Jid wifiaal mn den dag Een sociale figuur op den troon AKKER.CACHET5 J HET KAPERSNEST MARIE ADELHEID VAN LUXEMBURG RIJP DE KLEINE ANNIE LIJDT SCHIPBREU - De storm heeft uitgewoed f JOSEPH CONRAD VRIJDAG 26 JANUARI Tien jaren geleden stierf de jonge Groothertogin, de groote be strijdster van het liberaal- kapitalisme Als Heilige in den lande vereerd Neem straks een "AKKERTJE" voor Uw beginnende verkoudheid, want overal zweven kwaadaardige griep-bacillen om U heen en doen Uw verkoudheid lot griep verergeren. "AKKERTJES" verjagen de koorts, stuiten dien griep-aanval en bespa ren U dagen van veel narigheid. DAGEN LANG HOOFDPIJN Een middel dat verbetering bracht RAPPIE R.K. Verbond van Technici in Nederland \m/et zpooeu.m VOOR DB NATIONALE DRANK J AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL „Ik zeg je eerlijk," glimlachte hij. „Als Het is altijd 'n merkwaardig verschijnsel geweest, dat, wanneer in een tijd alge meen het besef ontwaakt, dat de men- schelijke samenleving op een of ander punt in haar door God gesteld doel is afgedwaald, er onmiddellijk aan dien tijd menschen voorafge gaan zijn, die juist in dót punt als zeldzame eenlingen hebben uitgemunt. Ook onze tijd, die zoo'n ontstellende behoefte heeft aan sociaal denken en doen kan met eerbied opzien naar drie waarlijk groote voorgangers hierin: Mon seigneur von Ketteler, Bisschop van Mainz, door zijn katholieke tijdgenooten smalend „den roo- den Bisschop" genoemd; dr. Carl Sonnenschein, den grooten Berlijnschen wereldstad-apostel; en ook een gekroond staatshoofd: de op 24 Jan. 1924 zoo jong gestorven Marie Adelheid van Nassau, Groothertogin van Luxemburg. Er behoorde moed toe, om in 'n tijd, waarin het liberaal-kapitalisme hoogtij vierde, ten over staan van 'n volslagen liberaal ministerie en een liberale kamermeerderheid, openlijk voor de sociale rechtvaardigheid te durven opkomen, zooals de 18-jarige Marie Adelheid het in haar troonrede deed. „Gerechtigheid", zoo sprak zij daarin, ,,moet voor allen gelijk zijn; bizonder echter den geringen en zwakken tot schutse strekken. Onze tijd is ziek aan de steeds toene mende sociale ongelijkheid der menschen." Laten we dit eens goed bedenken: wat voor ons in 1934 zoo zicht- en tastbaar is, omdat •we de catastrofale gevolgen ervan in al hun jammer en ellenden meemaken, werd daar in Luxemburg in 1912 al door 'n 18-jarig meisje zoo zuiver scherp aangevoeld en onomwonden gezegd. De naaste en onoverkomelijke hindernis voor het sociaal begrijpen, het zoo verfoeilijk-ver derfelijke „standegoïsme" was Marie Adelheid volkomen vreemd. Zuiver maakte ze onder scheid tusschen haar waardigheid: Staatshoofd, dus piaatsbekleedster van God, én haar persoon mensch, schepsel dus zooals de geringste harer onderdanen, en niets méér. Als staatshoofd vroeg zij onverbiddelijk eerbiediging van haar wil, daar, waar ze optrad voor Gods rechten en het wezenlijk welzijn van haar volk; voor haar persoon vroeg zegeen enkel voorrecht. Daarom was ze wart van alle vleierij, duldde ze geen bewierooking; ieder mocht haar vrijelijk op haar menschelijke feilen wijzen, ze nam ze dankbaar aan. Om 'n paar kleine typeerende voorbeelden van het afwezig zijn van alle standsegoïsme, waar ze zich in het openbaar bewoog, te noemen: Behalve bij kerkelijke plech tigheden, die ze officieel als staatshoofd bij woonde, verlangde ze in H. Mis of Lof nooit 'n gereserveerde afzonderlijke plaats. Ze knielde neer tusschen haar volk, bij voorkeur op 'n hou ten stoel of onbekleede bank, en bij het biech ten nam ze, geheel vanzelfsprekend, de plaats in van laatstgekomene. Bij haar dagelijksche kruiswegoefening knielde ze eenvoudig op de steenen neer", en toen op 'n keer 'n broeder haar 'n bankje wou aanbieden, wees ze vriendelijk dankend af, met de woorden: ,,Nee, nee. Voor God zijn we allen gelijk." Als ze later bij een eenvoudige onderwijzeres les in stenografie nam, en deze om het slechte weer, de gemaakte af spraak van om de beurt bij elkander aan huis te komen, veranderen wilde ten voordeele van de Groothertogin, was haar oogenblikkelijk antwoord: „Waarom zou ik 't beter hebben dan u? Volstrekt niet. 