Ue gewonnen
Weddenschap
u
S(teJ£LU f|
0
DE SCHOOL VAN JUFFROUW BRIL
't Regen
Het zigeunerkind
Kamerplanten
Reeds jaren lang stond daar t groote
klooster, waarin vele monniken hun
leven leidden, 't Huis, waarop ge
schreven stond: „Hier leeft men zonder
Zorgen!" Maar niemand die 't huis van
buiten zag, kon gelooven, dat men daar
Zonder zorgen leefde. Ja, menigeen had al
Medelijdend glimlachend opgezien naar de
boorden op 't groote, donkere huis, dat
leek op een sterken reus, die op de kabou
ters, de huizen der dorpsbewoners, vol ver
achting en trots neerzag. Het was een som
ber-uitziend gebouw. De donkere, door de
batuur verkleurde steenen waaruit 't was
°Pgetrokken, en de vele vervelooze vensters,
f&ven 't huis een leelijk en vervallen aan
zien.
Toch zouden kennersblikken ook 't goede
^el hebben kunnen ontdekken. Alhoewel
bit donkere baksteen opgetrokken, was 't
toch in een zeer goeden stijl gebouwd. De
Vele vensters, die in verschillende koepel
tjes waren uitgebouwd, zouden, als_ ze goed
°hderhouden waren, er vroolijk hebben
kunnen uitzien. Nu echter waren ze dof en
Somber! Door de vele regen-, hagel- en
sneeuwbuien waren ze vuil en verveloos
geworden
Omringd door hooge boomen, was het
buis aan de stralen der zon onttrokken,
en 't lage struikgewas, dat overal wélig
groeide, gaf 't geheel een weelderig aan-
Zien
>»'t Huis zonder zorgen!...." Tot opeens
be revolutie uitbrak!
En al hoorde men er in 't dorp niet zoo
bijzonder veel van, toch vreesden de dorps
bewoners 't ergste. De vreemdste geruchten
gingen rond en de eenvoudige dorpsmen-
Schen dachten reeds aan hongersnood en
bergeiyke. Maar 't was of de bewoners van
Daar gekomen, groette hij den hoofd
man vriendelijk en die groet werd beant
woord met een onderdrukten vloek.
Na eenig heen en weer praten wist de
verschrikte, maar uiterlijk kalme overste
waar 't om ging. „Je weet 't dus, mijn
waarde," lachte de bendehoofdman scham
per, „drie raadsels moet je oplossen, en als
je ze niet raadt, laat ik je heele zorgelooze
boeltje in de lucht vliegen!"
„Drie raadsels," herhaalde de overste
zacht; „drie raadsels, maar met Gods hulp
zal ik ze goed oplossen. Zeg mij ze nu, en
kom over twee uur terug om de oplossing."
„Goed!" sprak de hoofdman. Deze kuch
te een paar maal en ging toen verder:
„Drie raadsels moet je dus oplossen, en die
zijn, luister goed:
le. Hoeveel sterren staan er in de lucht?
2e. Hoeveel haren heeft mijn paard op 't
lichaam?
3e. Wat zijn, wanneer ik t vraag, mijn
gedachten?"
„Je kent ze dus nu," sprak de hoofd
man, „onthoud ze en over twee uur kom
ik terug, om dit huis, met alles wat er in
is, in de lucht te laten vliegen!" Met deze
woorden ging hij heen, den geschrokken
monnik alleen achterlatend.
■De overste lag geknield aan de voeten
der H. Maagd.
»*t Huis zonder zorgen" zich nergens iets
Van aantrokken.
Zoo dacht men tenminste. Maar de bra-
Ve kloosterlingen hadden overal al voor
Êezorgd, en konden, indien zij werden aan
bevallen, zich dapper weren....
Vele ruitertroepen waren 't dorp reeds
doorgetrokken, maar niemand lette, naar
t scheen, op 't groote klooster.
Dagen, weken waren reeds voorbij! Toen,
°P een mooien winteravond, kwam 't on
geluk, of beter gezegd, 't geluk.
't Was ongeveer tien uur. De maan had
Z'h helder gezicht laten zien, en blikte
Mchend naar beneden. Vele sterrekinderen
stonden om haar heen, en schitterden en
fonkelden om 't hardst....
