Naar het hart van Afrika Ontdekkingstochten in het zwarte werelddeel Een „wiskunde"-vraagstuk {a.-ê.cj DE TRAGEDIE VAN HET NJASSA-MEER fcjkcj ZONDAG 25 MAART 1934 De groote „blanke dokter" Een onbillijke regeling Aftrekken en optellen stel—L Vijf en zeventig jaar geleden be traden Livingstone en Roscher als eersten de oevers van het meer Het is dit jaar vijf en zeventig jaar geleden dat de beroemde Afrika-reiziger David Livingstone de oevers van het Njassa-meer be reikte. Livingstone werd in 1813 te Blantyre bij Glasgow geboren en ging in 1840 naar Kaapland. Hij bereisde vanuit Beetsjoeanaland de Kalahari tot het Ngami-meer en onderzocht later den bovenloop van de Zambesi. In 1855 ontdekte de beroemde ontdekkingsreiziger de Victoria-watervallen. In opdracht van de Engelsche regeering ging hij in 1858 weer naar Quilimane, ging de Sjire op en bereikte in 1859 het NNjassa-meer. In 1873 stierf hij tijdens onderzoekingen bij het Bangweolo-meer. Zijn lijk werd in de Westminster-Abbey bijgezet. LIMBURGSCHE KUNSTKRING Expositie in Den Haag Franz Schreker *j" Het gedenkteeken, dat door het Koninklijk Engelsch Aardrijkskundig Genootschap te Old Chitambo in Zuid-Afrika voor Livingstone is opgericht David Livingstone Kosten van verzending van offi- cieele stukken naar de Indi sche Regeering HOCKEY DUITSCHLAND--NEDERLAND: Op één dag tweemaal Zweedsche wintersport ONS PRIJSRAADSEL 11 oj All ija.! 41i o 1-e sa g jo k ltünr4ll!k '\Xj> iifS vo 1 o \z o ig t Oplossing vorig raadsel ZWEMMEN TWEE WERELDRECORDS VAN LEONORE KNIGHT Op de 440 en de 500 yard vrije slag PAARDENSPORT LINCOLNSHIRE-HANDICAP „Play on" winnaar Te Linclnshire is een handicap gehouden, waaraan door 26 paarden werd deelgenomen. Winnaar werd „Flay on", van den heer J- Simons (jockey J. Dines), 2. „Obesity" (jockey Hartigan), 3. „Quartz" (jockey W. Johnstone) 4. „Generous Gift" (jockey Gordon Richards). R.K. SPORTVER. „MULO" TE HELMOND |iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii3^BANTSCHE BRIEVEN Maljoenen drapkes spiegelen glaanzend en fel j Petieterige stukskes dag Heel de schepping zit barstensvol gezogen Tan "t rinsige groei-sap, dat er perst deur iede- rea vezel, deur iederen nerf, in eiken knop, Daarbuiten gebeurt wa! j „En wa zeeën ze van mijn teugen jouw?" „De sterrenfamilie!" „Klap af!" „Gin fatsoendelijke sterren horre!" Sodepin, amico, wa was ze wakker! Ze had 'nen goeien tuk gemokt. Kom, ik schei d'r af. Veul groeten van 't Zeevervestje en as altü» gin horke mindgr van oewen toet a voe DRB In 1859 waren twee expedities op weg om een groot meer in de binnenlanden van Afrika te ontdekken. Een daarvan is de Duitsche on derzoeker A Roscher, de andere de Engelsch- man Livingstone. De Engelsche expeditie, arri veerde een paar dagen vroeger dan de Duitsche aan den oever van het Njassa-meer. Dr. Ro scher vond een ongelukkig einde, hij werd aan den oever van het Njassa-meer vermoord. Zijn aanteekeningen gingen verloren. Voor honderd en meer jaren was het binnen land slechts een groote witte vlek. De Portugee- sen, die zich in Zuid-Afrika gevestigd hadden, voeren slechts de rivieren op, om goud of ivoor te zoeken. Het binnenland van het land interes seerde hen niet, daar aan him rooftochten veel te groote moeilijkheden in den weg gelegd wer den. Livingstone zou de eerste zijn, die de witte vlek op de landkaart met bont leven vervulde. Hij onderzocht het heele land en bracht wouden, rivieren, gebergten