Paaschgebruiken in ons land
Grappen en werkelijkheid
OP DEN EERSTEN APRIL
WOENSDAG 28 MAART 1934
Van Paascheieren en andere
feestelijkheden
Eierenspel en eierdans
Eierenspel
Eierdans
Eieren zoeken
Klepperjongen met zijn houten
klepel
Iets over palmtakken
De werkelijkheid was soms fantas
tischer dan de April-grap
Veel originaliteit
Een mop die geen mop was
Nog een
De krant
Het eieren tikken!
Hoe 't aangelegd en ontstoken
wordt
Voorspellende Aprilgrap
BIJ T PAASCHVUUR
Bloeiende crocussen in het bosch
Het Judas verbranden
Lentebeeld
„Eén ei is geen ei,
twee eieren is een ei,
drie eieren is een kruis,
vier eieren is een huis,
vijf eieren is een paaschhuis.'
Nog steeds is het in Nederland een algemeene
gewoonte met Paschen eieren bij den maaltijd
te gebruiken, ieder mag dan zooveel eieren eten
als hij verkiest; sommigen beroemen er zich
zelfs op, het tot 15 a 20 stuks te kunnen bren
gen.
Het interessante boek van H. C. A. Grolman
„Nederlandsche Volksgebruiken", uitgegeven
door W. J. Thieme Cie. te Zutphen, waaraan
We dit ontleenen, vertelt hier nog van:
De diepe zin, dien men aan het ei geeft, komt
vooral uit in de figuren, die men op Paasch
eieren ziet afgebeeld. Door die afbeelding tracht
men te verkrijgen, wat men met die voorstel
ling aangeeft.
Het spelen met eieren buitenshuis op Paschen
is wellicht een uitvloeisel van de gewoonte in
het voorjaar eieren te eten op den akker.
Gewoonlijk heeft men hiervoor een Depaalde
plaats buiten het dorp, waar de dorpsjeugd op
den tweeden Paaschdag samenkomt en zich
vermaakt met het tikken, rollen of werpen van
eieren.
Te Wageningen, Nunspeet, Lochem en Sleen
(Drente) hebben deze eierspelen plaats op den
Paaschberg, te Ootmarsum op den Paaschkamp,
te Nes (Ameland) op de Paaschduin, te Hollum
(Ameland) op de Eislaandersduin, te Groenloo
op de Paaschweide, te Deventer op den Worp.
De eieren zijn hard gekookt en dikwijls ge
kleurd, de kleuren worden willekeurig geko
zen, meest bruin, geel of rood.
In enkele streken, zooals Enschede, gebruikte
men vroeger bij voorkeur de liturgische kleuren,
paars, zwart en wit, de kleur van het kasuifel
van den priester op Palm-Zondag, Goeden Vrij
dag en Paasch-Zaterdag.
Men verliest bij het spel zijn ei als zoowel de
zijden als het „spitseind" of het „stompeind"
gekneusd zijn.
Is een deel van het ei, bijv. het stompeind,
nog intact, dan roept de eigenaar luid .stomp
eind", in de hoop, dat een ander in netzelfde
geval verkeert, dan begint het tikken weer op
nieuw en is de zaak spoedig beslist.
Gewoonlijk wordt het gebroken ei dadelijk
door den winnaar opgegeten.
Het rijmpje, dat het Paaschei als iets bijzon
ders aanduidt en met allerlei variaties bij dit
spel gezongen wordt, is het bekende:
„Een ei is geen ei,
Twee ei is een half ei,
Drie ei is een paaschei."
In Amsterdam zong men vroeger:
„Ei, kopperei en de kop (kip) zal leggen,
Als ze leit, zal ik het je zeggen.
Groen ei!
Blauw ei!
Al de kippetjes leggen een ei."
In de 17de eeuw kende men meer van deze
spelen o.a. den eierdans. In een kring, met krijt
op den grond getrokken, werd een hoopje eieren
gelegd. Met ongeschoeide voeten, de handen in
de zijden, moest men trachten al hinkende de
eieren één voor één uit den kring te krijgen.
