Nieuwe wijn in nieuwe zakken
H. Verb
De Jantjes op celluloid
Medische kroniek
Stroopers contra
veldwachters
REGEERING EN N.S.B.
ZATERDAG 10 FEBRUARI
LEEKEPREEKEN
Kerk. kunst op elk gebied
Tefef.
Restaurant DORRIUS
N.Z. Voorburgwal b h. Spui, A'dam
PLATS DU JOUR EN a LA CARTE
Wiebe van Slooten
Gaat heen als burgemeester van
Heer-Hugowaard
,DE JANTJES
De „Bata"-fabrieken in
ons land
Spoedig in bedrijf
Credietverleenïng aan
den middenstand
Wetsontwerp gereed
Na de vrijspraak van Dolle Dries
De heiligverklaring van Don Bosco
Destructievraagstuk
De „Kneutjes" doen weer van
zich hooren
Een nieuw contract bij
De Sphinx"?
Onderhandelingen spoedig tot een
bevredigend einde
Telegram aan den Minister-
President
DE ST. PETRUSKERK TE
LEIDEN
Geen audiëntie
VOOR EN TEGEN
Met alle tekortkomingen toch een
bemoedigend experiment
Première bij Tuschinski
Onoplosbare raadselen
Het is een in zijn bondigheid niet ge
makkelijk te verklaren tekst, waar St.
Lucas den woordentwist meedeelt, wel
ken Jezus met de Parizeën had over het vasten.
Het zich vrijwillig onthouden van spijs en
drank was bij de ouden evengoed bekend als
bij ons. In Athene deden het de olympische
spelers, om hun lichaam te trainen. In Sparta
was het vasten een stuk staatspaedagogie. De
Joden alleen deden versterving uit godsdienstige
overwegingen.
Volgens de Mozaische wet was er slechts één
verplichte vastendag in het jaar. Maar de Pa
rizeën, die de wet mooier wilden maken dan
ze was, hielden meer vastendagen dan den
eenen verplichten. En zoo ook deden de leerlin
gen van Joannes uit een geest van ware boet
vaardigheid. Het was dus alleszins begrijpelijk,
dat uit deze kringen de vraag tot den Meester
werd gericht: „waarom vasten Uw leerlingen
niet?" Dit behoeft niet als een strikvraag te
worden opgenomen, zooals b.v. de vraag over
het betalen van den cijnspenning. Het moet in
derdaad bevreemd hebben, dat Christus, Die
een deugdbeoefening predikte, verre uitgaan
de boven de godsdienstige practijk van die
dagen, aan Zijn leerlingen niet de zoo voor
de hand liggende boetedoening van het vasten
oplegde.
Het antwoord, dat de nieuwsgierigen kregen
op de vraag: „waarom vasten Uw leerlingen
niet" was voor de ondervragers totaal onbe
grijpelijk. Als gewoonlijk en geheel in den geest
van het Oostersche gedachtenleven antwoordde
Jezus met een beeldspraak: „Kunnen de vrien
den van den bruidegom wel vasten, terwijl de
bruidegom bij hen is? Zoolang hij bij hen is
kunnen zij niet vasten: doch er zal een tijd
komen, dat de bruidegom van hen zal zijn
weggenomen en dan, in die dagen, zullen zij
vasten."
Het was bij de Oostersche volkeren gebrui
kelijk, dat, wanneer een jongeman voornemens
was zich in den huwelijken staat te binden,
zijn vrienden met hem tot aan den huwelijks
dag feest vierden. Hun spijt over zijn aanstaand
afscheid hielden zij verborgen, totdat hij met
zijn bruid vertrokken was. Voor ons is dus
begrijpelijk, wat Jezus bedoelde, toen Hij zich
zelf met den bruidegom en Zijn leerlingen met
de bruigomsvrienden vergeleek.
Maar er volgden voor de toehoorders nog
eenige andere, nog minder begrijpelijke gelijke
nissen: .niemand zet een lap van een nieuw
kleed op een oud kleed: anders zou hij èn het
nieuwe stuk maken en bij het oude zou de nieu
we lap niet passen. En niemand giet verschen
wijn in oude zakken; anders zou de versche
wijn de zakken doen barsten en hij zou weg
vloeien en de zakken zouden verloren gaan.
Maar versche wijn giete men in nieuwe zakken
en beide blijven samen bewaard."
De Schriftkenners verklaren ons den zin van
deze gelijkenissen aldus: Christus was niet ge
komen om het Jodendom (het oude kleed, de
oude wijnzakken) te hervormen, door er eenige
nieuwigheden aan toe te voegen; maar Hij
kwam een nieuwe heilsorde brengen, een nieu
we Kerk stichten. Het had dus geen zin om
Zijn leerlingen de vormen van het Jodendom
te laten overnemen; niet de vastendagen van
de Parizeën, maar de boetplegingen van de
nieuwe Kerk zouden straks na den eersten
Pinksterdag een Gode welbehaaglijk christen
volk vormen.