en meren op kaart. In 1849 ving hij zijn eerste reis aan, in 1851 de tweede, die hem dwars door Zuid-Afrika tot aan de Oostkust voerde, in 1858 maakte hij zich gereed voor zijn derde reis, haast tegelijk met den Duitschen vorscher A. Roscher, die, van het Noorden komend, door het Rufidjegebied drong, om het groote langverbeide meer te vinden. Roscher was met het donkere werelddeel niet zoo goed vertrouwd als de bereisde Livingsto ne. Hij had met groote moeilijkheden te kam pen, daar land en menschen hem vreemd wa ren en hij niet over t noodige geld beschikte om groote expedities op de been te brengen. Het was een vreeselijke marsch, die hem door het laagland voerde. Gewoonlijk heerschte over dag een zwoele hitte, die door geen windje ge temperd werd, op de vlakte, 's Nachts wachtte men tevergeefs op afkoeling. Van tijd tot tijd veroorzaakte de enorme hitte geweldige wervel stormen, zoodat ieder verder doordringen vol maakt onmogelijk was. Was het weer rustig ge worden, dan was de lucht met massa's muskie ten gevuld. Ziekte en koorts heerschten. de malaria zwaaide haar 'dreigenden geesel. Een gedeelte der expeditie van Roscher was reeds uitgevallen. Negers waren gedeserteerd, in den nacht weggeslopen, om niet verder in deze hel te hoeven doordringen, waarin de blanke man zich absoluut begeven wilde. In den nacht weerklonk het gehuil der luipaarden, het af schuwelijk gelach der hyena's, het geblaf der Jakhalzen, en het gebrul der leeuwen. Was het nachtelijk vuur tegen den morgen gedoofd, dan drongen de dieren door tot aan het kamp der Het standbeeld van David Livingstone, ont worpen door den Engelschen beeldhouwer W. Reid expeditie. Met geweren moest men zich tegen hun aanvallen beschermen, want zij waren hon gerig en roken de overblijfselen der maaltijden. Aldoor verder ging de marsch. Dragers, die men uit de armzalige nederzettingen der in boorlingen in dienst genomen had, deserteerden opnieuw. Sommigen vonden het een schande lasten te moeten dragen als een slaaf, anderen klaagden over pijn in de voeten. Het waren echter altijd gefingeerde pijnen, want zij had den geen lust om verder te gaan. Zij kwamen met alle mogelijke uitvluchten: de eene zei plotseling, dat hij behoefte had, zijn ouden va der en moeder weer te zien, een andere wilde zijn vrouw bezoeken, die in de nabijheid ver toefde, velen lieten hun bagage in den steek en gingen er van door. Roscher zelf was ziekelijk en sleepte zich slechts met moeite voort. Was de dagmarsch ten einde, dan viel hij uitgeput ter aarde, de krach ten dreigden hem te begeven, maar hij hield dapper vol. Hij hield vol, tot hij van de inboor lingen wier nederzettingen thans veelvuldiger voorkwamen, vernam, dat het groote water in de nabijheid was. Zoo zou deze reis toch met succes bekroond worden.... het zou hem toch beschoren zijn, dit meer te vinden, dat het Zuidelijk einde van het „Oost-Afrikaansche graf" vormde. En toen kwam de dag, waarop hij het water van het meer voor den eersten keer voor zich zag. Nijl-ganzen, reigers, peli kanen, ooievaars traden in voortdurend groote- re scharen op en eindelijk stond hij zelf aan den Oostelijken oever van het meer. dat zoo helder was als zeldzaam kristal. Men kon groote visschen op tamelijke diepte zien zwemmen, en wanneer de avond daalde, schitterde het water diepblauw als een licht, dat door een kristallen koepel zijn stralen werpt. De Duitsche vorscher trok langs den