't Blijft bij onze afspraak." Niet-officieel op straat richtte ze zich heel een voudig naar alle andere voorbijgangers, week met behoedzame oplettendheid voor ouden en gebrekkigen, niemand hoefde apart rekening te houden met haar. ,,Ik wil geen wit brood eten, terwijl mijn volk zwart brood eten moet," sprak ze in de oorlogsjaren. „Wat voor recht heb ik daarop? Dat is het recht van de zieken en zwakken." Dit zijn slechts 'n paar voorbeelden uit de honderden. DE BEREIDINGSWIJZE STAAT OP Dat er onder de katholieken in hoogere krin gen waren, die daar aanstoot aan namen, en dit doen van Groothertogin Marie Adelheid als „bespottelijk" kenmerkten, omdat 't hun vermeende „standsrechten" finaal tegen den grond gooide en eigenlijk een openlijke zwij gende aanklacht tegen hen was, is maar al te begrijpelijk. Marie Adelheid echter was te groot om zich door dergelijke meeningen te laten be- ir.vloeden of afschrikken, en ging koninklijk haar waarlijk „koninklijken" gang. Voor het hofpersoneel was ze de fijngevoe- ligste bescheidenheid. „Ze wilde oneindig veel liever anderen dienen dan zelf gediend wor den," is het eerend getuigenis van heel haar hofpersoneel. Het volk, de sociale onderlagen der maat schappij, in haar nooden en ellenden persoon lijk te'leeren kennen, beschouwde ze als haar eenvoudige plicht. De volkskeuken, waar eiken dag de verschoppelingen der samenleving bij een kwamen, de kinderbewaarplaatsen, waren vooral het uitgangspunt van haar sociaal-wer ken. Daar won ze door liefdevollen omgang het vertrouwen en kwam zóó te weten, waar en welke hulp noodig was. In de armoedigste hui zen trad ze binnen, naar de ellendigste dakka mertjes klom ze op, de vervuildste verwildering kon haar niet afschrikken; zij bracht er hulp. Niet als opzienbarende en zeldzame uitzonde ring, maar als geheel vanzelfsprekend onder deel van haar „dagelijksch werk". „Hoeveel goeds zij gedaan heeft, en dat in het doodeenvoudige besef van daarmee mets meer te doen dan haar striktgenomen plicht, het is niet te berekenen," verklaart dr. Herrig, de pastoor harer residentie en tegelijk haar biechtvader. Hier strekte zich haar sociaal werken uit op het gebied der charitas. Maar Marie Adelheid zag verder en deed meer. Ze zag in, dat écht christelijk-sociaal doen, niet alleen charitatief werken is, maar óók: zorgen, dat charitas tot een zoo gering mogelijk minimum beperkt wor den kan. Vandaar dat zij, het staatshoofd, het volstrekt niet beneden zich achtte, maar het werkelijk ook als 'n integreerend deel van haar plichte beschouwde, persoonlijk te zorgen voor het maatschappelijk vooruitkomen der kinderen harer talrijke ondergeschikten. Voor ieder in 't bizonder had ze de edelste belangstelling, wist alles van hun bekwaamheden en aanleg. En 't zou 'n lange lijst worden, wanneer men al de uitgetrokken studiegelden, al de offers aan overleg en tijd door M'arie Adelheid gebracht voor de toekomst dezer kinderen, slechts bij benadering samenstellen wou. En niet alleen voor dezen, maar ook voor anderen. Er zijn voorbeelden in overvloed van. Bij dit alles was in Marie Adelheid niets „herablassends," niets van die voornaamheid, die hoogheid, die zich, o zoo genadig, neerbuigt naar de minderen, om des te zekerder en des te vlijmender in de zielen van die z.g. „minderen" de eigen superioriteit te doen gevoelen, maar een aiep-bewust weten van de „zuster" te zijn van alle „broeders en zusters in Christus." En dat gaf haar bij het volk zoo'n ongemeene aan trekkelijkheid. De kinderen hingen aan haar, de jonge vrouwen en jonge mannen hadden 'n enthousiasten eerbied voor haar, de ouden en ongelukkigen en armen zagen tot haar op als tot 'n Heilige. En is het niet typeerend veel zeggend, dat ze gedurende haar geheele re geering de vertegenwoordigers der groot-indus- tie, de aanhangers van het heden zoo fel aan gevallen kapitalisme (toen als dé „Uebermen- schen" bewonderde persoonlijkheden!) zoo per tinent en lijnrecht tegen zich heeft gehad? Zuiver sociaal-georiënteerd zijn veronder stelt als basis: zuiver op God georiën teerd zijn. 