Nieuwe wijn in nieuwe zakken H. Verb De Jantjes op celluloid Medische kroniek Stroopers contra veldwachters REGEERING EN N.S.B. ZATERDAG 10 FEBRUARI LEEKEPREEKEN Kerk. kunst op elk gebied Tefef. Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b h. Spui, A'dam PLATS DU JOUR EN a LA CARTE Wiebe van Slooten Gaat heen als burgemeester van Heer-Hugowaard ,DE JANTJES De „Bata"-fabrieken in ons land Spoedig in bedrijf Credietverleenïng aan den middenstand Wetsontwerp gereed Na de vrijspraak van Dolle Dries De heiligverklaring van Don Bosco Destructievraagstuk De „Kneutjes" doen weer van zich hooren Een nieuw contract bij De Sphinx"? Onderhandelingen spoedig tot een bevredigend einde Telegram aan den Minister- President DE ST. PETRUSKERK TE LEIDEN Geen audiëntie VOOR EN TEGEN Met alle tekortkomingen toch een bemoedigend experiment Première bij Tuschinski Onoplosbare raadselen Het is een in zijn bondigheid niet ge makkelijk te verklaren tekst, waar St. Lucas den woordentwist meedeelt, wel ken Jezus met de Parizeën had over het vasten. Het zich vrijwillig onthouden van spijs en drank was bij de ouden evengoed bekend als bij ons. In Athene deden het de olympische spelers, om hun lichaam te trainen. In Sparta was het vasten een stuk staatspaedagogie. De Joden alleen deden versterving uit godsdienstige overwegingen. Volgens de Mozaische wet was er slechts één verplichte vastendag in het jaar. Maar de Pa rizeën, die de wet mooier wilden maken dan ze was, hielden meer vastendagen dan den eenen verplichten. En zoo ook deden de leerlin gen van Joannes uit een geest van ware boet vaardigheid. Het was dus alleszins begrijpelijk, dat uit deze kringen de vraag tot den Meester werd gericht: „waarom vasten Uw leerlingen niet?" Dit behoeft niet als een strikvraag te worden opgenomen, zooals b.v. de vraag over het betalen van den cijnspenning. Het moet in derdaad bevreemd hebben, dat Christus, Die een deugdbeoefening predikte, verre uitgaan de boven de godsdienstige practijk van die dagen, aan Zijn leerlingen niet de zoo voor de hand liggende boetedoening van het vasten oplegde. Het antwoord, dat de nieuwsgierigen kregen op de vraag: „waarom vasten Uw leerlingen niet" was voor de ondervragers totaal onbe grijpelijk. Als gewoonlijk en geheel in den geest van het Oostersche gedachtenleven antwoordde Jezus met een beeldspraak: „Kunnen de vrien den van den bruidegom wel vasten, terwijl de bruidegom bij hen is? Zoolang hij bij hen is kunnen zij niet vasten: doch er zal een tijd komen, dat de bruidegom van hen zal zijn weggenomen en dan, in die dagen, zullen zij vasten." Het was bij de Oostersche volkeren gebrui kelijk, dat, wanneer een jongeman voornemens was zich in den huwelijken staat te binden, zijn vrienden met hem tot aan den huwelijks dag feest vierden. Hun spijt over zijn aanstaand afscheid hielden zij verborgen, totdat hij met zijn bruid vertrokken was. Voor ons is dus begrijpelijk, wat Jezus bedoelde, toen Hij zich zelf met den bruidegom en Zijn leerlingen met de bruigomsvrienden vergeleek. Maar er volgden voor de toehoorders nog eenige andere, nog minder begrijpelijke gelijke nissen: .niemand zet een lap van een nieuw kleed op een oud kleed: anders zou hij èn het nieuwe stuk maken en bij het oude zou de nieu we lap niet passen. En niemand giet verschen wijn in oude zakken; anders zou de versche wijn de zakken doen barsten en hij zou weg vloeien en de zakken zouden verloren gaan. Maar versche wijn giete men in nieuwe zakken en beide blijven samen bewaard." De Schriftkenners verklaren ons den zin van deze gelijkenissen aldus: Christus was niet ge komen om het Jodendom (het oude kleed, de oude wijnzakken) te hervormen, door er eenige nieuwigheden aan toe te voegen; maar Hij kwam een nieuwe heilsorde brengen, een nieu we Kerk stichten. Het had dus geen zin om Zijn leerlingen de vormen van het Jodendom te laten overnemen; niet de vastendagen van de Parizeën, maar de boetplegingen van de nieuwe Kerk zouden straks na den eersten Pinksterdag een Gode welbehaaglijk christen volk vormen. Nu wij wederom voor den aanvang van een