Jid wifiaal mn den dag
Een sociale figuur op den troon
AKKER.CACHET5
J HET KAPERSNEST
MARIE ADELHEID VAN
LUXEMBURG
RIJP
DE KLEINE ANNIE LIJDT SCHIPBREU - De storm heeft uitgewoed
f JOSEPH CONRAD
VRIJDAG 26 JANUARI
Tien jaren geleden stierf de jonge
Groothertogin, de groote be
strijdster van het liberaal-
kapitalisme
Als Heilige in den lande
vereerd
Neem
straks een
"AKKERTJE"
voor Uw beginnende verkoudheid,
want overal zweven kwaadaardige
griep-bacillen om U heen en doen Uw
verkoudheid lot griep verergeren.
"AKKERTJES" verjagen de koorts,
stuiten dien griep-aanval en bespa
ren U dagen van veel narigheid.
DAGEN LANG HOOFDPIJN
Een middel dat verbetering
bracht
RAPPIE
R.K. Verbond van
Technici in Nederland
\m/et zpooeu.m
VOOR DB
NATIONALE
DRANK J
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
„Ik zeg je eerlijk," glimlachte hij. „Als
Het is altijd 'n merkwaardig verschijnsel
geweest, dat, wanneer in een tijd alge
meen het besef ontwaakt, dat de men-
schelijke samenleving op een of ander punt in
haar door God gesteld doel is afgedwaald, er
onmiddellijk aan dien tijd menschen voorafge
gaan zijn, die juist in dót punt als zeldzame
eenlingen hebben uitgemunt. Ook onze tijd, die
zoo'n ontstellende behoefte heeft aan sociaal
denken en doen kan met eerbied opzien naar
drie waarlijk groote voorgangers hierin: Mon
seigneur von Ketteler, Bisschop van Mainz, door
zijn katholieke tijdgenooten smalend „den roo-
den Bisschop" genoemd; dr. Carl Sonnenschein,
den grooten Berlijnschen wereldstad-apostel; en
ook een gekroond staatshoofd: de op 24 Jan.
1924 zoo jong gestorven Marie Adelheid van
Nassau, Groothertogin van Luxemburg.
Er behoorde moed toe, om in 'n tijd, waarin
het liberaal-kapitalisme hoogtij vierde, ten over
staan van 'n volslagen liberaal ministerie en
een liberale kamermeerderheid, openlijk voor
de sociale rechtvaardigheid te durven opkomen,
zooals de 18-jarige Marie Adelheid het in haar
troonrede deed. „Gerechtigheid", zoo sprak zij
daarin, ,,moet voor allen gelijk zijn; bizonder
echter den geringen en zwakken tot schutse
strekken. Onze tijd is ziek aan de steeds toene
mende sociale ongelijkheid der menschen."
Laten we dit eens goed bedenken: wat voor
ons in 1934 zoo zicht- en tastbaar is, omdat
•we de catastrofale gevolgen ervan in al hun
jammer en ellenden meemaken, werd daar in
Luxemburg in 1912 al door 'n 18-jarig meisje
zoo zuiver scherp aangevoeld en onomwonden
gezegd.
De naaste en onoverkomelijke hindernis voor
het sociaal begrijpen, het zoo verfoeilijk-ver
derfelijke „standegoïsme" was Marie Adelheid
volkomen vreemd. Zuiver maakte ze onder
scheid tusschen haar waardigheid: Staatshoofd,
dus piaatsbekleedster van God, én haar persoon
mensch, schepsel dus zooals de geringste harer
onderdanen, en niets méér. Als staatshoofd
vroeg zij onverbiddelijk eerbiediging van haar
wil, daar, waar ze optrad voor Gods rechten en
het wezenlijk welzijn van haar volk; voor haar
persoon vroeg zegeen enkel voorrecht.
Daarom was ze wart van alle vleierij, duldde ze
geen bewierooking; ieder mocht haar vrijelijk
op haar menschelijke feilen wijzen, ze nam ze
dankbaar aan. Om 'n paar kleine typeerende
voorbeelden van het afwezig zijn van alle
standsegoïsme, waar ze zich in het openbaar
bewoog, te noemen: Behalve bij kerkelijke plech
tigheden, die ze officieel als staatshoofd bij
woonde, verlangde ze in H. Mis of Lof nooit 'n
gereserveerde afzonderlijke plaats. Ze knielde
neer tusschen haar volk, bij voorkeur op 'n hou
ten stoel of onbekleede bank, en bij het biech
ten nam ze, geheel vanzelfsprekend, de plaats
in van laatstgekomene. Bij haar dagelijksche
kruiswegoefening knielde ze eenvoudig op de
steenen neer", en toen op 'n keer 'n broeder haar
'n bankje wou aanbieden, wees ze vriendelijk
dankend af, met de woorden: ,,Nee, nee. Voor
God zijn we allen gelijk." Als ze later bij een
eenvoudige onderwijzeres les in stenografie nam,
en deze om het slechte weer, de gemaakte af
spraak van om de beurt bij elkander aan huis
te komen, veranderen wilde ten voordeele van
de Groothertogin, was haar oogenblikkelijk
antwoord: „Waarom zou ik 't beter hebben dan
u? Volstrekt niet. 't Blijft bij onze afspraak."
