De dood van Albrecht von Walïenstein
1634-25 FEBRUARI 1934
DE KNUPPEL
Pf
FORT-MYSTERY
ZATERDAG 24 FEBRUARI 1934
Vermoord door hellebaardiers,
die vroeger onder zijn
bevelen stonden
Dapper maar ruw
krijgsman
Von Wallenstein
Aan onzeTip is GEEN
risico verbonden
Alleen genot! Probeer
öök eens 'n TIP van
BOOTZ!
Goethe als bioloog
Zijn eigen onderzoekingen
HET fEQMTOVEQ-
'EEH met pe be-
CH2/J V/Hó.EH
£AAR l/OTPAHZ'h
BbOf YASTOEJEEEP.
ALS PAT ZOO
VET H/J TW/5Ï/J,
ÜOEDBi MOPOEHj
\H00tfT HlEPJOHti
XEOP?
OA..JA...
h/umheep.
'WJ61AAP7,
WAX&n
OP HET KLE/MEE/LAHD STEEG
PE HOOp AL hoooep eh hoooeh.
EP 25 OEEH PHOPPEl MEP/OJM MEES\
OEF LAATSTE HEEFT ZE G/STEPEH
IHOEHPHEH. ALS HET MAAR EEH
BEETJE LAELEE TOEPE/TEHD ÓE-
Indische mail per „Kota Paroe"
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
min
door
Katharina en Robert Pinkerton
16
HOOFDSTUK VI
ASH-WAN-A-MAK VERTELT EEN GEHEIM
Morgen zal het driehonderd jaar geleden
zijn, dat veldheer Wallenstein is over
leden. Overleden is niet het juiste
woord: hij werd nJ. vermoord door landsknech
ten en zijn dood was voor een goed deel het
droevig gevolg van zijn eigen ruwe optreden
gedurende vele jaren lang in de Duitsche lan
den in Bohemen.
Albrecht von Wallenstein werd in 1583 gebo
ren uit protestantsche ouders en werd reeds op
veertienjarigen leeftijd katholiek, nadat hij na
den dood van zijn ouders bij Jezuïeten was
opgevoed. Reeds op jeugdigen leeftijd trad hy
in krijgsdienst en geen betere tijden had hij
kunnen treffen voor zijn ruwen aard. Het was
n.l. de tijd van oorlogen en oproeren in mid
den-Europa, waar niemand orde kon scheppen
en waar hij, eenmaal veldheer van een eigen
huurleger geworden, naar hartelust kon plun
deren en rooven. Zijn voornaamste bedoeling
was niet overwinningen te behalen om vrede te
maken, maar om zooveel mogelijk buit te ver
overen. Zoover ging zelfs zijn hebzucht, dat hij
zijn huwelijk er aan gaf en dat zijn godsdienst
hem niet al te diep zat. Hij vocht aan de zijde
van den Duitschen keizer Ferdinand, die hem
na zijn tocht door Bohemen, waar hij een op
stand had gedempt, met rijkdommen overlaad
de en hem tot hertog van Friedland maakte.
Hij trouwde voor de tweede maal en greep dit
maal hooger dan eerst, zoodat hij het keizer
lijk hof nabij kwam. Intusschen was hij de aan
voerder van een leger van 20.000 man, dat hij
echter wilde opvoeren tot een leger van vijftig
duizend, omdat hij meende, dat een groot leger
voor zichzelf kon zorgen, terwijl een klein le
ger zou moeten leven van soldij, door hem te
betalen. Hij had gelijk met deze bewering, maar
dankte dit gelijk aan het feit, dat een groot
leger in zooverre voor zichzelf kon zorgen, dat
het door plunderingen in zijn behoefte kon
voorzien en voor die plunderingen was zijner
zijds niet eens een aansporing noodig. Deze
houding verschafte hem dan ook de sympathie
zijner soldaten, die hem overigens geen bij
zondere vereering toedroegen, en hem alleen
waardeerden omdat hij steeds op tijd betaalde,
al deed hij dit niet altijd op de meest verhef
fende manier.