oever van het meer aan den rand van het gebergte van het Zuiden verder. Daar hoorde hij voor het eerst, dat de andere „blanke dokter" met veel menschen reeds hier geweest was. Zij nadden zich lang opgehouden en waren dan verder ge trokken. Toen wist Roscher, dat zijn werk tevergeefs geweest was. Livingstone had het doel vóór hem bereikt, dank zij zijn grootere ervaring, zijn betere uitrusting. Livingstone was wel niet genoodzaakt geweest zooals hij, om dagenlang op een plaats te blijven liggen, wegens gebrek aan dragers voor de noodzakelijke levensmidde len. Roscher wist, dat hij nu hier moest blij ven, in de nabijheid van het meer, om nieuwe krachten te winnen en nieuwe dragers aan te werven. Hij besloot dus hier dsn tijd te benut ten, om zijn onderzoekingsarbeid vcor zoover die betrekking had op de nauwkeurige kennis van het Njassa-meer, verder voort te zetten. Hij liet zich een keet bouwen, stuurde zijn dra gers weg en bleef met twee van zijn trouwe bedienden achter. Dat was het laatste bericht, dat men over Roscher's expeditie vernam. Roscher bleef verdwenen, men heeft van hem of van zijn mannen niets meer gehoord, geen aanteekening, geen dagboek is van hem meer gevonden. Men veronderstelt, dat hij ge storven is, en dat zijn lijk door de bedienden, nadat zij hem uitgeplunderd hadden, in het Njassa-meer geworpen werd. Nauwkeurige be richten daarover zijn niet aanwezig. Latere reizigers beweren gehoord te hebben, dat hij door wilde stammen vermoord werd. Een paar jaar later, bij een volgende expe ditie, die hij ondernam, om het zwarte we relddeel te ontsluiten zouden ook de dagen van Livingstone geteld zijn. Onvermoeid had hij het nooit betreden land doorwoeld, nieuwe handelswegen ontdekt en verloor intusschen zijn eigenlijke missie, de bood schap des heils van het Christendom te bren gen en den strijd tegen de slavenhandelaars uit dien tijd te voeren, nimmer uit het oog. Hij trok van stamhoofd tot stamhoofd, schilderde de gevolgen van den slavenhandel en meldt in zijn dagboek over de ziekte van het gebroken hart: Vrije menschen, uit den stam der Man- juema, die men tot slaven maakt, sterven on middellijk. Acht menschen, die men gevangen en in boeien geslagen had, stierven binnen drie dagen, zij klaagden over pijn aan het hart, legden de hand op de juiste plaats en kermden." Livingstone zag een jongen van ongeveer 12 jaar op deze manier sterven. De jongen zei dat hem verder niets scheelde, alleen het hart deed hem pijn. Livingstone hield het op grond van zijn ervaringen voor een feit, dat deze ziekte slechts vrije menschen overvalt. Alleen door verraad konden de slaven ge wonnen worden. De Arabieren beloofden den dorpsbewoners geschenken, om gidsen naar een afgelegen plaats te krijgen. Zoodra de gids bui ten het gezicht van het dorp was, werd hij geboeid en gevankelijk meegesleurd. De Amerikaansche bladen meldden kort daarop den dood van Livingstone. De kranten koning Gordon Bennett en de reporter H. M. Stanley zagen in dit bericht een prachtig middel om sensatie te wekken onder 't Engelsche volk. Stanley ging naar Afrika, ging van hoofdman tot hoofdman om inlichtingen tot hij Living stone vond. Hij interviewde hem en keerde terug, om z'n blad een sensatieprimeur te verschaffen. Livingstone reisde intusschen verder, maar keerde niet meer naar het vaderland terug. In 1873 was hij zoo uitgeput van inspan ning en ziekte, dat hij in een der dorpen een