Niet-officieel op straat richtte ze zich heel een
voudig naar alle andere voorbijgangers, week
met behoedzame oplettendheid voor ouden en
gebrekkigen, niemand hoefde apart rekening
te houden met haar. ,,Ik wil geen wit brood
eten, terwijl mijn volk zwart brood eten moet,"
sprak ze in de oorlogsjaren. „Wat voor recht
heb ik daarop? Dat is het recht van de zieken
en zwakken."
Dit zijn slechts 'n paar voorbeelden uit de
honderden.
DE BEREIDINGSWIJZE STAAT OP
Dat er onder de katholieken in hoogere krin
gen waren, die daar aanstoot aan namen,
en dit doen van Groothertogin Marie
Adelheid als „bespottelijk" kenmerkten, omdat
't hun vermeende „standsrechten" finaal tegen
den grond gooide en eigenlijk een openlijke zwij
gende aanklacht tegen hen was, is maar al te
begrijpelijk. Marie Adelheid echter was te groot
om zich door dergelijke meeningen te laten be-
ir.vloeden of afschrikken, en ging koninklijk
haar waarlijk „koninklijken" gang.
Voor het hofpersoneel was ze de fijngevoe-
ligste bescheidenheid. „Ze wilde oneindig veel
liever anderen dienen dan zelf gediend wor
den," is het eerend getuigenis van heel haar
hofpersoneel.
Het volk, de sociale onderlagen der maat
schappij, in haar nooden en ellenden persoon
lijk te'leeren kennen, beschouwde ze als haar
eenvoudige plicht. De volkskeuken, waar eiken
dag de verschoppelingen der samenleving bij
een kwamen, de kinderbewaarplaatsen, waren
vooral het uitgangspunt van haar sociaal-wer
ken. Daar won ze door liefdevollen omgang het
vertrouwen en kwam zóó te weten, waar en
welke hulp noodig was. In de armoedigste hui
zen trad ze binnen, naar de ellendigste dakka
mertjes klom ze op, de vervuildste verwildering
kon haar niet afschrikken; zij bracht er hulp.
Niet als opzienbarende en zeldzame uitzonde
ring, maar als geheel vanzelfsprekend onder
deel van haar „dagelijksch werk".
„Hoeveel goeds zij gedaan heeft, en dat in
het doodeenvoudige besef van daarmee mets
meer te doen dan haar striktgenomen plicht,
het is niet te berekenen," verklaart dr. Herrig,
de pastoor harer residentie en tegelijk haar
biechtvader.
Hier strekte zich haar sociaal werken uit op
het gebied der charitas. Maar Marie Adelheid
zag verder en deed meer. Ze zag in, dat écht
christelijk-sociaal doen, niet alleen charitatief
werken is, maar óók: zorgen, dat charitas tot
een zoo gering mogelijk minimum beperkt wor
den kan. Vandaar dat zij, het staatshoofd, het
volstrekt niet beneden zich achtte, maar het
werkelijk ook als 'n integreerend deel van haar
plichte beschouwde, persoonlijk te zorgen voor
het maatschappelijk vooruitkomen der kinderen
harer talrijke ondergeschikten. Voor ieder in 't
bizonder had ze de edelste belangstelling, wist
alles van hun bekwaamheden en aanleg. En 't
zou 'n lange lijst worden, wanneer men al de
uitgetrokken studiegelden, al de offers aan
overleg en tijd door M'arie Adelheid gebracht
voor de toekomst dezer kinderen, slechts bij
benadering samenstellen wou. En niet alleen
voor dezen, maar ook voor anderen. Er zijn
voorbeelden in overvloed van.
Bij dit alles was in Marie Adelheid niets
„herablassends," niets van die voornaamheid,
die hoogheid, die zich, o zoo genadig, neerbuigt
naar de minderen, om des te zekerder en des te
vlijmender in de zielen van die z.g. „minderen"
de eigen superioriteit te doen gevoelen, maar een
aiep-bewust weten van de „zuster" te zijn van
alle „broeders en zusters in Christus." En dat
gaf haar bij het volk zoo'n ongemeene aan
trekkelijkheid. De kinderen hingen aan haar,
de jonge vrouwen en jonge mannen hadden
'n enthousiasten eerbied voor haar, de ouden en
ongelukkigen en armen zagen tot haar op als
tot 'n Heilige. En is het niet typeerend veel
zeggend, dat ze gedurende haar geheele re
geering de vertegenwoordigers der groot-indus-
tie, de aanhangers van het heden zoo fel aan
gevallen kapitalisme (toen als dé „Uebermen-
schen" bewonderde persoonlijkheden!) zoo per
tinent en lijnrecht tegen zich heeft gehad?