Een eigenaardig spel was het eierengaren op
Walcheren. Men legde vijf en twintig eieren op
twaalf voet afstand van elkaar op den weg. Aan
het begin stond een mandje, waarin de eier-
gaarder de eieren één voor één moest leggen.
Terwijl hjj hiermee bezig was, moest zijn me
dedinger een briefje bij een herberg halen of
de handen op den rug gebonden, een appel, die
in een tobbe met water dreef, trachten op te
happen. Wie het eerst klaar was, won de eieren.
Een geliefd spelletje voor de kinderen is het
eieren zoeken. De klokken, die op Stillen Zater
dag (Paaschzaterdag) voor het Gloria zijn te
ruggekeerd, hebben ze uit Rome meegebracht
of de Paaschhaas heeft de eieren 's nachts ge
legd.
Dikwijls gaan de kinderen langs de huizen om
eieren in te zamelen. In de landelijke plaatsjes
van Noord-Brabant, Helvort, Haaren en
Kromvoort trekken de jongens enkele dagen
voor het Paaschfeest 's morgens na het bijwonen
der H. Mis blijder dan ooit ter schole.
Allen zijn voorzien van een stevigen stok, een
heggeknuppel, die naar ieders smaak met gril
lige figuren is besneden. Verder is ieder uitge
rust met den noodigen voorraad boterhammen
en een hoeveelheid pannekoeken, de typische
toespijs voor dezen dag. Voor de school scharen
zij zich in twee of drie even groote groepen en
zullen weer of geen weer onder leiding van
een hoofdman den jaarlijkschen tocht onder
nemen. Elke groep draagt één of meer eier- of
boterkorven mee, waarin de eieren, die zij in
zamelen, zullen gelegd worden. Zoo gaan zij
langs alle huizen van hun dorp, zelfs de kloos
ters blijven niet verschoond. In het oog der
kinderen is elke bewoner verplicht, naar ver
mogen te geven.
En steeds klinkt vroolijk en opgewekt hun
lied:
„Vrouwke, vrouwke, doet nou best,
Haalt de eieren uit de nest
Van de witte henne,
God zal ze kennen,
Van de wit en van de zwart
Geef van elk henneke wat.
Eén ei is geen ei,
Het tweede is een half ei,
Het derde is 'n ei,
Het vierde is 'n paasch-ei!"
Haast zonder uitzondering wordt het vroo-
Hjke volkje aan elke woning gul bedacht. Wie
geen eieren heeft, werpt enkele geldstukjes in
den zak, door een der jongens „Judas" aan de
bereidwillige gevers voorgehouden.
Wie weigert iets te geven, wordt het mikpunt
van spot. Als uit één mond klinkt het dan uit
de bende:
„Daar is 'n gaatje in de deur,
Daar kijkt 'n gierige duivel deur."
Onder het zingen hiervan worden deur en
vensterluiken met knuppels danig bewerkt, ter
wijl alle bekende of spontaan gegeven bijnamen
aan het adres der niet-geefschen worden ge
richt. Dat deze dolle dorpsjeugd evenwel haar
wereld kent, blijkt bij het bezoek aan de heeren
van het kasteel of andere hooggeplaatste per
sonen, waar hun gewone gezang doorgaans door
een ietwat deftiger deun wordt vervangen:
„Vrouw vrouw,
Laat de kind'ren schole gaan,
Wie zal ze leeren? Onze Lieve Heere,
Wie zal ze houen? Onze Lieve Vrouwe,
Vrouw, vrouw, doe je best,
Haal de eitjes uit de nest,
Een stuk of vier of vijf,
Dat het tietje niet 'n kijf(t).
Een ei is geen ei, enz.
Tegen het vallen van den avond zijn allen
weer in het schoolgebouw bijeen, dan worden
de opgehaalde eieren en centen geteld en ver
deeld.
Dit „gaan om eieren" is voor de jeugd een
dolle pret, in vroeger tijden gingen zelfs ouderen
mede, o.a. de koster, de vrouw van den school
meester en de meid van den pastoor.
Dit laatste schijnt uit een oud gebruik voort
gekomen te zijn.
