De dood van Albrecht von Walïenstein 1634-25 FEBRUARI 1934 DE KNUPPEL Pf FORT-MYSTERY ZATERDAG 24 FEBRUARI 1934 Vermoord door hellebaardiers, die vroeger onder zijn bevelen stonden Dapper maar ruw krijgsman Von Wallenstein Aan onzeTip is GEEN risico verbonden Alleen genot! Probeer öök eens 'n TIP van BOOTZ! Goethe als bioloog Zijn eigen onderzoekingen HET fEQMTOVEQ- 'EEH met pe be- CH2/J V/Hó.EH £AAR l/OTPAHZ'h BbOf YASTOEJEEEP. ALS PAT ZOO VET H/J TW/5Ï/J, ÜOEDBi MOPOEHj \H00tfT HlEPJOHti XEOP? OA..JA... h/umheep. 'WJ61AAP7, WAX&n OP HET KLE/MEE/LAHD STEEG PE HOOp AL hoooep eh hoooeh. EP 25 OEEH PHOPPEl MEP/OJM MEES\ OEF LAATSTE HEEFT ZE G/STEPEH IHOEHPHEH. ALS HET MAAR EEH BEETJE LAELEE TOEPE/TEHD ÓE- Indische mail per „Kota Paroe" AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL min door Katharina en Robert Pinkerton 16 HOOFDSTUK VI ASH-WAN-A-MAK VERTELT EEN GEHEIM Morgen zal het driehonderd jaar geleden zijn, dat veldheer Wallenstein is over leden. Overleden is niet het juiste woord: hij werd nJ. vermoord door landsknech ten en zijn dood was voor een goed deel het droevig gevolg van zijn eigen ruwe optreden gedurende vele jaren lang in de Duitsche lan den in Bohemen. Albrecht von Wallenstein werd in 1583 gebo ren uit protestantsche ouders en werd reeds op veertienjarigen leeftijd katholiek, nadat hij na den dood van zijn ouders bij Jezuïeten was opgevoed. Reeds op jeugdigen leeftijd trad hy in krijgsdienst en geen betere tijden had hij kunnen treffen voor zijn ruwen aard. Het was n.l. de tijd van oorlogen en oproeren in mid den-Europa, waar niemand orde kon scheppen en waar hij, eenmaal veldheer van een eigen huurleger geworden, naar hartelust kon plun deren en rooven. Zijn voornaamste bedoeling was niet overwinningen te behalen om vrede te maken, maar om zooveel mogelijk buit te ver overen. Zoover ging zelfs zijn hebzucht, dat hij zijn huwelijk er aan gaf en dat zijn godsdienst hem niet al te diep zat. Hij vocht aan de zijde van den Duitschen keizer Ferdinand, die hem na zijn tocht door Bohemen, waar hij een op stand had gedempt, met rijkdommen overlaad de en hem tot hertog van Friedland maakte. Hij trouwde voor de tweede maal en greep dit maal hooger dan eerst, zoodat hij het keizer lijk hof nabij kwam. Intusschen was hij de aan voerder van een leger van 20.000 man, dat hij echter wilde opvoeren tot een leger van vijftig duizend, omdat hij meende, dat een groot leger voor zichzelf kon zorgen, terwijl een klein le ger zou moeten leven van soldij, door hem te betalen. Hij had gelijk met deze bewering, maar dankte dit gelijk aan het feit, dat een groot leger in zooverre voor zichzelf kon zorgen, dat het door plunderingen in zijn behoefte kon voorzien en voor die plunderingen was zijner zijds niet eens een aansporing noodig. Deze houding verschafte hem dan ook de sympathie zijner soldaten, die hem overigens geen bij zondere vereering toedroegen, en hem alleen waardeerden omdat hij steeds op tijd betaalde, al deed hij dit niet altijd op de meest verhef fende manier. Zijn veldtocht in Duitschland in samenwer king met den beroemden veldheer Tilly ter verdrijving van de Denen, is een van zijn knap ste strategische meesterwerken geweest. Deze veldtocht had tot gevolg, dat verschillende kleine vorsten onderworpen werden. Maar de samenwerking tusschen de beide veldheeren duurde niet lang en kon ook niet lang duren wegens het al te ruwe en egoïstische karakter van Wallenstein. Hij trok dus alleen verder, viel Denemarken binnen en verdreef het Deensche leger naar de eilanden. Toen was Brandenburg aan de beurt en Saksen en Wallenstein droom de reeds van een volledige verovering van Noord-Europa. Hij nam Pommeren en bouwde een vloot voor de Oostzee en vond toen het oogenblik gekomen om zich zelf