Zuiver sociaal-georiënteerd zijn veronder
stelt als basis: zuiver op God georiën
teerd zijn. 'n Andere basis is nu eenmaal
niet mogelijk, omdat het menschelijk „zijn," én
het persoonlijke én het gemeenschaps-zijn, ont
staan is uit God. Natuurnoodwendig dus leidt
'n andere oriënteering nooit tot waren gemeen-
schapsbouw, d.i. tot menschbevredigend aardsch
geluk; maar enkel tot materiëelen schijn-op-
bouw, in werkelijkheid: ontreddering. Het ware
heil van de gemeenschap, van den Staat, kan
derhalve nooit gediend worden door regeerders,
wier geheele denken en werken voor de gemeen
schap niet op die grondbasis is ingesteld. Wordt
deze grondbasis losgelaten dan ontstaat: óf de
vergoding van het individu óf de vergoding van
den Staat.
In 'n tijd, waarin deze valsche oriënteering
naar haar hoogtepunt schreed (heden staan we
N«>*rlandKb Ongeëvenaard bij gevalle kou
Produet Griep, rheumaiische pijnen,
Ze.nuwpijnen, Hoofdpijn, enz.
Per 12 sluks slechls 50 cent.
Volgens recept von Apotheker Oumonf
voor de noodlottige consequenties ervan en
treedt er 'n angstige bezinning in) stond als
groote profetische eenling: Groothertogin Ma
rie Adelheid van Luxemburg. Wie toch kreeg 't
in dien tijd in 't hoofd, wie had den waarlijk
heroi'eken moed, om niet als holle gelegen
heidsfrase, maar inderdaad als Iets wezenlijks,!
met inzet van eigen positie de als onzin be
schouwde stelling te verdedigen van het „heer-
scherschap bij de gratie Gods?"
„Mijne Heeren. Ik ben hier niet bij mijn
eigen gratie. Noch bij uwe gratie. Maar bij de
gratie Gods." Recht en roerloos in haar troon
zetel, het edele hoofd koninklijk geheven, de
groote bezielde oogen rustig op haar ministers
gericht, spreekt de 21-jarige deze diep-betee-
kenisvoJle woorden.
De teerling is geworpen. De strijd om de
macht begint.
Deze mannen, deze volslagen machiavel-
liaansch gerichte politici, die het Groothertog
dom jarenlang volgens de alleenzaligmakende
liberale beginselen hebben bestuurd, zien zich
met één slag fel-scherp geplaatst tegenover 'n
jonge vi'ouw, wier intellect verankerd is in God,
en wier wil geen wikken of verwegen kent. Hun
doel „de godsdienst uit de school en zóó op den
duur uit den Staat" zal met een radicaal mid
del worden aangepakt: weg met de christelijke
opleiding der toekomstige volksopvoeders! Aan
de jonge Groothertogin wordt daarom ter
sanctionneering 'n benoeming voorgelegd, die
ze, als dienstplichtig aan God, niet sanctionnee-
ren kan.
En dan zien we 'n gigantesk worstelen ont
staan. Van den kant der ministers en der link-
sche kamermeerderheid wordt deze strijd
maandenlang met de diplomatiekste geslepen
heid en ongeloofelijksten haat gestreden. Val
sche voorlichting en opruiing van het volk, drei
ging met revolutie, ophitsingscampagne in de
pers, verdachtmaking in binnen- en buitenland!
Maar met Ijzeren wil en helfhaftigen durf staat
Marie Adelheid er tegenover. Niets verwart haar,
niets verontrust haar. Geen oogenblik wankelt
ze, geen voetbreed wijkt ze terug. „Je main-
tiendrai, Ik zal handhaven" en „Ik dien."
Dienstplichtig aan God want: bij Zijn gra
tie! strijdt ze met ware Godskracht, en....
wint 't van heel dien geweldigen stormlq^p van
tegenstand, zij, de 21-jai'ige, zij alleen.
„Gij hebt de rechtvaardigheid bemind en
het onrecht gehaat!" Dat is het eeresaluut door
een harer heftigste en hardnekkigste tegen-
standerts haar den dag na haar sterven open
lijk in de anticlericale pers gebracht. En het
katholieke volk van Luxemburg, dat haar als
een Heilige vereert, neemt blij en fier dat eere
saluut over, en voegt er de woorden van de ge
meenschap der Heiligen aan toe: „Daarom
heeft God u verheven."
