Naar het hart van Afrika
Ontdekkingstochten in het
zwarte werelddeel
Een „wiskunde"-vraagstuk
{a.-ê.cj
DE TRAGEDIE VAN HET
NJASSA-MEER
fcjkcj
ZONDAG 25 MAART 1934
De groote „blanke
dokter"
Een onbillijke regeling
Aftrekken en optellen
stel—L
Vijf en zeventig jaar geleden be
traden Livingstone en Roscher
als eersten de oevers
van het meer
Het is dit jaar vijf en zeventig
jaar geleden dat de beroemde
Afrika-reiziger David Livingstone
de oevers van het Njassa-meer be
reikte. Livingstone werd in 1813
te Blantyre bij Glasgow geboren en
ging in 1840 naar Kaapland. Hij
bereisde vanuit Beetsjoeanaland de
Kalahari tot het Ngami-meer en
onderzocht later den bovenloop van
de Zambesi. In 1855 ontdekte de
beroemde ontdekkingsreiziger de
Victoria-watervallen. In opdracht
van de Engelsche regeering ging hij
in 1858 weer naar Quilimane, ging
de Sjire op en bereikte in 1859
het NNjassa-meer. In 1873 stierf hij
tijdens onderzoekingen bij het
Bangweolo-meer. Zijn lijk werd in
de Westminster-Abbey bijgezet.
LIMBURGSCHE KUNSTKRING
Expositie in Den Haag
Franz Schreker *j"
Het gedenkteeken, dat door het Koninklijk
Engelsch Aardrijkskundig Genootschap te
Old Chitambo in Zuid-Afrika voor
Livingstone is opgericht
David Livingstone
Kosten van verzending van offi-
cieele stukken naar de Indi
sche Regeering
HOCKEY
DUITSCHLAND--NEDERLAND:
Op één dag tweemaal
Zweedsche wintersport
ONS PRIJSRAADSEL
11 oj All ija.! 41i o 1-e sa g jo k
ltünr4ll!k '\Xj> iifS
vo 1 o \z o ig t
Oplossing vorig raadsel
ZWEMMEN
TWEE WERELDRECORDS VAN
LEONORE KNIGHT
Op de 440 en de 500 yard
vrije slag
PAARDENSPORT
LINCOLNSHIRE-HANDICAP
„Play on" winnaar
Te Linclnshire is een handicap gehouden,
waaraan door 26 paarden werd deelgenomen.
Winnaar werd „Flay on", van den heer J-
Simons (jockey J. Dines), 2. „Obesity" (jockey
Hartigan), 3. „Quartz" (jockey W. Johnstone)
4. „Generous Gift" (jockey Gordon Richards).
R.K. SPORTVER. „MULO"
TE HELMOND
|iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiii3^BANTSCHE BRIEVEN
Maljoenen drapkes spiegelen glaanzend en fel j
Petieterige
stukskes dag
Heel de schepping zit barstensvol gezogen
Tan "t rinsige groei-sap, dat er perst deur iede-
rea vezel, deur iederen nerf, in eiken knop,
Daarbuiten
gebeurt wa! j
„En wa zeeën ze van mijn teugen jouw?"
„De sterrenfamilie!"
„Klap af!"
„Gin fatsoendelijke sterren horre!"
Sodepin, amico, wa was ze wakker! Ze had
'nen goeien tuk gemokt.
Kom, ik schei d'r af.
Veul groeten van 't Zeevervestje en as altü»
gin horke mindgr van oewen
toet a voe
DRB
In 1859 waren twee expedities op weg om een
groot meer in de binnenlanden van Afrika te
ontdekken. Een daarvan is de Duitsche on
derzoeker A Roscher, de andere de Engelsch-
man Livingstone. De Engelsche expeditie, arri
veerde een paar dagen vroeger dan de Duitsche
aan den oever van het Njassa-meer. Dr. Ro
scher vond een ongelukkig einde, hij werd aan
den oever van het Njassa-meer vermoord. Zijn
aanteekeningen gingen verloren.
Voor honderd en meer jaren was het binnen
land slechts een groote witte vlek. De Portugee-
sen, die zich in Zuid-Afrika gevestigd hadden,
voeren slechts de rivieren op, om goud of ivoor
te zoeken. Het binnenland van het land interes
seerde hen niet, daar aan him rooftochten veel
te groote moeilijkheden in den weg gelegd wer
den.