'n Andere basis is nu eenmaal niet mogelijk, omdat het menschelijk „zijn," én het persoonlijke én het gemeenschaps-zijn, ont staan is uit God. Natuurnoodwendig dus leidt 'n andere oriënteering nooit tot waren gemeen- schapsbouw, d.i. tot menschbevredigend aardsch geluk; maar enkel tot materiëelen schijn-op- bouw, in werkelijkheid: ontreddering. Het ware heil van de gemeenschap, van den Staat, kan derhalve nooit gediend worden door regeerders, wier geheele denken en werken voor de gemeen schap niet op die grondbasis is ingesteld. Wordt deze grondbasis losgelaten dan ontstaat: óf de vergoding van het individu óf de vergoding van den Staat. In 'n tijd, waarin deze valsche oriënteering naar haar hoogtepunt schreed (heden staan we N«>*rlandKb Ongeëvenaard bij gevalle kou Produet Griep, rheumaiische pijnen, Ze.nuwpijnen, Hoofdpijn, enz. Per 12 sluks slechls 50 cent. Volgens recept von Apotheker Oumonf voor de noodlottige consequenties ervan en treedt er 'n angstige bezinning in) stond als groote profetische eenling: Groothertogin Ma rie Adelheid van Luxemburg. Wie toch kreeg 't in dien tijd in 't hoofd, wie had den waarlijk heroi'eken moed, om niet als holle gelegen heidsfrase, maar inderdaad als Iets wezenlijks,! met inzet van eigen positie de als onzin be schouwde stelling te verdedigen van het „heer- scherschap bij de gratie Gods?" „Mijne Heeren. Ik ben hier niet bij mijn eigen gratie. Noch bij uwe gratie. Maar bij de gratie Gods." Recht en roerloos in haar troon zetel, het edele hoofd koninklijk geheven, de groote bezielde oogen rustig op haar ministers gericht, spreekt de 21-jarige deze diep-betee- kenisvoJle woorden. De teerling is geworpen. De strijd om de macht begint. Deze mannen, deze volslagen machiavel- liaansch gerichte politici, die het Groothertog dom jarenlang volgens de alleenzaligmakende liberale beginselen hebben bestuurd, zien zich met één slag fel-scherp geplaatst tegenover 'n jonge vi'ouw, wier intellect verankerd is in God, en wier wil geen wikken of verwegen kent. Hun doel „de godsdienst uit de school en zóó op den duur uit den Staat" zal met een radicaal mid del worden aangepakt: weg met de christelijke opleiding der toekomstige volksopvoeders! Aan de jonge Groothertogin wordt daarom ter sanctionneering 'n benoeming voorgelegd, die ze, als dienstplichtig aan God, niet sanctionnee- ren kan. En dan zien we 'n gigantesk worstelen ont staan. Van den kant der ministers en der link- sche kamermeerderheid wordt deze strijd maandenlang met de diplomatiekste geslepen heid en ongeloofelijksten haat gestreden. Val sche voorlichting en opruiing van het volk, drei ging met revolutie, ophitsingscampagne in de pers, verdachtmaking in binnen- en buitenland! Maar met Ijzeren wil en helfhaftigen durf staat Marie Adelheid er tegenover. Niets verwart haar, niets verontrust haar. Geen oogenblik wankelt ze, geen voetbreed wijkt ze terug. „Je main- tiendrai, Ik zal handhaven" en „Ik dien." Dienstplichtig aan God want: bij Zijn gra tie! strijdt ze met ware Godskracht, en.... wint 't van heel dien geweldigen stormlq^p van tegenstand, zij, de 21-jai'ige, zij alleen. „Gij hebt de rechtvaardigheid bemind en het onrecht gehaat!" Dat is het eeresaluut door een harer heftigste en hardnekkigste tegen- standerts haar den dag na haar sterven open lijk in de anticlericale pers gebracht. En het katholieke volk van Luxemburg, dat haar als een Heilige vereert, neemt blij en fier dat eere saluut over, en voegt er de woorden van de ge meenschap der Heiligen aan toe: „Daarom heeft God u verheven." MARIE SCHOUS -MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM, lllllllllllllllllllllllllllllllllin 's Morgens ziet men weer de toornen i Zoo bijzonder, aangekleed, Niet met blaad'ren aan de takken, I Doch naar 't voorjaar up-to-date! Wit van rijp, die als bestoven Tot op 't kleinste takje ligt. En men mompelt bij zich zeiven: De natuur schept een gedicht! Schoonheid maakt den mensch poëtisch En verscherpt zijn fantasie, Want men spreekt dan van een sprookje Of een brokje poëzie. 