Een groote troep ruiters kwam voorbij,
^be mannen waren vermoeid van de lange
feis. Aan 't hoofd van den troep stond een
kleine, donker-uitziende hoofdman. Zijn
Mvarte knevels en haar waren bijna ver-
°rgen onder zijn helm en hoogopstaanden
kraag van zijn jas.
't Eerste wat hij zag toen hij 't dorp bin
nenkwam, was t groote klooster.
..Halt!" commandeerde hij. En toen tot
eén (jer eersten: „Wat staat daar op dien
bevel geschreven?" £n de aangesprokene
las: „Hier leeft men zonder zorgen!" Op-
eens lachte de hoofdman, een schorren,
akeligen lach. „Ha, ha, zonder zorgen! Ze
ker heilige nonnen! Zonder zorgen!" her
baalde hij nogmaals. „En ik? Ik kom bijna
0M van honger en kou, en heb geen cent
°P zak. En zij zonder zorgen, ik zal ze
leeren!"
Hij gaf bevel dat men hier de tenten
z°u opslaan. Zelf ging hij met eenige van
Mjn manschappen den heuvel op.
Aan de groote poort gekomen, nam hij
ben klopper en liet 'm driemaal hard neer
hallen.
Eenige minuten later slofte een oude
broeder door de gang en maakte de deur
een klein kiertje open. „Wie is daar?"
hroeg hij met bevende stem.
..Wie er is?!" bulderde de hoofdman te-
Mig; „één van 'slands hoofdmannen!" En
hlak erachter liet hij erop volgen: „Laat
Mij erin, zeg ik je, ik moet je spreken!"
..Wacht een oogenblik," fluisterde de
Monnik terug
De boodschap van den hoofdman ver
bekte een groote opschudding onder de
Vredelievende monniken. Maar de overste,
bie niet gauw bang was, ging naar bene
den om den uuui te woord te staan.
In de stille kloosterkapel waren kaarsen
opgestoken, voor het beeld der H. Maagd.
Alle monniken lagen geknield en baden
met opgeheven armen, om uitkomst tot
de „Hulp der Christenen"....
De eerste anderhalf uur vlogen voorbij,
toen nog een half uuren dan, en dan
....dan kwam de hoofdman terug, terug
om hun doodvonnis, zooals zij dachten, uit
te spreken. Nog een half uur in spannend
wachten, bidden en vreezen. Nog een half
uur om uitkomst smeeken, en dan.... o,
niet aan denken
De overste lag geknield aan de voeten der
H. Maagd,.met de handen voor de oogen.
Nog eenige minuten nu, en de twee uren
waren om
De overste wenkte, en allen stonden als
geëlectriseerd op. In de lange gang ble
ven ze staan, en de overste verhief z'n
stem, en sprak: „Mijne kinderen, ge weet
allen voor welk probleem we geplaatst zijn.
We kennen allen de vragen. Van de twee
eerste raadsels heb ik de oplossing gevon
den. Wanneer die hoofdman na kan gaan,
of de oplossing, die ik geef, goed is, is hij
knapper dan ik. Maar de laatste.... O,
God, de laatste oplossing kan ik niet vin
den. Maar de Hemelvader zij mij gena
dig"
Nog twee minuten van angstig spannend
wachten, toen viel weer de klopper. De
overste ging naar beneden en opende de
poort.
„Wel," schreeuwde de hoofdman hem
tegemoet, „heb je ze gevonden?"
„Ja, vriend," antwoordde de overste ont
roerend kalm.
„Zoo, laat maar eens hooren, zorgelooze,
ouwe kerel!"
„Gij vroeg mij," sprak de monnik, „naar
't getal sterren in de lucht, en naar 't ge
tal haren op 't lichaam van uw paard.
Welnu, telt u na, en overtuig u van 't goede
antwoord. Er staan zooveel sterren aan
den hemel, als er haren op uw paard zit
ten, en uw paard heeft zooveel haren op
het lichaam, als er sterren aan den hemel
staan!"
De hoofdman mompelde een vloek, maar
bleef eerst 't antwoord schuldig. Toen viel
hij uit: „Je bent wel geslepen, ouwe,
maar nu de laatste nog!"