MARIE SCHOUS
-MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM,
lllllllllllllllllllllllllllllllllin
's Morgens ziet men weer de toornen i
Zoo bijzonder, aangekleed,
Niet met blaad'ren aan de takken, I
Doch naar 't voorjaar up-to-date!
Wit van rijp, die als bestoven
Tot op 't kleinste takje ligt.
En men mompelt bij zich zeiven:
De natuur schept een gedicht!
Schoonheid maakt den mensch
poëtisch
En verscherpt zijn fantasie,
Want men spreekt dan van een
sprookje
Of een brokje poëzie.
1 Zij, die daarbij door ontroering
Nog wat verder kunnen gaan
Noemen dan de boomen bruiden
Met een prachtig bruidskleed aan!
En zoodra de zon dan doorbreekt,
Staat men spraak'loos bij dit al
En men denkt aan schoone parels
Of aan fonkelend kristal
Want geen mensch blijft onbewogen
Bij de schoonheid der natuur,
Daar zijn ziel zoo gauw ontroerd
wordt
En zijn geestdrift laait als vuur.
Maar de schoonheid is eenvoudig
En dat is zij hier beslist:
Slechts een simpel beetje nachtvorst
En daarbij een beetje mist!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
ümiimMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiMiiT;
(Ingezonden Mededeeling)
Een onverwachte gewichtsafname
Uit dankbaarheid voor het succes dat zij met
Kruschen Salts had, schrijft een vrouw ons
den volgenden brief:
„Vóórdat ik Kruschen nam had ik veel last
van rheumatiek en hoofdpijn, soms dagen ach
tereen. Gewoonlijk liep ik rond met een ver
band om mijn hoofd, omdat dit de pijn iets ver
lichtte. 's Ochtends waren mijn ledematen
meestal zóó stijf, dat ik nauwelijks kon op
staan. Nu heb ik zeer zelden hoofdpijn en
's morgens voel ik me frisch en uitgerust. Tevens
wil ik nog vermelden, dat mijn gewicht ver
minderd is van ruim 76 kilo tot 57 kilo. Zes
maanden nam ik Kruschen Salts vóór ik
voelde, dat ik inderdaad beter werd. Nu zou ik
het nooit meer willen missen."
Mevr. W. H. C.
Mteestal beginnen de hoofdpijnen wanneer
Uw inwendige machine niet goed functionneert
wanneer Uw afvoerorganen onvoldoende
werken en Uw organisme niet meer vrij hou
den van afvalstoffen. Het gevolg is, dat onzui
verheden in Uw bloed komen. Laat daarom de
zes zouten van Kruschen Uw afvoerorganen
nieren en ingewanden aansporen tot regel
matige werking, zooals dit voor een gezond
lichaam noodig is. De „kleine, dagelijksche
dosis" Kruschen Salts zorgt dat alle afvalstof
fen geregeld en volkomen uit het lichaam ver
wijderd worden. Plet gevolg van deze inwendige
schoonheid is, dat verfrischt en vernieuwd
bloed door Uw aderen stroomt. U voelt zich ge
zonder en energieker, vrij van hoofdpijnen,
vermoeidheid, zwaarlijvigheid en dergelijke hin
derlijke kwaaltjes.
Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij
alle apothekers en drogisten a 0.90 en 1.60
per flacon, omzetbelasting inbegrepen. Stralende
gezondheid voor één cent per dag. Let op, dat
op het etiket op de flesch, zoowel als op de
buitenverpakking de naam Rowntree Handels
Mij., Amsterdam voorkomt.
(Adv.)
DE EENIG ECHTE EEUWIGE LUCIFER
AMSTERDAM KOMT
Suze in haar nieuw costuum als eerste
meisje opende de deur en keek in het
verbrande gezicht van een jongeman.
„Ah, u bent de man van Tist en Co.,
nietwaar?" vroeg ze.
„Kom gauw binnen want er is werk te over".
„Ja, ik kom inderdaad van Tist Co.", zei
de jongeman, eenigszins overdonderd, „maar.."
„Allo"! deed Suze kordaat, „zeur straks nu
maar. Ik zal je eerst uitleggen waar je werk
uit bestaat. Bij Tist hebben ze je natuurlijk
al verteld dat je hier komt als manusje-van-alles.
Voornamelijk is je de zorg toevertrouwd voor de
centrale verwarming en verder sta je in de keu
ken onder mijn bevelen. Hoe heet je?"
Er was een glimlach op het gelaat van den
jongeman verschenen, waartegenover Suze het
moeilijk vond haar autoriteit te bewaren.
„Hans.... eh.... Hans Break", antwoordde
hij.
„Dat kinkt niet kwaad", moest Suze toege
venIk zal je Hans noemen."
„En.... eh", begon Hans met een ondeugend
knipoogje.
„Tegen mij zeg je: juffrouw Suze, begrepen?'