nieuwe veertig-daagsche vasten staan, willen wij aan bovenstaande uitspraak van den Stich ter der Kerk herinneren. Vooral ons tegen woordig geslacht heeft daaruit het een en an der te leeren. Men hoort hoe langer hoe meer, ook door practiseerende Katholieken, de stel ling verkondigen: het vasten is niets meer voor onzen tijd. Dit heeft de Kerk trouwens zelf ook ingezien. De vastenwetten zijn in ver houding met vroeger veel verzacht. Formeel de vastenwet opheffen, zal natuurlijk niet zoo licht gebeuren; de Kerk is zeer conservatief, hecht aan traditie en werkt altijd uiterst lang zaam. Maar alles wijst er toch op, dat men de verplichting tot vasten niet anders behoeft te nemen, dan b.v. het peter- en meterschap bij doopen en vormen. Vroeger nam men hier mee in geestelijken zin dezelfde verplichtingen op zich als de voogd in den zin der burgerlijke wet. Thans zijn het enkel formaliteiten. Dergelijke redeneeringen en opvattingen kan men tegenwoordig veelvuldig hooren. Wie zóó praat dwaalt intusschen, zij het te goeder trouw. De Kerk kan alleen de bij de Vasten wet gegeven bepalingen naar tijd en omstan digheden wijzigen en in bepaalde gevallen dis pensatie verleenen. De verplichting tot boet vaardigheid kan zij en zal zij nooit wegnemen. Integendeel! Duidelijk komt in het boven aan gehaalde gesprek van Christus met de leerlin gen van Joannes en de Farizeën tot uiting, dat de nieuwe wet niet de Joodsche vormen zou aannemen, maar dat zij haar eigen boet plegingen zou hebben: wanneer de bruidegom van hen zal zijn weggenomen dén zullen zij vasten! En zij, die meenen,, dat het vasten wel goed kon zijn voor de eerste tijden der Kerk maar niet meer voor ons, vinden het tegendeel In Christus' woorden, waar Hij in het slot van boven aangehaald gesprek zegt: „En niemand, die ouden wijn gedronken heeft, wil aanstonds verschen, want hij zegt: de oude is beter!" Dit wil zeggen: de nieuwe heilsorde zal eerst lang zamerhand doorwerken en tot volle kracht komen, evenals de wijn ook eerst op den duur zijn volle waarde krijgt. Wij behoeven waarlijk niet te vragen, of Christus de lichamelijke boetedoening voor den mensch wel noodig vond. Herhaaldelijk spreekt Hij over de noodzakelijkheid der ver sterving, van het vleesch ondergeschikt te ma ken aan den geest. En Zijn apostelen, in het bijzonder Paulus, heeft ten deze de eischen van zijn Meester wel zeer duidelijk aangegeven. Bovendien: Christus zelf gaf het groote voor beeld door aan het begin van Zijn openbaar leven veertig dagen en veertig nachten zich af te zonderen en te vasten: „zoodat Hij honger had." En meer dan duizenden vermaningen en voorschriften zegt ons het verhaal van de be koring in de woestijn, wat de beteekenis van de versterving is. Tot driemaal toe beproefde de satan den Godmensch te verleiden. En hoe wel het uitgesloten was, dat de macht der duis ternis het eeuwige licht kon overheerschen, zoo liet Christus toch den duivel eenigen tijd los op Zijn menschelijke natuur, ons daarmee een onbetaalbare les gevend. Eerst vat de satan zijn slachtoffer aan den zinnelijken kant aan: Christus had honger en de duivel noodt: zeg, dat deze steenen brood worden. Dan speculeert de duistere macht op den hoogmoed: laat u naar beneden vallen; de Engelen immers zullen U dragen. En tenslotte op de heb- en heerschzucht: dit alles zal ik U geven, wanneer ge mij uw ziel verkoopt. Schrikkelijke waarschuwing voor ons. Zij, die zeggen, dat het vasten, dat de boetvaardigheid, niets meer voor dezen tijd is, mogen deze diep indringende les van den Christus zelf overwe gen. Moet ons geslacht niet schrikkelijk lijden voor den materialistischen geest, die over ons was gekomen? Moeten wij niet met harde sla gen, met ontberingen van allerlei aard, los ge maakt worden van de stof, van de weelde, waaraan de menschheid voor eenige jaren ver slaafd raakte? En had de hoogmoed ons ge slacht niet zóózeer verblind, dat tot in de beste kringen de waan begon door te dringen: per soonlijke zonden bestaan er eigenlijk niet. Er mogen nog hier en daar individuën voorkomen, die tengevolge van maatschappelijke