1 Zij, die daarbij door ontroering Nog wat verder kunnen gaan Noemen dan de boomen bruiden Met een prachtig bruidskleed aan! En zoodra de zon dan doorbreekt, Staat men spraak'loos bij dit al En men denkt aan schoone parels Of aan fonkelend kristal Want geen mensch blijft onbewogen Bij de schoonheid der natuur, Daar zijn ziel zoo gauw ontroerd wordt En zijn geestdrift laait als vuur. Maar de schoonheid is eenvoudig En dat is zij hier beslist: Slechts een simpel beetje nachtvorst En daarbij een beetje mist! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) ümiimMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiMiiT; (Ingezonden Mededeeling) Een onverwachte gewichtsafname Uit dankbaarheid voor het succes dat zij met Kruschen Salts had, schrijft een vrouw ons den volgenden brief: „Vóórdat ik Kruschen nam had ik veel last van rheumatiek en hoofdpijn, soms dagen ach tereen. Gewoonlijk liep ik rond met een ver band om mijn hoofd, omdat dit de pijn iets ver lichtte. 's Ochtends waren mijn ledematen meestal zóó stijf, dat ik nauwelijks kon op staan. Nu heb ik zeer zelden hoofdpijn en 's morgens voel ik me frisch en uitgerust. Tevens wil ik nog vermelden, dat mijn gewicht ver minderd is van ruim 76 kilo tot 57 kilo. Zes maanden nam ik Kruschen Salts vóór ik voelde, dat ik inderdaad beter werd. Nu zou ik het nooit meer willen missen." Mevr. W. H. C. Mteestal beginnen de hoofdpijnen wanneer Uw inwendige machine niet goed functionneert wanneer Uw afvoerorganen onvoldoende werken en Uw organisme niet meer vrij hou den van afvalstoffen. Het gevolg is, dat onzui verheden in Uw bloed komen. Laat daarom de zes zouten van Kruschen Uw afvoerorganen nieren en ingewanden aansporen tot regel matige werking, zooals dit voor een gezond lichaam noodig is. De „kleine, dagelijksche dosis" Kruschen Salts zorgt dat alle afvalstof fen geregeld en volkomen uit het lichaam ver wijderd worden. Plet gevolg van deze inwendige schoonheid is, dat verfrischt en vernieuwd bloed door Uw aderen stroomt. U voelt zich ge zonder en energieker, vrij van hoofdpijnen, vermoeidheid, zwaarlijvigheid en dergelijke hin derlijke kwaaltjes. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothekers en drogisten a 0.90 en 1.60 per flacon, omzetbelasting inbegrepen. Stralende gezondheid voor één cent per dag. Let op, dat op het etiket op de flesch, zoowel als op de buitenverpakking de naam Rowntree Handels Mij., Amsterdam voorkomt. (Adv.) DE EENIG ECHTE EEUWIGE LUCIFER AMSTERDAM KOMT Suze in haar nieuw costuum als eerste meisje opende de deur en keek in het verbrande gezicht van een jongeman. „Ah, u bent de man van Tist en Co., nietwaar?" vroeg ze. „Kom gauw binnen want er is werk te over". „Ja, ik kom inderdaad van Tist Co.", zei de jongeman, eenigszins overdonderd, „maar.." „Allo"! deed Suze kordaat, „zeur straks nu maar. Ik zal je eerst uitleggen waar je werk uit bestaat. Bij Tist hebben ze je natuurlijk al verteld dat je hier komt als manusje-van-alles. Voornamelijk is je de zorg toevertrouwd voor de centrale verwarming en verder sta je in de keu ken onder mijn bevelen. Hoe heet je?" Er was een glimlach op het gelaat van den jongeman verschenen, waartegenover Suze het moeilijk vond haar autoriteit te bewaren. „Hans.... eh.... Hans Break", antwoordde hij. „Dat kinkt niet kwaad", moest Suze toege venIk zal je Hans noemen." „En.... eh", begon Hans met een ondeugend knipoogje. „Tegen mij zeg je: juffrouw