Livingstone zou de eerste zijn, die de witte
vlek op de landkaart met bont leven vervulde.
Hij onderzocht het heele land en bracht wouden,
rivieren, gebergten en meren op kaart. In 1849
ving hij zijn eerste reis aan, in 1851 de tweede,
die hem dwars door Zuid-Afrika tot aan de
Oostkust voerde, in 1858 maakte hij zich gereed
voor zijn derde reis, haast tegelijk met den
Duitschen vorscher A. Roscher, die, van het
Noorden komend, door het Rufidjegebied drong,
om het groote langverbeide meer te vinden.
Roscher was met het donkere werelddeel niet
zoo goed vertrouwd als de bereisde Livingsto
ne. Hij had met groote moeilijkheden te kam
pen, daar land en menschen hem vreemd wa
ren en hij niet over t noodige geld beschikte
om groote expedities op de been te brengen.
Het was een vreeselijke marsch, die hem door
het laagland voerde. Gewoonlijk heerschte over
dag een zwoele hitte, die door geen windje ge
temperd werd, op de vlakte, 's Nachts wachtte
men tevergeefs op afkoeling. Van tijd tot tijd
veroorzaakte de enorme hitte geweldige wervel
stormen, zoodat ieder verder doordringen vol
maakt onmogelijk was. Was het weer rustig ge
worden, dan was de lucht met massa's muskie
ten gevuld. Ziekte en koorts heerschten. de
malaria zwaaide haar 'dreigenden geesel.
Een gedeelte der expeditie van Roscher was
reeds uitgevallen. Negers waren gedeserteerd, in
den nacht weggeslopen, om niet verder in deze
hel te hoeven doordringen, waarin de blanke
man zich absoluut begeven wilde. In den nacht
weerklonk het gehuil der luipaarden, het af
schuwelijk gelach der hyena's, het geblaf der
Jakhalzen, en het gebrul der leeuwen. Was het
nachtelijk vuur tegen den morgen gedoofd, dan
drongen de dieren door tot aan het kamp der
Het standbeeld van David Livingstone, ont
worpen door den Engelschen beeldhouwer
W. Reid
expeditie. Met geweren moest men zich tegen
hun aanvallen beschermen, want zij waren hon
gerig en roken de overblijfselen der maaltijden.
Aldoor verder ging de marsch. Dragers, die
men uit de armzalige nederzettingen der in
boorlingen in dienst genomen had, deserteerden
opnieuw. Sommigen vonden het een schande
lasten te moeten dragen als een slaaf, anderen
klaagden over pijn in de voeten. Het waren
echter altijd gefingeerde pijnen, want zij had
den geen lust om verder te gaan. Zij kwamen
met alle mogelijke uitvluchten: de eene zei
plotseling, dat hij behoefte had, zijn ouden va
der en moeder weer te zien, een andere wilde
zijn vrouw bezoeken, die in de nabijheid ver
toefde, velen lieten hun bagage in den steek en
gingen er van door.
Roscher zelf was ziekelijk en sleepte zich
slechts met moeite voort. Was de dagmarsch ten
einde, dan viel hij uitgeput ter aarde, de krach
ten dreigden hem te begeven, maar hij hield
dapper vol. Hij hield vol, tot hij van de inboor
lingen wier nederzettingen thans veelvuldiger
voorkwamen, vernam, dat het groote water in
de nabijheid was. Zoo zou deze reis toch met
succes bekroond worden.... het zou hem toch
beschoren zijn, dit meer te vinden, dat het
Zuidelijk einde van het „Oost-Afrikaansche
graf" vormde. En toen kwam de dag, waarop
hij het water van het meer voor den eersten
keer voor zich zag. Nijl-ganzen, reigers, peli
kanen, ooievaars traden in voortdurend groote-
re scharen op en eindelijk stond hij zelf aan
den Oostelijken oever van het meer. dat zoo
helder was als zeldzaam kristal.
Men kon groote visschen op tamelijke diepte
zien zwemmen, en wanneer de avond daalde,
schitterde het water diepblauw als een licht,
dat door een kristallen koepel zijn stralen werpt.