onvolko menheden aan verkeerde neigingen toegeven of die erfelijk belast zijn; met sociale voorzorg en rasverbetering zullen wij ook dat overwinnen! Dat was de verblinding van den hoogmoed, waartoe een zinnelijk geslacht kwam en waar tegen Christus' woord staat: gij zult den Heer uwen God niet op de proef stellen. En is er ooit een tijd geweest, die meer dan de onze slachtoffers van den satan had aan te wijzen, welke zich ter wille van geld en goed, roem en eer met ziel en lichaam aan den duivel verkochten: welke nederknielden voor het gouden kalf? Daarom: 't is onchristelijk de meening te houden, dat het vasten niet meer is van onzen tijd. De Kerk houdt den besloten tijd van Aschwoensdag tot Paschen als een periode van rouw en boete. Daarmee handelt zij in den geest van haar Stichter, Die zelf veertig dagen en nachten vastte om te toonen, dat wij op deze wijze sterk moeten staan in de bekoring en die gezegd heeft: wanneer gij geen boet vaardigheid doet, zult gij allen gelijkelijk om komen. Wij zijn de nieuwe wijn in de nieuwe zakken. De Kerk is alweer meer dan negentien eeuwen oud. Van ons mag worden verwacht, dat wij de volheid van het Christendom beleven, dat wü begrepen hebben wat de Meester zei: wie Mijn leerling wil zijn, neme zijn kruis op en volge Mij. Wat wil dit anders zeggen dan te leven in een geest van versterving en boetvaardig heid! HOMO SAPIENS Tijdens de Raadszitting van Vrijdagmiddag deelde de burgemeester der gemeente Heer Hugo- waard, de heer Wiebe van Slooten, mede, dat hij wegens vergevorderden leeftijd met ingang van 1 April a.s. zijn ontslag als burgemeester dezer gemeente zal aanvragen. .Tijdens dezelfde Raadszitting werd den heer Wiebe van Slooten op zijn verzoek eervol ont slag verleend als gemeentesecretaris, met in gang van 15 Maart a.s. Aangezien de gemeente ruim 6000 inwoners telt (5000 zijn daarvoor voldoende) zal thans de functie van secretaris niet meer door den burgemeester kunnen worden waargenomen. Reeds geruimen tijd geleden hebben wij be richt, dat het in het voornemen van de firma Bata lag, in Nederland, bij name in Best (N.B.), een eigen schoenfabriek te stichten. Naar „De Volkskrant" thans verneemt, zal nog aan het einde van de volgende mafind, waarschijnlijk even vóór Paschen, de Bata- fabriek in Best gedeeltelijk in werk worden ge steld. De betreffende terreinen beslaan een opper vlakte van in totaal 160 H.A.; daarop zijn twee groote hallen gebouwd, waarin de verschillende werkzaamheden zullen worden verricht. Verder bevinden zich op het terrein een vijftal wonin gen voor employé's, terwijl en dit laatste is nog in aanbouw cr een groot gebouw, „Het Gezellenhuis", zal verrijzen, waarin gelegenheid geboden wordt voor het wonen van ongeveer veertig ongehuwde werklieden. Er zal begonnen worden met een 300-tal werk lieden, die vijf dagen van acht uur zullen wer ken. 's Zaterdags zal het bedrijf stil liggen. De capaciteit van de fabriek is berekend op een productie van 10.000 paar schoenen per week. De fabriek zal echter niet direct volop in be drijf worden gesteld; langzamerhand en stelsel matig zal de productie worden opgevoerd. Op desbetreffende vragen van het Kamerlid Boon heeft Minister Oud geant woord, dat een wetsontwerp inzake crediet- verleening aan den middenstand het De partement van Financiën heeft verlaten. Pater Dr. Ch. Dury meldt ons: De door de Paters Salesianen georganiseer de reis naar Rome en Turijn zal niet alleen de sluiting van het Heilig Jaar en de Heilig verklaring te Rome ten doel hebben, doch te vens de grootsch opgezette feestelijkheden te Turijn, de plaats waar de Heilige leefde en werkte en waar ook zijn wereldberoemde stichtingen zijn gevestigd. Voor verdere inlichtingen over deze reis ver wijzen wij naar de advertentie in ons blad van gisterenavond, terwijl ook de Procureur der Don Bosco-Orde, gevestigd Dr. Kuyperstraat 12 te 's Gravenhage bereid is tot het geven van nadere inlichtingen. Bij beschikking van den Minister van Sociale Zaken is ingesteld een commissie van advies in zake het destructievraagstuk, die mede ten doel heeft