Zijn veldtocht in Duitschland in samenwer
king met den beroemden veldheer Tilly ter
verdrijving van de Denen, is een van zijn knap
ste strategische meesterwerken geweest. Deze
veldtocht had tot gevolg, dat verschillende
kleine vorsten onderworpen werden. Maar de
samenwerking tusschen de beide veldheeren
duurde niet lang en kon ook niet lang duren
wegens het al te ruwe en egoïstische karakter
van Wallenstein. Hij trok dus alleen verder, viel
Denemarken binnen en verdreef het Deensche
leger naar de eilanden. Toen was Brandenburg
aan de beurt en Saksen en Wallenstein droom
de reeds van een volledige verovering van
Noord-Europa. Hij nam Pommeren en bouwde
een vloot voor de Oostzee en vond toen het
oogenblik gekomen om zich zelf uit te roepen
als groot-admiraal van de haven van het
Roomsche Duitsche rijk, zooals hij het noemde.
Wallenstein heerschte nu over het geheele
noorden van het Duitsche rijk, behalve over de
Hanzestad Stralsund, die hij niet nemen kon,
hetgeen zijn eenige mislukking was op den
grooten tocht, die den Duitschen keizer weer
tot den machtigen monarch maakte. Maar
deze successen werden zijn ongeluk. De vele ver
schrikkelijke plunderingen, die zijn soldaten in
de Duitsche landen uitoefenden, hadden het
volk en de vorsten tegen hem opgezet en zij
richtten een massaal verzoek tot den keizer
om Wallenstein te ontslaan, hetgeen de
keizer deed, o.m. omdat hyzelf voor de groote
van den veldheer bevreesd begon te wor
den. Zijn vriend en vijand Tilly volgde hem op,
en Wallenstein trok zich schatrijk, maar mop
perend terug op zijn landgoed in Bohemen, van
waaruit hij met leedwezen de meesterlijke
krijgsverrichtingen van Tilly volgde en tot zijn
droefheid constateerde, dat zijn vroegere kame
raad meer sympathie wist te verwerven dan hij.
Tilly echter was veel ouder dan Wallenstein
en moest tegen Gustaaf van Zweden een neder
laag lijden. Toen had de keizer Wallenstein weer
noodig, die mokkend en woedend zijn heil zocht
in enorme feesten en belachelijke geldverspil
lingen. Gemakkelijk zou hij zich niet overgeven.
Hij stelde eischen, die den keizer razend maak
ten, maar Wallenstein hield vol en tenslotte
moest de keizer toch toegeven, omdat hij den
ruwen mopperaar noodig had. Hij trok dus voor
de tweede maal naar het noorden en verover
de opnieuw de landen, die opstandig werden.
En toen trok hij weer naar Bohemen, waar hij
zijn tijd doorbracht met niets te doen. Althans
zoo leek het, maar de keizer, die hem liet be-
spionneeren, ontdekte spoedig, dat Wallenstein
geheime onderhandelingen voerde met Frank
rijk en Zweden en zelfs met Duitsche vorsten.
Dit was te veel en de keizer ontsloeg hem voor
de tweede maal. Wallenstein echter verzamelde
zijn onderbevelhebbers om met hen te overleg-
B00TZ
gen, wat er gebeuren moest. Door verraad kwam
men echter deze plannen te weten. De gastheer
van Wallenstein was n.l. omgekocht en op het
afgesproken oogenblik drongen zij den burcht,
waar de vergaderingen plaats hadden, binnen.
De officieren van Wallenstein werden ver
moord, zonder dat zij tegenstand konden bie
den. Wallenstein zelf was niet in de zaal aan
wezig, doch bevond zich op zijn kamer. Hij was
ongewapend, toen de soldaten by hem binnen
drongen en plotseling stond voor hem een drie
tal hellebaardieren, dat vroeger onder zijn be
velen had gevochten. De veldheer was niet ge
wapend en voor hij zich precies kon realisee-
ren, wat er ging gebeuren, vielen de mannen
op hem aan. Met lansstooten werd hij afge
maakt en zoo sneuvelde de man, die eenige
tientallen veroveringen had gemaakt en zijn
zooveelsten veldtocht voorbereidde. Een waardi
ger dood ware zeker meer in overeensteming
geweest met den krijgsmansgeest van dezen
ruwen, maar vemuftigen veroveraar.
Johann Wolfgang von Goethe heeft, veelzijdige
geest als hij was, die het geheele geestes
leven van zijn tijd trachtte te omvatten,
ook zijn aandacht gericht op de biologische
onderzoekingen en theorieën zijner dagen. Reeds
in 1784 (dus 150 jaar geleden) verscheen zijn
eerste publicatie op dit gebied, waarin hij als
een der eersten het tusschenkaaksbeen bij den
mensch beschreef. Daarna volgde een aantal
geschriften over de vergelijkende vormleer van
den mensch, van dieren en planten.