Suze, begrepen?' En zoo gebeurde het dat Hans, de man van Tist en Co., zijn intrede deed op huize „Zon zijde", waar op dat tijdstip een eigenaardige toestand heerschte. De kwestie was heel een voudig. Huize „Zonzijde" was het laatste eigen dom van de gezusters Renssen, waarvan de oudste Therese en de jongste Suze heette. Deze twee dames hadden al het mogelijke beproefd om aan geld te komen teneinde de opgeloopen rekeningen te kunnen betalen, maar veel geluk hadden zij niet gehad. Totdat Suze op het lumi neuze idee was gekomen om het huis te verhu ren. „En wij zelf dan?" had Therese gevraagd. „Wijzelf blijven er wonen, want we zullen als „personeel" deel van het huis uitmaken", zei Suze.... We stellen het voor alsof de zusters Renssen naar het buitenland zijn vertrokken, maar ondertusschen verkleeden wij ons als huis houdster en keukenmeisje. Op die manier kun nen we den prijs nog met recht wat ver- hoogen". Therese, de oudste en conservatiefste, had een menigte bezwaren tegen dit revolutionnaire plan gehad, maar de nood dreigde en zij voelde wel dat er niets anders op zou zitten. Reeds twee weken later hadden zij huurders gevonden, een Indische familie die haar verlof in het vader land kwam doorbrengen. Over den prijs was men het spoedig eens, zoodat de dames Renssen niets anders te doen hadden dan de gasten af te wachten. Op het laatste moment waren ze echter tot de ontdekking gekomen dat een mannelijke kracht onmisbaar was, vooral omdat zij thans het geheele huis moesten onderhouden waar zij voor dien tijd slechts enkele kamers bewoonden. En op die manier was de man van Tist en Co. gekomen. Een meevaller vond Suze hem. Jam mer alleen, dat het juist een man van Tist en Co. was, een manusje-van-alles, dat allerlei werk aanpakte om aan den kost te komen. Voor de rest was hij jong, sterk en zelfs wel knap, terwijl hij echt goede manieren had. „Vroeger misschien in beteren doen geweest", was het oordeel van Therese. En door de slechte tijden natuurlijk gedwongen om dit werk te doen". Suze knikte. Zij had al gelegenheid gehad om dit waar te nemen, want het bleek al ras dat Hans niet uit de keuken te slaan was. Niet dat ze daar iets tegen had! Maar die jongen was zoo denderend nieuwsgierig! Ze had hem haarfijn het heele vertelseltje op de mouw moeten spelden, onderwijl er voor zorgdragend zich niet te verspreken en toen bleek dat zijn nieuwsgierigheid nog lang niet voldaan was. „Ga maar eerst voor de verwarming zorgen" had ze gezegd om hem even kwijt te raken. In derdaad duurde dat ook maar „even"; want geen twee tellen later stond Hans weer in de keuken met de mededeeling dat de kolen op waren. Geeft u me maar het adres van den leveran cier op, juffrouw Suze", zei hij, „dan zorg ik wel dat ze gebracht worden." Bij Roeters," lichtte Suze hem in, „maar.... eh.Ai! Dat was een moeilijk punt. Roeters wilde niets meer leveren voordat de oude reke ningen betaald waren. Met veel tact vertelde ze dat aan Hans, die daarop antwoordde door naar de firma te gaan en met de mededeeling thuis te komen: „dat de kolen zoo spoedig mogelijk bezorgd zouden worden". Suze viel bijna om van verbazing. „Hoe heb je hem dat gelapt", wilde ze weten, maar de man van Tist en Co. zweeg geheim zinnig. 's Middags echter kwamen de kolen. En den volgenden dag verscheen Hans met een auto, „geleend van een vriend", om Suze en Therese een tochtje te laten maken. Suze had het gevoel alsof ze droomde, maar Therese wees den jongeman scherp terecht. „Denk je dat we niets anders te doen hebben dan rijtoertjes maken in geleende auto's?" De man van Tist en Co. lachte. „Inderdaad, sprak hij, „dat dacht ik. En heb ik geen gelijk juffrouw Suze?" Het slot was natuurlijk dat ze gingen rijden. Therese had be- jrepen dat ze dit eest kon doen, nu se toch doorging UE VYICLTI TOL Tl /oor huishoudster. I En Suze had niet I 1 ISt Li O. ie minste bezwa- f I T6Ï1 Alleen V6r~ '••••••Miimiiiiiiminiuiiiiiiisiiimiiiuiiiiiiï wonderde ze er zich over dat Hans zoo'n flair had om overal wat los te krijgen. Tot 'n auto toel Intusschen werd het een prachtige tocht. Hans bleek een uitstekend chauffeur en wist bovendien de mooie plekjes als het ware te rui ken. Suze was opgetogen. Den volgenden morgen echter kwam er een telegram, dat de goede stemming opeens wegvaagde. Het was afkomstig van de Indische familie en behelsde de mededeeljng dat de gasten niet zouden komen. Tegen hun bedoeling waren ze in Parijs opgehouden en daar zouden ze wel het grootste deel van het verlof doorbrengen. „Daar gaan nu al onze mooie plannen," zei Therese mistroostig. „Daarvoor hebben we nu die comedie gespeeld en ons druk gemaakt". Suze deed zwijgend haar schort af. „Afgeioopen met de pret," zei ze. „Geen dienstmeisje meer, maar De deur moest opengestaan hebben, want de man van Tist en Co. stond plotseling voor hen. „Wat ik zeggen wou, Suze," begon hij. „Suze?" trachtte het meisje hem terecht te wijzen, maar er klonk weemoed in haar stem, omdat het mooie leven afgeioopen was. Hans trok er zich echter niets van aan. „Ik heb nog een aanvulling voor dat tele gram. Je begrijpt wel dat we evengoed de huur betalen. Dat is niet meer dan billijk". De dames Renssen stonden perplex. „We? „En verder een uitnoodiging aan u beiden om ons dadelijk in Parijs op te zoeken. Mijn vader is zeer benieuwd om alles van het avontuur te weten te komen. Ik heb hem nog niet alles ge schreven, weet je. Maar in Parijs kunnen we het gedrieën vertellen". „Maar dan ben jijSuze viel haast om van verbazing. „Niet de man van Tist en Co." vulde Hans aan. „Ik was wat in mijn eentje aan 't zwer ven en wilde uit nieuwsgierigheid het huis zien. Bij Tist en Co, wezen ze me het aan en het ge volg was dat ik heb moeten werken als een paard en juffrouw moest zeggen tegen een ze kere jongedame". „Maar dat is „Afgeioopen", zei Hans. „Ik zal nu gewoon Suze zeggen en binnenkort zeg ik nog wat an ders". x JAZOQRusT/6 OOSJEM/JRE! EN KALM ALS EEH MEERTJE. MAAL!, WAAR/5 Ot/ZÈ BOOT? M/SSCU/&1 Vs ZE WEI MAAR ZEE ÓZRREVEN. .RAT WAS ME •AEEN STORM /MAAI r\ PAT ZOU JE NU EENS, HOE KALM JET WATER/S. f H/ERJ/M. R/ER 5 ZE) M/T/STE EEN \pEDEELTE ER YAM) ALLES /s ln 1 HUREND STUK KEN versplin terd. TAAKT, VAST EP ZE KER OM M/ER OP r e/laj/o TE BL/JVEh PAAR VALT N/ET AAN TE TW/JEE/s LEN. J L/UJK PEUK ANN IE. DAT WE HET Dèf/XBEEL O, OM MET EEN BOOT- W JA, WE Z/JN 6EN00J{ U/ER VANDAAN TE KOMEN, NOO MAAR EEN POOS JE MOETEN OP- BEROEN- NTUSSCHEN WERD. ALS OEVOLC VAN PEN STORM,DE RLE/NE RLESCN, P/E LAMOS EEN NABUJP/O ST/RAND OREN, /M EEN ANDERE /ROERS VOORTOERRE- 1/EN EN MOEST OPN/EUWZ'N ZWERF TOCHT BEO INNEN. Verschenen is het jaarverslag van het Plaat singsbureau van het R. K. Verbond van Tech nici In Nederland. In 1933 hebben zich volgens dit verslag 161 leden van Vereenigingen aangesloten bij het R. K. Verbond van Technici in het Plaatsings bureau laten inschrijven, welken leden geregeld de vacature-lijsten werden toegezonden. Het aantal directe aanvragen van werkge vers is vooruitgegaan. Geplaatst zijn door bemiddeling van het Plaatsingsbureau: 15 R. K. Technici (in 1932: 10 technici). Het bureau valt onder de Arbeidsbemidde- lingswet 1930 en werkt gratis voor de leden, aangesloten bij 't R.K.Verbond van Technici. Het bureau is gevestigd: Caumermolenweg no. 25, te Heerlen. i IJ 1op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/} bfl een ongeval roet f O Cf) bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cf) bij een breuk van 4 f) bij verlies van *n A llC CLO OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O I# l# U»m verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 10K/»" doodelijken afloop# «uw» een voet of een oog# X A Om" duim of wijsvinger been of arm T Tri/»" anderen vinger ROMAN VAN fiimimiuiililiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiifiiiiiMuiimmiiimlllllulli» 62 (Korte