Nu wij wederom voor den aanvang van een
nieuwe veertig-daagsche vasten staan, willen
wij aan bovenstaande uitspraak van den Stich
ter der Kerk herinneren. Vooral ons tegen
woordig geslacht heeft daaruit het een en an
der te leeren. Men hoort hoe langer hoe meer,
ook door practiseerende Katholieken, de stel
ling verkondigen: het vasten is niets meer
voor onzen tijd. Dit heeft de Kerk trouwens
zelf ook ingezien. De vastenwetten zijn in ver
houding met vroeger veel verzacht. Formeel de
vastenwet opheffen, zal natuurlijk niet zoo
licht gebeuren; de Kerk is zeer conservatief,
hecht aan traditie en werkt altijd uiterst lang
zaam. Maar alles wijst er toch op, dat men
de verplichting tot vasten niet anders behoeft
te nemen, dan b.v. het peter- en meterschap
bij doopen en vormen. Vroeger nam men hier
mee in geestelijken zin dezelfde verplichtingen
op zich als de voogd in den zin der burgerlijke
wet. Thans zijn het enkel formaliteiten.
Dergelijke redeneeringen en opvattingen kan
men tegenwoordig veelvuldig hooren. Wie zóó
praat dwaalt intusschen, zij het te goeder
trouw. De Kerk kan alleen de bij de Vasten
wet gegeven bepalingen naar tijd en omstan
digheden wijzigen en in bepaalde gevallen dis
pensatie verleenen. De verplichting tot boet
vaardigheid kan zij en zal zij nooit wegnemen.
Integendeel! Duidelijk komt in het boven aan
gehaalde gesprek van Christus met de leerlin
gen van Joannes en de Farizeën tot uiting,
dat de nieuwe wet niet de Joodsche vormen
zou aannemen, maar dat zij haar eigen boet
plegingen zou hebben: wanneer de bruidegom
van hen zal zijn weggenomen dén zullen zij
vasten! En zij, die meenen,, dat het vasten wel
goed kon zijn voor de eerste tijden der Kerk
maar niet meer voor ons, vinden het tegendeel
In Christus' woorden, waar Hij in het slot van
boven aangehaald gesprek zegt: „En niemand,
die ouden wijn gedronken heeft, wil aanstonds
verschen, want hij zegt: de oude is beter!" Dit
wil zeggen: de nieuwe heilsorde zal eerst lang
zamerhand doorwerken en tot volle kracht
komen, evenals de wijn ook eerst op den duur
zijn volle waarde krijgt.
Wij behoeven waarlijk niet te vragen, of
Christus de lichamelijke boetedoening voor
den mensch wel noodig vond. Herhaaldelijk
spreekt Hij over de noodzakelijkheid der ver
sterving, van het vleesch ondergeschikt te ma
ken aan den geest. En Zijn apostelen, in het
bijzonder Paulus, heeft ten deze de eischen
van zijn Meester wel zeer duidelijk aangegeven.
Bovendien: Christus zelf gaf het groote voor
beeld door aan het begin van Zijn openbaar
leven veertig dagen en veertig nachten zich af
te zonderen en te vasten: „zoodat Hij honger
had." En meer dan duizenden vermaningen en
voorschriften zegt ons het verhaal van de be
koring in de woestijn, wat de beteekenis van
de versterving is. Tot driemaal toe beproefde
de satan den Godmensch te verleiden. En hoe
wel het uitgesloten was, dat de macht der duis
ternis het eeuwige licht kon overheerschen,
zoo liet Christus toch den duivel eenigen tijd
los op Zijn menschelijke natuur, ons daarmee
een onbetaalbare les gevend.
Eerst vat de satan zijn slachtoffer aan den
zinnelijken kant aan: Christus had honger en
de duivel noodt: zeg, dat deze steenen brood
worden. Dan speculeert de duistere macht op
den hoogmoed: laat u naar beneden vallen; de
Engelen immers zullen U dragen. En tenslotte
op de heb- en heerschzucht: dit alles zal ik U
geven, wanneer ge mij uw ziel verkoopt.
Schrikkelijke waarschuwing voor ons. Zij, die
zeggen, dat het vasten, dat de boetvaardigheid,
niets meer voor dezen tijd is, mogen deze diep
indringende les van den Christus zelf overwe
gen. Moet ons geslacht niet schrikkelijk lijden
voor den materialistischen geest, die over ons
was gekomen? Moeten wij niet met harde sla
gen, met ontberingen van allerlei aard, los ge
maakt worden van de stof, van de weelde,
waaraan de menschheid voor eenige jaren ver
slaafd raakte? En had de hoogmoed ons ge
slacht niet zóózeer verblind, dat tot in de beste
kringen de waan begon door te dringen: per
soonlijke zonden bestaan er eigenlijk niet. Er
mogen nog hier en daar individuën voorkomen,
die tengevolge van maatschappelijke onvolko
menheden aan verkeerde neigingen toegeven of
die erfelijk belast zijn; met sociale voorzorg en
rasverbetering zullen wij ook dat overwinnen!