II11IIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIB H llll llll lllllllllllllll IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII llll lllllllilllltlllil HUI paar dagen rust moest nemen. Zij kenden hem daar allen, den grooten „blanken dokter" en behandelden hem met eerbied. Er werd een hut voor hem ingeruimd, waarin hij met zijn beide bedienden zijn intrek nam. In den morgen van den len Mei verwon derden zijn bedienden er zich over, dat zij de stem van den dokter niet hoorden. Zij gingen het vertrek binnen. Livingstone lag niet op zijn bed. Hij knielde er naast en scheen te bidden. Op zijn kist die tevens als tafel dien de, stond een kaars, die een spaarzaam licht in het vertrek verspreidde. Livingstone knielde naast zijn bed. Eenige minuten lang sloegen zij hem gade en daar zij geen ademhaling hoorden, trad een der twee bedienden op hem toe en raakte de wang van den vorscher aan. Het lichaam was reeds kcud Toen daarop de dorpelingen toesnelden, kraaiden de hanen overal in 't rond, de mor genzon zond haar eerste stralen. De groote vorscher, die bijna 20 jaar van zijn leven Afri ka in alle richtingen doorkruiste, had zijn le ven ten offer gebracht. Hij was in den ouder dom van 60 jaar in het oerwoud gestorven.... Door de werkende leden van den „Limburg- schen Kunstkring" wordt een tentoonstelling van schilderijen gehouden in den kunsthandel ,,'t Center" te 's-Gravenhage. Deelgenomen wordt o. a. door Henri Jonas, Pierre Kemp, Paul Kromjong, Hub. Levigne, Jacq Nijst, Henri Schoonbrood. De expositie is gistermiddag om 3 uur ge opend door den heer A. J. D. van Oosten en duurt tot 6 April. De bekende Duitsche componist Franz Schre ker is Woensdagavond na een langdurige ziek te aan de gevolgen van een beroerte overleden. Schreker werd op 23 Maart 1870 te Monaco geboren. Ingediend is een suppletoire begrooting van het departement van Koloniën voor 1934, ter toelichting waarvan minister Colijn het vol gende opmerkt: Het is den minister gebleken, dat sedert meer dan zestig jaar de kosten van verzending van alle telegrammen, brieven en gedrukte stukken, die door het departement van Koloniën aan de Indische Regeering worden verzonden, ten laste van de begrooting van Ned. Indië zijn betaald. De kosten der verzending van telegrammen en mailstukken van Indië naar Nederland worden uit den aard der zaak in Indië ten las te van de Indische begrooting gekweten, doch de verzending in omgekeerde richting werd eveneens door Indië bekostigd. Dat deze gedragslijn in hooge mate onbillijk is voor Ned. Indië behoeft geen betoog en die onbillijkheid springt nog temeer in het oog, nu sedert 16 Mei 1927 bij het departement van Ko loniën een Commissariaat voor Indische Zaken is ingesteld, dat belast is met de taakuitoefe ning van de Indische Regeering in Nederland Sedert genoemden datum wordt een aanzienlijk deel van de uitgaven ten behoeve van het de partement van Koloniën uit de Indische be grooting aan de Rijksmiddelen gerestitueerd. De op 16 Mei 1927 volledig in werking getre den Indische Staatsregeling voerde tot de con sequentie, dat de hier te lande voor het Indisch Bestuur verrichte werkzaamheden niet meer als voorheen ten laste van de Rijksbegrooting kon den worden genomen. Met de vordering van volledige restitutie dier uitgaven had dus on vermijdelijk gepaard moeten gaan een dadelijke beëindiging van de betaling door Indië van alle uitgaven, die naar haren aard ten laste