Inhoud "*an het voorafgaande: Kemn een Engelschman uit Kent wijkt met Carlos Riegu uit naar Jamaica geholpen door den verloofde van zlin zuster Veronica Ralpn Rooksby. Hier komt hil in kennis met den rechter O'Brien en met Don Ramon, die Kemp willen overhalen dienst te nemen 011 zeeroovers die Rlo Medio als basis hebben Kemp vlucht, maar wordt later weer door de zeeroovers gevangen genomen en naar Rlo Medio gebracht waar hll gastvrh ontvangen wordt door Don Balthasar Hier leidt men hem aac het sterfbed van Carlos Het gepeupel elscht de uitlevering van Kemp en doet als Carlos luist KfaJt>r- ven is een aanval op het huls. waarbit Don Balthasar door een kogel wordt getroffen en stervend Ineen zakt. Als tlidens de be grafenisplechtigheden de aandacht afgeleid ls vlucht Kemp met Don Balthasar's doch. ter Seraflna en wordt opgenomen od het En- gelsche schip „Llon." De Engelsche koop vaarder wordt echter achtervolgd en Kemp verlaat met Seraflna en Castro tHdellIk het schip. Later komen zij weer aan boord. Als Kemp aan land gaat. valt hil echter weer in handen van O'Brien). Ik kreeg een vage ingeving van de waarheid. .U bent er niet voor geschikt van een fat soenlijk mensch een verklaring te ontvangen," zeide ik. „Je hebt haar laten verdrinken.'' Hiermee zag ik eensklaps de mate van zijn onwetendheid. Hij wist niets absoluut niets zijn hel was de onzekerheid. Nu daar moest hjj maar blijven. „Waar is ze?" zeide hij. „Waar is ze?" „Waar ze u niet behoeft te vreezen." ant woordde ik Hij maakte een plotselinge, krampachtige beweging, als zocht hij naar een wapen. „Als je me zeggen wilt of ze in leven is. zal ik je redden." Ik maakte een stom, koppig gebaar. „Als zij in leven is en je zegt het me niet, kan het niet anders of ik vind haar. En ik zal je ook doodsangsten van uitstel laten gevoelen ver hier vandaan." Ik bleef zwijgen. „Als zij dood is en je zegt het me, zal ik je wat angsten sparen. Als zij dood is en je zegt het me niet, zul je je eigen wroeging hebben en de rest ook." Ik zeide: „U bent mij te Iersch geheimzinnig om te verstaan. Maar u hebt de keuze tusschen vier kwaden voor mij kies zelf." Met sidderende spanning op zijn gezicht achter den eeuwig-welwillenden glimlach, vervolgde hij. „Bewijs mij, dat ze dood is, en ik laat je' een kozten, genadigen dood sterven." „Je wilt het niet gelooven!" zei ik; maar hij sloeg er geen acht op. wijals wij haar vinden en dat moet wel. ik heb mannen op den uitkijk langs heel de kust lever ik je aan jullie admiraal uit als een kaper. Je zult den langen langzamen dood strijd van 'n proces hebben; ik weet wat de Engelsche justitie is. En ten slotte een smade- lijken misdadigersdood sterven." Zoo er maar een paar dagen gewonnen wer den, zóu de „Lion," bedacht ik, in elk geval ver trokken zijn. Ze konden haar niet aanraken zoolang het admiraalschip voor de haven zeilde. Ik voelde er niets voor aan den admiraal uit geleverd te worden. „Ik vraag slechts uitgeleverd te worden; maar u durft niet voor uw eigen naam. Ik zou u aan de kaak kunnen stellen." „Vergis je niet," antwoorde hij, „Als hij je krijgt, word je gehangen. Hij gaat in ongena de naar het moederland terug. Jullie heele flaters-makende koloniaal bestuur zal samen werken om Je te doen hangen." „Ze weten heel goed," antwoordde ik, „dat er rare dingen gebeuren in Havana. Ik beloof u, u wordt ter verantwoording geroepen. Tk weet te veel Met plotselingen, hevigen hartstocht in zijn stem viel hij in: „Zeg me enkel, waar haar graf is en ik laat je vrij. Je kon niet, dorst niet, laf als je bent, weggaan van waar zij stierf zonder.... zonder zeker te maken.' „Zoek dan alle nieuwe graven op het eiland af," zeide ik. ,Ik zeg niets.... niets!...." Telkens opnieuw kwam hij op me toe, maar ik sprak geen woord Al zijn stellingen om schreef hij klaarder en klaarder zich onwil lekeurig meer en meer bloot gevend en scher per stelde hij al de kwellingen die mü te