uit te roepen als groot-admiraal van de haven van het Roomsche Duitsche rijk, zooals hij het noemde. Wallenstein heerschte nu over het geheele noorden van het Duitsche rijk, behalve over de Hanzestad Stralsund, die hij niet nemen kon, hetgeen zijn eenige mislukking was op den grooten tocht, die den Duitschen keizer weer tot den machtigen monarch maakte. Maar deze successen werden zijn ongeluk. De vele ver schrikkelijke plunderingen, die zijn soldaten in de Duitsche landen uitoefenden, hadden het volk en de vorsten tegen hem opgezet en zij richtten een massaal verzoek tot den keizer om Wallenstein te ontslaan, hetgeen de keizer deed, o.m. omdat hyzelf voor de groote van den veldheer bevreesd begon te wor den. Zijn vriend en vijand Tilly volgde hem op, en Wallenstein trok zich schatrijk, maar mop perend terug op zijn landgoed in Bohemen, van waaruit hij met leedwezen de meesterlijke krijgsverrichtingen van Tilly volgde en tot zijn droefheid constateerde, dat zijn vroegere kame raad meer sympathie wist te verwerven dan hij. Tilly echter was veel ouder dan Wallenstein en moest tegen Gustaaf van Zweden een neder laag lijden. Toen had de keizer Wallenstein weer noodig, die mokkend en woedend zijn heil zocht in enorme feesten en belachelijke geldverspil lingen. Gemakkelijk zou hij zich niet overgeven. Hij stelde eischen, die den keizer razend maak ten, maar Wallenstein hield vol en tenslotte moest de keizer toch toegeven, omdat hij den ruwen mopperaar noodig had. Hij trok dus voor de tweede maal naar het noorden en verover de opnieuw de landen, die opstandig werden. En toen trok hij weer naar Bohemen, waar hij zijn tijd doorbracht met niets te doen. Althans zoo leek het, maar de keizer, die hem liet be- spionneeren, ontdekte spoedig, dat Wallenstein geheime onderhandelingen voerde met Frank rijk en Zweden en zelfs met Duitsche vorsten. Dit was te veel en de keizer ontsloeg hem voor de tweede maal. Wallenstein echter verzamelde zijn onderbevelhebbers om met hen te overleg- B00TZ gen, wat er gebeuren moest. Door verraad kwam men echter deze plannen te weten. De gastheer van Wallenstein was n.l. omgekocht en op het afgesproken oogenblik drongen zij den burcht, waar de vergaderingen plaats hadden, binnen. De officieren van Wallenstein werden ver moord, zonder dat zij tegenstand konden bie den. Wallenstein zelf was niet in de zaal aan wezig, doch bevond zich op zijn kamer. Hij was ongewapend, toen de soldaten by hem binnen drongen en plotseling stond voor hem een drie tal hellebaardieren, dat vroeger onder zijn be velen had gevochten. De veldheer was niet ge wapend en voor hij zich precies kon realisee- ren, wat er ging gebeuren, vielen de mannen op hem aan. Met lansstooten werd hij afge maakt en zoo sneuvelde de man, die eenige tientallen veroveringen had gemaakt en zijn zooveelsten veldtocht voorbereidde. Een waardi ger dood ware zeker meer in overeensteming geweest met den krijgsmansgeest van dezen ruwen, maar vemuftigen veroveraar. Johann Wolfgang von Goethe heeft, veelzijdige geest als hij was, die het geheele geestes leven van zijn tijd trachtte te omvatten, ook zijn aandacht gericht op de biologische onderzoekingen en theorieën zijner dagen. Reeds in 1784 (dus 150 jaar geleden) verscheen zijn eerste publicatie op dit gebied, waarin hij als een der eersten het tusschenkaaksbeen bij den mensch beschreef. Daarna volgde een aantal geschriften over de vergelijkende vormleer van den mensch, van dieren en planten. Om deze eenigszins te kunnen beoordeelen, moet men rekening houden met de biologische strevingen van Goethe's tijd. Nadat door onder zoekers als Linnaeus een groot aantal soorten was beschreven en gerangschikt in een min of meer overzichtelijk stelsel, trachtte een volgende generatie zich rekenschap