Om deze eenigszins te kunnen beoordeelen,
moet men rekening houden met de biologische
strevingen van Goethe's tijd. Nadat door onder
zoekers als Linnaeus een groot aantal soorten
was beschreven en gerangschikt in een min of
meer overzichtelijk stelsel, trachtte een volgende
generatie zich rekenschap te geven van de
onderlinge overeenkomst tusschen verschillende
soorten, en bestudeerde de geleidelijke toename
in ontwikkeling die blijkt als men het geheele
systeem van levende wezens overziet. Van een
eigenlijke evolutiegedachte was echter nog
slechts bij zeer weinigen sprake: Lamarck, die
haar verdedigde, stond vrijwel alleen. Maar des
te grooter was het aantal der geleerden die,
zooals Cuvier en St. Hilaire, de vergelijkende
morphologie of vormleer van planten en dieren
beoefenden. Ook ontbrak het niet aan allerlei
theorieën, die hier richting trachtten te geven.
Ook Goethe's geest werd hierdoor geboeid.
Het streven der vergelijkende morphologie om
in veelheid van vormen te zoeken naar een
overeenkomst, naar een gemeenschappelijk
bouwplan, moest wel worden toegejuicht door
den dichter die in de natuur zag „das Ewig-Eine,
das sich vielfach offenbart." Het is dan ook
een dichter, geen exact of wijsgeerig denker,
die in zijn werken aan het woord is. Wel be
vatten deze een rijkdom van ideeën en vaak
poëtische beschouwingen die de verkondigers van
het „Goethe und kein Ende" wel eens geprezen
hebben als diepe natuurphilosophie. Hun waarde
voor de biologie is echter vaak overdreven,
terwijl de philosophische waarde ook niet mag
worden overschat. Goethe ziet de overeenkomst
in bouw van planten en dieren in symbolischen,
idealistischen zin als de uitingen van één ge
dachte, die zich op velerlei wijzen openbaart.
Werd met deze voorstelling de idee verbonden
van een Schepper, dan kon men spreken van
een aanvaardbare philosophie. Dank zij
Goethe's neigingen tot het panteïsme blijft
alles echter van een vage, zwevende symboliek,
die in het stoffelijke zoekt naar iets noogers,
~t 1111111111 111111
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIU
't Is al weer het oude liedje,
Reputatie roest zich vast,
En dus volgens de gewoonte
Is nu Leiden weer in last. i
't Is een tijd van veel misère
En de dagelijksche deun
Is er een van arbeidsloozen,
Van behoeftigen en steun.
Armbezoekerbij dit woordje
E Denk je aan philanthropic
E In de daad. ondanks het proza, E
Zit behoorlijk poëzie.
Want je brengt in de gezinnen,
E Die zoo wreed getroffen zijn,
Weer wat kleur, wat moed, wat leven
E En vooral ook zonneschijn!
Maar in Leiden geen verblijden!
E Want het Leidensche beleid
1 Geeft den Leidenaars, die lijden,
Wel een zonderling bescheid-
Leiden geeft aan armbezoekers,
Als de laatste nouveauté,
Geen traditioneelen haring,
E Doch een gummi-knuppel mee!
E Armbezoeker en een knuppel
Daarbij staat men toch versteld,
Want het méést toepass'lijk wapen
H Is een flinke beurs met gèld!
MARTIN BERDEN
(Nadruk verboden)
üiiiiiMiiiiiiliiimiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiMiiiiiiillimilliliiliiiiiiiiiiiiiMiiiiir;
Md mfaal van den da$
maar blijft zoeken omdat zij het bovenstoffelijke
niet ten volle durft erkennen. Zooals in vele
zijner werken blijft Goethe ook hier zweven
tusschen realiteit en verbeelding, en verkondigt
een pseudo-mystiek die bij Anthroposophen
e.d. ook in onzen tijd nog haar weerklank vond.
Men kan echter den genialen dichter bewon
deren zonder zijn philosophische beschouwingen
te willen deelen.
Wat Goethe's eigen onderzoekingen betreft,
is reeds vermeld dat zijn eerste publicatie van
1784 handelde over het tusschenkaaksbeen van
den mensch. Wel was hij niet de eerste die
dit ontdekte en beschreef, maar zijn verhande
ling trok de aandacht, omdat het bestaan van
dit been wees op een overeenstemming in bouw
tusschen den schedel van menschen en dieren.
Zes jaar later trachtte hij aan te toonen dat
de schedel eigenlijk uit wervels is opgebouwd:
een theorie die toen opgang maakte, maar
thans verlaten is.