De Duitsche vorscher trok langs den oever van
het meer aan den rand van het gebergte van
het Zuiden verder. Daar hoorde hij voor het
eerst, dat de andere „blanke dokter" met veel
menschen reeds hier geweest was. Zij nadden
zich lang opgehouden en waren dan verder ge
trokken.
Toen wist Roscher, dat zijn werk tevergeefs
geweest was. Livingstone had het doel vóór
hem bereikt, dank zij zijn grootere ervaring,
zijn betere uitrusting. Livingstone was wel niet
genoodzaakt geweest zooals hij, om dagenlang
op een plaats te blijven liggen, wegens gebrek
aan dragers voor de noodzakelijke levensmidde
len. Roscher wist, dat hij nu hier moest blij
ven, in de nabijheid van het meer, om nieuwe
krachten te winnen en nieuwe dragers aan te
werven. Hij besloot dus hier dsn tijd te benut
ten, om zijn onderzoekingsarbeid vcor zoover
die betrekking had op de nauwkeurige kennis
van het Njassa-meer, verder voort te zetten.
Hij liet zich een keet bouwen, stuurde zijn dra
gers weg en bleef met twee van zijn trouwe
bedienden achter. Dat was het laatste bericht,
dat men over Roscher's expeditie vernam.
Roscher bleef verdwenen, men heeft van
hem of van zijn mannen niets meer gehoord,
geen aanteekening, geen dagboek is van hem
meer gevonden. Men veronderstelt, dat hij ge
storven is, en dat zijn lijk door de bedienden,
nadat zij hem uitgeplunderd hadden, in het
Njassa-meer geworpen werd. Nauwkeurige be
richten daarover zijn niet aanwezig. Latere
reizigers beweren gehoord te hebben, dat hij
door wilde stammen vermoord werd.
Een paar jaar later, bij een volgende expe
ditie, die hij ondernam, om het zwarte we
relddeel te ontsluiten zouden ook de dagen
van Livingstone geteld zijn.
Onvermoeid had hij het nooit betreden land
doorwoeld, nieuwe handelswegen ontdekt en
verloor intusschen zijn eigenlijke missie, de bood
schap des heils van het Christendom te bren
gen en den strijd tegen de slavenhandelaars uit
dien tijd te voeren, nimmer uit het oog. Hij trok
van stamhoofd tot stamhoofd, schilderde de
gevolgen van den slavenhandel en meldt in
zijn dagboek over de ziekte van het gebroken
hart: Vrije menschen, uit den stam der Man-
juema, die men tot slaven maakt, sterven on
middellijk.
Acht menschen, die men gevangen en in
boeien geslagen had, stierven binnen drie dagen,
zij klaagden over pijn aan het hart, legden de
hand op de juiste plaats en kermden."
Livingstone zag een jongen van ongeveer 12
jaar op deze manier sterven. De jongen zei dat
hem verder niets scheelde, alleen het hart deed
hem pijn. Livingstone hield het op grond van
zijn ervaringen voor een feit, dat deze ziekte
slechts vrije menschen overvalt.
Alleen door verraad konden de slaven ge
wonnen worden. De Arabieren beloofden den
dorpsbewoners geschenken, om gidsen naar een
afgelegen plaats te krijgen. Zoodra de gids bui
ten het gezicht van het dorp was, werd hij
geboeid en gevankelijk meegesleurd.
De Amerikaansche bladen meldden kort
daarop den dood van Livingstone. De kranten
koning Gordon Bennett en de reporter H. M.
Stanley zagen in dit bericht een prachtig middel
om sensatie te wekken onder 't Engelsche volk.
Stanley ging naar Afrika, ging van hoofdman
tot hoofdman om inlichtingen tot hij Living
stone vond.
Hij interviewde hem en keerde terug, om z'n
blad een sensatieprimeur te verschaffen.
Livingstone reisde intusschen verder, maar
keerde niet meer naar het vaderland terug.
In 1873 was hij zoo uitgeput van inspan
ning en ziekte, dat hij in een der dorpen een
II11IIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIB
H llll llll lllllllllllllll IIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII llll lllllllilllltlllil HUI
paar dagen rust moest nemen. Zij kenden hem
daar allen, den grooten „blanken dokter" en
behandelden hem met eerbied. Er werd een
hut voor hem ingeruimd, waarin hij met zijn
beide bedienden zijn intrek nam.