te geven van de onderlinge overeenkomst tusschen verschillende soorten, en bestudeerde de geleidelijke toename in ontwikkeling die blijkt als men het geheele systeem van levende wezens overziet. Van een eigenlijke evolutiegedachte was echter nog slechts bij zeer weinigen sprake: Lamarck, die haar verdedigde, stond vrijwel alleen. Maar des te grooter was het aantal der geleerden die, zooals Cuvier en St. Hilaire, de vergelijkende morphologie of vormleer van planten en dieren beoefenden. Ook ontbrak het niet aan allerlei theorieën, die hier richting trachtten te geven. Ook Goethe's geest werd hierdoor geboeid. Het streven der vergelijkende morphologie om in veelheid van vormen te zoeken naar een overeenkomst, naar een gemeenschappelijk bouwplan, moest wel worden toegejuicht door den dichter die in de natuur zag „das Ewig-Eine, das sich vielfach offenbart." Het is dan ook een dichter, geen exact of wijsgeerig denker, die in zijn werken aan het woord is. Wel be vatten deze een rijkdom van ideeën en vaak poëtische beschouwingen die de verkondigers van het „Goethe und kein Ende" wel eens geprezen hebben als diepe natuurphilosophie. Hun waarde voor de biologie is echter vaak overdreven, terwijl de philosophische waarde ook niet mag worden overschat. Goethe ziet de overeenkomst in bouw van planten en dieren in symbolischen, idealistischen zin als de uitingen van één ge dachte, die zich op velerlei wijzen openbaart. Werd met deze voorstelling de idee verbonden van een Schepper, dan kon men spreken van een aanvaardbare philosophie. Dank zij Goethe's neigingen tot het panteïsme blijft alles echter van een vage, zwevende symboliek, die in het stoffelijke zoekt naar iets noogers, ~t 1111111111 111111 IIIIIIIIIIIIIIIIIIIU 't Is al weer het oude liedje, Reputatie roest zich vast, En dus volgens de gewoonte Is nu Leiden weer in last. i 't Is een tijd van veel misère En de dagelijksche deun Is er een van arbeidsloozen, Van behoeftigen en steun. Armbezoekerbij dit woordje E Denk je aan philanthropic E In de daad. ondanks het proza, E Zit behoorlijk poëzie. Want je brengt in de gezinnen, E Die zoo wreed getroffen zijn, Weer wat kleur, wat moed, wat leven E En vooral ook zonneschijn! Maar in Leiden geen verblijden! E Want het Leidensche beleid 1 Geeft den Leidenaars, die lijden, Wel een zonderling bescheid- Leiden geeft aan armbezoekers, Als de laatste nouveauté, Geen traditioneelen haring, E Doch een gummi-knuppel mee! E Armbezoeker en een knuppel Daarbij staat men toch versteld, Want het méést toepass'lijk wapen H Is een flinke beurs met gèld! MARTIN BERDEN (Nadruk verboden) üiiiiiMiiiiiiliiimiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiMiiiiiiillimilliliiliiiiiiiiiiiiiMiiiiir; Md mfaal van den da$ maar blijft zoeken omdat zij het bovenstoffelijke niet ten volle durft erkennen. Zooals in vele zijner werken blijft Goethe ook hier zweven tusschen realiteit en verbeelding, en verkondigt een pseudo-mystiek die bij Anthroposophen e.d. ook in onzen tijd nog haar weerklank vond. Men kan echter den genialen dichter bewon deren zonder zijn philosophische beschouwingen te willen deelen. Wat Goethe's eigen onderzoekingen betreft, is reeds vermeld dat zijn eerste publicatie van 1784 handelde over het tusschenkaaksbeen van den mensch. Wel was hij niet de eerste die dit ontdekte en beschreef, maar zijn verhande ling trok de aandacht, omdat het bestaan van dit been wees op een overeenstemming in bouw tusschen den schedel van menschen en dieren. Zes jaar later trachtte hij aan te toonen dat de schedel eigenlijk uit wervels is opgebouwd: een theorie die toen opgang maakte, maar thans verlaten is. In zijn „Metamorphosen der Pflanzen" vindt men een reeks van beschouwingen over de ver schillende deelen eener plant, zooals