In zijn „Metamorphosen der Pflanzen" vindt
men een reeks van beschouwingen over de ver
schillende deelen eener plant, zooals bladeren,
bloemen, meeldraden en stampers, die met
elkaar worden vergeleken. Goethe wijst op de
onderlinge overeenstemming dezer deelen, en
tracht al deze organen terug te voeren tot één
grondvorm, namelijk een blad. Men denke echter
niet dat Goethe hiermee een plaats innam
onder de verdedigers der afstammingsleer. Hij
zoekt slechts naar een symbolische eenheid, sn
blijkt vaak bereid de werkelijkheid voorby te
zien om wille van een fraaie gedachte. Toen
hij zijn werk aan Schiller had voorgedragen
schudde deze het hoofd en zei: „Dit is geen
ervaring, dit is een idee." En de minder begaafde
maar nuchterder vriend had ditmaal gelijk!
Hoezeer Goethe soms verviel in nutteiooze
Spielerei op dit gebied blijkt wel uit een werkje,
dat hij een jaar voor zijn dood schreef. Hierin
wordt gewezen op het verschijnsel dat de Dlad-
achtige deelen eener plant meestal spiraalsgewijs
om den stengel staan. De vertikale tendens van
den opstijgenden stengel vertegenwoordigt hier
een mannelijk element; de spiraalvormige groei
van knoppen, bladeren en bloemen is een vrou
welijke tendens! Alleen begaan sommige
auteurs die deze beschouwingen terecht waar
deloos noemen zelf een groote fout door hier
te spreken van „natuurphilosophie", zoodat de
wijsbegeerte als het ware schuldig verklaard
wordt aan deze fantasieën. Dergelijke oncontro
leerbare theorieën hebben nu eenmaal met phi
losophie niets uit te staan!
Bekend is ook hoe de tachtigjarige Goethe
zijn belangstelling toonde voor het wetenschap
pelijk „duel" tusschen de Fransche geieejden
Cuvier en St. Hilaire, dat in 1830 de geheele
geleerde wereld in beroering bracht. Cuvier
was de grootste anatoom van zijn tijd, en hy
beoefende ook de vergelijkende methode. Hij
hield echter streng vast aan de onveranderlijk-
Willem Beuk heeft een zwak voor de film,
en, zooals vele anderen, droomt hij er
van, nog eens kennis te maken met
een filmster natuurlijk het liefst met een
vrouwelijke. Op een morgen leest Beuk in de
krant, dat de cabriolet van de door hem ver
afgode Mani Rita gestolen is. Het bericht
noemt aan het eind ook het nummer van den
gestolen wagen, namelijk IA 2211.
Waarom, vraagt Beuk zich af, maakt de krant
toch het nummer van den wagen bekend, dat
overigens zoo gemakkelijk te onthouden is? Hij
komt tot het scherpzinnige besluit, dat dit ge
beurt om de lezers van de krant tot medewer
king bij het terugvinden van den wagen aan
te sporen. Willem Beuk is aangespoord.
Op weg naar zijn kantoor rijdt hem geen
auto voorbij, waarvan hij niet met een politie-
blik het nummerbord inspecteert. Ook de par-
keerende wagens worden door hem aan een
nauwkeurige controle onderworpen. Maar ner
gens ontdekt hij IA 2211.
Het is Zaterdag en hij is dus 's middags vrij.
In Beuk's geheugen heeft zich het getal 2211
vastgezet, en hij besluit den vrijen middag op
straat te verboemelen en goed uit de oogen te
kijken. En 's avonds zal hij dan naar de bios
coop gaan, om de film met Mani Rita en
Harry Winster te zien.
Weer vestigt Beuk zijn argusoogen op iede-
ren voorbijvliegenden auto, en weer schenkt hij
iederen parkeerenden wagen zijn bijzondere
attentie. Maar van IA 2211 geen spoor. Moede,
met pijnlijke oogen komt hij op den Kurftirsten-
dam. Het is over zessen, en reeds donker. De
lampen van de straatlantaarns verlichten de
straat. In twee rijen staan de auto's te wach
ten tot het roode licht zal verdwijnen, zoodat
ze kunnen doorrijden. Maar het is moeilijk
alle nummers te lezen. Beuk wil het graag op
geven, maar hij kan niet, hy m o e t de autp-
nUmmers nazien. Hij voelt zich aan het eind
van zijn kracht en wil een poosje in een café
uitrusten.