De oude monnik huiverde van angst,
omdat hij 't antwoord niet kon geven. Toch
bleef hij kalm.
„Wacht een oogenblik," sprak hij, „ik
zal U dadelijk het antwoord geven."
„Zit je er toch in?" schamperde de
hoofdman; „zit je er nu toch in? Ik geef
je tien minuten tijd, maar bedenk wel, dan
zal ik mijn vonnis voltrekken."
„Tien minuten," herhaalde de monnik;
„tien minuten, ik dank U
Nu beraadslaagde hij kort met z'n kin
deren, de overige monniken. Maar niemand
wist raad, niemand wist uitkomstTot,
op 't allerlaatste oogenblik, de oude grijze
W.!:1# !"!v;
I
Een klein huismoedertje
tuinman naar voren trad, met z'n groeze
lige, vuile handen, z'n gerimpeld, verweerd
gelaat. „Vader," sprak hij, „al hebt U tot
mij niets gezegd, ik heb alles gehoord. Nu
weet ik wel raad. Geef mij uw toog, Vader,
en laat de rest aan mij over."
De oude overste protesteerde, maar er
was geen tijd te verliezen. Daarom deed
hij wat gevraagd werd, en de tuinman ver
wisselde zijn smoezelige kiel voor de grove,
bruine monnikspij.
„En wat wilt gij nu doen, Abraham?"
vroeg de overste.
„Luister slechts, Vader, naar hetgeen ik
beneden zal gaan zeggen," zeide de tuin
man.
Allen gingen zij de gang over naar de
hal, en alleen de tuinman ging naar voren.
De monniken bleven achter de deur ver
scholen staan, en luisterden....
„Ha!" schreeuwde de hoofdman, toen hij
't bruine kleed weer in 't oog kreeg: „Ben
je daar eindelijk? 't Werd hoog tijd! En
wat is 't nou?"
Kalm en waardig antwoordde de mon
nik-tuinman: „Ik moet dus zeggen wat ge
denkt? Welnu, ge denkt dan, dat ge met
den overste spreekt, en ge spreekt met.,
z'n tuinman."
En meteen stapte hij uit de pij, en stond
voor den hoofdman, in z'n gewone, vuile
tuin kleeding.
„Vervloekt jullie!" schreeuwde de hoofd
man, „maar wacht maar!"
Toen ging hij, onder 't uitroepen van de
grootste vloeken, vlug heen en liet de be
woners van het groote, grijze kloosterge
bouw vredig achter. En beschenen door t
licht der maan, prijkten op den gevel,
schooner dan ooit, de woorden:
„Hier leeft men zonder zorgen!"
BUTTERFLY
Maar ze hooren t niet, al die vroolijke
menschen. Ze zien hem niet, 't kleine, in
eengedoken figuurtje, plat tegen den muur
gedrukt. Ze voelen niet de ellende, die
drukt als een zware last op de schouders
van 't kleine jongske, zigeunerkind
Alles raast en ronkt voorbij. Zwaar be
laden auto's en wagens, trams en bussen,
lachende en druk-doende menschen. Alles
en allen gaan hem voorbij.
Heel het drukke leven draait eiken dag
opnieuw als een eindeloos lange film voor
zijn oog af. En hij staat daar op den hoek
van 't plein en steekt z'n handje uit
Soms vullen z'n groote, donkere oogen
zich met'tranen, als hij kinderen van z'n
eigen leeftijd ziet gaan, wandelen en
spelen, met van vreugde stralende gezich
ten. En dan schudt hij bedroefd z'n ver
warden krullekop, en steekt z'n handje
uit
Maar hoe straalt z'n gezicht van vreug
de, als één enkele uit dien dichten men-
schenstroom hem een aalmoes geeft! Wat
glinsteren z'n oogen dan, en zien den ge
ver na, heel lang.... En wat klinkt z'n
stem helder: „Ik dank U, duizendmaal"...
Hij is tevreden, 't arme jongske!
En omdat het al zoo laat wordt, steekt
ook hij 't plein over en begeeft zich tus-
schen de menigte.
Hij moet naar huis....