bladeren, bloemen, meeldraden en stampers, die met elkaar worden vergeleken. Goethe wijst op de onderlinge overeenstemming dezer deelen, en tracht al deze organen terug te voeren tot één grondvorm, namelijk een blad. Men denke echter niet dat Goethe hiermee een plaats innam onder de verdedigers der afstammingsleer. Hij zoekt slechts naar een symbolische eenheid, sn blijkt vaak bereid de werkelijkheid voorby te zien om wille van een fraaie gedachte. Toen hij zijn werk aan Schiller had voorgedragen schudde deze het hoofd en zei: „Dit is geen ervaring, dit is een idee." En de minder begaafde maar nuchterder vriend had ditmaal gelijk! Hoezeer Goethe soms verviel in nutteiooze Spielerei op dit gebied blijkt wel uit een werkje, dat hij een jaar voor zijn dood schreef. Hierin wordt gewezen op het verschijnsel dat de Dlad- achtige deelen eener plant meestal spiraalsgewijs om den stengel staan. De vertikale tendens van den opstijgenden stengel vertegenwoordigt hier een mannelijk element; de spiraalvormige groei van knoppen, bladeren en bloemen is een vrou welijke tendens! Alleen begaan sommige auteurs die deze beschouwingen terecht waar deloos noemen zelf een groote fout door hier te spreken van „natuurphilosophie", zoodat de wijsbegeerte als het ware schuldig verklaard wordt aan deze fantasieën. Dergelijke oncontro leerbare theorieën hebben nu eenmaal met phi losophie niets uit te staan! Bekend is ook hoe de tachtigjarige Goethe zijn belangstelling toonde voor het wetenschap pelijk „duel" tusschen de Fransche geieejden Cuvier en St. Hilaire, dat in 1830 de geheele geleerde wereld in beroering bracht. Cuvier was de grootste anatoom van zijn tijd, en hy beoefende ook de vergelijkende methode. Hij hield echter streng vast aan de onveranderlijk- Willem Beuk heeft een zwak voor de film, en, zooals vele anderen, droomt hij er van, nog eens kennis te maken met een filmster natuurlijk het liefst met een vrouwelijke. Op een morgen leest Beuk in de krant, dat de cabriolet van de door hem ver afgode Mani Rita gestolen is. Het bericht noemt aan het eind ook het nummer van den gestolen wagen, namelijk IA 2211. Waarom, vraagt Beuk zich af, maakt de krant toch het nummer van den wagen bekend, dat overigens zoo gemakkelijk te onthouden is? Hij komt tot het scherpzinnige besluit, dat dit ge beurt om de lezers van de krant tot medewer king bij het terugvinden van den wagen aan te sporen. Willem Beuk is aangespoord. Op weg naar zijn kantoor rijdt hem geen auto voorbij, waarvan hij niet met een politie- blik het nummerbord inspecteert. Ook de par- keerende wagens worden door hem aan een nauwkeurige controle onderworpen. Maar ner gens ontdekt hij IA 2211. Het is Zaterdag en hij is dus 's middags vrij. In Beuk's geheugen heeft zich het getal 2211 vastgezet, en hij besluit den vrijen middag op straat te verboemelen en goed uit de oogen te kijken. En 's avonds zal hij dan naar de bios coop gaan, om de film met Mani Rita en Harry Winster te zien. Weer vestigt Beuk zijn argusoogen op iede- ren voorbijvliegenden auto, en weer schenkt hij iederen parkeerenden wagen zijn bijzondere attentie. Maar van IA 2211 geen spoor. Moede, met pijnlijke oogen komt hij op den Kurftirsten- dam. Het is over zessen, en reeds donker. De lampen van de straatlantaarns verlichten de straat. In twee rijen staan de auto's te wach ten tot het roode licht zal verdwijnen, zoodat ze kunnen doorrijden. Maar het is moeilijk alle nummers te lezen. Beuk wil het graag op geven, maar hij kan niet, hy m o e t de autp- nUmmers nazien. Hij voelt zich aan het eind van zijn kracht en wil een poosje in een café uitrusten. Vlak bij hem is een deftig koffiehuis; voor de deur parkeeren drie elegante wagens. Eigen lijk is het café voor Beuk's financieele positie wel wat