En zoo gebeurde het dat Hans, de man van
Tist en Co., zijn intrede deed op huize „Zon
zijde", waar op dat tijdstip een eigenaardige
toestand heerschte. De kwestie was heel een
voudig. Huize „Zonzijde" was het laatste eigen
dom van de gezusters Renssen, waarvan de
oudste Therese en de jongste Suze heette. Deze
twee dames hadden al het mogelijke beproefd
om aan geld te komen teneinde de opgeloopen
rekeningen te kunnen betalen, maar veel geluk
hadden zij niet gehad. Totdat Suze op het lumi
neuze idee was gekomen om het huis te verhu
ren.
„En wij zelf dan?" had Therese gevraagd.
„Wijzelf blijven er wonen, want we zullen als
„personeel" deel van het huis uitmaken", zei
Suze.... We stellen het voor alsof de zusters
Renssen naar het buitenland zijn vertrokken,
maar ondertusschen verkleeden wij ons als huis
houdster en keukenmeisje. Op die manier kun
nen we den prijs nog met recht wat ver-
hoogen".
Therese, de oudste en conservatiefste, had een
menigte bezwaren tegen dit revolutionnaire plan
gehad, maar de nood dreigde en zij voelde wel
dat er niets anders op zou zitten. Reeds twee
weken later hadden zij huurders gevonden, een
Indische familie die haar verlof in het vader
land kwam doorbrengen. Over den prijs was
men het spoedig eens, zoodat de dames Renssen
niets anders te doen hadden dan de gasten af
te wachten.
Op het laatste moment waren ze echter tot
de ontdekking gekomen dat een mannelijke
kracht onmisbaar was, vooral omdat zij thans
het geheele huis moesten onderhouden waar zij
voor dien tijd slechts enkele kamers bewoonden.
En op die manier was de man van Tist en Co.
gekomen. Een meevaller vond Suze hem. Jam
mer alleen, dat het juist een man van Tist en
Co. was, een manusje-van-alles, dat allerlei
werk aanpakte om aan den kost te komen. Voor
de rest was hij jong, sterk en zelfs wel knap,
terwijl hij echt goede manieren had. „Vroeger
misschien in beteren doen geweest", was het
oordeel van Therese. En door de slechte tijden
natuurlijk gedwongen om dit werk te doen".
Suze knikte. Zij had al gelegenheid gehad om
dit waar te nemen, want het bleek al ras dat
Hans niet uit de keuken te slaan was. Niet dat
ze daar iets tegen had! Maar die jongen was
zoo denderend nieuwsgierig!
Ze had hem haarfijn het heele vertelseltje op
de mouw moeten spelden, onderwijl er voor
zorgdragend zich niet te verspreken en toen
bleek dat zijn nieuwsgierigheid nog lang niet
voldaan was.
„Ga maar eerst voor de verwarming zorgen"
had ze gezegd om hem even kwijt te raken. In
derdaad duurde dat ook maar „even"; want geen
twee tellen later stond Hans weer in de keuken
met de mededeeling dat de kolen op waren.
Geeft u me maar het adres van den leveran
cier op, juffrouw Suze", zei hij, „dan zorg ik
wel dat ze gebracht worden."
Bij Roeters," lichtte Suze hem in, „maar....
eh.Ai! Dat was een moeilijk punt. Roeters
wilde niets meer leveren voordat de oude reke
ningen betaald waren. Met veel tact vertelde ze
dat aan Hans, die daarop antwoordde door naar
de firma te gaan en met de mededeeling thuis
te komen: „dat de kolen zoo spoedig mogelijk
bezorgd zouden worden".
Suze viel bijna om van verbazing.
„Hoe heb je hem dat gelapt", wilde ze weten,
maar de man van Tist en Co. zweeg geheim
zinnig.
's Middags echter kwamen de kolen. En den
volgenden dag verscheen Hans met een auto,
„geleend van een vriend", om Suze en Therese
een tochtje te laten maken.
Suze had het gevoel alsof ze droomde, maar
Therese wees den jongeman scherp terecht.
„Denk je dat we niets anders te doen hebben
dan rijtoertjes maken in geleende auto's?"
De man van Tist en Co. lachte.
„Inderdaad, sprak hij, „dat dacht ik. En heb
ik geen gelijk juffrouw Suze?"
Het slot was natuurlijk dat ze gingen rijden.
Therese had be-
jrepen dat ze dit
eest kon doen, nu
se toch doorging UE VYICLTI TOL Tl
/oor huishoudster. I
En Suze had niet I 1 ISt Li O.
ie minste bezwa- f I
T6Ï1 Alleen V6r~ '••••••Miimiiiiiiminiuiiiiiiisiiimiiiuiiiiiiï
wonderde ze er zich over dat Hans zoo'n flair
had om overal wat los te krijgen. Tot 'n auto toel
Intusschen werd het een prachtige tocht.