door het geven van adviezen aan ge meenten en aan Gedeputeerde Staten der pro vinciën te bevorderen, dat de destructie van vee en vleesch in het geheele land op economi sche wijze en organisatorisch juist wordt uit gevoerd. Benoemd is: tot voorzitter: lltr. L. Liehaert Puibolt, Directeur-Generaal van de Volksge zondheid; tot leden: Prof. Dr. W. C. L. E. Berger, vétérinair Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid: de heer Mr. Ch. P. M. Kolf schoten, burgemeester van Edam, voorzitter van de Federatie van Overheids-destructoren, de heer W. R. Drost, Burgemeester van Kwadijk en Middelie, secretaris van de Federatie van Overheidsdestructoren. Men zal zich herinneren, dat ongeveer twee jaar geleden in de duinen onder Egmond een strooper, Krijn D. uit Egmond aan Zee, toen hij met zijn broer uit stroopen was gegaan, na door een jachtopziener te zijn betrapt, bij een schermutseling met dezen werd aangeschoten, aan de gevolgen waarvan hij denzelfden avond overleed. Twee broers van dit slachtoffer waren Don derdagmorgen in de duinen onder Bergen met twee honden aan het stroopen, toen zij door veldwachters uit Bergen werden betrapt. Op de sommatie te blijven staan, sloegen zij op de vlucht, nagezet door een hond van een der veldwachters. Een der stroopers loste op den hond een schot, om het dier op een afstand te houden. Nadat de veldwachters met behulp van hun vuurwa penen de vluchtelingen nogmaals gesommeerd hadden te blijven staan, beantwoordden dezen de waarschuwingsschoten met een schot uit een pistool. Dit schot trof echter geen doel; wel werd de hond door een schot in een voorpoot gewond. De stroopers wisten echter te ontkomen, doch zij waren door de veldwachters herkend als de gebroeders D. uit Egmond aan Zee, aldaar meer bekend onder den bijnaam de „Kneutertjes". Zij werden in den loop van den dag gear resteerd, waarbij in de woning een groote partij duinkonijnen werd aangetroffen. Bij het verhoor door den burgemeester van Bergen bekende Jan D. van een vuurwapen ge bruik te hebben gemaakt, dat op zijn aanwij zing in de duinen tusschen Bergen en Egmond werd gevonden. De dader is in verzekering bewaring gesteld en Vrijdagmiddag door de justitie verhoord. De andere strooper werd voorloopig op vrije voeten gesteld. 99* Sedert Mei 1933 zijn er tusschen de samen werkende bonden van fabrieksarbeiders in de N. V. Kristal- Glas- en Aardewerkfabrieken „De Sphinx", te Maastricht, onderhandelingen gaande over de loonen en het afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst. Wanneer de teekenen niet bedriegen, zullen deze bespre kingen binnen afzienbaren tijd ten einde zijn. Dezer dagen heeft, naar „Het Volk" verneemt, een gecombineerde hoofdbesturenvergadering plaats gehad te Amsterdam, waar de voorstellen van de directie, vervat in haar brief van 31 Januari j.l„ besproken werden. Deze voorstellen houden in groote trekken in, dat de directie haar aanvankelijke voorstellen, neerkomende op een loonsverlaging, die voor een gedeelte van het personeel tot 15 procent liep, intrekt en thans voorstelt: een algemeene loonsverlaging van twee procent en voor sommige groepen in plaats van vijftien procent vijf procent. Op dezen grondslag is de directie bereid een collectieve arbeidsovereenkomst af te sluiten. Vrijdagavond zouden de organisaties over deze voorstellen met de directie van „De Sphinx onderhandelen. Tevens vinden er in Maastricht gecombineerde hoofd- en afdeelingsvergaderin- gen plaats, die gevolgd worden door ledenver gaderingen op dienzelfden avond. De besprekingen met de directie kunnen van grooten invloed zijn op de uiteindelijke houding der organisaties. De algemeen secretaris van de Nationaal- Socialistische Beweging in Nederland, de heer Van Geelkerken, heeft Vrijdag het volgende telegram gezonden aan minister president dr. H. Colijn: „Verklaar eerbiedig bü ontstentenis Mussert, circulaire, waarin bewoordingen „Ambte naren slaven corrupte regeering dan wel, dat N.S.B. belofte praevaleert aan gehoor zaamheid aan corrupte regeering" nimmer door hoofdleiding uitgegeven of gesanction- neerd. Verzoekt inzage of afschrift geïncrimineerd stuk ter opsporing herkomst. Uitingen als bovenbedoeld zijn in flagranten strijd met onze beginselen, die dergelijk il legaal optreden niet toestaan." Naar wü vernemen heeft het Kerkbestuur van de St. Petrus-parochie te Leiden thans be sloten de nieuwe St. Petruskerk te doen ver rijzen op een terrein tusschen Zoeterwoudschen Singel en Lammeschansweg, tegenover de Pie- ter de la Courtstraat. Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal de volgende week Maandag geen audiëntie verlee nen. In den nacht van Donderdag op Vrijdag heeft de eerste voorstelling plaats gehad van de ge luidsfilm „De Jantjes", welke voorstelling een zeer feestelijk karakter droeg. De zaal van het Theater Tuschinski was tot de laatste plaats bezet, hetgeen vermoedelijk zoo Wel te danken zal zijn aan het evenement op zichzelf als aan het nachtelijke uur, dat het Amsterdamsche bioscooppubliek een bijzondere attractie blijkt te vinden. Er zouden vergelijkingen te maken zijn tus schen bijprogram en hoofdfilm, wanneer men zich zou willen afvragen, hoe groot de afstand nog is en uiteraard moet zijn tusschen „De Jantjes" en b.v. de laatste Mickey Mouse, die voor ons werd opgeroepen en het verrukkelijke geluidsteekenfilmpje in kleuren „Baby in Lul- labyland" van Walt Disney, een sprookje, dat zijn weerga niet vindt in de filmkunst en dal de nieuwe serie van Disney met groot succes voortzet. Tenslotte na voorprogramma en pauze, al welke dingen bij gala-voorstellingen de pro gramma's doorgaans nog al plegen te rekken, weerklonk de muzikale inzet van de hoofdfilm, de muziek van Louis Davids, die de vele titels begeleidde. En toen was het woord aan „De Jantjes", door de sprekers na afloop met na druk genoemd „de eerste Nederlandsche amu sementsgeluidsfilm". De algemeene indruk is, dat het aanwezige publiek geestdriftig gestemd was over het geheel, doch het komt ons voor dat deze geestdrift aan andere factoren te wij ten is dan aan de bijzondere verdiensten van deze film. Als we terugdenken aan den indruk die het voortreffelijke volksche tooneelstuk van Herman Bouber, trillend van gespannen volks leven, destijds heeft gemaakt, dan moeten we concludeeren, dat de film ver beneden haar roe ping is gebleven. Niet alleen werd de oorspron kelijke stof duchtig uit elkaar gesmeten, maar ook daar waar men de materie van Bouber's stuk heeft gevolgd, bleef de vertolking ver be neden de suggestie van het tooneelstuk. Dit is zeker niet te wijten aan de spelers, wiant als er één gunstige conclusie uit deze film mag getrokken worden, dan is het wel de geruststel lende verzekering, dat vele van onze tooneel- spelers zich zeer goed voor het filmspel leenen. Deze verzekering houdt jammer genoeg een veroordeeling van regie en montage in, die niet in staat is gebleken, om de filmsujetten, die vele der spelers ongetwijfeld zijn, in een dwin gend verband te brengen. Intusschen de spelers: allereerst mevrouw Marie van Westerhoven als moeder Betje, de moeder van Dolle Dries, met haar prachtig en ontroerend moedermasker, zoo vol goedheid en tot het uiterste gevoelig en toch toch zoo be- heerscht, dat een Pudowkin in haar het ideaal had kunnen vinden van zijn moedertypen in „De Moeder" en „De laatste Dagen". Nergens faalde deze vrouw, die als het ware voor de camera geknipt is en die ver uit gaat boven de ons bekende moedertypen in welke buitenland- sche films ook. Tweedens Cissy van Bennekom in de rol van Doortje, eveneens beheerscht en met goed ge voel voor filmspel, Johan Kaart (De Schele), die als opvallende karakterspeler op het tooneei wel een zeer moeilijke karwei voor de lens moet hebben gehad, doch die er zich goed door heen sloeg. Naast hem Costello en Jan van Ees, resp als Dries en de Blauwe, beiden nog aannemelijk, hoewel reeds overgaand naar de tooneelfiguur, die in Henriette Davids en Sylvain Poons naar de tooneelcaricatuur afzakten. Fientje de la Mar hield zich daartusschen in staande, samen met Cor Hermus, beiden meer dan voldoende en zeker in een eerste poging als deze. Noemen we ook Aaf Bouber en Amsy