Zoo wordt in de „Bossche bijdrage" een con
tract van 1798 aangehaald, waarin de Room-
sche gemeente van Beek-Ubbergen belooft aan
haar pastoor eieren te geven.
Zoo doet het dus niet vreemd aan, onder de
inzamelaars behalve de kinderen vaak den
koster vermeld te vinden, of den veldwachter,
ja zelfs de pastoorsmeid in eigen persoon.
„Vrouw, vrouw, geeft een ei,
Die de zwarte hinne lei."
Bim-bam-beieren,
De koster lust geen eieren,
Wat lust hij dan?
Spek uit de pan,
Wat een lekkerbek is Jan de koster dan!"
Onbekendheid met deze historische beteeke-
nis heeft bij de jeugd geleid tot varianten,
waarin de oorspronkelijke zin is verloren ge
gaan:
Bim-bam-beieren,
De kat, die lust geen eieren,
Wat lust ze dan?
Spek uit de pan,
Dat de kat niet krijgen kan.
In Westerhoven (N.-Br.) leerde de meester
tegen Paschen het volgende rijmpje aan de kin
deren:
En dan wist men wel, hoeveel eieren men
geven moest. Te Bruinisse (Zeeland) trekken de
kinderen bij de familie rond en krijgen overal
een gekleurd paaschei „een ei door den haan
gelegd".
In Wemeldinge tenslotte, gaan de kinderen
van de boerenknechts bij den boer om Paasch
eieren, een klein gezin krijgt zes eieren, groo-
tere gezinnen dertien of meer.
Wanneer wij de kerkelijke geschiedenis
nagaan dan vinden wij dat de Zondag
vóór Paaschdag in de Grieksche Kerk
reeds in de vierde eeuw als Palmzondag werd
gevierd, terwijl deze plechtigheid in de Latijn-
sche Kerk in de zevende eeuw plaats vond.
Die feestelijke Zondag is Palmzondag ge
noemd geworden, omdat hij herinnert aan den
intocht van Christus in de stad Jeruzalem. Op
dien dag strooide men palmtakken van twijgen
van den olijfboom over den weg, waarlangs de
Zoon van David zijn intocht deed. Vandaar dat
deze dag ook wel eens genoemd werd „Groene
Zondag" en „Bloemen-Zondag".
Sinds overoude tijden worden bij de Ka
tholieken op dezen dag in de kerk palmtakjes
gewijd, en deze gewijde twijgen worden óf na
het Lof óf na de Hoogmis op de graven der
overleden familieleden gestoken; ook langs wij-
watervaatjes, aan deuren binnenshuis in
winkel en pakruimten, bij Heiligenbeeldjes,
op de akkers, aan schuur en stalling,
en ook oneer het dak van een huis, dit
alleen in specifiek katholieke streken als
Noord-Brabant en Limburg overal met het
doel om zegen of bescherming daardoor af te
roepen.
Ook is het gebruikelijk van de in de kerk
overgebleven palmtakjes asch te branden, die
dienen moet om het volgend jaar de kruisjes
op Aschwoensdag te maken.
Intusschen bepalen zich de feestelijkheden
van dezen dag niet binnen de muren der ker
ken. Ook daarbuiten wordt met palmen ge
wuifd. Geen kind althans vroeger of het
liep met zijn Palmpaasch te pronken. Dit was
een stok, versierd met palmtakjes, allerhande
vruchten en gebak dragend. De vorm had iets
van een kleinen bezem, met dit verschil dat
de pluim der palmtakken eenigszins waaier
vormig was.
Op vele plaatsen in Limburg en andere stre
ken werden die versierde en met lekkers be
hangen takken mede ter kerke genomen, om
er ook gezegend te worden. Allerhande vormen
hadden die palm-bosschen in verschillende pro
vincies, maar onder de aangebrachte koekjes
mochten vooral niet de haantjes ontbreken. In
Venlo en Roermond en omgeving draagt dit
kindergeschenk den naam van „Palmebessem",
en menig boerenzoon op het land steekt dien
dag een palmtakje aan.hoed of pet. De kin
deren, die met den palmpaasch rondliepen, zon
gen daarbij ook liedjes.