van Nederland moeten komen. Bij de instelling van het Commissariaat voor Indische Zaken is de aandacht op deze aangelegenheid niet gevallen. Het is echter dui delijk, dat aan den gebleken misstand een einde moet worden gemaakt. De voorgestelde verhooging van artikel 3 van het Xlde Hoofdstuk der Rijksbegrooting met 32.000 strekt om de kosten der telegrammen en mails aan de Indische Regeering, voor zoo ver die voortvloeien uit de taak en de bevoegd heden van het Opperbestuur, van 1 Januari 1934 af ten laste van Nederland te brengen. De verzendingskosten der van het Commissariaat voor Indische Zaken uitgaande telegrammen en brieven zullen ten laste van de begrooting van Ned.-Indië moeten blijven. Naar wij vernemen is de eerste dameshockey- landenwedstrijd tusschen Nederland en Duitschland thans definitief vastgesteld op Zon dag 22 April as. te Hannover. Het Neder- landsch dameshockey-elftal heeft tot nu toe steeds tegen West-Duitschland gespeeld, waar bij de Nederlandsche dames twee wedstrijden wonnen en 1 verloren. De as. wedstrijd tegen het Duitsche elftal wordt gespeeld op het veld van de Deutsche Sportclub Hannover. De landenwedstrijd DuitschlandNederland tusschen de mannelijke hockey-elftallen is een week uitgesteld. Oorspronkelijk zou deze wor den gehouden op Zondag 15 April, doch de ont moeting is definitief vastgesteld op Zondag 22 April as. te Düsseldorf. In samenwerking met de A. B. Aerotransport geeft de K. L. M. een drukwerkje uit, waarin propaganda wordt gemaakt voor de wintersport in Scandinavië. Nu het wintersportseizoen in Zwitserland is afgeloopen is dit voor de liefhebbers een prach tige gelegenheid om in het schoone Noorden hun hart nog eens op te halen aan hun lie- velingssport. We hebben al eens meer aan die „wiskunde" gedaan, doch voor de „nieuwe strijdkrachten" willen we hier even de bedoeling der opgave herhalen: in elke aftrekking moeten van een gegeven woord (dus door de letters a, d, g, enz. aan geduid) een paar andere woordjes worden uit gelicht, zoodat er verschillende restantjes komen. Deze worden nu in de gewone volg orde samengevoegd tot één woord en dat a Godgeleerde b voorzetsel c plomp en zwaar Prijswinnaars zij n Th. ten Bensel, Felsrijckenstraat 10, Arnhem. W. F. Beusker, Zoetestraat 44 b rood, Haar lem. H. Boumans, Stud. Missiehuis „Sparrendaal", Vught (N.-Br.) J. v. d. Broek, Noordsingel 29, Bergen op Zoom. J. Buwalda, Enschotschestraat 177, Tilburg. V. M. Dorigo, Velperweg 3, Arnhem. W. Erbrink, Jan Steenstraat 18, Haarlem. J. H. de Goede, Schaepmanlaan 41, Zeist. J. J. G. Horck, Arendsboerweg 26, Almelo. Mej. Bep van Kallenburg, Spreeuwenpark 28 huis, Amsterdam (N.). Mej. H. Kaller, Pieter Saenredamstraat 22, Utrecht. P. Th. Kea, Adm. de Ruijterweg 247 I, Am sterdam (W.). C. A. Konings, Havendijk 17, 's Hertogen bosch. J. Koop, Ramplaan 21, Overveen. G. J. Koop, Vierakker (post Vorden). H. van Kouwen, Dahliastraat 33, Utrecht. C. van Loon, Rozenstraat 28, Arnhem. J. Rienstra, Marnixstraat 238, A'dam (C.). Mej. Netta Salden, Leliestraat 7, Roer mond. Mevr. Van Tol, Valkenburgerlaan 67, Heem stede. Mej. Agnes Unkraut, Vondelkerkstraat 12, Amsterdam (W.). Mej. Rie Vlak, Van Marumstraat 2, Utrecht. G. v. d. Werf, Chasséstraat 29 II, Amster dam. J. P. Weijers, Geraniumstraat 15 bis, Zuilen (Utrecht). J. van Wichen, Van Looisstraat 6, Paasch- berg, Arnhem. woord moet dan den naam opleveren van een hooggéplaatst politieman. Men