In den morgen van den len Mei verwon
derden zijn bedienden er zich over, dat zij de
stem van den dokter niet hoorden. Zij gingen
het vertrek binnen. Livingstone lag niet op
zijn bed. Hij knielde er naast en scheen te
bidden. Op zijn kist die tevens als tafel dien
de, stond een kaars, die een spaarzaam licht
in het vertrek verspreidde. Livingstone knielde
naast zijn bed. Eenige minuten lang sloegen zij
hem gade en daar zij geen ademhaling hoorden,
trad een der twee bedienden op hem toe en
raakte de wang van den vorscher aan. Het
lichaam was reeds kcud
Toen daarop de dorpelingen toesnelden,
kraaiden de hanen overal in 't rond, de mor
genzon zond haar eerste stralen. De groote
vorscher, die bijna 20 jaar van zijn leven Afri
ka in alle richtingen doorkruiste, had zijn le
ven ten offer gebracht. Hij was in den ouder
dom van 60 jaar in het oerwoud gestorven....
Door de werkende leden van den „Limburg-
schen Kunstkring" wordt een tentoonstelling
van schilderijen gehouden in den kunsthandel
,,'t Center" te 's-Gravenhage. Deelgenomen
wordt o. a. door Henri Jonas, Pierre Kemp, Paul
Kromjong, Hub. Levigne, Jacq Nijst, Henri
Schoonbrood.
De expositie is gistermiddag om 3 uur ge
opend door den heer A. J. D. van Oosten en
duurt tot 6 April.
De bekende Duitsche componist Franz Schre
ker is Woensdagavond na een langdurige ziek
te aan de gevolgen van een beroerte overleden.
Schreker werd op 23 Maart 1870 te Monaco
geboren.
Ingediend is een suppletoire begrooting van
het departement van Koloniën voor 1934, ter
toelichting waarvan minister Colijn het vol
gende opmerkt:
Het is den minister gebleken, dat sedert meer
dan zestig jaar de kosten van verzending van
alle telegrammen, brieven en gedrukte stukken,
die door het departement van Koloniën aan de
Indische Regeering worden verzonden, ten laste
van de begrooting van Ned. Indië zijn betaald.
De kosten der verzending van telegrammen
en mailstukken van Indië naar Nederland
worden uit den aard der zaak in Indië ten las
te van de Indische begrooting gekweten, doch
de verzending in omgekeerde richting werd
eveneens door Indië bekostigd.
Dat deze gedragslijn in hooge mate onbillijk
is voor Ned. Indië behoeft geen betoog en die
onbillijkheid springt nog temeer in het oog, nu
sedert 16 Mei 1927 bij het departement van Ko
loniën een Commissariaat voor Indische Zaken
is ingesteld, dat belast is met de taakuitoefe
ning van de Indische Regeering in Nederland
Sedert genoemden datum wordt een aanzienlijk
deel van de uitgaven ten behoeve van het de
partement van Koloniën uit de Indische be
grooting aan de Rijksmiddelen gerestitueerd.
De op 16 Mei 1927 volledig in werking getre
den Indische Staatsregeling voerde tot de con
sequentie, dat de hier te lande voor het Indisch
Bestuur verrichte werkzaamheden niet meer als
voorheen ten laste van de Rijksbegrooting kon
den worden genomen. Met de vordering van
volledige restitutie dier uitgaven had dus on
vermijdelijk gepaard moeten gaan een dadelijke
beëindiging van de betaling door Indië van alle
uitgaven, die naar haren aard ten laste van
Nederland moeten komen.
Bij de instelling van het Commissariaat
voor Indische Zaken is de aandacht op deze
aangelegenheid niet gevallen. Het is echter dui
delijk, dat aan den gebleken misstand een einde
moet worden gemaakt.
De voorgestelde verhooging van artikel 3 van
het Xlde Hoofdstuk der Rijksbegrooting met
32.000 strekt om de kosten der telegrammen
en mails aan de Indische Regeering, voor zoo
ver die voortvloeien uit de taak en de bevoegd
heden van het Opperbestuur, van 1 Januari
1934 af ten laste van Nederland te brengen. De
verzendingskosten der van het Commissariaat
voor Indische Zaken uitgaande telegrammen en
brieven zullen ten laste van de begrooting van
Ned.-Indië moeten blijven.