Dat was de verblinding van den hoogmoed,
waartoe een zinnelijk geslacht kwam en waar
tegen Christus' woord staat: gij zult den Heer
uwen God niet op de proef stellen.
En is er ooit een tijd geweest, die meer dan
de onze slachtoffers van den satan had aan
te wijzen, welke zich ter wille van geld en
goed, roem en eer met ziel en lichaam aan den
duivel verkochten: welke nederknielden voor
het gouden kalf?
Daarom: 't is onchristelijk de meening te
houden, dat het vasten niet meer is van onzen
tijd. De Kerk houdt den besloten tijd van
Aschwoensdag tot Paschen als een periode van
rouw en boete. Daarmee handelt zij in den
geest van haar Stichter, Die zelf veertig dagen
en nachten vastte om te toonen, dat wij op
deze wijze sterk moeten staan in de bekoring
en die gezegd heeft: wanneer gij geen boet
vaardigheid doet, zult gij allen gelijkelijk om
komen.
Wij zijn de nieuwe wijn in de nieuwe zakken.
De Kerk is alweer meer dan negentien eeuwen
oud. Van ons mag worden verwacht, dat wij de
volheid van het Christendom beleven, dat wü
begrepen hebben wat de Meester zei: wie Mijn
leerling wil zijn, neme zijn kruis op en volge
Mij. Wat wil dit anders zeggen dan te leven
in een geest van versterving en boetvaardig
heid!
HOMO SAPIENS
Tijdens de Raadszitting van Vrijdagmiddag
deelde de burgemeester der gemeente Heer Hugo-
waard, de heer Wiebe van Slooten, mede, dat
hij wegens vergevorderden leeftijd met ingang
van 1 April a.s. zijn ontslag als burgemeester
dezer gemeente zal aanvragen.
.Tijdens dezelfde Raadszitting werd den heer
Wiebe van Slooten op zijn verzoek eervol ont
slag verleend als gemeentesecretaris, met in
gang van 15 Maart a.s.
Aangezien de gemeente ruim 6000 inwoners
telt (5000 zijn daarvoor voldoende) zal thans
de functie van secretaris niet meer door den
burgemeester kunnen worden waargenomen.
Reeds geruimen tijd geleden hebben wij be
richt, dat het in het voornemen van de firma
Bata lag, in Nederland, bij name in Best (N.B.),
een eigen schoenfabriek te stichten.
Naar „De Volkskrant" thans verneemt, zal
nog aan het einde van de volgende mafind,
waarschijnlijk even vóór Paschen, de Bata-
fabriek in Best gedeeltelijk in werk worden ge
steld.
De betreffende terreinen beslaan een opper
vlakte van in totaal 160 H.A.; daarop zijn twee
groote hallen gebouwd, waarin de verschillende
werkzaamheden zullen worden verricht. Verder
bevinden zich op het terrein een vijftal wonin
gen voor employé's, terwijl en dit laatste is
nog in aanbouw cr een groot gebouw, „Het
Gezellenhuis", zal verrijzen, waarin gelegenheid
geboden wordt voor het wonen van ongeveer
veertig ongehuwde werklieden.
Er zal begonnen worden met een 300-tal werk
lieden, die vijf dagen van acht uur zullen wer
ken. 's Zaterdags zal het bedrijf stil liggen. De
capaciteit van de fabriek is berekend op een
productie van 10.000 paar schoenen per week.
De fabriek zal echter niet direct volop in be
drijf worden gesteld; langzamerhand en stelsel
matig zal de productie worden opgevoerd.
Op desbetreffende vragen van het
Kamerlid Boon heeft Minister Oud geant
woord, dat een wetsontwerp inzake crediet-
verleening aan den middenstand het De
partement van Financiën heeft verlaten.
Pater Dr. Ch. Dury meldt ons:
De door de Paters Salesianen georganiseer
de reis naar Rome en Turijn zal niet alleen
de sluiting van het Heilig Jaar en de Heilig
verklaring te Rome ten doel hebben, doch te
vens de grootsch opgezette feestelijkheden te
Turijn, de plaats waar de Heilige leefde en
werkte en waar ook zijn wereldberoemde
stichtingen zijn gevestigd.