Vlak bij hem is een deftig koffiehuis; voor
de deur parkeeren drie elegante wagens. Eigen
lijk is het café voor Beuk's financieele positie
wel wat duur, maar hij moet rusten. Alleen nog
maar de nummers van de drie wagens moet hij
nakijken. De eerste is een buitenlandsche sport
wagen, de tweede een zware reiswagen, en dan
de derde, een opgeschilderde, met roode biezen
heid van het soortbegrip, en bestreed met
kracht elke evolutionnistische gedachte. Daar
tegenover verkondigde Geoffreoy St. Hilaire
ideeën die zoozeer den nadruk leggen op de
overgangen tusschen verschillende vormen, dat
men in hem wel een aai hanger heeft gezien
der afstammingsleer. Goethe volgde den strijd
tusschen de twee Parijsche geleerden met de
grootste belangstelling, en vergat de berichten
over de Juli-revolutie voor de mededeelingen
uit de Académie.
Intusschen heeft ook hier de historie een
juister oordeel geveld. Wat niet wegneemt dat
ruim een eeuw geleden dit wetenschappelijk
tweegevecht meer belangstelling wekte dan
bijvoorbeeld in onze dagen de strijd tusschen
mechanisme en vitalisme, die ondanks zijn
pripcipieele beteekenis door heel wat biologen
wordt beschermd als onvruchtbaar geredeneer.
Goethe's studie over vleeschetende planten,
die onze kennis inderdaad heeft verrijkt, bewijst
eveneens dat waarneming en beschrijving hem
meer winst brachten dan zijn biologische the
orieën. Deze laatste zijn merkwaardig als
uitingen van zijn geestesleven, maar moesten
toch het veld ruimen voor een juister beschou
wingswijze. Men kan met recht zeggen, dat bij
Goethe de dichter den bioloog in den weg zat!
Wel kan onze moderne wetenschap van hem
leeren den eerbied voor de geheimen der natuur,
welke door den mensch nooit ten volle worden
ontsluierd:
„Was sie deinem Geist nicht offenbaren mag,
„Das zwingst du ihr nicht ab mit Hebeln
und mit Schrauben.'
Hierin ligt een wijze les voor hen die mee-
nen, dat alle raadselen moeten wijken voor hun
kolven, pincetten en microscopen, en die den
onuitputtelijken rijkdom van het leven door een
reeks van formules volledig meenen te kunnen
verklaren.
M. B.
2 9j,
afgezette cabriolet, en het nummer is
IA 2211.
De heele Kurfürstendam draait om Beuk
rond. Geen verstandsverbijstering? Neen, hij
kan toch wel getallen lezen, hij, de boekhouder
Beuk! Maar het staat er: IA 2211.
Wat nu? Wat moet hij nu doen? Beuk's ge
dachten werken koortsachtig, worden door el
kaar geworpen, als plotseling een heer naast
hem staat, den hoed diep op het hoofd gedrukt,
naar het Beuk voorkomt, en in den wagen
stapt.
„De dief!" denkt Beuk met kloppend hart,
en hij legt onwillekeurig zijn bevende hand op
het glimmende spatbord. Maar voor den staal-
harden blik van den dief trekt hij zijn hand
vlug terug.
Beuk denkt opgewonden na. Hij probeert aan
een van de vele
films te denken,
die hij gezien i -r\
heeft, maar X/e:
niets dat aan I A j- r i
zijn toestand be- f AAUtOaiejStal
antwoordt, valt
hem in! Heele-
maal niets valt hem in, en hij weet toch, dat
hij handelen moet, snel handelen moet.
De autodief schijnt zonderling genoeg hee-
lemaal geen haast te hebben. Kalm steekt hy
een sigaret aan en rijdt niet weg. Hy vermoedt
nog niet, dat hij ontdekt is. En plotseling weet
Beuk, dat hij ook niets vermoeden mag. Met
moede beenen verwijdert Beuk zich van den
auto als een argelooze voorbijganger, tot hij
gelooft, dat de dief hem uit het oog verloren
heeft. Dan gaat hij sneller loopen: een agent
moet hij vinden! Op de straatkruising zal er
wel een staan. Ja, daar aan den overkant staat
een agent. Hij wil oversteken, maar juist gaat
automatisch het roode licht aan en een stroom
van auto's, toeterend en puffend, houdt Beuk
op het trottoir. Kostbare minuten verloopen.
Misschien mag de politieman zich niet van
dezen post verwijderen? Hij aarzelt.