letter er nog op, dat de „af te trekken" woordjes niet door eenige opeenvolgende letters behoeven gevormd te worden. d iemand, die gauw bang is: een durfniet e notennaam f bloei wijze g groote lengtemaat h lidwoord i een, die voedsel gebruikt k dikwijls, verscheidene malen 1— nauw, benepen m middageten n formulier voor geldverzending O—— brievenvervoer p deel van een wagen q oppotten, bezuinigen r sappige vrucht s schrijfgerei t iemand, die ons op een reis vergezelt u= deel van een fiets v bouwland Dus X Het deed ons genoegen, te mogen ervaren, Dat de puzzelaars zeer tevreden waren Met 'n kruiswoord-raadsel, zoo zei men „bevrijd Van allerlei buitenissigheid, Waarmee men al gauw je eens komt „vermaken", Als: vreemde woorden, geleerde zaken.... Dan blijft het geen prettige bezigheid". Dat is.... aan geen doovemans oor gezeid! Oplossingen tot Donderdag 12 urn* aan den heer G. M. A. Jansen, Ruijsdaelstraat 60, Utrecht. De bekende Amerikaansche zwemster, Leonore Knight, heeft te Boston twee wereldrecords, welke op naam stonden van Helen Madison, verbeterd. Het record op 440 yard vrije slag, op 3 Februari 1931 door Madison te Seattle gevestigd, met 'n tijd van 5 min. 31 sec., bracht Leonore Knight op 5 min. 30.6 sec., terwijl zij het record op de 500 yard vrije slag, op 16 Maart 1930 door Madison te Miami gevestigd met een tijd van 6 min. 16.4 «sec. bracht op 6 min. 15.2 sec. De bekende sportvereeniging „Mulo" te Hel mond organiseert op Zondag 29 April a.s. een wandeltocht door de omstreken van Helmond. Deelneming wordt opengesteld voor dames, heeren senioren en junioren. Behalve persoonlijke deelnemers en deel neemsters kunnen in groepverband meedoen, leden van wandelclubs, sport- en voetbalver- eenigingen. De dames en heeren moeten wat hun klee ding betreft voldoen aan de eischen, die door de geestelijke overheden gesteld zijn. Route voor dames: Helmond - Deume - Mil- heeze - Bakel -Helmond, ongeveer 30 K.M. met rust te Milheeze. Route voor heeren-senioren: Helmond - Wa rande - Kasteel Croy - Lieshout - Gerwen - Stiphoutsche Molen - Buismanven - Nuenen Geldrop - Mierlo - Eindhovensch Kanaal Sluis 8 - Zuid Willemsvaart -Helmond. Afstand ongeveer 40 K.M. Rust aan Stip- houtsche molen. Route voor heeren-junioren: Dit is dezelfde route als voor heeren-senioren tot Stiphout- schen molen en dan rechtdoor naar Helmond, ongeveer 20 K.M. De rust eveneens aan Stiphoutschen molen. Het parcours loopt voor dames geheel over macadamwegen; voor de heeren voor een ge deelte over bosch- en veldwegen. Programmaboekjes worden nader toegezon den en zijn op aanvraag te verkrijgen bij den heer A. Kop, Warandelaan 5 F, alsmede bij den heer Ad. Colen, Binderseind 32 te Helmond. De inschrijving kan plaats hebben tot en met Woensdag 25 April. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHniiiiiiiiiiiii ULVENHOUT, 20 Maart 1934 Menier, Kolessaal, zoo nat d'n buiten drupt in deuzen wazigen dag. De groene boschwegels zuigen oew klompen vast, as in moeras. Grijzen düster weegt zwaar op de weareld. Maar muljoenen drupkens spiegelen glaanzend en fel aan tak ken en raamdurpels, aan 't gebomte en aan gootlijsten, aan de pittige grasgewaskes en struikskes. aan de veren van vareuplaant en aan de wilde heesters, 't korte hout in de zat- gedronken bosschen. Die drupkes, spiegelend deur heel d'n buiten, 't zijn de petieterige, bolle stukskes dag, die ieveraans aan opgehaar.gen zijn, as blinkende