Hans bleek een uitstekend chauffeur en wist
bovendien de mooie plekjes als het ware te rui
ken. Suze was opgetogen. Den volgenden morgen
echter kwam er een telegram, dat de goede
stemming opeens wegvaagde.
Het was afkomstig van de Indische familie
en behelsde de mededeeljng dat de gasten niet
zouden komen. Tegen hun bedoeling waren ze
in Parijs opgehouden en daar zouden ze wel het
grootste deel van het verlof doorbrengen.
„Daar gaan nu al onze mooie plannen," zei
Therese mistroostig. „Daarvoor hebben we nu
die comedie gespeeld en ons druk gemaakt".
Suze deed zwijgend haar schort af.
„Afgeioopen met de pret," zei ze. „Geen
dienstmeisje meer, maar
De deur moest opengestaan hebben, want de
man van Tist en Co. stond plotseling voor hen.
„Wat ik zeggen wou, Suze," begon hij.
„Suze?" trachtte het meisje hem terecht te
wijzen, maar er klonk weemoed in haar stem,
omdat het mooie leven afgeioopen was. Hans
trok er zich echter niets van aan.
„Ik heb nog een aanvulling voor dat tele
gram. Je begrijpt wel dat we evengoed de huur
betalen. Dat is niet meer dan billijk".
De dames Renssen stonden perplex.
„We?
„En verder een uitnoodiging aan u beiden om
ons dadelijk in Parijs op te zoeken. Mijn vader
is zeer benieuwd om alles van het avontuur te
weten te komen. Ik heb hem nog niet alles ge
schreven, weet je. Maar in Parijs kunnen we het
gedrieën vertellen".
„Maar dan ben jijSuze viel haast om
van verbazing.
„Niet de man van Tist en Co." vulde Hans
aan. „Ik was wat in mijn eentje aan 't zwer
ven en wilde uit nieuwsgierigheid het huis zien.
Bij Tist en Co, wezen ze me het aan en het ge
volg was dat ik heb moeten werken als een
paard en juffrouw moest zeggen tegen een ze
kere jongedame".
„Maar dat is
„Afgeioopen", zei Hans. „Ik zal nu gewoon
Suze zeggen en binnenkort zeg ik nog wat an
ders".
x JAZOQRusT/6
OOSJEM/JRE! EN KALM ALS EEH
MEERTJE. MAAL!,
WAAR/5 Ot/ZÈ
BOOT? M/SSCU/&1
Vs ZE WEI MAAR
ZEE ÓZRREVEN.
.RAT WAS ME
•AEEN STORM /MAAI
r\ PAT ZOU JE NU
EENS, HOE KALM
JET WATER/S.
f H/ERJ/M.
R/ER 5 ZE)
M/T/STE EEN
\pEDEELTE ER
YAM) ALLES /s ln
1 HUREND STUK
KEN versplin
terd.
TAAKT, VAST EP ZE
KER OM M/ER OP r
e/laj/o TE BL/JVEh
PAAR VALT N/ET
AAN TE TW/JEE/s
LEN. J
L/UJK PEUK
ANN IE. DAT WE
HET Dèf/XBEEL O,
OM MET EEN BOOT-
W
JA, WE Z/JN 6EN00J{ U/ER VANDAAN
TE KOMEN, NOO
MAAR EEN POOS
JE MOETEN OP-
BEROEN-
NTUSSCHEN WERD. ALS OEVOLC VAN
PEN STORM,DE RLE/NE RLESCN, P/E
LAMOS EEN NABUJP/O ST/RAND OREN,
/M EEN ANDERE /ROERS VOORTOERRE-
1/EN EN MOEST OPN/EUWZ'N ZWERF
TOCHT BEO INNEN.
Verschenen is het jaarverslag van het Plaat
singsbureau van het R. K. Verbond van Tech
nici In Nederland.
In 1933 hebben zich volgens dit verslag 161
leden van Vereenigingen aangesloten bij het
R. K. Verbond van Technici in het Plaatsings
bureau laten inschrijven, welken leden geregeld
de vacature-lijsten werden toegezonden.
Het aantal directe aanvragen van werkge
vers is vooruitgegaan.
Geplaatst zijn door bemiddeling van het
Plaatsingsbureau: 15 R. K. Technici (in 1932:
10 technici).
Het bureau valt onder de Arbeidsbemidde-
lingswet 1930 en werkt gratis voor de leden,
aangesloten bij 't R.K.Verbond van Technici.