Voor verdere inlichtingen over deze reis ver
wijzen wij naar de advertentie in ons blad van
gisterenavond, terwijl ook de Procureur der
Don Bosco-Orde, gevestigd Dr. Kuyperstraat 12
te 's Gravenhage bereid is tot het geven van
nadere inlichtingen.
Bij beschikking van den Minister van Sociale
Zaken is ingesteld een commissie van advies in
zake het destructievraagstuk, die mede ten doel
heeft door het geven van adviezen aan ge
meenten en aan Gedeputeerde Staten der pro
vinciën te bevorderen, dat de destructie van
vee en vleesch in het geheele land op economi
sche wijze en organisatorisch juist wordt uit
gevoerd.
Benoemd is: tot voorzitter: lltr. L. Liehaert
Puibolt, Directeur-Generaal van de Volksge
zondheid; tot leden: Prof. Dr. W. C. L. E.
Berger, vétérinair Hoofdinspecteur van de
Volksgezondheid: de heer Mr. Ch. P. M. Kolf
schoten, burgemeester van Edam, voorzitter van
de Federatie van Overheids-destructoren, de
heer W. R. Drost, Burgemeester van Kwadijk
en Middelie, secretaris van de Federatie van
Overheidsdestructoren.
Men zal zich herinneren, dat ongeveer twee
jaar geleden in de duinen onder Egmond een
strooper, Krijn D. uit Egmond aan Zee, toen
hij met zijn broer uit stroopen was gegaan, na
door een jachtopziener te zijn betrapt, bij een
schermutseling met dezen werd aangeschoten,
aan de gevolgen waarvan hij denzelfden avond
overleed.
Twee broers van dit slachtoffer waren Don
derdagmorgen in de duinen onder Bergen met
twee honden aan het stroopen, toen zij door
veldwachters uit Bergen werden betrapt.
Op de sommatie te blijven staan, sloegen zij
op de vlucht, nagezet door een hond van een
der veldwachters.
Een der stroopers loste op den hond een schot,
om het dier op een afstand te houden. Nadat
de veldwachters met behulp van hun vuurwa
penen de vluchtelingen nogmaals gesommeerd
hadden te blijven staan, beantwoordden dezen
de waarschuwingsschoten met een schot uit een
pistool. Dit schot trof echter geen doel; wel
werd de hond door een schot in een voorpoot
gewond.
De stroopers wisten echter te ontkomen, doch
zij waren door de veldwachters herkend als de
gebroeders D. uit Egmond aan Zee, aldaar meer
bekend onder den bijnaam de „Kneutertjes".
Zij werden in den loop van den dag gear
resteerd, waarbij in de woning een groote partij
duinkonijnen werd aangetroffen.
Bij het verhoor door den burgemeester van
Bergen bekende Jan D. van een vuurwapen ge
bruik te hebben gemaakt, dat op zijn aanwij
zing in de duinen tusschen Bergen en Egmond
werd gevonden.
De dader is in verzekering bewaring gesteld
en Vrijdagmiddag door de justitie verhoord.
De andere strooper werd voorloopig op vrije
voeten gesteld.
99*
Sedert Mei 1933 zijn er tusschen de samen
werkende bonden van fabrieksarbeiders in de
N. V. Kristal- Glas- en Aardewerkfabrieken
„De Sphinx", te Maastricht, onderhandelingen
gaande over de loonen en het afsluiten van
een collectieve arbeidsovereenkomst. Wanneer
de teekenen niet bedriegen, zullen deze bespre
kingen binnen afzienbaren tijd ten einde zijn.
Dezer dagen heeft, naar „Het Volk" verneemt,
een gecombineerde hoofdbesturenvergadering
plaats gehad te Amsterdam, waar de voorstellen
van de directie, vervat in haar brief van 31
Januari j.l„ besproken werden. Deze voorstellen
houden in groote trekken in, dat de directie
haar aanvankelijke voorstellen, neerkomende op
een loonsverlaging, die voor een gedeelte van
het personeel tot 15 procent liep, intrekt en
thans voorstelt: een algemeene loonsverlaging
van twee procent en voor sommige groepen in
plaats van vijftien procent vijf procent.
Op dezen grondslag is de directie bereid een
collectieve arbeidsovereenkomst af te sluiten.
Vrijdagavond zouden de organisaties over deze
voorstellen met de directie van „De Sphinx
onderhandelen. Tevens vinden er in Maastricht
gecombineerde hoofd- en afdeelingsvergaderin-
gen plaats, die gevolgd worden door ledenver
gaderingen op dienzelfden avond.
De besprekingen met de directie kunnen van
grooten invloed zijn op de uiteindelijke houding
der organisaties.