Daar schiet hem een ander, hem overweldi
gend idee te binnen, dat weliswaar niet zijn
criminalistiscbe logica tot eer strekt, maar dat
zóó verlokkend is, dat hij al het andere daar
voor vergeet: hij zal Mani Rita opzoeken, haar
rapporteeren en met haar gemeenschappelijk
handelen! Hij zal haar zien, met haar spre
ken zijn droom zal waarheid worden!
Beuk roept een taxi aan en laat zich naar
de woning van Mani Rita rijden. Ademloos
schiet hij den portier van het deftige huis
voorbij, die hem niet interesseert.
Een meisje met een mutsje op doet de deur
voor hem open. Nee, mevrouw is niet te spre
ken, Maar hij moet haar spreken, smeekt Beuk.
Het meisje lacht: „Mevrouw is niet thuis. Ze
is uit." Beuk stottert, verontschuldigt zich, voelt
zich geslagen en teleurgesteld. Daar wordt een
deur naast hem geopend en een elegante vrouw
stapt uit de lift. Beuk buigt diep: Mani Rita!
Hij hoort haar als uit de verte en dan haar
vraag aan hem: „Waar gaat het over?"
Haar stem! Hij vermant zich: het groote uur
mag hem niet zwak vinden.
„Mevrouw...." Hij ziet haar aan, en de
woorden zijn weg.
De filmdiva lacht en noodigt den verwarden
Beuk met een beweging van haar betooverén-
de hand binnen te komen. Beuk stottert: „Me
vrouw uw auto, ik heb uw auto gezien!"
Mani Rita buigt bekoorlijk het blonde hoofd.
„Werkelijk?" vraagt ze.
Beuk voelt, dat hij voor deze vrouw alles zal
doen en dat de moed tot spreken weinig be-
teekent in vergelijking met hetgeen zij van
hem verlangen kan. Het komt over Beuk als
een roes. Hij is niet meer de boekhouder Beuk,
hij is in filmland. Hij moet laten doorscheme
ren, wat voor een man hy is, ze moet zich voor
hem interesseeren. Zonder door de diva onder
broken te worden, schildert hy nu zyn ont
moeting met haar auto zoowat met de vol
gende woorden:
„De dief ondanks elegant optreden ty
pisch misdadigersgezicht. Door zyn, Beuk's,
scherpen blik, zeer onzeker geworden. Hy be
merkte dadelijk, dat er iets niet in orde was.
Nummer van den auto gezien wist het da-
delyk. Wou juist dief rekenschap vragen, toen
hy met vol gas weg suisde."
De uitwerking op Mani Rita is niet geheel
zoo, als Beuk verwacht had. Ze breekt name
lijk in een vroolijken lach uit.
„Ik heb nog nooit van zoo'n vergissing ge
hoord, als u gemaakt hebt, mynheer....'*
„Beuk," helpt hy haar beteuterd.
„....mijnheer Beuk. U bent de vergissing in
eigen persoon, want de gestolen wagen was
reeds vanochtend weer in myn bezit.
De man met het typisch misdadigersgezicht
in myn wagen, is in het geheel niet voor uw
scherpen blik met vol gas weggesuisd, want het
was myn echtgenoot en collega Harry Winster.
Als u nog twee minuten had gewacht, had u
my kunnen zien instappen. U bent een pech
vogel, meneer Beuk. Ik weet niet, hoe mij»
man uw vergissing zal opnemen, hy rijdt den
wagen naar de garage en kan ieder oogenblik
weer hier zyn."
Willem Beuk was reeds de trap af. De film
met Mani Rita en Harry Winster heeft hij
nooit gezien.
Van P.T. T.-zyde deelt men ons mede, dat
de Indische mail, aangevoerd per sa. „Kota
Paroe" van den Rotterdamschen Lloyd heden
avond om 21.14 te Amsterdam (W.P.); 21.37
te Rotterdam (D.P.) ,en 23.38 te Den Haag
(H.S.M.) zal aankomen.
'been of arm J
ill I 'f od dit blad zl1n Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f 9/1/1/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7Cfk by een ongeval met f O Cfk by verlies van een hand f 1 OC olj verlies van een Cfk
AllC CL OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerir.gen f OUlfU»" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen f f doodelijken afloop/ AO*J» een voet of een oog# duim of wijsvinger tfV»
by een breuk van f40.- by verlies van "n
anderen vinger
(Korte inhoud van het voorafgaande:
David Patterson Is de eigenaar van een
bloeienden pelshandel ln Noord-Canada
Zi1n exoansle-zucht vindt slechts één hin
derpaal. de machtige Hudson's Bay Com
pany zyn grootste concurrent. Deze bezet
een post „Port Mystery" genaamd en door
Herbert Morley beheerd, waar Patterson
ondanks herhaalde pogingen, nooit ln ge.
slaagd is vasten voet te verkrijgen. Bruce
Rochette. die een diepen haat koestert te
gen de Hudson's, zal dan voor Patterson
trachten een handelspost te vestlEen in
het veelomstreden gebied. Hij vertrekt met
Joe Snowbird en wordt hartelijk door Mor
ley en zijn echtgemoote ontvangen. Bruce
geeft voor belast te zyn met het doen van
waarnemingen voor een aardrykskundig
genootschap).
