DE GROOTE TROOST IN DEN KOUDEN WINTERDAG Geschiedenis der mijnen Een ontzettende mijnramp Hoe vinniger de koude buiten is, des te aangenamer is de warmte binnen Een kostbare schat, welke met vele uit de aarde wordt gedolven Met eigen levensgevaar er op uit om kameraden te redden Veiligheid voor alles Nood-alarm GASMASKERS Voor het gebruik bij explosies en andere mijnongevallen Menschen en slaven Geschiedenis Het zwarte goud moet redding brengen NA DEN ARBEID De mijnwerker levert zijn lamp in, welke zorgvuldig bewaard wordt DE WERELD VAN HET ZWARTE GOUD ^■•■•"V.\V.VAVA'AW.VV.V.*.VJ,.V.V.,.\\\VV.*.\\W.,.WAVV.VVVWVV^W.%WA,.\VAV^.\V.V.V.V%\\%%\\VVAVSV.W.V.-.V.%V.V.-.\'AW.-A,.-AV.-.V.V.VAV.V.V\VV.,J\*.V.\%\%\V.VVV Als het zwarte goud aan de aarde is onttrokken worden I de kolen vervoerd. Bij den verbruiker komen zij in manden, of worden naar de kolenbewaarplaats l geheschen. De turf is evenals kleine houtjes voor den I aanmaak van de kachel onmisbaar en de briketten branden heel gezellig in den haard Nauwelijks waxen deze beschouwingen geschreven, of plotseling wordt alles ge heven in een ontstellende actualiteit door het bericht van de ontzettende mijnramp in Bohemen. Wederom heeft de mijn gegromd en is het gas door de schachten gestoven. Tien tallen mijnwerkers werden opgesloten. Er zijn dooden en gewonden. De mijn Nelson III heeft gesidderd van zware ontploffingen, die over sloegen naar de mijn Nelson VII en VIII. De steekvlammen, die uit den rook opsloegen, waren het zekere en verschrikkelijke sein, dat de ontploffingen doorgeslagen waren en dat de instortingen van geweldige kracht en omvang waren* De reddingsbrigade stond wederom voor een even moeilijk als heldhaftig werk. En we denken terug aan de vele andere rampen, die het mijnwezen reeds hebben getroffen, en die nog versch in het geheugen liggen. Bij al deze rampen spelen de Limburgsche mijnen gelukkig een zeer kleine rol. De laatste ramp was die van de „Hendrik" op 13 Septem ber 1928, waarbij dertien mijnwerkers het leven lieten, in weerwil van het prachtige werk der reddingsbrigade. Ook thans weer heeft deze brigade in Teplitz Schönau en Ossek uitnemend werk verricht, dat alleen te danken is aan de perfecte wijze, waar op zulke brigades worden geoefend. Men kiest voor de leden der reddingsbrigades uit vrijwilligers de besten uit, mannen van ka rakter, rustige, sterke kerels, die uitmunten door solidariteit en naastenliefde. Zij weten, dat zij eenmaal zullen geroepen worden om met eigen levensgevaar hun kameraden te redden uit een positie, die voor hen zonder de reddende brigade doodelijk zou zijn. Zoodra het nood-alarm gegeven wordt, wor den de mannen bijeengeroepen, waarvoor slechts een korte tijd noodig is. Ieder weet, wat zijn taak is en hoe hij op het appèl moet verschij nen, volledig toegerust voor de moeilijkheden, die zich onder den grond zullen voordoen. Niet alleen zijn de mannen onderling volledig soli dair, maar ook zijn de brigades van verschil lende mijnen in de nabijheid als het ware als één gehe°l te b-schouwen. Een treffend voor beeld van zulk een samenwerking tusschen ver schillende brigades vond men verbeeld in de uitnemende film van G. W. Pabst, de film „Ka meraadschap", die juist de solidariteit tusschen de leden der reddingsbrigade onderling uit beeldt. Onvoorwaardelijk gehoorzamen de mannen aan hun leiders en de afzonderlijke groepen aan hun groepleider. Zoodra zij zijn afgedaald en de eerste slachtoffers vinden, voorzien zij dezen van maskers, die hun althans beletten om giftige gassen in te