De algemeen secretaris van de Nationaal-
Socialistische Beweging in Nederland, de
heer Van Geelkerken, heeft Vrijdag het
volgende telegram gezonden aan minister
president dr. H. Colijn:
„Verklaar eerbiedig bü ontstentenis Mussert,
circulaire, waarin bewoordingen „Ambte
naren slaven corrupte regeering dan wel,
dat N.S.B. belofte praevaleert aan gehoor
zaamheid aan corrupte regeering" nimmer
door hoofdleiding uitgegeven of gesanction-
neerd.
Verzoekt inzage of afschrift geïncrimineerd
stuk ter opsporing herkomst.
Uitingen als bovenbedoeld zijn in flagranten
strijd met onze beginselen, die dergelijk il
legaal optreden niet toestaan."
Naar wü vernemen heeft het Kerkbestuur
van de St. Petrus-parochie te Leiden thans be
sloten de nieuwe St. Petruskerk te doen ver
rijzen op een terrein tusschen Zoeterwoudschen
Singel en Lammeschansweg, tegenover de Pie-
ter de la Courtstraat.
Z. H. Exc. de Bisschop van Haarlem zal de
volgende week Maandag geen audiëntie verlee
nen.
In den nacht van Donderdag op Vrijdag heeft
de eerste voorstelling plaats gehad van de ge
luidsfilm „De Jantjes", welke voorstelling een
zeer feestelijk karakter droeg. De zaal van het
Theater Tuschinski was tot de laatste plaats
bezet, hetgeen vermoedelijk zoo Wel te danken
zal zijn aan het evenement op zichzelf als aan
het nachtelijke uur, dat het Amsterdamsche
bioscooppubliek een bijzondere attractie blijkt
te vinden.
Er zouden vergelijkingen te maken zijn tus
schen bijprogram en hoofdfilm, wanneer men
zich zou willen afvragen, hoe groot de afstand
nog is en uiteraard moet zijn tusschen „De
Jantjes" en b.v. de laatste Mickey Mouse, die
voor ons werd opgeroepen en het verrukkelijke
geluidsteekenfilmpje in kleuren „Baby in Lul-
labyland" van Walt Disney, een sprookje, dat
zijn weerga niet vindt in de filmkunst en dal
de nieuwe serie van Disney met groot succes
voortzet.
Tenslotte na voorprogramma en pauze, al
welke dingen bij gala-voorstellingen de pro
gramma's doorgaans nog al plegen te rekken,
weerklonk de muzikale inzet van de hoofdfilm,
de muziek van Louis Davids, die de vele titels
begeleidde. En toen was het woord aan „De
Jantjes", door de sprekers na afloop met na
druk genoemd „de eerste Nederlandsche amu
sementsgeluidsfilm". De algemeene indruk is,
dat het aanwezige publiek geestdriftig gestemd
was over het geheel, doch het komt ons voor
dat deze geestdrift aan andere factoren te wij
ten is dan aan de bijzondere verdiensten van
deze film. Als we terugdenken aan den indruk
die het voortreffelijke volksche tooneelstuk van
Herman Bouber, trillend van gespannen volks
leven, destijds heeft gemaakt, dan moeten we
concludeeren, dat de film ver beneden haar roe
ping is gebleven. Niet alleen werd de oorspron
kelijke stof duchtig uit elkaar gesmeten, maar
ook daar waar men de materie van Bouber's
stuk heeft gevolgd, bleef de vertolking ver be
neden de suggestie van het tooneelstuk. Dit
is zeker niet te wijten aan de spelers, wiant
als er één gunstige conclusie uit deze film mag
getrokken worden, dan is het wel de geruststel
lende verzekering, dat vele van onze tooneel-
spelers zich zeer goed voor het filmspel leenen.
Deze verzekering houdt jammer genoeg een
veroordeeling van regie en montage in, die niet
in staat is gebleken, om de filmsujetten, die
vele der spelers ongetwijfeld zijn, in een dwin
gend verband te brengen.
Intusschen de spelers: allereerst mevrouw
Marie van Westerhoven als moeder Betje, de
moeder van Dolle Dries, met haar prachtig en
ontroerend moedermasker, zoo vol goedheid en
tot het uiterste gevoelig en toch toch zoo be-
heerscht, dat een Pudowkin in haar het ideaal
had kunnen vinden van zijn moedertypen in
„De Moeder" en „De laatste Dagen". Nergens
faalde deze vrouw, die als het ware voor de
camera geknipt is en die ver uit gaat boven de
ons bekende moedertypen in welke buitenland-
sche films ook.