kralen in d'n natten sche mer. Ik beloof oew, amico, dat daarbuiten wa ge beurt! iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii waarin 't nuuwe leven zwelt tot scheurens toe! Muljoenen knoppen staan te splijten onder deuze zwellende, deuze scheurende veurjaarskrachten. Uit elk knopke barst 'n wonder. In elk takske woelen honderden van deuze won- derkes. Eiken boom torst duuzenden en duu- zenaen van die wonders-volle takken. En onze bosschen, mee de tien, de twintig-muljoenen boomen, ze ontplooien éen geweldige verouu- wing van 't onbegrijpelijke scheppingswonder, van 't trillende, 't pèèrlende, 't onverwoestbare leven. In 't kostelijke leven, zoow wonderlijk gevat in elk speldgroote knopke, in 't blad- luiske, in de bosschen en.... in 't onnoozelste wicht, da kraaiend te trappen lee in z'n deken tjes van driftig, ontembaar levensgenot. Ja, daar is heel wa gaande, in dieën stillen buiten, waar 't jonge leven zwoegt onder God- delijken scheppingswil. D'n akker ligt zwaar, lijk melkvetten pap, onder d'n lagen hemel. Onder d'n lagen hemel, die mee 'nen natten franje d'èèrde raakt. Zwellensvol ligt d'n bronzig-geurenden akker grond te slurpen de bevruchtende vracht, die van d'n zwaren hemel zijgt in bolle nevels. Bros, van vlokkige geschiktheid veur de dracht, zoow built 't zachte gewas in d'n sap- pigen buiten. Nouw al groeien de kollesale kruinen in de eikenlanen dicht, zóów builen de takken, zóów dijen de knoppen, zoow bollen de trossige takken in d'r zatte verzadigdheid. En klef zwangeren de terpentijngeuren uit de diepe, de zwartdonkere mastenbosschen ons durpke binnen, waar die dikke geuren blijven kleven aan de nattigheid, die ievers zit. Daar hangt 'n zwaarte van geurigheid.... ollee, ge kunt 'm snijen! 'tls lekker, karjuu 't is zoow lekker nouw te baggeren mee waterdichte klompen in d'n zuigenden grond. Te stappen, mee 'n paar nat- zware broekspijpen deur die levende, die bol lende akkers, die te asemen liggen as 'n vis- schenlijf, van kop tot stèèrt, zoow meen ik te zeggen. 'tls zoow dugdzaam, nouw te gaan deur de veurjaarszwoele stilte, waarin alleen te heuren is de beweging van 't nat, 't sap, da van de toornen drupt in d'n kleddematten, slurpenden grond; 't kralig-witte nat, dat er zweet uit de oksels van 't overjaarsche loof; 't volle, drif tige water, dat er cirkelt deur de Mark, klot send teugen de vette modderkaanten, die dril len onder oewen stap. En t' avond, as d'n natten dag verzinken gaat, as 't licht verzakt in 't westen, 't nat ver zinkt in d' open èèrde; t' avond, as 'nen bollen waai geblazen komt van 't westen, woelend deur al 't zat gewas, da rekkend, tot krakens- toe gestouwd wordt deur d'n spulschen Zuid wester, dan flieren de lage lochten rafelend uiteen en plenst 'nen zuiveren maneglaans op plassen en op slooten. Dan schilvert 't mane licht wit op de zwarte MarkrimpeJs. Da's 'nen schoonen stond, amico! Onder 't gerausch van d'n hoogen wind, die doende is in d' hooge kruinen, in 'c zwart van d'n avond, die lijk assie om oew henen dwerit, te schouwen naar da manelicht, da naar de èèrde nevelt. Ge wit werendig nie, wa schon- der is: d'n vroegen mergen, die uit den Oost hoek huivert tot in 't kuiltje van oew maag; d'n vetten middag, die oew longen bezwangert mee d'n zwaren boschgeur, of d'n avond, die over oewen rug woelt mee z'nen bollen wind. D'n vroegen mergen, die van 't Oosten klèért tot in oew zielement; d'n smeuïgen