De haantjes en zwaantjes, die bijna overal
tot den rijkdom van den „Palme-bessem" be
hoorden, staan in het nauwste verband met
de gewoonten der ouden, om eenige levende
dieren, ook wel nabootsingen van de dieren,
aan de goden te offeren.
Het is wel een eigenaardige samenloop van
omstandigheden beter gezegd van
zon-, maan- en sterrenverschijnselen,
naar welke onze kalender wordt samengesteld
dat Paschen op 1 April valt. Men zou bijna
vreezen, dat de heele vaststelling van Paschen
op 1 April eenApril-grap is!
Een dag als 1 April is altijd prettig in tweeër
lei opzicht: ten eerste kan men zooveel perso
nen, als maar mogelijk is en die het zelf toe
laten, beetnemen, en ten tweede kan men ver
volgens in den familie- of vriendenkring er zich
op beroemen, dat men die en die en deze en
gene heeft te pakken gehad zonder er na
tuurlijk bij te vertellen hoeveel keer men zelf
beetgenomen is!
Het elkaar voor den gek houden op 1 April is
reeds zoo oud als den weg naar Rome en zelfs
nog ouder: alleen waren de grappen toen naar
de zeden van den tijd, een beetje ruwer en on
smakelijker.
Zoo liet Czaar Peter de Groote van Rusland
(van wien de meeste menschen alleen maar 't
Czaar-Peterhuisje in Zaandam kennen!) eens
in den nacht van 1 April groote stapels hout
op verschillende plaatsen in St. Petersburg op
richten en in brand steken, zoodnt de vlammen
fel ten hemel sloegen en groote rookwolken
zich verspreidden. Toen de doodelijk ver
schrikte inwoners zich ijlings naar den „brand"
begaven daarbij nog gestimuleerd door een
onheilspellend geweldig brandalarm van alle
torens kwam ook de Czaar te voorschijn en
riep zoo hard als hij kon: „1 April! 1 April!"
En lachte luidkeels om de geslaagde, zij het
niet beschaafde, mop. Om zijn beteuterden on
derdanen den schrik te vergoeden, liet hij op zijn
kosten in groote hoeveelheden sterken drank
toedienen, zoodat bij de brandende houtstapels
een echt bacchanaal ontstond!
Een andere historische April-mop was die
van een Amerikaan, Stephan Otto geheeten,
die in 1919 „als lid van den Belgischen Gene-
ralen Staf en in naam van den Koning der
Belgen" den commandant van het Amerikaan-
sche bezettingsleger in Rijnland, generaal H.
Allen, in het hoofdkwartier te Coblenz deco
reerde met de Leopolds-orde.
Het bedrog kwam uit en de man kreeg een
paar jiaar gevangenisstraf wegens het onbe
voegd dragen van een uniform en wegens op
lichting.
Maar dit herinnert te veel aan den „streek"
door den (thans wereldberoemden!) kapitein van
Köpenick, die als hoofdofficier verkleed eenige
regimenten van het Duitsche leger met veel
vertoon inspecteerde, den burgemeester van
Köpenick liet arresteeren en er met de stadskas
van door ging!
Origineeler was de Aprilgrap ongetwijfeld
van Dr. Cook, die met een expeditie naar de
Noordpool trok en bij zijn terugkomst beweerde
de Noordpool ontdekt te hebben. Als bewijs
hiervan liet hij photo's en kaarten zien en nam
eenige eskimo's die alleen maar de taal der
eskimo's verstonden, zoodat niemand hen kon
ondervragen, mee. Hij werd als een. groot ge
leerde en held geëerd, schreef boeken en hield
lezingen. Totdat plotseling ontdekt werd, dat
zijn photo's en kaarten vervalscht waren en
Dr. Cook zelf allerlei tegenstrijdige mededee-
lingen in zijn lezingen deed. Dat Dr. Cook zich
toen snel van het wereldtooneel moest terug
trekken, is alleszins begrijpelijk!
In Frankrijk was het Aprilmoppen tappen zóó
tot een gewoonte geworden, dat het een graaf
en gravin, die door koning Lode wijk XIV waren
gevangen genomen, de vrijheid heeft gegeven.