wach ten stonden. Wat hem betreft, hij dorst mij niet te dooden evenmin waagde hij het mij uit te leveren. In zijn onzekerheid dorst hij mij niet uit zijn greep te laten, daar ik voor hem de eenige persoon op de wereld was, die iets van Seraphina's lot wist. En zoolang hij met mij zat, moest hij den admiraal aan den praat houden, die wachtte op de uitlevering, hetzij dan van mij of van een anderen armen duivel, die hem als Nikola el Escoces zou worden aan gesmeerd.... Zoolang de admiraal er was, zou de Lion tamelijk veilig zijn voor ailen over last en, heel spoedig uitvaren. Tegelijkertijd had ik, buiten de tijdelijke voldoening een man te kwellen, dien ik niet anders dan als een duivel kon beschouwen enkele dingen, die meer dan genoeg waren mij te doen vreezen. Zooveel had ik al geleden. Ik had behoefte aan rust, aan de liefde van een vrouw, aan verslapping in den gespannen toestand. En hier waren opnieuw eindelooze, eindelooze moeilijkheden. Als het niet eindigde met een sluipmoord kon hij me nog jaren en jaren in Havana houden. Of hij kon me naar Engeland zenden, waar het maandenlang, een eindeloozen tijd zou duren, eer Ik enkel maar bewezen had, niet Nikola el Escoces te zijn. Bewijzen zou ik het; maar wat zou er intusschen van Seraphina worden! Zou zij mij naar Engeland volgen? Zou zij wel weten, dat ik daarheen was?Of zou zij me dood wanen en zelf sterven? O'Brien wist niets; zijn spionnen konden honderd onzekere dingen vertellen. Hij stond nu stijf overeind in de kamer, als bang te bewegen en dan zijn zelfbeheersching te verlie zen. Eensklaps zeide hij „Je kwam in een of ander schip; je kimt mij niet bedriegen, en ik zal ze allemaal opnieuw laten doorzoeken." Roekeloos zei ik: „Zoek maar raak in wat voor schepen je wilt en de duivel hale je „Jij, koude, meedoogenlooze Engelsche ban diet," gilde hij plotseling. Het ineenstorten van zijn zelfbedwang had hem tot ware krankzinnigheid gebracht. Heel luid, als lucht gevend aan zijn diepsten hartstocht, riep hij met angstige stem- „Wachten! Soldaten!" „Voer hem weg!" zeide hij. „Weg, buiten bereik van mijn handen. Buiten bereik van mijn handen.." Ik beefde sterk. Toen de soldaten waren bin nengekomen, had ik niets anders gedacht of mijn laatste uur had geslagen. Maar, zooals het nu stond, was hij niets van me te weten gekomen. En ik wist niet. waar hij anders om inlichtingen zou moeten 'gaan... TWEEDE HOOFDSTUK De ingang tot de gevangenis van Havana was een soort tunnel, aan 't eind waarvan zware houten poorten met geroest ijzerbeslag. Een bewaker in burger toonde het bevel van den rechter voor mijn gevangenneming aan een zilverharig man met een rood gezicht en blauwe oogen, die door verwarde bosjes zilveren werkbrauwen keken de cipier van de ge vangenis. Hij boog en rammelde met twee duchtig groote sleutels. Een praotisch deurtje gaapte op een kier in het gele hout van de beslagen poorten. Het leek. of men daardoor even het gezicht kreeg op de andere zijde der wereld. De eerbiedwaardige cipier, 'n neus met een punt hoed, wees met een bloedroode hand naar achteren in de richting van het openstaande deurtje. „Senor caballero," kraste hij; ik bid u dit huis te beschouwen als het uwe. Mijn dienaren staan te uwer beschikking". Daarbinnen was een grintplein, ingesloten door loodgrijze huizenkanten met zwarte ven stergaten. Onder elke rij vensters was een ge welfde tunnel, afgesloten met ijzeren staven, juist als een kooi van wilde dieren. De lange cipier had den geweldigen sleutel knersend omgedraaid en tikte mij op den arm. „Als u mij wilt volgen, senor," zeide hij. „zal ik de eer van dit nederig huis waarnemen en een paar kamers aanwijzen." Wij gingen trappen op en door lange donkere gangen met hier en daar een donkere, lanter fantende gestalte, als een hert in de duistere paden van een bosch. Eindelijk wierp de cipier een deur open. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 11