Terug naar 't kamp, naar z'n wagen, te
rug naar de ellende
Maar nu nog fluit hij z'n deuntje, zingt
hij een wijsjeHij is tevreden met 't
weinige dat hij dien dag gekregen heeft.
Hij is tevreden met het leven zoo!
Hij moet nu eenmaal z'n handje uit
steken, om van meerbedeelde menschen t
noodige te krijgen, wat hem is ontzegd!
Maar hij heeft niet veel noodig, 't kleine
jongske, want hij is maar een arm zigeu
nerkind!
BUTTERFLY
De V. P. D.
Op den hoek van 't groote plein staat
't kleine jongske, arm zigeuner
kind
Smeekend blikt 't op naar de vele voor
bijgangers, steekt z'n mager handje uit:
„Een aalmoes, als 't u blieft?...."
De figuur moet netjes
op de aangegeven ir. "en
nageteekend worden op
stevig papier.
Vervolgens wordt de
figuur uitgeknipt en
langs de stippellijnen
omgevouwen en ge
kleurd. Achter de
raampjes van de lan
taarn plak je eerst mooi
gekleurd doorschijnend
papier. De vier stukken
van den bodem worden
op elkaar geplakt en de
gestreepte reepjes tegen
de aangrenzende kanten.
Vóór je dit gaat doen,
plak je eerst een koordje
aan den binnenkant te
gen twee tegenover
staande driehoeken. Dat
wordt dan het lusje
waar de lantaarn aan
moet hangen.
Tv
Ieder van de clubleden had zoo'n beetje
zijn of haar stokpaardje. Kees had
hun allen met zijn kennis van knoppen
een prettigen middag bezorgd, nu was de
beurt aan Rob, die tot
nog toe meestal gezwe
gen had. Zijn liefhebbe
rij was het kweeken
van kamerplanten. Geen
cactussen, daar moest
hij niets van hebben. De
vrije middag viel net op
een regendag, dus voor
wandelen bestond niet
veel lust. Er werd dus afgesproken, bij
Rob aan huis samen te komen.
Toen de clubleden aankwamen, stond
er een rijtje bloempotten klaar, waarin
Rob z'n schatten had
staan. Ook lagen er
eenige boeken met af
beeldingen klaar om
van de niet bloeiende
planten toch de bloe
men te laten zien. Na
dat ze allen gezeten waren, begon Rob:
„Jullie moeten maar stuk voor stuk mijn
plantjes mee bekijken, dat is voor mij het
gemakkelijkst. Hier heb ik om te begin
nen (fig. 1) een tradescantia, een erg be
kende kamerplant, die mooie slingers
maakt. Natuurlijk hebben jullie deze plant
wel eens eerder gezien met haar groene
stengels en bladeren. De bladscheeden zijn
net kokertjes, die om den stengel heen ge
schoven zitten. Bloemen heb ik er nooit
aan kunnen krijgen. Toch heb ik ze wel
eens in de kassen gezien, ze zijn blauw
van kleur. Naast deze kruipende trades
cantia heb ik een andere staan met pur
per en groene bladeren (fig. 2). De achter
kant is groen. Aan den bovenkant kun je
een paar breede, zilverwitte strepen zien.
A%#
De aap, de beer en de giraf,
Die renden samen op een draf;
Het was al bijna negen uur,
En juffrouw Bril keek daad'lijk zuur.
Ze hield van pret en ook van jool,
Maar wenschte orde op haar school;
Want wie niet paste op zijn tijd,
Die moest al had hij nog zoo'n spijt,
Den heelen morgen op de gang,
Al duurde het ook nog zoo lang.
Gelukkig zat het brave stel,
Reeds voor het klinglen van de bel.
De les begon met rekenen,
En daarna kwam er teekenen;
Ze kregen potlood en papier,
En krabbelden met veel pietzier,
Een huisje en een zandwoestijn,
Een rechte en een kromme lijn,
En niemand die er knapper was,
Dan onze kleine Frltsje Das.
En in het vroolijk speelkwartier,
Had iedereen weer veel pleizier,
Ze draafden op de binnenplaats,
En elkeen had de grootste praats
Toen zette Jimmie voor de mop,
Een puntmuts op zijn apekop.
Zoo speelden ze totdat de bel,
Weer binnen riep het leuke stel.