Tweedens Cissy van Bennekom in de rol van
Doortje, eveneens beheerscht en met goed ge
voel voor filmspel, Johan Kaart (De Schele),
die als opvallende karakterspeler op het tooneei
wel een zeer moeilijke karwei voor de lens moet
hebben gehad, doch die er zich goed door heen
sloeg. Naast hem Costello en Jan van Ees, resp
als Dries en de Blauwe, beiden nog aannemelijk,
hoewel reeds overgaand naar de tooneelfiguur,
die in Henriette Davids en Sylvain Poons naar
de tooneelcaricatuur afzakten. Fientje de la
Mar hield zich daartusschen in staande, samen
met Cor Hermus, beiden meer dan voldoende
en zeker in een eerste poging als deze. Noemen
we ook Aaf Bouber en Amsy Moina en we heb
ben de voornaamste figuren gehad, die zich
min of meer verdienstelijke spelers hebben ge
toond.
Alles bij alles is dit filmmateriaal ruim vol
doende tot het maken van een boeiend film
werk en dit had „De Jantjes" ook kunnen
worden, als de regisseur Jaap Speijer evenveel
talent had als routine, waarbij dan nog opge
merkt dient te worden, dat deze routine niet
zoozeer uit deze film is gebleken dan wel uit
de wetenschap, dat Speijer reeds jarenlang in
de Duitsche filmindustrie werkzaam is geweest.
De regie en vooral de montage laten nogal te
wenschen over. Na een belovend begin zakt de
film af naar een reeks tooneelmatige scènes
met tooneelmatige dialogen, alsof de filmdialoog
niet wezenlijk van de tooneeldialoog te onder
scheiden ware. De acteurs en actrices komen
teveel op eigen beenen te staan, hoe voortref
felijk zij zich ook nu en dan houden. Maar een
film is nu eenmaal een rhythmische beeldcom
positie en daar schijnt de heer Speijer niet van
gehoord te hebben. Vandaar dat hij lange ca-
baretscenes inlascht, die de handeling duchtig
remmen en die blijkbaar uitgevonden werden
om de volksche sfeer af te wisselen met inter
mezzo's, die men zoo gul in de buitenlandsche
operettefilms aantreft en die het altijd zoo pret
tig „doen".
De regisseur haalt het weer op bij het ver
trek van de Jantjes naar de Oost, waar hij door
een vrij gevatte montage de gevoelige liedjes
van Davids inlascht als overgang naar de at
mosfeer der tropen, waar we het drietal na
eenige zeegezichten aantreffen.
Er zijn al zoo vele plaatsen aan te wijzen,
wflaar de film door een gebrekkige regie en een
armelijke montage tot het dilettantenpeil weg
zakte, hetgeen temeer opvalt als men zich
even de goede buitenlandsche productie voor
den geest haalt.
Intusschen, wat gold bü de Willem van
Oranje-film, geldt ook hier, hoewel in mindere
mate. Ook deze onderneming, die haar eerste
geluidsfilm maakte, had te kampen met aller
lei moeilykheden, zoowel van financieelen als
anderen aard. Blüft echter het feit bestaan, dat
Speüer tenslotte met het in handen zünde ma
teriaal andere resultaten had kunnen bereiken
dan hij gedaan heeft. En hier ligt de moeilük-
heid bü een komende Nederlandsche filmpro
ductie. Met alle respect voor de routine van
den maker der „Jantjes" blükt toch overduide-
lük, dat routine alleen niet redden kan. Wac
hier ontbreekt is het talent, de filmgevoelig
heid, die stemmingen en ontroeringen oproept
en die zich niet bepaalt tot het aaneenrügeu
van tooneelmatige gebeurtenissen op celluloid
of een min of meer geslaagde poging tot het
vlechten van een verrassend stuk film door
beeld en geluid, zoodra men zich van de men
schelijke figuren bevrijd voelt.
Met andere woorden, het ware te hopen, dat
in de toekomst naast de routine ook het film
talent zal worden erkend. Dan pas kunnen we
terecht verwachten een gemotiveerde Nederland
sche productie, die niet aan te korten adem zal
bezwüken. Had men daar reeds nu rekening
mede gehouden, dan zou men ongetwüfeld reeds
een groote stap verder geweest zün en dan had
men de film niet een „amusementsfilm" be
hoeven te noemen, doch dan had zü kunnen zijn
een ras-echte Hollandsche film, een Amsterdam
sche verbeelding van de stof, die Herman Bou
ber zoo treffend in het tooneelstuk „De Jantjes'
heeft doen leven. Dit is de film zeker niet ge
worden. Zü is eer een verloochening van het
mooie stuk en het brandend leven in het volk
sche Amsterdam dan een geslaagde filmische
synthese daarvan.
Met open oog voor de vele tekortkomingen
van deze film en voor het nog te dilettantisch
karakter, dienen we echter rekening te hou
den met het feit, dat we ook hier voor een be
gin staan en als zoodanig kan men het experi
ment met gulheid bejegenen. In ieder geval
blükt ons voldoende, dat er geen reden is alle
hoop voor een Nederlandsche productie op te
geven, mits men slechts die krachten ter hulp,
roept, die de eenige zün van wie de Nederland
sche film adem en ziel kan ontvangen: de jonge
mannen van de Nederlandsche avant-garde,
wier werk ver uit gaat boven „De Jantjes", die
weliswaar geen gelegenheid hadden om hun
krachten aan een film als deze te bevestigen,
maar die in samenwerking met de routiné's
groote dingen tot stand kunnen brengen.