Moina en we heb ben de voornaamste figuren gehad, die zich min of meer verdienstelijke spelers hebben ge toond. Alles bij alles is dit filmmateriaal ruim vol doende tot het maken van een boeiend film werk en dit had „De Jantjes" ook kunnen worden, als de regisseur Jaap Speijer evenveel talent had als routine, waarbij dan nog opge merkt dient te worden, dat deze routine niet zoozeer uit deze film is gebleken dan wel uit de wetenschap, dat Speijer reeds jarenlang in de Duitsche filmindustrie werkzaam is geweest. De regie en vooral de montage laten nogal te wenschen over. Na een belovend begin zakt de film af naar een reeks tooneelmatige scènes met tooneelmatige dialogen, alsof de filmdialoog niet wezenlijk van de tooneeldialoog te onder scheiden ware. De acteurs en actrices komen teveel op eigen beenen te staan, hoe voortref felijk zij zich ook nu en dan houden. Maar een film is nu eenmaal een rhythmische beeldcom positie en daar schijnt de heer Speijer niet van gehoord te hebben. Vandaar dat hij lange ca- baretscenes inlascht, die de handeling duchtig remmen en die blijkbaar uitgevonden werden om de volksche sfeer af te wisselen met inter mezzo's, die men zoo gul in de buitenlandsche operettefilms aantreft en die het altijd zoo pret tig „doen". De regisseur haalt het weer op bij het ver trek van de Jantjes naar de Oost, waar hij door een vrij gevatte montage de gevoelige liedjes van Davids inlascht als overgang naar de at mosfeer der tropen, waar we het drietal na eenige zeegezichten aantreffen. Er zijn al zoo vele plaatsen aan te wijzen, wflaar de film door een gebrekkige regie en een armelijke montage tot het dilettantenpeil weg zakte, hetgeen temeer opvalt als men zich even de goede buitenlandsche productie voor den geest haalt. Intusschen, wat gold bü de Willem van Oranje-film, geldt ook hier, hoewel in mindere mate. Ook deze onderneming, die haar eerste geluidsfilm maakte, had te kampen met aller lei moeilykheden, zoowel van financieelen als anderen aard. Blüft echter het feit bestaan, dat Speüer tenslotte met het in handen zünde ma teriaal andere resultaten had kunnen bereiken dan hij gedaan heeft. En hier ligt de moeilük- heid bü een komende Nederlandsche filmpro ductie. Met alle respect voor de routine van den maker der „Jantjes" blükt toch overduide- lük, dat routine alleen niet redden kan. Wac hier ontbreekt is het talent, de filmgevoelig heid, die stemmingen en ontroeringen oproept en die zich niet bepaalt tot het aaneenrügeu van tooneelmatige gebeurtenissen op celluloid of een min of meer geslaagde poging tot het vlechten van een verrassend stuk film door beeld en geluid, zoodra men zich van de men schelijke figuren bevrijd voelt. Met andere woorden, het ware te hopen, dat in de toekomst naast de routine ook het film talent zal worden erkend. Dan pas kunnen we terecht verwachten een gemotiveerde Nederland sche productie, die niet aan te korten adem zal bezwüken. Had men daar reeds nu rekening mede gehouden, dan zou men ongetwüfeld reeds een groote stap verder geweest zün en dan had men de film niet een „amusementsfilm" be hoeven te noemen, doch dan had zü kunnen zijn een ras-echte Hollandsche film, een Amsterdam sche verbeelding van de stof, die Herman Bou ber zoo treffend in het tooneelstuk „De Jantjes' heeft doen leven. Dit is de film zeker niet ge worden. Zü is eer een verloochening van het mooie stuk en het brandend leven in het volk sche Amsterdam dan een geslaagde filmische synthese daarvan. Met open oog voor de vele tekortkomingen van deze film en voor het nog te dilettantisch karakter, dienen we echter rekening te hou den met het feit, dat we ook hier voor een be gin staan en als zoodanig kan men het experi ment met gulheid bejegenen. In ieder geval blükt ons voldoende, dat er geen reden is alle hoop voor een Nederlandsche productie op te geven, mits men slechts die krachten ter hulp, roept, die de eenige zün van wie de Nederland sche film adem en ziel kan ontvangen: de jonge mannen van de Nederlandsche avant-garde, wier werk ver uit gaat boven „De Jantjes", die weliswaar geen gelegenheid