middag, die trekt tot onder oew vei; d'n mane-n-avond, die oew pakt in oew hart' Ge wit nie wa schonder is, neeë! D'n zuive ren mergen, d'n ploddervetten middag of d'n rauschenden avond. D'n pèèrlmoeren uchtend, d'n watergrijzen middag, of d'n zulverschubbi- gen maanavond. Maar ten avond dan, as de lochten zijn ver waaid tot dunne wolkstrepen, as hier, as daar, as ieveraans 'nen sterre-diamant begint te pie ken in 't avondfluweel: 't maantje laanks de sterren klimt, tot glaanzender en witter pracht as hier, en daar en ieveraans nog 'nen en kelen waterpèèrl hangen bleef in 't gebomt, as de maanlichtschervels op de Mark daanzen gaan, de natte boomkruinen worren verzulverd en as 'n zuiveren rag aan d'n fluweelen hemel lijken te kleven, ollee as ons kerktorentje, daar in 't verlaten landschap bttooverd wordt tot 'nen plalineu spits, die aan d'n hemel reikt, dan dan heb ik afscheid genomen van den winter. Van dieën wonderschoonen winter, mee z'n witte nachten bekans, waarin da torentje d'n Kerstnacht uitlclepelde! Waarin 't ouwe jaar vergong tot minder nog dan poeier, tot 'n ge dachtenis maar in d' eeuwigheid. Waarin de öinterklaasmaan ik beschreef z' oew enkeld' uren had geschenen, waarin zooveul, toch zoow bezonder veul goeds besloten ligt 'kheb afscheid genomen van dieën winter, in deuzen eersten nacht, die 'n nuuw tij, de lente veur ons in z'n zwarte schaal droeg, 't veur- jaar da me mergen kosten rapen as 'n ge heimzinnig, prachtig gevuld paaschei! En as dan m'n oogen dwaalden naar d'n pikzwarten akker, daar laangs d'n boschkaant gelegen, naar die groote, zwarte vlak, waar 'k van 't jaar m'n koren op zal zetten, dan krieuwelde-n-er 'nen lach bij me omhoog en 'k zag effe die kollesale, zwarte vlak vcraan- deren in 'n golvende zee van korengoud. En as d'n builenden wind daar de zuiveren scher- vels op de Mark vergruzelde, dieën waai deur 't dooie riet glisterde, dan heurde-n-ik effe de muziek van 't windeke deur de strooidroge aren mee de buigende trossen. En lachend nog hè 'k weer getuurd naar t sterbeblomd fluweel daar boven ons torentje, waarop 't kriiske glom as goud, en 'kheb ge schouwd in 'nen hemel van schoone beloftes, zoow talrijk as de sterreblommen boven da vergouwden kruske! Weer bewoog 'nen killen waai over m'nen rug. Kiepenvel prikte om m'n beenen. Zwaar drukte de stilte ineens op m'n zielement en 'k heb gin secondeke meer gewocht en as 'nen muljonnair, die 't goud en, 't zuiver en alle pracht en rijkdom maar veur *t weggooien hee, draaide-n-ik m'n eigen mee "nen ruk naar al da stille schoons en 'k liep op 'n kiepedrafke naar Trui. Dof klotterden m'n klompen teugen den maanbsschenen keiweg, die verlaten van alle leven lag, in deuzen lesten winteravond. Lek ker werm voelden m'n broekzakken aan, veur m'n pèèrskouwe haanden. En as ik eindelijk in m'n huske kwam, dan kroelde de zochte, de poezige wermte van 't plattebüske om m'nen nek, over m'nen rug en 'k stapte in 'n wèrm bed, as 't ware. Trui doodop van d'ren schoonmaak schrok wakker. Ze zat te dutten bij 't platte büske, dat de zeever over d'r vestje liep." „Mergen veurjaar, Truike!" kwekte-n-ik. En as ze eindelijk klèèr wakker was, dan aantwoordde ze: „emmen z'oew da nuuws daarbuiten verteld?" „Ja, waarachtig ja, toeteloeris!" „Wie hedde gesproken?" „De sterren'" Toen keek ze me even beduusd aan. „Zijde gevallen, Dré? Op oew hoofd?" „Loopt „Wie?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 8