Naar wij vernemen is de eerste dameshockey-
landenwedstrijd tusschen Nederland en
Duitschland thans definitief vastgesteld op Zon
dag 22 April as. te Hannover. Het Neder-
landsch dameshockey-elftal heeft tot nu toe
steeds tegen West-Duitschland gespeeld, waar
bij de Nederlandsche dames twee wedstrijden
wonnen en 1 verloren. De as. wedstrijd tegen
het Duitsche elftal wordt gespeeld op het veld
van de Deutsche Sportclub Hannover.
De landenwedstrijd DuitschlandNederland
tusschen de mannelijke hockey-elftallen is een
week uitgesteld. Oorspronkelijk zou deze wor
den gehouden op Zondag 15 April, doch de ont
moeting is definitief vastgesteld op Zondag 22
April as. te Düsseldorf.
In samenwerking met de A. B. Aerotransport
geeft de K. L. M. een drukwerkje uit, waarin
propaganda wordt gemaakt voor de wintersport
in Scandinavië.
Nu het wintersportseizoen in Zwitserland is
afgeloopen is dit voor de liefhebbers een prach
tige gelegenheid om in het schoone Noorden
hun hart nog eens op te halen aan hun lie-
velingssport.
We hebben al eens meer aan die „wiskunde"
gedaan, doch voor de „nieuwe strijdkrachten"
willen we hier even de bedoeling der opgave
herhalen:
in elke aftrekking moeten van een gegeven
woord (dus door de letters a, d, g, enz. aan
geduid) een paar andere woordjes worden uit
gelicht, zoodat er verschillende restantjes
komen. Deze worden nu in de gewone volg
orde samengevoegd tot één woord en dat
a Godgeleerde
b voorzetsel c plomp en zwaar
Prijswinnaars zij n
Th. ten Bensel, Felsrijckenstraat 10, Arnhem.
W. F. Beusker, Zoetestraat 44 b rood, Haar
lem.
H. Boumans, Stud. Missiehuis „Sparrendaal",
Vught (N.-Br.)
J. v. d. Broek, Noordsingel 29, Bergen op
Zoom.
J. Buwalda, Enschotschestraat 177, Tilburg.
V. M. Dorigo, Velperweg 3, Arnhem.
W. Erbrink, Jan Steenstraat 18, Haarlem.
J. H. de Goede, Schaepmanlaan 41, Zeist.
J. J. G. Horck, Arendsboerweg 26, Almelo.
Mej. Bep van Kallenburg, Spreeuwenpark 28
huis, Amsterdam (N.).
Mej. H. Kaller, Pieter Saenredamstraat 22,
Utrecht.
P. Th. Kea, Adm. de Ruijterweg 247 I, Am
sterdam (W.).
C. A. Konings, Havendijk 17, 's Hertogen
bosch.
J. Koop, Ramplaan 21, Overveen.
G. J. Koop, Vierakker (post Vorden).
H. van Kouwen, Dahliastraat 33, Utrecht.
C. van Loon, Rozenstraat 28, Arnhem.
J. Rienstra, Marnixstraat 238, A'dam (C.).
Mej. Netta Salden, Leliestraat 7, Roer
mond.
Mevr. Van Tol, Valkenburgerlaan 67, Heem
stede.
Mej. Agnes Unkraut, Vondelkerkstraat 12,
Amsterdam (W.).
Mej. Rie Vlak, Van Marumstraat 2, Utrecht.
G. v. d. Werf, Chasséstraat 29 II, Amster
dam.
J. P. Weijers, Geraniumstraat 15 bis, Zuilen
(Utrecht).