Het bureau is gevestigd: Caumermolenweg
no. 25, te Heerlen.
i IJ 1op dit blad zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door f 7C/} bfl een ongeval roet f O Cf) bij verlies van een hand f 1 OC oij verlies van een f Cf) bij een breuk van 4 f) bij verlies van *n
A llC CLO OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O I# l# U»m verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen 10K/»" doodelijken afloop# «uw» een voet of een oog# X A Om" duim of wijsvinger been of arm T Tri/»" anderen vinger
ROMAN VAN
fiimimiuiililiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiifiiiiiMuiimmiiimlllllulli»
62
(Korte Inhoud "*an het voorafgaande: Kemn
een Engelschman uit Kent wijkt met Carlos
Riegu uit naar Jamaica geholpen door den
verloofde van zlin zuster Veronica Ralpn
Rooksby. Hier komt hil in kennis met den
rechter O'Brien en met Don Ramon, die
Kemp willen overhalen dienst te nemen 011
zeeroovers die Rlo Medio als basis hebben
Kemp vlucht, maar wordt later weer door
de zeeroovers gevangen genomen en naar
Rlo Medio gebracht waar hll gastvrh
ontvangen wordt door Don Balthasar
Hier leidt men hem aac het sterfbed van
Carlos Het gepeupel elscht de uitlevering
van Kemp en doet als Carlos luist KfaJt>r-
ven is een aanval op het huls. waarbit Don
Balthasar door een kogel wordt getroffen
en stervend Ineen zakt. Als tlidens de be
grafenisplechtigheden de aandacht afgeleid
ls vlucht Kemp met Don Balthasar's doch.
ter Seraflna en wordt opgenomen od het En-
gelsche schip „Llon." De Engelsche koop
vaarder wordt echter achtervolgd en Kemp
verlaat met Seraflna en Castro tHdellIk het
schip. Later komen zij weer aan boord. Als
Kemp aan land gaat. valt hil echter weer
in handen van O'Brien).
Ik kreeg een vage ingeving van de waarheid.
.U bent er niet voor geschikt van een fat
soenlijk mensch een verklaring te ontvangen,"
zeide ik.
„Je hebt haar laten verdrinken.''
Hiermee zag ik eensklaps de mate van zijn
onwetendheid. Hij wist niets absoluut niets
zijn hel was de onzekerheid. Nu daar moest
hjj maar blijven.
„Waar is ze?" zeide hij. „Waar is ze?"
„Waar ze u niet behoeft te vreezen." ant
woordde ik
Hij maakte een plotselinge, krampachtige
beweging, als zocht hij naar een wapen.
„Als je me zeggen wilt of ze in leven is. zal
ik je redden."
Ik maakte een stom, koppig gebaar.
„Als zij in leven is en je zegt het me niet,
kan het niet anders of ik vind haar. En ik zal
je ook doodsangsten van uitstel laten gevoelen
ver hier vandaan."
Ik bleef zwijgen.
„Als zij dood is en je zegt het me, zal ik je
wat angsten sparen. Als zij dood is en je zegt
het me niet, zul je je eigen wroeging hebben
en de rest ook."
Ik zeide: „U bent mij te Iersch geheimzinnig
om te verstaan. Maar u hebt de keuze tusschen
vier kwaden voor mij kies zelf."
Met sidderende spanning op zijn gezicht
achter den eeuwig-welwillenden glimlach,
vervolgde hij.
„Bewijs mij, dat ze dood is, en ik laat je' een
kozten, genadigen dood sterven."
„Je wilt het niet gelooven!" zei ik; maar
hij sloeg er geen acht op.
wijals wij haar vinden en dat moet wel.
ik heb mannen op den uitkijk langs heel de
kust lever ik je aan jullie admiraal uit als
een kaper. Je zult den langen langzamen dood
strijd van 'n proces hebben; ik weet wat de
Engelsche justitie is. En ten slotte een smade-
lijken misdadigersdood sterven."
Zoo er maar een paar dagen gewonnen wer
den, zóu de „Lion," bedacht ik, in elk geval ver
trokken zijn. Ze konden haar niet aanraken
zoolang het admiraalschip voor de haven zeilde.
Ik voelde er niets voor aan den admiraal uit
geleverd te worden.
„Ik vraag slechts uitgeleverd te worden; maar
u durft niet voor uw eigen naam. Ik zou u aan
de kaak kunnen stellen."
„Vergis je niet," antwoorde hij, „Als hij je
krijgt, word je gehangen. Hij gaat in ongena
de naar het moederland terug. Jullie heele
flaters-makende koloniaal bestuur zal samen
werken om Je te doen hangen."
„Ze weten heel goed," antwoordde ik, „dat er
rare dingen gebeuren in Havana. Ik beloof u,
u wordt ter verantwoording geroepen. Tk weet
te veel
Met plotselingen, hevigen hartstocht in zijn
stem viel hij in: „Zeg me enkel, waar haar
graf is en ik laat je vrij. Je kon niet, dorst
niet, laf als je bent, weggaan van waar zij
stierf zonder.... zonder zeker te maken.'
„Zoek dan alle nieuwe graven op het eiland
af," zeide ik. ,Ik zeg niets.... niets!...."