duur, maar hij moet rusten. Alleen nog maar de nummers van de drie wagens moet hij nakijken. De eerste is een buitenlandsche sport wagen, de tweede een zware reiswagen, en dan de derde, een opgeschilderde, met roode biezen heid van het soortbegrip, en bestreed met kracht elke evolutionnistische gedachte. Daar tegenover verkondigde Geoffreoy St. Hilaire ideeën die zoozeer den nadruk leggen op de overgangen tusschen verschillende vormen, dat men in hem wel een aai hanger heeft gezien der afstammingsleer. Goethe volgde den strijd tusschen de twee Parijsche geleerden met de grootste belangstelling, en vergat de berichten over de Juli-revolutie voor de mededeelingen uit de Académie. Intusschen heeft ook hier de historie een juister oordeel geveld. Wat niet wegneemt dat ruim een eeuw geleden dit wetenschappelijk tweegevecht meer belangstelling wekte dan bijvoorbeeld in onze dagen de strijd tusschen mechanisme en vitalisme, die ondanks zijn pripcipieele beteekenis door heel wat biologen wordt beschermd als onvruchtbaar geredeneer. Goethe's studie over vleeschetende planten, die onze kennis inderdaad heeft verrijkt, bewijst eveneens dat waarneming en beschrijving hem meer winst brachten dan zijn biologische the orieën. Deze laatste zijn merkwaardig als uitingen van zijn geestesleven, maar moesten toch het veld ruimen voor een juister beschou wingswijze. Men kan met recht zeggen, dat bij Goethe de dichter den bioloog in den weg zat! Wel kan onze moderne wetenschap van hem leeren den eerbied voor de geheimen der natuur, welke door den mensch nooit ten volle worden ontsluierd: „Was sie deinem Geist nicht offenbaren mag, „Das zwingst du ihr nicht ab mit Hebeln und mit Schrauben.' Hierin ligt een wijze les voor hen die mee- nen, dat alle raadselen moeten wijken voor hun kolven, pincetten en microscopen, en die den onuitputtelijken rijkdom van het leven door een reeks van formules volledig meenen te kunnen verklaren. M. B. 2 9j, afgezette cabriolet, en het nummer is IA 2211. De heele Kurfürstendam draait om Beuk rond. Geen verstandsverbijstering? Neen, hij kan toch wel getallen lezen, hij, de boekhouder Beuk! Maar het staat er: IA 2211. Wat nu? Wat moet hij nu doen? Beuk's ge dachten werken koortsachtig, worden door el kaar geworpen, als plotseling een heer naast hem staat, den hoed diep op het hoofd gedrukt, naar het Beuk voorkomt, en in den wagen stapt. „De dief!" denkt Beuk met kloppend hart, en hij legt onwillekeurig zijn bevende hand op het glimmende spatbord. Maar voor den staal- harden blik van den dief trekt hij zijn hand vlug terug. Beuk denkt opgewonden na. Hij probeert aan een van de vele films te denken, die hij gezien i -r\ heeft, maar X/e: niets dat aan I A j- r i zijn toestand be- f AAUtOaiejStal antwoordt, valt hem in! Heele- maal niets valt hem in, en hij weet toch, dat hij handelen moet, snel handelen moet. De autodief schijnt zonderling genoeg hee- lemaal geen haast te hebben. Kalm steekt hy een sigaret aan en rijdt niet weg. Hy vermoedt nog niet, dat hij ontdekt is. En plotseling weet Beuk, dat hij ook niets vermoeden mag. Met moede beenen verwijdert Beuk zich van den auto als een argelooze voorbijganger, tot hij gelooft, dat de dief hem uit het oog verloren heeft. Dan gaat hij sneller loopen: een agent moet hij vinden! Op de straatkruising zal er wel een staan. Ja, daar aan den overkant staat een agent. Hij wil oversteken, maar juist gaat automatisch het roode licht aan en een stroom van auto's, toeterend en puffend, houdt Beuk op het trottoir. Kostbare minuten verloopen. Misschien mag de politieman zich niet van dezen post verwijderen? Hij aarzelt. Daar schiet hem een ander, hem overweldi gend idee te binnen, dat weliswaar niet zijn criminalistiscbe logica tot eer strekt, maar dat zóó