J. van Wichen, Van Looisstraat 6, Paasch-
berg, Arnhem.
woord moet dan den naam opleveren van een
hooggéplaatst politieman. Men letter er nog
op, dat de „af te trekken" woordjes niet door
eenige opeenvolgende letters behoeven gevormd
te worden.
d iemand, die gauw bang is: een durfniet
e notennaam f bloei wijze
g groote lengtemaat
h lidwoord i een, die voedsel gebruikt
k dikwijls, verscheidene malen
1— nauw, benepen m middageten
n formulier voor geldverzending
O—— brievenvervoer p deel van een wagen
q oppotten, bezuinigen
r sappige vrucht s schrijfgerei
t iemand, die ons op een reis vergezelt
u= deel van een fiets v bouwland
Dus X
Het deed ons genoegen, te mogen ervaren,
Dat de puzzelaars zeer tevreden waren
Met 'n kruiswoord-raadsel, zoo zei men
„bevrijd
Van allerlei buitenissigheid,
Waarmee men al gauw je eens komt
„vermaken",
Als: vreemde woorden, geleerde zaken....
Dan blijft het geen prettige bezigheid".
Dat is.... aan geen doovemans oor gezeid!
Oplossingen tot Donderdag 12 urn* aan den
heer G. M. A. Jansen, Ruijsdaelstraat 60,
Utrecht.
De bekende Amerikaansche zwemster, Leonore
Knight, heeft te Boston twee wereldrecords,
welke op naam stonden van Helen Madison,
verbeterd. Het record op 440 yard vrije slag,
op 3 Februari 1931 door Madison te Seattle
gevestigd, met 'n tijd van 5 min. 31 sec., bracht
Leonore Knight op 5 min. 30.6 sec., terwijl zij
het record op de 500 yard vrije slag, op 16
Maart 1930 door Madison te Miami gevestigd
met een tijd van 6 min. 16.4 «sec. bracht op
6 min. 15.2 sec.
De bekende sportvereeniging „Mulo" te Hel
mond organiseert op Zondag 29 April a.s. een
wandeltocht door de omstreken van Helmond.
Deelneming wordt opengesteld voor dames,
heeren senioren en junioren.
Behalve persoonlijke deelnemers en deel
neemsters kunnen in groepverband meedoen,
leden van wandelclubs, sport- en voetbalver-
eenigingen.
De dames en heeren moeten wat hun klee
ding betreft voldoen aan de eischen, die door
de geestelijke overheden gesteld zijn.
Route voor dames: Helmond - Deume - Mil-
heeze - Bakel -Helmond, ongeveer 30 K.M. met
rust te Milheeze.
Route voor heeren-senioren: Helmond - Wa
rande - Kasteel Croy - Lieshout - Gerwen -
Stiphoutsche Molen - Buismanven - Nuenen
Geldrop - Mierlo - Eindhovensch Kanaal
Sluis 8 - Zuid Willemsvaart -Helmond.
Afstand ongeveer 40 K.M. Rust aan Stip-
houtsche molen.
Route voor heeren-junioren: Dit is dezelfde
route als voor heeren-senioren tot Stiphout-
schen molen en dan rechtdoor naar Helmond,
ongeveer 20 K.M.
De rust eveneens aan Stiphoutschen molen.
Het parcours loopt voor dames geheel over
macadamwegen; voor de heeren voor een ge
deelte over bosch- en veldwegen.
Programmaboekjes worden nader toegezon
den en zijn op aanvraag te verkrijgen bij den
heer A. Kop, Warandelaan 5 F, alsmede bij den
heer Ad. Colen, Binderseind 32 te Helmond.
De inschrijving kan plaats hebben tot en met
Woensdag 25 April.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHniiiiiiiiiiiii
ULVENHOUT, 20 Maart 1934
Menier,
Kolessaal, zoo nat d'n buiten
drupt in deuzen wazigen dag.
De groene boschwegels zuigen
oew klompen vast, as in moeras. Grijzen düster
weegt zwaar op de weareld. Maar muljoenen
drupkens spiegelen glaanzend en fel aan tak
ken en raamdurpels, aan 't gebomte en aan
gootlijsten, aan de pittige grasgewaskes en
struikskes. aan de veren van vareuplaant en
aan de wilde heesters, 't korte hout in de zat-
gedronken bosschen. Die drupkes, spiegelend
deur heel d'n buiten, 't zijn de petieterige, bolle
stukskes dag, die ieveraans aan opgehaar.gen
zijn, as blinkende kralen in d'n natten sche
mer.
Ik beloof oew, amico, dat daarbuiten wa ge
beurt!
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
waarin 't nuuwe leven zwelt tot
scheurens toe!