Dit was voor Bruce beslissend. Het was
onmogelyk zich te vergissen in 's mans goede
bedoelingen. En toch, was het geen handige zet.
Juist, omdat alles op zoo'n eerlyken toon werd
gezegd? Fort-Mystery was een ongewone
plaats. Een ongewone methode was in gebruik,
om de Indianen aan zich te binden. De heele
situatie sprak voor een alleszins vreemde men
taliteit en Bruce moest er wel op bedacht zijn
en in staat er tegen te strijden. Opnieuw vroeg
hij zich af: protesteerde Morley niet te veel
tegen zijn vertrek?
En dan die weg, die reeds gebaand is?
zei hy.
Later zal ik er opnieuw een voor u laten
banen, antwoordde Morley, wanneer u maar
wilt. Er zyn altijd genoeg arme drommels in
de omgeving van den post, die niets te doen
hebben.
Dat is te veel, om me enkel een korten,
kouden tocht te besparen, protesteerde Bruce.
Nu moedigt u me nog aan, om als lastpost te
fungeeren.
Daar is heelemaal geen gevaar voor, myn
jongen. Niet in het 'minst. Bovendien, ik weet
er iets op om twee vliegen in één klap te
vangen. U blyft hier gedurende deze koude
periode en later zorg ik er voor, dat er een
goed spoor voor u gemaakt is. En als u dit
voorstel wat te bezwaarlijk voorkomt, dan kunt
u de zaak verrekenen door my een handje te
helpen. Is u ook op de hoogte met boek
houden?
Een beetje, antwoordde Bruce.
Prachtig! U bent juist iemand, zooals ik
noodig heb. Ik zit in den knoei met die drom-
melsche boeken. Ik heb dagen aan éénstuk
doorgebracht met cyferen tot ik er duizelig van
ben geworden. Ik heb een nieuw stel hersens
noodig om te weten, wat me te doen staat. TK
kan uit dat nieuwe systeem heelemaal geen wys
worden. wy hadden nooit zooveel last en
moeite. Vroeger teekenden we alleen aan hoe
veel pelzen we inkochten en hoeveel we er
verkochten en trokken het kleinste bedrag van
het grootste af. Nu hebben we de dubbele
boekhouding met al den rompslomp van dien.
Meestentyds zie ik er noch kon noch staart
aan.
Een oogenblik was Bruce verbysterd by de
gedachte, wat dit voorstel beteekende, als
Morley eerlyk was. Aan de boeken van Fort-
Mystery te werken! Toegang te krygen tot alle
bijzonderheden van den post! Alles, wat hy
ooit gehoopt had nu onder zyn bereik te
krygen; alles, wat hy slechts gedacht had te
kunnen winnen door intrigeeren, afluisteren,
deduceeren, werd hem zonder moeite zynerzijds
toegeworpen. Geplaatst te worden in een posi
tie, die hem toeliet zyn slag te slaan, en de
aanhankeiykheid der Jagers voor zich zelf te
winnen: het was te mooi om waar te kunnen
zyn. Hij was op zyn hoede.
In een oogenblik stond hem de te volgen weg
duidelyk voor zyn geest. Hy moest zyn plannen
uitwerken, moest voorgeven te zyn, waarvoor
hy zich had uitgegeven. Hij moest opgaan ln
zyn eigen werk, en geen belangstelling toonen
voor de zaken van den post. Als hy dezen
weg stipt volgde en als hy uiteriyk niet liet
biyken, dat hij trachtte achter het geheim van
Morley's macht te komen, dan zou geleideiyk
iedere verdenking aangaande zyn persoon ver
nietigd worden en zou hij vast in het zade!
komen te zitten. Dit was wel eenige vertraging
waard.