verlokkend is, dat hij al het andere daar voor vergeet: hij zal Mani Rita opzoeken, haar rapporteeren en met haar gemeenschappelijk handelen! Hij zal haar zien, met haar spre ken zijn droom zal waarheid worden! Beuk roept een taxi aan en laat zich naar de woning van Mani Rita rijden. Ademloos schiet hij den portier van het deftige huis voorbij, die hem niet interesseert. Een meisje met een mutsje op doet de deur voor hem open. Nee, mevrouw is niet te spre ken, Maar hij moet haar spreken, smeekt Beuk. Het meisje lacht: „Mevrouw is niet thuis. Ze is uit." Beuk stottert, verontschuldigt zich, voelt zich geslagen en teleurgesteld. Daar wordt een deur naast hem geopend en een elegante vrouw stapt uit de lift. Beuk buigt diep: Mani Rita! Hij hoort haar als uit de verte en dan haar vraag aan hem: „Waar gaat het over?" Haar stem! Hij vermant zich: het groote uur mag hem niet zwak vinden. „Mevrouw...." Hij ziet haar aan, en de woorden zijn weg. De filmdiva lacht en noodigt den verwarden Beuk met een beweging van haar betooverén- de hand binnen te komen. Beuk stottert: „Me vrouw uw auto, ik heb uw auto gezien!" Mani Rita buigt bekoorlijk het blonde hoofd. „Werkelijk?" vraagt ze. Beuk voelt, dat hij voor deze vrouw alles zal doen en dat de moed tot spreken weinig be- teekent in vergelijking met hetgeen zij van hem verlangen kan. Het komt over Beuk als een roes. Hij is niet meer de boekhouder Beuk, hij is in filmland. Hij moet laten doorscheme ren, wat voor een man hy is, ze moet zich voor hem interesseeren. Zonder door de diva onder broken te worden, schildert hy nu zyn ont moeting met haar auto zoowat met de vol gende woorden: „De dief ondanks elegant optreden ty pisch misdadigersgezicht. Door zyn, Beuk's, scherpen blik, zeer onzeker geworden. Hy be merkte dadelijk, dat er iets niet in orde was. Nummer van den auto gezien wist het da- delyk. Wou juist dief rekenschap vragen, toen hy met vol gas weg suisde." De uitwerking op Mani Rita is niet geheel zoo, als Beuk verwacht had. Ze breekt name lijk in een vroolijken lach uit. „Ik heb nog nooit van zoo'n vergissing ge hoord, als u gemaakt hebt, mynheer....'* „Beuk," helpt hy haar beteuterd. „....mijnheer Beuk. U bent de vergissing in eigen persoon, want de gestolen wagen was reeds vanochtend weer in myn bezit. De man met het typisch misdadigersgezicht in myn wagen, is in het geheel niet voor uw scherpen blik met vol gas weggesuisd, want het was myn echtgenoot en collega Harry Winster. Als u nog twee minuten had gewacht, had u my kunnen zien instappen. U bent een pech vogel, meneer Beuk. Ik weet niet, hoe mij» man uw vergissing zal opnemen, hy rijdt den wagen naar de garage en kan ieder oogenblik weer hier zyn." Willem Beuk was reeds de trap af. De film met Mani Rita en Harry Winster heeft hij nooit gezien. Van P.T. T.-zyde deelt men ons mede, dat de Indische mail, aangevoerd per sa. „Kota Paroe" van den Rotterdamschen Lloyd heden avond om 21.14 te Amsterdam (W.P.); 21.37 te Rotterdam (D.P.) ,en 23.38 te Den Haag (H.S.M.) zal aankomen. 'been of arm J ill I 'f od dit blad zl1n Ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen f 9/1/1/) bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 7Cfk by een ongeval met f O Cfk by verlies van een hand f 1 OC olj verlies van een Cfk AllC CL OTITIC S ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerir.gen f OUlfU»" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen f f doodelijken afloop/ AO*J» een voet of een oog# duim of wijsvinger tfV» by een breuk van f40.