Muljoenen knoppen staan
te splijten onder deuze
zwellende, deuze scheurende
veurjaarskrachten. Uit elk
knopke barst 'n wonder.
In elk takske woelen honderden van deuze won-
derkes. Eiken boom torst duuzenden en duu-
zenaen van die wonders-volle takken. En onze
bosschen, mee de tien, de twintig-muljoenen
boomen, ze ontplooien éen geweldige verouu-
wing van 't onbegrijpelijke scheppingswonder,
van 't trillende, 't pèèrlende, 't onverwoestbare
leven. In 't kostelijke leven, zoow wonderlijk
gevat in elk speldgroote knopke, in 't blad-
luiske, in de bosschen en.... in 't onnoozelste
wicht, da kraaiend te trappen lee in z'n deken
tjes van driftig, ontembaar levensgenot.
Ja, daar is heel wa gaande, in dieën stillen
buiten, waar 't jonge leven zwoegt onder God-
delijken scheppingswil.
D'n akker ligt zwaar, lijk melkvetten pap,
onder d'n lagen hemel. Onder d'n lagen hemel,
die mee 'nen natten franje d'èèrde raakt.
Zwellensvol ligt d'n bronzig-geurenden akker
grond te slurpen de bevruchtende vracht, die
van d'n zwaren hemel zijgt in bolle nevels.
Bros, van vlokkige geschiktheid veur de
dracht, zoow built 't zachte gewas in d'n sap-
pigen buiten.
Nouw al groeien de kollesale kruinen in de
eikenlanen dicht, zóów builen de takken, zóów
dijen de knoppen, zoow bollen de trossige takken
in d'r zatte verzadigdheid.
En klef zwangeren de terpentijngeuren uit
de diepe, de zwartdonkere mastenbosschen ons
durpke binnen, waar die dikke geuren blijven
kleven aan de nattigheid, die ievers zit.
Daar hangt 'n zwaarte van geurigheid....
ollee, ge kunt 'm snijen!
'tls lekker, karjuu 't is zoow lekker nouw
te baggeren mee waterdichte klompen in d'n
zuigenden grond. Te stappen, mee 'n paar nat-
zware broekspijpen deur die levende, die bol
lende akkers, die te asemen liggen as 'n vis-
schenlijf, van kop tot stèèrt, zoow meen ik te
zeggen.
'tls zoow dugdzaam, nouw te gaan deur de
veurjaarszwoele stilte, waarin alleen te heuren
is de beweging van 't nat, 't sap, da van de
toornen drupt in d'n kleddematten, slurpenden
grond; 't kralig-witte nat, dat er zweet uit de
oksels van 't overjaarsche loof; 't volle, drif
tige water, dat er cirkelt deur de Mark, klot
send teugen de vette modderkaanten, die dril
len onder oewen stap.
En t' avond, as d'n natten dag verzinken
gaat, as 't licht verzakt in 't westen, 't nat ver
zinkt in d' open èèrde; t' avond, as 'nen bollen
waai geblazen komt van 't westen, woelend
deur al 't zat gewas, da rekkend, tot krakens-
toe gestouwd wordt deur d'n spulschen Zuid
wester, dan flieren de lage lochten rafelend
uiteen en plenst 'nen zuiveren maneglaans op
plassen en op slooten. Dan schilvert 't mane
licht wit op de zwarte MarkrimpeJs.
Da's 'nen schoonen stond, amico!
Onder 't gerausch van d'n hoogen wind, die
doende is in d' hooge kruinen, in 'c zwart van
d'n avond, die lijk assie om oew henen dwerit,
te schouwen naar da manelicht, da naar de
èèrde nevelt. Ge wit werendig nie, wa schon-
der is: d'n vroegen mergen, die uit den Oost
hoek huivert tot in 't kuiltje van oew
maag; d'n vetten middag, die oew longen
bezwangert mee d'n zwaren boschgeur, of d'n
avond, die over oewen rug woelt mee z'nen
bollen wind. D'n vroegen mergen, die van 't
Oosten klèért tot in oew zielement; d'n
smeuïgen middag, die trekt tot onder oew vei;
d'n mane-n-avond, die oew pakt in oew hart'
Ge wit nie wa schonder is, neeë! D'n zuive
ren mergen, d'n ploddervetten middag of d'n
rauschenden avond. D'n pèèrlmoeren uchtend,
d'n watergrijzen middag, of d'n zulverschubbi-
gen maanavond.