ademen en die hun ver- sche lucht geven, zoodat zij, bij kennis komend, zichzelf reeds gedeeltelijk kunnen helpen. De oefeningen, waaraan de brigade zich te onder werpen heeft, houdt rekening met de zwaarste eischen en is aanleiding om een ramp te ensce- neeren, die als het ware haar weerga niet vindt in de werkelijkheid. Het gasmasker alleen reeds is een beschrijving waard, daar het een ver nuftige vinding is, die als het ware automatisch werkt, en den patiënt dwingt zijn mond te ope nen en een regelmatige ademhaling te forcee- ren. De beschrijving zou ons intusschen te ver voeren, maar dat deze gasmaskers van het groot ste gewicht zijn, zal iedereen wel begrijpen. Ver bazen wij ons dan ook niet, als we vernemen, dat zij onder bijzonder toezicht staan van den staat en dat de controle op de maskers door- loopend en zeer nauwkeurig is, opdat geen en kele kans zou bestaan, dat een of ander masker op het critieke oogenblik niet zou functionnee- ren. Waarmede gezegd wil worden, dat letterlijk niets onbeproefd wordt gelaten om de veiligheid van den mijnwerker zooveel mogelijk te waar borgen. Van alle schatten der aarde is de steenkool de meest kostbare, heeft oud-minister Bongaerts eens gezegd, toen hij enkele Jaren geleden te Venlo een lezing hield over de mogelijkheden tot het winnen van steenkolen in de Peel. Met de olie en het ijzer beheerscht de steenkool de wereld, want er is geen tak van industrie in welken vorm dan ook, die niet door steenkolen wordt gevoed. Vlak voor den wereldoorlog bedroeg de we reldproductie van kolen 1350 millioen ton, ter waarde van ongeveer tien milliard gulden. In 1800 was deze productie slechts 10 millioen ton, hetgeen gelijk staat met iets minder dan de huidige productie in.... ons Limburg. Het is voornamelijk de ijzerindustrie, die de productie der steenkolen heeft opgejlaagd en die dan ook bijna de helft der steenkolen gebruikt, terwijl de huisbrand 12 pet., de spoorwegen 11 pet. en de stoomvaart 8 pet. verbruikt. En deze over wegingen in deze natte en koude dagen zijn het, die ons aanzetten om eens wat meer over dit geweldige product na te denken. De steen kool heeft in den loop der jaren heel wat neven- bedrijven het licht doen zien. Teer, kleurstoffen, amoniakfabricage, benzol enz. zijn even zooveel producten, die aan de delving der kolen te dan ken zijn. Maar niet alleen de industrie heeft erbij gewonnen, ook de handel, levend van de industrie, heeft zich over de heele wereld ver breid en zij, die op een of andere wijze in hun bestaan voorzien middels de steenkolen, loopen in de millioenen. Meer dan welke steenkolenvelden ook, inte resseeren on8 de eigen gronden in Limburg. Het Limburgsche kolencentrum is een van de grootste ter wereld en de Staatsmijn „Maurits" b-v. is de grootste in Europa. De geschiedenis van de steenkool is niet al leen veelbeteekenend, maar voor ons allen ook interessant. Niemand onder ons, die het zwarte goud kan missen, al denken wü, bij de kachel stovend, zelden aan den enormen arbeid van de mijnen en aan de geweldige organisatie, die een mijn in waarheid is. Reeds in 1097 kende Nederland de steenkool. Een Limburgsche archivaris uit dien tijd, die den echt Limburgschen naam Habets droeg, be schrijft uitvoerig in een van zijn kronieken den grooten zegen, die de steenkool voor den „Maes- cant" was. In de buurt van Kerkrade begon men reeds aan de ontginning van de kolenvel den in het begin der twaalfde eeuw en het wa ren voornamelijk de bewoners van de Rolducer abdij, die zich daarmede bezig hielden. Mis schien zelfs