Het spijt my, mynheer Morley, zei hy, dat
ik niet op uw voorstel kan ingaan. Mevrouw
en u, beiden is u buitengewoon vriendeiyk voor
my geweest en dat stel ik werkelyk op zeer
hoogen prys. Doch ik moet mijn taak volbren
gen. ik zal hier veel te lang moeten wezen,
alvorens u me kwyt raakt, doch kan ik het
later doen, dan wil ik u gaarne helpen met
het bijwerken van uwe boeken.
Toen Bruce in de trading-shop kwam, stond
hy verwonderd, Pta-ban daar nog aan te tref
fen. Hy dacht stellig, dat Pta-ban den vorigen
dag den post zou hebben verlaten, na zyn
pelzen verkocht te hebben. Dit bracht hem op
een idee.
Weet u wellicht ook, waar ik een man
netje kan aanwerven om my op deze reis be
hulpzaam te zyn? vroeg hy. ik zou graag wat
haast maken; mijn menner is niet van plan
zich erg in te spannen.
Dat is uw man, en Morley wees in de
richting van Pta-ban. Hy is jong. een flink
werker, en ook betrouwbaar. Maar hy verstaat
geen Engelsch.
Joe kan wel vertalen wat ik zeg.
Morley, die den halfbloed als tolk gebruikte,
kwam heel vlug tot een accoord met Pta-ban.
Het kamp van den jongen jager lag in ooste-
lyke richting vlak bij de plaats, waarheen
Bruce zich begeven wilde, en tegen een
kleine vergoeding nam hy op zich den blanke te
vergezellen.
Toen Bruce met zijn twee mannen, na vroeg
geluncht te hebbene den tocht had aanvaard,,
wist hy nog niet of het geluk met hem was, dan
wel of hy in de kaart van Morley speelde. Iedere
maal, dat hy met den manager gesproken had,
werd hy meer en meer overtuigd met een En-
gelschman te doen hebben van het type, dat
Patisson hem had beschreven. Nu, terwyl alles
wat hy wenschte ook geschiedde,' werd Bruce
wantrouwend daar alles hem té veel meeliep.
Hy had voorgenomen één reis te maken in
oostelyke en één in westelyke richting van uit
den post van Fort-Mystery, aangezien hy hier
door kwam in de kampen der jagers, waardoor
hy zeer zeker gelegenheid zou krygen met hen
te spreken, hen uit te hooren, wellicht van de
Indianen-zelve het geheim van Morley's succes
te vernemen, zyn voorwendsels voor het maken
van deze tochten waren zeer aannemeiyk. zyn
grondige kennis van de Ojibwa-taal was zélfs
niet aan Joe Snowbird bekend.
Zyn reis was thans niet alleen in overeen
stemming met het door hem ontworpen p an,
doch hy ging naar het kamp van een van hon
ger stervenden Indiaan, waar hy misschien den
sleutel van het geheim zou kunnen machtig
worden, en bovendien nog in het gezelschap zou
vertoeven van een jager, die openlyk ontevre
den was over de Hudson's Bay Company, doch
het niet dorst te wagen zijn pelzen elders van de
hand te doen. Hier was óf buitengewoon geluk
in het spel, óf van de zyde van Morley een
geraffineerde handigheid om hem, Bruce in de
val te laten loopen. Bruce volgde verwonderd
de toboggansede en trachtte vergeefs uit te
visschen, wat het wel mocht wezen.
Pta-ban's reis naar den post met zyn pelzen
en de vlugge reis van den bode met proviand
naar Ash-wan-a-mak waren oorzaak, dat de
reis aan Bruce en zyn twee mannen niet veel
moeite kostte. Niet alleen was een goed spoor
gebaand, doch door de hevige kou was de
sneeuw hardgevroren, zoodat geen sneeuwschoe-
nen noodig waren. Een man ging voor de hon
den uit; de twee andere liepen achter de
slede. Ze legden dien namiddag vyf en twintig
mylen af en sloegen dan een kamp op voor
den nacht. Den volgenden dag vorderden ze
zonder eenige moeite vyftig mylen.
Ofschoon ze tydens dezen anderhalven dag
door het district der jagers van Fort-Mystery
gingen en soms de sporen van sneeuwschoenen
konden waarnemen, zagen ze toch niemand. De
fynere sporen in de sneeuw waren reeds door
den tyd verloren gegaan. Op de ondergeloopen
moerassen langs de rivieren en op de oevers
van meren zag men geregeld sporen van pels
en andere wouddieren. Doch evenals de sneeuw-
schoenindrukken waren ook deze sporen van
ouden datum. Niet een keer zagen ze een spoor
van slechts enkele dagen oud.
(Wordt vervolgd)