Zij hadden zich als boer en boerin verkleed en
slaagden er in op 1 April 1703 uit de gevangenis
te ontvluchten. Zij werden herkend door een
bediende van de gevangenis, die onmiddellijk
aangifte van oe ontvluchting bij de politie deed.
De politie meende echter met een Aprilmop te
doen te hebben en liet den verkleeden graaf en
de gravin ongehinderd ontkomen
Eenige jaren geleden werd in een Spaansche
stad een café geopend, dat al spoedig zich in
een druk bezoek mocht verheugen. Helaas had
echter de eigenaar vergeten om een vergunning
voor zijn café aan het stadsbestuur te vragen,
zoodat de politie proces-verbaal opmaakte en
daarbij ook de namen van de aanwezigen, die
getuige waren van de wetsovertreding, op
schreef. Een maand later, op 1 April, kwam de
zaak voor de rechtbank, maar.... de getuigen
waren niet verschenen. Wat was er nJ. ge
beurd? De getuigen hadden tot hun groote ver
bazing op hun dagvaarding gezien, dat de te
rechtzitting op 1 April gehouden zou worden.
Zij dachten, dat het een Aprilgrap was en ble
ven rustig thuis! Maar allemaal hebben ze daar
door een flinke boete gekregen!
Ook de krant heeft niet weinig aan de ver
breiding van 1 Aprilgrappen bijgedragen. Zoo
b.v. verscheen er in een krant in Duitschland
in het begin van deze eeuw het bericht, dat een
natuurkundige een plant had ontdekt, die kon
hoesten! De plant zou n.l. een soort vocht
uitstooten, die stofdeeltjes van de bladeren en
takken der plant verwijderde. Dat uitstorten
ging met schokken en een grommend geluid
gepaard, vandaar, dat men zeide, dat de plant
„hoestte". Van dit bericht was natuurlijk geen
woord waar, maar vele bekende geleerden liepen
er toch in en zelfs talrijke buitenlandsche kran
ten namen het bericht over. Pas later ontdekte
men, dat het een 1 April-grap was!
Een andere krant in een stad in Rusland had
gemeld, dat de stad zijn zelfstandigheid terug
kreeg en de gemeenteraad weer hersteld zou
Een vuurtje maken is altijd een der leukste
bezigheden in de oogen van jeugdige on
bezonnen personen.
In de keuken moeten, wanneer er van die
kleine wereldburgers in huis zijn, de lucifers
altijd trouw opgeborgen worden.
Heeft echter zoo'n aardbewoner een doosje
te pakken gekregen, dan ziet men hem meest
al de eerste oogenblikken niet meer.
Dan is hij een vuurtje stoken meestal in
het verborgene.
Zijn er oudere personen of een man met een
platte pet, glimmende knoopen en een sabel
in de nabijheid, dan wachten ze wel even.
Het inwendig geweten van deze jeugdige on
verlaten waarschuwt hen wel, dat hun bedoe
ling: hun droge houtjes en bijeengeraapt papier
in oplaaiende vlammen te doen opgaan, geen
voortgang mag vinden.
In enkele gedeelten van ons land wordt het
echter toegelaten, ja, daar helpen zelfs de groo
te menschen en de leden van den sterken arm
danig mede om een vuur te ontsteken.
Dit gebeurt slechts eens in het jaar.
Niet hier, maar wel in Limburg is het op vele
plaatsen de vaste gewoonte om op eersten
Paaschdag een groot paaschvuur te ontsteken.
Dagen en weken van te voren gaan de jon
gens na schooltijd de bosschen in en zoeken
daar droog hout en boomstronken. Ja, alles wat
maar eenigszins branden wil, is van hun ga
ding.
Op een groote open plaats in de weide, de
Paaschweide geheeten, wordt alles vakkundig
opgestapeld, zoodat het stevig in elkaar zit.
Op school ontbranden er zoo langzamerhand
ruzietjes over welk deel van het dorp het groot
ste Paaschvuur tot nu toe had.