hadden om hun krachten aan een film als deze te bevestigen, maar die in samenwerking met de routiné's groote dingen tot stand kunnen brengen. De nachtelüke voorstelling in Tuschinski werd besloten door een reeks toespraken, waarbü de heer A. de Hoop. directeur van den Nederlandschen Bioscoopbond vele bloemen en kransen aanbood en alle medewerkenden hul digde. Ten slotte verscheen ook de heer Tuschinski ten tooneele om te profeteeren, dat onder den rook van Amsterdam eenmaal een „Hollywood" zou verrüzen en dat we het nog zoover zouden brengen, dat Hollywood naar ons zou „kijken", waar wij jarenlang tot Hollywood onze toevlucht hadden moeten nemen. Wanneer we van dezen wensch alleen naar het prüzens- waardig optimisme overnemen, dan kunnen we daarmede voorloopig wel volstaan. Zooals een ieder weet, zijn er geleerden ge weest en zij zün er nog, die de afstam ming van de menschen en dieren uit één eenvoudig organisme geen onoplosbaar raadsel vinden. Maar hoe men hierover ook moge den ken, er zün in de natuur enxele raadselen, die niet alleen nu onoplosbaar lijken, maar die zelfs nooit opgelost schijnen te kunnen worden. Ik bedoel het raadsel van de parasieten. Dit is een algemeene benaming voor alle dieren, die van een ander dier leven. Men kan ze verdeelen in twee soorten; de eerste leven wel eens van een ander dier (of mensch), gelijk de vloo en de andere moeten beslist en kunnen nergens an ders leven. Tot deze klasse behooren sommige van de allereenvoudigste dierlijke organismen, die bestaan, en die daarom protozoön genoemd worden. Immers protozoön beteekent, het eerste levende. Sommige van deze dieren leven steeds in de ingewanden der menschen. Ze worden uitgescheiden met de ontlasting en door on- zindelükheid worden dan weer andere men schen daarmee geïnfecteerd. En ziehier nu een onopolosbaar raadsel voor de afstammings- theorie. Elke natuuronderzoeker gelooft min of meer in de een of andere afstammingstheorie, ook de meest geloovige en de christen. De reden is. dat wü ons zoo moeilijk kunnen voorstellen, dat elke soort van de honderdduizenden, ja mil- lioenen soorten dieren die bestaan, apart ge schapen is. Wü vinden het een veel schooner gedachte, om een zekere eenheid in de natuur te veronderstellen. Maar dit is nog niet de grootste moeilükheid. Hoe zün deze dieren er toe gekomen, een leven te leiden, uitsluitend of bijna uitsluitend, in de ingewanden van mensch of dier? Daarvoor is toch Wel een heel groote verandering van le venswijze en constitutie noodig, een heel groote aanpassing. Men zou dan meenen, dat deze een voudige organismen zich ook thans nog snel kunnen aanpassen aan een veranderde omge ving. Maar daarvan bemerkt men nu juist in het geheel niets. Deze protozoën zijn even standvastig in hun levenswijze als de hoogere dieren; men ziet in 't geheel niet in, dat het mogelijk zou zijn, ze in een andere omgeving- te brengen en ze toch in het leven te behouden. En toch moet die verandering in levenswüze vroeger moeten die protozoën in de vrije na tuur geleefd hebben, en daarna in de ingewan den die verandering van levenswüze moet plotseling plaats gegrepen hebben. Ziedaar een onoplosbaar raadsel. En toch is dit raadsel nog maar een heel eenvoudig rekensommetje, vergeleken bij de waanzinnig moeilijke vraagstukken, waarvoor men zich geplaatst ziet bij de studie van de hoogere, meer samengestelde parasieten, ik be doel sommige ingewandswormen. Er zijn n.l. sommige ingewandswormen, die nu eens bü den een, dan bü den ander gaan logeeren, en daarvoor hebben zü vaste gastheeren. Iedereen kent nu wel b.v. de geschiedenis van de ma laria, hoe deze veroorzaakt wordt door een be paald organisme, het Plasmodium malariae, dat in het bloed van den mensch huist, hoe deze dieren worden opgezogen met het bloed, wanneer de malafialüder door een bepaalden muskiet (anopheles) gestoken wordt, hoe dit Plasmodium in de maag van den muskiet komt, vervolgens doordringt in den maagwand van den muskiet, daar een heele gedaanteverwisse ling ondergaat, dan verhuist naar de klieren, die gelegen zün bij de „tanden" van den