De nachtelüke voorstelling in Tuschinski
werd besloten door een reeks toespraken,
waarbü de heer A. de Hoop. directeur van den
Nederlandschen Bioscoopbond vele bloemen en
kransen aanbood en alle medewerkenden hul
digde. Ten slotte verscheen ook de heer
Tuschinski ten tooneele om te profeteeren, dat
onder den rook van Amsterdam eenmaal een
„Hollywood" zou verrüzen en dat we het nog
zoover zouden brengen, dat Hollywood naar ons
zou „kijken", waar wij jarenlang tot Hollywood
onze toevlucht hadden moeten nemen. Wanneer
we van dezen wensch alleen naar het prüzens-
waardig optimisme overnemen, dan kunnen we
daarmede voorloopig wel volstaan.
Zooals een ieder weet, zijn er geleerden ge
weest en zij zün er nog, die de afstam
ming van de menschen en dieren uit één
eenvoudig organisme geen onoplosbaar raadsel
vinden. Maar hoe men hierover ook moge den
ken, er zün in de natuur enxele raadselen, die
niet alleen nu onoplosbaar lijken, maar die zelfs
nooit opgelost schijnen te kunnen worden. Ik
bedoel het raadsel van de parasieten. Dit is een
algemeene benaming voor alle dieren, die van
een ander dier leven. Men kan ze verdeelen in
twee soorten; de eerste leven wel eens van een
ander dier (of mensch), gelijk de vloo en de
andere moeten beslist en kunnen nergens an
ders leven. Tot deze klasse behooren sommige
van de allereenvoudigste dierlijke organismen,
die bestaan, en die daarom protozoön genoemd
worden. Immers protozoön beteekent, het eerste
levende. Sommige van deze dieren leven steeds
in de ingewanden der menschen. Ze worden
uitgescheiden met de ontlasting en door on-
zindelükheid worden dan weer andere men
schen daarmee geïnfecteerd. En ziehier nu een
onopolosbaar raadsel voor de afstammings-
theorie. Elke natuuronderzoeker gelooft min of
meer in de een of andere afstammingstheorie,
ook de meest geloovige en de christen. De reden
is. dat wü ons zoo moeilijk kunnen voorstellen,
dat elke soort van de honderdduizenden, ja mil-
lioenen soorten dieren die bestaan, apart ge
schapen is. Wü vinden het een veel schooner
gedachte, om een zekere eenheid in de natuur
te veronderstellen.
Maar dit is nog niet de grootste moeilükheid.
Hoe zün deze dieren er toe gekomen, een leven
te leiden, uitsluitend of bijna uitsluitend, in de
ingewanden van mensch of dier? Daarvoor is
toch Wel een heel groote verandering van le
venswijze en constitutie noodig, een heel groote
aanpassing. Men zou dan meenen, dat deze een
voudige organismen zich ook thans nog snel
kunnen aanpassen aan een veranderde omge
ving. Maar daarvan bemerkt men nu juist in
het geheel niets. Deze protozoën zijn even
standvastig in hun levenswijze als de hoogere
dieren; men ziet in 't geheel niet in, dat het
mogelijk zou zijn, ze in een andere omgeving-
te brengen en ze toch in het leven te behouden.
En toch moet die verandering in levenswüze
vroeger moeten die protozoën in de vrije na
tuur geleefd hebben, en daarna in de ingewan
den die verandering van levenswüze moet
plotseling plaats gegrepen hebben. Ziedaar een
onoplosbaar raadsel.
En toch is dit raadsel nog maar een heel
eenvoudig rekensommetje, vergeleken bij de
waanzinnig moeilijke vraagstukken, waarvoor
men zich geplaatst ziet bij de studie van de
hoogere, meer samengestelde parasieten, ik be
doel sommige ingewandswormen. Er zijn n.l.
sommige ingewandswormen, die nu eens bü den
een, dan bü den ander gaan logeeren, en
daarvoor hebben zü vaste gastheeren. Iedereen
kent nu wel b.v. de geschiedenis van de ma
laria, hoe deze veroorzaakt wordt door een be
paald organisme, het Plasmodium malariae,
dat in het bloed van den mensch huist, hoe
deze dieren worden opgezogen met het bloed,
wanneer de malafialüder door een bepaalden
muskiet (anopheles) gestoken wordt, hoe dit
Plasmodium in de maag van den muskiet komt,
vervolgens doordringt in den maagwand van
den muskiet, daar een heele gedaanteverwisse
ling ondergaat, dan verhuist naar de klieren, die
gelegen zün bij de „tanden" van den muskiet
en wanneer de mug nu weer iemand anders
bijt, worden de plasmodiën tegelijk in het
lichaam van den gebetene overgebracht; daar
maken ze opnieuw een gedaantewisseling dooi
en veroorzaken de derdedaagsche of vierde-
öaagsche koorts.
