez O'Brien my vraagt te doen, doe ik. Ik
zou eenieder met een mes doorsteken, die den
senor Juez zou willen lastig vallen; wy allen
zouden dat doen. als recht en biliyk is. Maar die
Castro, die Andalusiër, die byna zoo slecht is
als een ketter! Als myn dag komt zal ik zyn
armen en zyn voeten laten geeselen en ze in
wrijven met roode peper. En al de mannen van
Rio, die den vreemdeling haten, zullen iuieh°n...
En ik zal kleine doornen onder zijn tong ste
ken en zyn oogleden met een fijn schaartje af
knippen en hem dan in de brandende zon doen
zetten, Cacabellero. u zoudt mil nt-t beb
een zachten geest. Ik ben een aangenaam gezel."
Hij stond op en wrong zich langs de tafel.
„Luister" zyn oogen lichtten op van genot
„u zult my hooren. Het is goddeiyk o, het
is heel aangenaam, zult u zeggen."
(Wordt vervolgd)