was dit de eerste ontginning in Europa. Uiteraard was deze ontginning een zeer primitief werk. Meer dan de bovenste iaag van de steenkoolvelden afgraven deed men niet, zoo dat de diepe dikke lagen eenvoudig ongebruikt bleven liggen. De monniken waren de eersten, die in de diepte gingen graven en pas later namen de andere bewoners der streek dit over. Uit deze werkzaamheden ontstond de thans enorme „Domaniale mijn" te Kerkrade en later, toen echter deze mijn nog lang niet de uitge breidheid van thans had bereikt, kreeg de abdij van Rolduc een groot deel van de gewonnen steenkool, resp. de winsten daarvan. Zooals men ziet, heeft de rijke geschiedenis van Rolduc dus ook nog betrekking op de steenkolenindustrie. Geruimen tijd zelfs heeft de abdij de mijnen geëxploiteerd en in de achttiende eeuw had zij ongeveer 800 mijnwerkers in dienst. Toen kwam de Fransche revolutie en de mijn deelde het lot van de abdij en werd eenvoudig geannexeerd. De Staat nam alles in beslag en ging zelf de mijnen ontginnen. De Domaniale mijnen zijn jarenlang de eenige geweest in ons land en pas in 1893 begon een particuliere on derneming aan de ontginning der Oranje-Nas- sau-mijnen, hoewel reeds tevoren enkele onder- miiiiiiiiiiiiiiiiifiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii^ Us, kou, mist en gure vlagen zijn ons deel in den Hollandschen winter, maar met een hardnekkigheid, die even Hollandsch is. hebben wij den strijd tegen deze vijanden aangebonden. Vijanden? Tot op zekere hoogte. N.l. alleen als we dwars door de kou heen moe ten naar den arbeid, naar de noodzakelijke besognes. Minder erg is het als we optrekken naar de ijsbaan, om daar genoegens te beleven, die de kou doen vergeten. Of naar den schouw burg of naar het café. Zoo zijn wij, menschen. Het is niet de kou zelf, die den koudegraad bepaalt, maar wat er „achter" zit. Er zijn zelfs momenten, waarop we de strengste kou pret tig vinden en wel als achtergrond voor de heer lijke warmte van de huiskamer. Hoe vinniger de kou buiten is, des te aangenamer en be haaglijker is de warmte binnen. De kachel.... Ziedaar onze groote troost in den winterdag. Of zij haard heet of kachel of centrale ver warming, het isde kachel. Of zij door gas wordt gevoed of electriciteit, het is en blijft.... de kachel. En wie kachel zegt, zegt steenkolen. Diep in den grond worden zij gedolven. Dui zenden en duizenden zwoegen dag aan dag om de steenkool naar boven te halen en we kun nen er nooit genoeg van krijgen. Milliarden kilo's komen aan de oppervlakte en worden over de heele wereld verspreid. Er zijn weinig weldoeners der menschheid zoo welkom, zoo mild en zoo afdoende goed als de steenkool. Het open haardvuur van vroeger moge romantischer geweest zijn, het was ook tamelijk koud. En nog kennen we romantici, die per se een open haard willen hebben met groote en dikke houtblokken, die zoo lekker vlammen.... maar de romantiek van het geval wordt alleen mogelijk door.... een centrale verwarming, die de eigenlijke hoe veelheid hitte moet aanbrengen. De radiatoren staan deftig en nogal leelijk onder de ramen en verwarmen alle koude lucht, die maar bin nen durft komen en de familie zit knusjes om het houtvuur en maakt zich wijs, dat er geen gezelliger vuurtje bestaat dan het vuur van de blokken, die zoo heerlijk geuren naar hars en dennenlucht. Maar inmiddels komt de warmte, die zij zoo behaaglijk vinden vande kolen, die met groote hoeveelheden worden gesmeten in de ketels beneden in den kelder. Het zwarte goud moet redding brengen. Stook met gas, roept men