Toch is dit alles nog weer heel eenvoudig,
vergeleken bij de levensgeschiedenis van som
mige ingewandswormen, en wel de trematoden,
Deze trematoden hebben in 't algemeen de
volgende levenswüze. De volwassen worm leeft
in de ingewanden van den mensch, legt daar
eieren, en deze eieren komen met de ontlasting
naar buiten. Dit ei bevat dan hetzü een jongen
worm, hetzü een ding, dat men miracidium
noemt, en dat een heel klein dingetje is, in den
vorm van een slanken biet, overal met trilhaar
bezet. Dit miracidium gaat, zoodra het uit het
ei gekomen is, zwemmen met behulp van al
die trilharen op zün lichaam. Het zoekt een
gastheer, en deze gastheer is in den regel een
slak of ander weekdier. Het miracidium dringt
in dien gastheer binnen en nestelt zich in de
lever of darm; het verliest daar zijn trilharen,
die het niet meer noodig heeft, en wordt bal-
vormig en krijgt van den professor den naam
„sporocyste". Uit deze sporocyste, die inwendig
een gedaanteverwisseling doormaakt, kan nu
dadelijk een andere vorm ontstaan, de besmet
telijke vorm, cercaria genaamd. Deze ziet er
uit als appelvormig, met een flinke schaal er
om heen en op de plaats van den steel een vrij
langen kronkelenden staart. Wanneer het dier
nu zoo ver is, verlaat het de ingewanden van
den slak en gaat weer het water in. Daar kun
nen zü 48 uur leven. Daar zoekt het zün blij-
venden gastheer, het werpt zün staart af en,
zooals sommige van deze dieren, dringen door
in de huid van voeten en beenen van diege
nen, die daar in dat water loopen.
Maar soms, of liever dikwüls, gaat het inge
wikkelder. De larven der wormen, die cercaria
genoemd worden, en zoo juist de ingewanden
van den slak hebben verlaten, zoeken nu eerst
een visch op, om bü hem een tüd te leven.
De larven maken daarbij vaak nog enkele ge
daanteverwisselingen door en leven eenigen tijd
in de visschen. Wanneer deze visschen dan
daarna worden opgegeten, komen de cercarieën
in den mensch en groeien daaruit tal van vol-
wasen wormen. In de maag van den mensch
wordt eerst het harde omhulsel dezer cercariën
verteerd, daarna ontwikkelt zich de volwassen
worm, en dan zoeken zjj de plaats op, waar
zij gewend zün te nestelen. Dergelijke wormen
vindt men n.l. in het bloed, in de ingewanden,
in de lever, in de longen. Maar in Europa vindt
men deze soort wormen heel weinig.
Nog pas is men zulk een levensgeschiedenis
op hot spoor gekomen, n.l. van den parasiet,
die den fraaien naam van Heterophyus
draagt. Dit beestje leeft in de ingewan
den van de visschers aan het Manzala-meer, bij
Port Said. Deze visschers verontreinigen het
water van dit meer door hun ontlasting; daarbij
komen de eieren van den parasiet in het water,
en dringen door in de slakken. Daarin ontwik
kelen deze eieren zich tot echte larven, de cer
cariën. Deze komen weer in het water en drin
gen door in de poonen, die daar in 't water
zwemmen. Deze poonen worden gevangen en
gezouten; na zeven dagen zün de wormen dood;
maar reeds den derden dag worden ze gegeten.
Deze infectie is niet geheel onschadelük. Khalil
Bey is de ontdekker van de levensgeschiedenis
van dit dier; de infectie met heterophyes ver
oorzaakt soms diarrhee, die kan gepaard gaan
met bloed. De ziekte is chronisch en gaat met
aanvallen. De patiënten worden somtijds neu
rasthenisch.
Wanneer men nu zulk een levensloop van
een worm beschouwt, kan men niet anders dan
zich in de hoogste mate verwonderen over de
ingewikkeldheid der natuur. Want als deze
wormen de kans niet krügen, om op de boven
omschreven wüze te leven, gaan zü te gronde.
Zü moeten zoo leven, maar hoe in 's hemels
naam is deze levensloop ontstaan. Dit is niet
alleen een onoplosbaar raadsel, maar het is zr
vreemd, dat men wel denken moet, dat oo'-
duizend jaren nog geen oplossing
vraagstuk gevonden is.
TH. H. SCHLICHTING