En met veel oolijks in hun snuit,
Zocht elk toen weer z'n plaatsje uit
Nu riep dan juffrouw Bril heel luid.
,fJijn kinderen, de pret is uit.
We gaan met zingen eerst beginnen
En leeren daarna and're dingen."
Dus schreef de juf het bordje vol,
Met noten do, re, mi, fa, sol.
En plechtig klonk het door de klas:
„Toen onze mop een mopje was",
En floor je wel m'n kleppers gaan,"
En „Jantje zou uit rijden gaan."
De regen tikt, de regen spat,
O, o, wat is 't een weertje.
Nu kun je vast niet wandelen gaan
Nu is de straat één natte baan,
De goot is één groot meertje!
De regen tikt, de regen stroomt,
Wie zou zich buiten wagen?
Ik sta voor 't venster en zie utt,
Er glijden druppels langs de ruit
Die naar beneden jagen!
De regen tikt, de regen spat,
Hij schijnt me uit te dagen:
,Zeg jongen, ben je voor me bang,
Waarom blijf jij in huis zoolang,
Durf jij het niet te wagen?"
Dan neem ik plotseling een besluit.
Ik laat me vast niet dwingen;
'k Neem vlug m'n regencape en pet
En als ik die heb opgezet
Kom ik naar buiten springen!
ZD
De regen tikt, de regen spat,
Wat kan die bui me deren?
Al word ik ook een beetje nat,
Al tikt de regen dat het spat,
'k Zal toch naar huis niet keeren!
ro
Een flinke jongen van stavast
Die geeft niet om wat regen!
Die lacht, al regent het, dat 't giet,
Zoo'n regenbuitje deert hem niet,
Die kan daar vast wel tegen!
R. F.
Ik heb altijd nog hoop, dat het mij lukken
zal deze plant in bloei te krijgen; de bloe
men moeten rood van kleur zijn. Zij heb
ben zes kelkbladen, zes meeldraden en zes
bloembladen en een stamper. In dezen
bloempot heb ik een ster van Bethlehem.
Die plant heeft al
gebloeid met mooie
witte ster bloemen.
Nu kun je alleen de
blaadjes nog zien
(fig. 3). Ik heb uit-
gevischt, dat de
plant familie moet
zijn van ons klokje
(fig. 3).
De volgende plant is een heel andere,
n.l. een begoniaatje (fig. 4), de tweekleu
rige. Die naam slaat waarschijnlijk op de
bladeren, die van voren groen zijn, terwijl
de rand en de achterkant rood zijn. De
bloem is rozerood.
Wisten jullie, dat er bij de begonia's
twee soorten bloemen voorkomen? Er zijn
er, die uitsluitend meeldraden bezitten (a)
met gele helmknopjes en andere, die stam
pers bevatten.
Deze blijven aan
de plant zitten,
tot de vruchten
gevormd zijn,
terwijl de meel
draden veel vroe
ger afvallen.
Ik heb hier nog een pot met jonge be
goniaplantjes staan. Weet je, hoe ik die
gekweekt heb? Door een paar mooie bla
deren op de aarde te leggen en een paar
sneedj es in de groote nerven te maken.
Toen zijn kleine plantjes uit de verwonde
plekken gegroeid.
En dan heb ik eindelijk hier een rozen-
geranium (fig. 5). Wrijf de groene blaad
jes maar even tusschen je vingers, dan zul
je den naam wel be
grijpen. Ze ruiken
heerlijk. Ik heb ge
hoord, dat uit deze
plant een soort olie ge
maakt wordt, die veel
aan rozenolie doet
denken, maar goedkoo-
per is. Ik heb geprobeerd de plant te stek
ken in den bloempot, die hiernaast sta^t,
maar of ze het zullen doen, is nog de vraag.
Met gewone geraniums heb ik bij het stek
ken altijd veel succes gehad."
Nadat de plantjes nog eens goed bekeken
waren en men Rob een compliment ge
maakt had voor zijn goede zorg voor de
kamerplanten, ging het gezelschap naar
huis.
A.H
HET UURTJE VOOR
JEUGD
K.ui pencil
IroiicKAinM
ZtbttnA
tt.k
StW VA» ËuUiU»