Maar ten avond dan, as de lochten zijn ver
waaid tot dunne wolkstrepen, as hier, as daar,
as ieveraans 'nen sterre-diamant begint te pie
ken in 't avondfluweel: 't maantje laanks de
sterren klimt, tot glaanzender en witter pracht
as hier, en daar en ieveraans nog 'nen en
kelen waterpèèrl hangen bleef in 't gebomt, as
de maanlichtschervels op de Mark daanzen
gaan, de natte boomkruinen worren verzulverd
en as 'n zuiveren rag aan d'n fluweelen hemel
lijken te kleven, ollee as ons kerktorentje,
daar in 't verlaten landschap bttooverd wordt
tot 'nen plalineu spits, die aan d'n hemel reikt,
dan dan heb ik afscheid genomen van den
winter.
Van dieën wonderschoonen winter, mee z'n
witte nachten bekans, waarin da torentje d'n
Kerstnacht uitlclepelde! Waarin 't ouwe jaar
vergong tot minder nog dan poeier, tot 'n ge
dachtenis maar in d' eeuwigheid. Waarin de
öinterklaasmaan ik beschreef z' oew
enkeld' uren had geschenen, waarin zooveul,
toch zoow bezonder veul goeds besloten ligt
'kheb afscheid genomen van dieën winter, in
deuzen eersten nacht, die 'n nuuw tij, de lente
veur ons in z'n zwarte schaal droeg, 't veur-
jaar da me mergen kosten rapen as 'n ge
heimzinnig, prachtig gevuld paaschei!
En as dan m'n oogen dwaalden naar d'n
pikzwarten akker, daar laangs d'n boschkaant
gelegen, naar die groote, zwarte vlak, waar 'k
van 't jaar m'n koren op zal zetten, dan
krieuwelde-n-er 'nen lach bij me omhoog en
'k zag effe die kollesale, zwarte vlak vcraan-
deren in 'n golvende zee van korengoud. En
as d'n builenden wind daar de zuiveren scher-
vels op de Mark vergruzelde, dieën waai deur
't dooie riet glisterde, dan heurde-n-ik effe de
muziek van 't windeke deur de strooidroge aren
mee de buigende trossen.
En lachend nog hè 'k weer getuurd naar t
sterbeblomd fluweel daar boven ons torentje,
waarop 't kriiske glom as goud, en 'kheb ge
schouwd in 'nen hemel van schoone beloftes,
zoow talrijk as de sterreblommen boven da
vergouwden kruske!
Weer bewoog 'nen killen waai over m'nen
rug. Kiepenvel prikte om m'n beenen. Zwaar
drukte de stilte ineens op m'n zielement en
'k heb gin secondeke meer gewocht en as 'nen
muljonnair, die 't goud en, 't zuiver en alle
pracht en rijkdom maar veur *t weggooien hee,
draaide-n-ik m'n eigen mee "nen ruk naar al
da stille schoons en 'k liep op 'n kiepedrafke
naar Trui.
Dof klotterden m'n klompen teugen den
maanbsschenen keiweg, die verlaten van alle
leven lag, in deuzen lesten winteravond. Lek
ker werm voelden m'n broekzakken aan, veur
m'n pèèrskouwe haanden. En as ik eindelijk
in m'n huske kwam, dan kroelde de zochte, de
poezige wermte van 't plattebüske om m'nen
nek, over m'nen rug en 'k stapte in 'n wèrm
bed, as 't ware.
Trui doodop van d'ren schoonmaak
schrok wakker. Ze zat te dutten bij 't platte
büske, dat de zeever over d'r vestje liep."
„Mergen veurjaar, Truike!" kwekte-n-ik.
En as ze eindelijk klèèr wakker was, dan
aantwoordde ze: „emmen z'oew da nuuws
daarbuiten verteld?"
„Ja, waarachtig ja, toeteloeris!"
„Wie hedde gesproken?"
„De sterren'"
Toen keek ze me even beduusd aan.
„Zijde gevallen, Dré? Op oew hoofd?"
„Loopt
„Wie?"