uit. Maar zelden zag ik grootere hoeveelheden steenkool dan in de buurt der gasfabrieken, want ook daar is het de steenkool, die redding moet brengen. En als gij, leker, uw electrisch licht aanknipt of uw electrisch kacheltje inschakelt, dan is het toch weer de steenkool, die u in eerste instantie de warmte bezorgt, want de electriciteit, die uit de beweging ontstaat, vindt haar kracht weder om in de machines, die door steenkoolhitte wor den gedreven. Het hout is onmisbaar vraag het maar aan den bakker de electriciteit nog veel meer en het gas ook al, ja zelfs de turf en de den nenappel, maar het meest van al de steenkool, de anthraciet, de cokes in alle afmetingen, die deze delfstof kent en dat zijn er heel wat. Hollandsche cokes, Belgische en Engelsche an thraciet. steenkool uit het Roergebied, het is alles de bron van alle warmte en als de zon ooit concurrentie heeft gehad dan is het de steenkool, die daarvoor zorgde. Zoo laten wij de steenkool dankbaar zijn, dat zij er is en ons beschermt in het koude jaar getijde In een beschouwing elders op deze pagina, vertellen wij de geschiedenis van onze mijnen en heel even wordt de nadruk gelegd op de ge varen aan den mijnarbeid verbonden in weer wil van de voortreffelijke maatregelen, die de moderne mijnen treffen. De grootste vijand van den mijnwerker is wel het mijngas, een verra derlijk goedje, dat echter met steeds toenemend succes wordt bestreden. Mijngas ontbrandt alleen als het vermengd wordt met van buiten komen de zuurstof. Na een ontploffing blijft het gas ontploffen, zoolang het zuurstof krijgt en daar overal in de mijnen heel fijn kolengruis hangt, dat met lucht vermengd is, vindt het mijngas hier voldoende voedsel met het gevolg, dat het niet alleen voort blijft gaan met ontploffen, maak ook, dat zich de zoo gevaarlijke kolendamp ontwikkelt, die het gevaar aanmerkelijk ver hoogt. Dit alles bestrijdt men op de volgende wijze. Op verschillende plaatsen in de mijnen legt men hoeveelheden steengruis neer, dat bij iedere ont ploffing vanzelf door de mijngangen wordt voortgejaagd. Het vult als het ware den door gang en vormt op deze wijze een soort gordijn tegen 't kolengruis en den daaruit ontwikkelden kolendamp. Dit steenstof ligt niet alleen op den grond tegen de Wanden, maar hangt ook aan de bovenstutten, waaraan planken bevestigd zijn, met hoopjes steenstof. Deze planken zijn zoo danig bevestigd, dat zij bij een lichten schok reeds loslaten,- zoodat het stof naar beneden valt en zie' door de kracht van de ontploffing snel verplaatst en het gordijn dichter helpt maken. Meestal zorgen steeds dezelfde mannen voor een goede voorziening van het steenstof en dit is een zeer belangrijk en verantwoordelijk werk, want hiervan hangt voor een goed deel het lot van honderden mannen af. Als de steenstofvoor- ziening uitstekend functionneert, kan men er vrijwel zeker van zijn, dat het gevaar van gas vergiftiging overwonnen is. Wordt deze voorzorg door ontploffingen en instortingen te niet ge daan, dan is er nog de heldhaftige reddingsbri gade, die met haar zuurstofapparaten in alle bedorven en vergiftigde holen kan afdalen en daar een paar uur zonder gevaar verblijven. Dat de organisatie van zulk een reddingsbrigade per fect moet zijn, laat zich denken. Nu en dan oefe nen zij duchtig, om bi) alle gelegenheden paraat te zijn. Nooit zijn ze van huis, of de betrokkenen weten, waar zij te vinden zijn, zoodat zij in een minimum van tijd kunnen opgeroepen worden. Zijn ze eenmaal aan het werk, dan kennen zij geen gevaar, zoolang him voorraad