Oude veetes worden opgerakeld. Net zoo lang
gaat dit door, totdat er met een bedreiging, van
geen Paaschvuur stoken, gegeven door een of
andere autoriteit, de ruzie bijgelegd wordt.
Heeft men in de gaten, dat men op een of
andere buitenplaats boomen of struiken gaat
snoeien, de jongens zijn er spoedig bij om het
hout machtig te worden voor hun Paasch
vuur.
Schiet de berg goed op, dan wordt er over
een ander voorwerp gedacht. Een teerton, ge
deeltelijk gevuld met koolteer. Deze staat altijd
als een heerscher boven op den berg.
Het koopen van zoo'n teerton is nog een
heele kunst. Zij mag niet te zwak wezen, niet
te sterk, niet te groot en niet te klein. Daar
om worden de oudste jongens meestal op het
koopen hiervan uitgestuurd. Dit gebeurt meestal
in de stad.
Maar zoo'n ton kost geld; wie moet dat be
talen? De jongens? Dezen hebben het doorgaans
niet.
Alweer worden de oudste jongens uitgezodht
en dezen gaan in hun Zondagsche pak de be
woners af met een door een notabel of door
den „meester" geteekende lijst.
Zoo verkrijgen zij het geld voor de ton.
Zaterdag vóór Paschen nadert. Dan werken
de jongens pas. Dan gaan ze er op uit, een
grooten wagen met zich trekkend, het dorp
door.
Bij ieder huis wordt stil gehouden. De jon
gens zingen hun eentonig liedje:
„Hej' nog oale wannen,
„Die wii t'oavend brannen,
,Hej' nog 'n bossien stroo of riet,
„Anders brannen wii t'oavens niet.
„Geef oes elk een ei
„Dan bii van alles vrij!"
In dit liedje werd wel gevraagd om stroo,
doch graag hadden de jongens dit niet, want
stroo neemt veel plaats in en brandt gauw en
fel.
Het stroo moest onzichtbaar verstopt wezen,
want bij deze gelegenheden zijn de grootere per
sonen meestal ongeduldiger dan de jongens
zelf en zouden natuurlijk snel een lucifer in
het stroo gooien, waarschijnlijk reeds vóór het
goed donker was.
De bedoeling van de jongens was natuurlijk
precies het tegenovergestelde.
Nee, stroo kreeg geen dankbaar gejuich, wel
stalbezems, dat was hetgeen de jongens wilden
hebben.
Hier vlogen ze op af, want deze werden ge
bruikt als fakkels en waren zoodoende kost
bare bezittingen.
Als alle bewoners afgereden waren, het inge-
komene goed opgestapeld, dan gingen de jeug
dige „brandstichters" (die zelf meestal het vuur
niet eens aanmaakten, maar toch de kennelijke
bedoeling hadden) naar huis om hun honger,
die meestal niet klein was, te stillen en den
volgenden dag af te wachten.
Den volgenden morgen gingen de grooten
naar de kerk en de kleinen gingen buiten spe
len met hun noten en eieren.
Des avonds na het eiereneten trok men zijn
oudste pak aan en begaf men zich naar de
paaschweide, vrouwen en meisjes, mannen en
jongens.
Ieder had de door hem bemachtigde fakkel
bij zich, gestoken op een stok van een stal
bezem of zoo iets.
Begon het belangstellende publiek te groeien,
dan hoorde men al gauw hier en daar: „Zullen
we het aansteken, anders wordt het te laat".
De grooten probeeren nu het te stroo te vin
den, en de jongens maakten het hun nu zoo
lastig mogelijk. Rake tikken worden hier dan
gegeven. Niemand geeft hier wat om, want
zij moeten het paaschvuur redden.
Hun tegenspartelen kon natuurlijk niet eeuwig
helpen en de brandende berg kleurde dan aldra
den hemel rood.
In den omtrek werden ze ook zichtbaar en nu
begon het vergelijken wie den grootsten had.
Wanneer de teerton met zijn brandbare in
houd toch niet snel genoeg wilde branden, dan
werden de fakkels gebruikt om ze in den ton
te gooien en zoo het koolteer aan het branden
te brengen.