Telkens opnieuw kwam hij op me toe, maar
ik sprak geen woord Al zijn stellingen om
schreef hij klaarder en klaarder zich onwil
lekeurig meer en meer bloot gevend en scher
per stelde hij al de kwellingen die mü te wach
ten stonden. Wat hem betreft, hij dorst mij niet
te dooden evenmin waagde hij het mij uit
te leveren. In zijn onzekerheid dorst hij mij
niet uit zijn greep te laten, daar ik voor hem
de eenige persoon op de wereld was, die iets
van Seraphina's lot wist. En zoolang hij met
mij zat, moest hij den admiraal aan den praat
houden, die wachtte op de uitlevering, hetzij dan
van mij of van een anderen armen duivel,
die hem als Nikola el Escoces zou worden aan
gesmeerd.... Zoolang de admiraal er was, zou
de Lion tamelijk veilig zijn voor ailen over
last en, heel spoedig uitvaren.
Tegelijkertijd had ik, buiten de tijdelijke
voldoening een man te kwellen, dien ik niet
anders dan als een duivel kon beschouwen
enkele dingen, die meer dan genoeg waren mij
te doen vreezen. Zooveel had ik al geleden.
Ik had behoefte aan rust, aan de liefde van
een vrouw, aan verslapping in den gespannen
toestand. En hier waren opnieuw eindelooze,
eindelooze moeilijkheden. Als het niet eindigde
met een sluipmoord kon hij me nog jaren en
jaren in Havana houden. Of hij kon me naar
Engeland zenden, waar het maandenlang, een
eindeloozen tijd zou duren, eer Ik enkel
maar bewezen had, niet Nikola el Escoces te
zijn. Bewijzen zou ik het; maar wat zou er
intusschen van Seraphina worden! Zou zij mij
naar Engeland volgen? Zou zij wel weten, dat
ik daarheen was?Of zou zij me dood wanen
en zelf sterven?
O'Brien wist niets; zijn spionnen konden
honderd onzekere dingen vertellen. Hij stond
nu stijf overeind in de kamer, als bang te
bewegen en dan zijn zelfbeheersching te verlie
zen. Eensklaps zeide hij
„Je kwam in een of ander schip; je kimt mij
niet bedriegen, en ik zal ze allemaal opnieuw
laten doorzoeken."
Roekeloos zei ik: „Zoek maar raak in wat
voor schepen je wilt en de duivel hale je
„Jij, koude, meedoogenlooze Engelsche ban
diet," gilde hij plotseling.
Het ineenstorten van zijn zelfbedwang had
hem tot ware krankzinnigheid gebracht.
Heel luid, als lucht gevend aan zijn diepsten
hartstocht, riep hij met angstige stem-
„Wachten! Soldaten!"
„Voer hem weg!" zeide hij. „Weg, buiten
bereik van mijn handen. Buiten bereik van mijn
handen.."
Ik beefde sterk. Toen de soldaten waren bin
nengekomen, had ik niets anders gedacht of
mijn laatste uur had geslagen. Maar, zooals
het nu stond, was hij niets van me te weten
gekomen. En ik wist niet. waar hij anders om
inlichtingen zou moeten 'gaan...
TWEEDE HOOFDSTUK
De ingang tot de gevangenis van Havana was
een soort tunnel, aan 't eind waarvan zware
houten poorten met geroest ijzerbeslag. Een
bewaker in burger toonde het bevel van den
rechter voor mijn gevangenneming aan een
zilverharig man met een rood gezicht en
blauwe oogen, die door verwarde bosjes zilveren
werkbrauwen keken de cipier van de ge
vangenis.
Hij boog en rammelde met twee duchtig
groote sleutels. Een praotisch deurtje gaapte op
een kier in het gele hout van de beslagen
poorten. Het leek. of men daardoor even het
gezicht kreeg op de andere zijde der wereld. De
eerbiedwaardige cipier, 'n neus met een punt
hoed, wees met een bloedroode hand naar
achteren in de richting van het openstaande
deurtje.
„Senor caballero," kraste hij; ik bid u dit
huis te beschouwen als het uwe. Mijn dienaren
staan te uwer beschikking".
Daarbinnen was een grintplein, ingesloten
door loodgrijze huizenkanten met zwarte ven
stergaten. Onder elke rij vensters was een ge
welfde tunnel, afgesloten met ijzeren staven,
juist als een kooi van wilde dieren.
De lange cipier had den geweldigen sleutel
knersend omgedraaid en tikte mij op den arm.
„Als u mij wilt volgen, senor," zeide hij.
„zal ik de eer van dit nederig huis waarnemen
en een paar kamers aanwijzen."
Wij gingen trappen op en door lange donkere
gangen met hier en daar een donkere, lanter
fantende gestalte, als een hert in de duistere
paden van een bosch. Eindelijk wierp de cipier
een deur open.
(Wordt vervolgd)