züurstof strekt. Dan denken zij slechts aan één ding: het leven der kameraden redden en hun zoo spoedig mogelijk frissche lucht geven. En al deze dingen, deze voorzorgen, deze held haftigheid, dit vernuftig en uitgebreid systeem, zijn noodig om te geraken tot dat simpele ding. dat wij steenkool noemen. Groot is de vreugde en het nut, dat de steenkool den menschen be zorgt, maar groot is ook de arbeid, die aan dit groote nut vooraf gaat.... nemingen concessies hadden aangevraagd, zon der echter daarvan gebruik te maken. Het suc ces van de Oranje Nassau was zoo groot, dat spoedig daarna nieuwe aanvragen loskwamen in de veronderstelling, dat de Limburgsche grond vol hooge kolenlagen zou zitten, hetgeen waarlijk niet slecht gezien was. Een commissie werd ingesteld, die een rapport uitbracht over de mogelijkheden en het gevolg was, dat alle terreinen voorloopig voor de regeering zouden bewaard worden. Dit geschiedde omstreeks 1900 en spoedig daarna zou een nieuwe staatsmijn, de „Wilhelmina", worden gesticht. Daarna volg den nog de „Emma" en de „Hendrik". Door loopend werden nieuwe schachten gebouwd en het ging steeds in stijgende lijn tot aan de thans heerschende crisis. Iedereen weet, dat de toestand in ons mijn bedrijf betere dagen heeft gekend.... Weinig ondernemingen stellen zulke zware eischen aan de arbeiders als de mijnen. En wei nig factoren worden in deze mijnen zoo nauw keurig in het oog gehouden als de veiligheid der mijnwerkers. Telkens als een of andere ramp de mijnen heeft getroffen, lezen we lijsten van doodeiyke slachtoffers en ongeneeslijk verwon den. lederen keer leeft het medegevoel van een heel land mee met de getroffen families. Zulke rampen worden alleen geëvenaard door spoor wegrampen en slechts overtroffen door oor logen. De arbeid, diep onder den grond, brengt zijn groote gevaren mee en al mogen we zeggen, dat de veiligheid in de huidige mijnen, zeker in ons land, een hoogte heeft bereikt, die naar menschelijke berekening vrijwel zonder gevaar is, toch is de donkere diepte der mijnschachten steeds een symbool van de gevaren, die de in gewanden der aarde verbergen. In de oude tijden, toen de menschen in de aarde zochten naar vuursteenen voor hun lan sen en pijlen, groeven zij zich ook in tot op vrij groote diepte en zij kenden volstrekt niet de veiligheid, die thans gewaarborgd wordt. In Engeland zijn nog overblijfselen van zulke steenmijnen uit den steenen tijd, ter diepte van ongeveer twaalf meter en de inrichting van deze schachten doen telkens weer denken aan de steenkoolmijnen. Verticale putten, hier en daar doorkruist door zijgangen, waren toen reeds aan de orde. Deze schachten echter had den den vorm van een trechter, waardoor men tot op zekere hoogte kon voorkomen, dat zij bij een aardverschuiving werden vernield, of liever, dat de aardverschuiving zich kon voltrekken. Men gebruikte overigens ook wel stutten van steen, maar deze steen was breekbaar en kon dus niet voldoen. Zoo hebben deze mijnen dan ook meermalen slachtoffers geëischt. Toch deed men al het mogelijke om het den arbeiders zoo comfortabel mogelijk te maken en hen zoo wei nig mogelijk te vermoeien. Men liet hen in zak ken of kooien naar beneden en maakte de ruim te zoo groot mogelijk. Dit zal vermoedelijk wel te danken zijn aan het feit, dat een mijn niet werd geëxploiteerd, maar dat iedereen afdaalde, die lust had om vuursteenen te zoeken. Allen voor allen, was destijds de leus en een groote solidariteit was daarvan het gevolg.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9