- by verlies van "n anderen vinger (Korte inhoud van het voorafgaande: David Patterson Is de eigenaar van een bloeienden pelshandel ln Noord-Canada Zi1n exoansle-zucht vindt slechts één hin derpaal. de machtige Hudson's Bay Com pany zyn grootste concurrent. Deze bezet een post „Port Mystery" genaamd en door Herbert Morley beheerd, waar Patterson ondanks herhaalde pogingen, nooit ln ge. slaagd is vasten voet te verkrijgen. Bruce Rochette. die een diepen haat koestert te gen de Hudson's, zal dan voor Patterson trachten een handelspost te vestlEen in het veelomstreden gebied. Hij vertrekt met Joe Snowbird en wordt hartelijk door Mor ley en zijn echtgemoote ontvangen. Bruce geeft voor belast te zyn met het doen van waarnemingen voor een aardrykskundig genootschap). Dit was voor Bruce beslissend. Het was onmogelyk zich te vergissen in 's mans goede bedoelingen. En toch, was het geen handige zet. Juist, omdat alles op zoo'n eerlyken toon werd gezegd? Fort-Mystery was een ongewone plaats. Een ongewone methode was in gebruik, om de Indianen aan zich te binden. De heele situatie sprak voor een alleszins vreemde men taliteit en Bruce moest er wel op bedacht zijn en in staat er tegen te strijden. Opnieuw vroeg hij zich af: protesteerde Morley niet te veel tegen zijn vertrek? En dan die weg, die reeds gebaand is? zei hy. Later zal ik er opnieuw een voor u laten banen, antwoordde Morley, wanneer u maar wilt. Er zyn altijd genoeg arme drommels in de omgeving van den post, die niets te doen hebben. Dat is te veel, om me enkel een korten, kouden tocht te besparen, protesteerde Bruce. Nu moedigt u me nog aan, om als lastpost te fungeeren. Daar is heelemaal geen gevaar voor, myn jongen. Niet in het 'minst. Bovendien, ik weet er iets op om twee vliegen in één klap te vangen. U blyft hier gedurende deze koude periode en later zorg ik er voor, dat er een goed spoor voor u gemaakt is. En als u dit voorstel wat te bezwaarlijk voorkomt, dan kunt u de zaak verrekenen door my een handje te helpen. Is u ook op de hoogte met boek houden? Een beetje, antwoordde Bruce. Prachtig! U bent juist iemand, zooals ik noodig heb. Ik zit in den knoei met die drom- melsche boeken. Ik heb dagen aan éénstuk doorgebracht met cyferen tot ik er duizelig van ben geworden. Ik heb een nieuw stel hersens noodig om te weten, wat me te doen staat. TK kan uit dat nieuwe systeem heelemaal geen wys worden. wy hadden nooit zooveel last en moeite. Vroeger teekenden we alleen aan hoe veel pelzen we inkochten en hoeveel we er verkochten en trokken het kleinste bedrag van het grootste af. Nu hebben we de dubbele boekhouding met al den rompslomp van dien. Meestentyds zie ik er noch kon noch staart aan. Een oogenblik was Bruce verbysterd by de gedachte, wat dit voorstel beteekende, als Morley eerlyk was. Aan de boeken van Fort- Mystery te werken! Toegang te krygen tot alle bijzonderheden van den post! Alles, wat hy ooit gehoopt had nu onder zyn bereik te krygen; alles, wat hy slechts gedacht had te kunnen winnen door intrigeeren, afluisteren, deduceeren, werd hem zonder moeite zynerzijds toegeworpen. Geplaatst te worden in een posi tie, die hem toeliet zyn slag te slaan, en de aanhankeiykheid der Jagers voor zich zelf te winnen: het was te mooi om waar te kunnen zyn. Hij was op zyn hoede. In een oogenblik stond hem de te volgen weg duidelyk voor zyn geest. Hy moest zyn plannen uitwerken, moest voorgeven te zyn, waarvoor hy zich had uitgegeven. Hij moest opgaan ln zyn eigen werk, en geen belangstelling toonen voor de zaken van den post. Als hy dezen weg stipt volgde en als hy uiteriyk niet liet biyken, dat hij trachtte achter het geheim van Morley's macht te komen, dan zou geleideiyk iedere verdenking aangaande zyn persoon ver nietigd worden en zou hij vast in het zade! komen te zitten. Dit was wel eenige vertraging waard. Het spijt my, mynheer Morley, zei hy, dat ik niet op uw voorstel kan ingaan. Mevrouw en u, beiden is u buitengewoon vriendeiyk voor my geweest en dat stel ik werkelyk op zeer hoogen