muskiet en wanneer de mug nu weer iemand anders bijt, worden de plasmodiën tegelijk in het lichaam van den gebetene overgebracht; daar maken ze opnieuw een gedaantewisseling dooi en veroorzaken de derdedaagsche of vierde- öaagsche koorts. Toch is dit alles nog weer heel eenvoudig, vergeleken bij de levensgeschiedenis van som mige ingewandswormen, en wel de trematoden, Deze trematoden hebben in 't algemeen de volgende levenswüze. De volwassen worm leeft in de ingewanden van den mensch, legt daar eieren, en deze eieren komen met de ontlasting naar buiten. Dit ei bevat dan hetzü een jongen worm, hetzü een ding, dat men miracidium noemt, en dat een heel klein dingetje is, in den vorm van een slanken biet, overal met trilhaar bezet. Dit miracidium gaat, zoodra het uit het ei gekomen is, zwemmen met behulp van al die trilharen op zün lichaam. Het zoekt een gastheer, en deze gastheer is in den regel een slak of ander weekdier. Het miracidium dringt in dien gastheer binnen en nestelt zich in de lever of darm; het verliest daar zijn trilharen, die het niet meer noodig heeft, en wordt bal- vormig en krijgt van den professor den naam „sporocyste". Uit deze sporocyste, die inwendig een gedaanteverwisseling doormaakt, kan nu dadelijk een andere vorm ontstaan, de besmet telijke vorm, cercaria genaamd. Deze ziet er uit als appelvormig, met een flinke schaal er om heen en op de plaats van den steel een vrij langen kronkelenden staart. Wanneer het dier nu zoo ver is, verlaat het de ingewanden van den slak en gaat weer het water in. Daar kun nen zü 48 uur leven. Daar zoekt het zün blij- venden gastheer, het werpt zün staart af en, zooals sommige van deze dieren, dringen door in de huid van voeten en beenen van diege nen, die daar in dat water loopen. Maar soms, of liever dikwüls, gaat het inge wikkelder. De larven der wormen, die cercaria genoemd worden, en zoo juist de ingewanden van den slak hebben verlaten, zoeken nu eerst een visch op, om bü hem een tüd te leven. De larven maken daarbij vaak nog enkele ge daanteverwisselingen door en leven eenigen tijd in de visschen. Wanneer deze visschen dan daarna worden opgegeten, komen de cercarieën in den mensch en groeien daaruit tal van vol- wasen wormen. In de maag van den mensch wordt eerst het harde omhulsel dezer cercariën verteerd, daarna ontwikkelt zich de volwassen worm, en dan zoeken zjj de plaats op, waar zij gewend zün te nestelen. Dergelijke wormen vindt men n.l. in het bloed, in de ingewanden, in de lever, in de longen. Maar in Europa vindt men deze soort wormen heel weinig. Nog pas is men zulk een levensgeschiedenis op hot spoor gekomen, n.l. van den parasiet, die den fraaien naam van Heterophyus draagt. Dit beestje leeft in de ingewan den van de visschers aan het Manzala-meer, bij Port Said. Deze visschers verontreinigen het water van dit meer door hun ontlasting; daarbij komen de eieren van den parasiet in het water, en dringen door in de slakken. Daarin ontwik kelen deze eieren zich tot echte larven, de cer cariën. Deze komen weer in het water en drin gen door in de poonen, die daar in 't water zwemmen. Deze poonen worden gevangen en gezouten; na zeven dagen zün de wormen dood; maar reeds den derden dag worden ze gegeten. Deze infectie is niet geheel onschadelük. Khalil Bey is de ontdekker van de levensgeschiedenis van dit dier; de infectie met heterophyes ver oorzaakt soms diarrhee, die kan gepaard gaan met bloed. De ziekte is chronisch en gaat met aanvallen. De patiënten worden somtijds neu rasthenisch. Wanneer men nu zulk een levensloop van een worm beschouwt, kan men niet anders dan zich in de hoogste mate verwonderen over de ingewikkeldheid der natuur. Want als deze wormen de kans niet krügen, om op de boven omschreven wüze te leven, gaan zü te gronde. Zü moeten zoo leven, maar hoe in 's hemels naam is deze levensloop ontstaan. Dit is niet alleen een onoplosbaar raadsel, maar het is zr vreemd, dat men wel denken moet, dat oo'- duizend jaren nog geen oplossing vraagstuk gevonden is. TH. H. SCHLICHTING

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5