prys. Doch ik moet mijn taak volbren gen. ik zal hier veel te lang moeten wezen, alvorens u me kwyt raakt, doch kan ik het later doen, dan wil ik u gaarne helpen met het bijwerken van uwe boeken. Toen Bruce in de trading-shop kwam, stond hy verwonderd, Pta-ban daar nog aan te tref fen. Hy dacht stellig, dat Pta-ban den vorigen dag den post zou hebben verlaten, na zyn pelzen verkocht te hebben. Dit bracht hem op een idee. Weet u wellicht ook, waar ik een man netje kan aanwerven om my op deze reis be hulpzaam te zyn? vroeg hy. ik zou graag wat haast maken; mijn menner is niet van plan zich erg in te spannen. Dat is uw man, en Morley wees in de richting van Pta-ban. Hy is jong. een flink werker, en ook betrouwbaar. Maar hy verstaat geen Engelsch. Joe kan wel vertalen wat ik zeg. Morley, die den halfbloed als tolk gebruikte, kwam heel vlug tot een accoord met Pta-ban. Het kamp van den jongen jager lag in ooste- lyke richting vlak bij de plaats, waarheen Bruce zich begeven wilde, en tegen een kleine vergoeding nam hy op zich den blanke te vergezellen. Toen Bruce met zijn twee mannen, na vroeg geluncht te hebbene den tocht had aanvaard,, wist hy nog niet of het geluk met hem was, dan wel of hy in de kaart van Morley speelde. Iedere maal, dat hy met den manager gesproken had, werd hy meer en meer overtuigd met een En- gelschman te doen hebben van het type, dat Patisson hem had beschreven. Nu, terwyl alles wat hy wenschte ook geschiedde,' werd Bruce wantrouwend daar alles hem té veel meeliep. Hy had voorgenomen één reis te maken in oostelyke en één in westelyke richting van uit den post van Fort-Mystery, aangezien hy hier door kwam in de kampen der jagers, waardoor hy zeer zeker gelegenheid zou krygen met hen te spreken, hen uit te hooren, wellicht van de Indianen-zelve het geheim van Morley's succes te vernemen, zyn voorwendsels voor het maken van deze tochten waren zeer aannemeiyk. zyn grondige kennis van de Ojibwa-taal was zélfs niet aan Joe Snowbird bekend. Zyn reis was thans niet alleen in overeen stemming met het door hem ontworpen p an, doch hy ging naar het kamp van een van hon ger stervenden Indiaan, waar hy misschien den sleutel van het geheim zou kunnen machtig worden, en bovendien nog in het gezelschap zou vertoeven van een jager, die openlyk ontevre den was over de Hudson's Bay Company, doch het niet dorst te wagen zijn pelzen elders van de hand te doen. Hier was óf buitengewoon geluk in het spel, óf van de zyde van Morley een geraffineerde handigheid om hem, Bruce in de val te laten loopen. Bruce volgde verwonderd de toboggansede en trachtte vergeefs uit te visschen, wat het wel mocht wezen. Pta-ban's reis naar den post met zyn pelzen en de vlugge reis van den bode met proviand naar Ash-wan-a-mak waren oorzaak, dat de reis aan Bruce en zyn twee mannen niet veel moeite kostte. Niet alleen was een goed spoor gebaand, doch door de hevige kou was de sneeuw hardgevroren, zoodat geen sneeuwschoe- nen noodig waren. Een man ging voor de hon den uit; de twee andere liepen achter de slede. Ze legden dien namiddag vyf en twintig mylen af en sloegen dan een kamp op voor den nacht. Den volgenden dag vorderden ze zonder eenige moeite vyftig mylen. Ofschoon ze tydens dezen anderhalven dag door het district der jagers van Fort-Mystery gingen en soms de sporen van sneeuwschoenen konden waarnemen, zagen ze toch niemand. De fynere sporen in de sneeuw waren reeds door den tyd verloren gegaan. Op de ondergeloopen moerassen langs de rivieren en op de oevers van meren zag men geregeld sporen van pels en andere wouddieren. Doch evenals de sneeuw- schoenindrukken waren ook deze sporen van ouden datum. Niet een keer zagen ze een spoor van slechts enkele dagen oud. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 15