Aan alles komt echter een einde, ook aan
het branden van het paaschvuur.
Zoodra dit begint, dan zoeken de jongens de
verkoolde takjes op, maken ze nat en wrijven
dan hiermede door him handen, zoodat ze zoo
zwart als roet worden.
Dit is meestal het slot van de verbranding
der paaschvuren.
worden. Op den bepaalden dag 1 April na
tuurlijk ging zoowat de geheele bevolking
naar het stadhuis, met voorop de autoriteiten.
De burgemeester kwam toen echter ijlings aan-
geloopen en deelde de verbouwereerde menigte
mede, dat alles slechts een Aprilgrap was.
Er is evenwel nog een ander soort grappen,
waarbij de grap meestal onbewust een voor
spelling is. Niet zelden is het dan ook voorge
komen, dat zulke scherts, waarbij de schrijver
aan zijn fantasie den vrijen teugel liet, nader
hand werkelijkheid werd. Het frappantste voor
beeld hiervan is het bericht, dat de „Neue Züri-
cher Zeitung" in 1886 publiceerde. Daarin werd
gezegd, dat in de naaste toekomst met den aan
leg van een electrische spoorlijn op de Jungfrau
zou begonnen worden. De lijn zou tot bijna aan
den top loopen. Van het eindpunt zou een ge
makkelijk te bestijgen, van een leuning voor
ziene trap naar den uitersten top voeren. Des
nachts zou de geheele top door reusachtige
schijnwerpers verlicht worden. Het licht van de
Jungfrau zou zoo ver het land inschijnen, dat
men het zelfs in Duitschland zou kunnen zien.
In dien tijd, waarin de techniek nog lang niet
zoo ver gevorderd was als thans, was dit een
echte 1 Aprilgrap; de lezers kregen dit onmid
dellijk in 'de gaten. Doch wat niemand ver
wachtte, geschiedde inderdaad, zij het "n aantal
jaren later dan dat men het als „grap" voor
speld had. In 1894 kreeg de energieke Zwitser
Guyer-Zeller toestemming tot den aanleg van
den Jungfrau-spoorweg, waarvoor reeds enkele
jaren tevoren vele plannen aan de regeering
waren voorgesteld, die ze echter alle weer om
hun onuitvoerbaarheid had verworpen. Ge
noemde Zwitser maakte echter een practisch
plan, dat ook uitgevoerd werd. In 1896 werd met
den 'aanleg begonnen en in 1898 kon reeds een
station en de baan in gebruik genomen worden.
Thans verheft zich op den top van de Jungfrau
reeds een hotel, dat aan heel wat toeristen on
derdak heeft verschaft. Hoeveel reizigers de
spoorweg vervoerd heeft, is niet te schatten.
De werkelijkheid is dus heel wat fantastischer
dan de fantaseerende redacteur van de „Neue
Züricher Zeitung" in het jaar 1886 zich voor
stelde en als een Aprilmop aan zijn lezers op-
dischte.
Waarschijnlijk zullen velen zich het
eigenaardige gebruik herinneren dat met
Paschen plaats heeft te Denekamp in Twente,
nl. het halen van den Paaschstaak op den
Beugelskamp, welke festiviteit door J. J. van
Deinse wordt beschreven in zijn werk: „Uit
het land van katoen en heide". Een jonge man,
Judas genaamd, leidt de inzameling van de
brandstof voor het Paaschvuur en gaat mee
rond om eieren te garen. De eieren worden ge
woonlijk verkocht, voor welk geld men rogge
brood koopt, dat de jongens, die meegeholpen
hebben tot belooning krijgen. Paasch-Zondag om
1 uur trekt men in optocht naar het landgoed
„de Beugelskamp", dat volgens een aloude ge
woonte elk jaar van zijn erf een Paaschstaak
levert. Wanneer ook maar één jaar wordt over
geslagen om dien Paaschstaak te komen halen,
verbeurt de burgerij het recht om den boom te
vellen. De eigenaar wijst nu den boom aan,
dien hij beschikbaar stelt, de Judas klimt er in,
maakt het dikke touw aan den stam vast en
daarna wordt de boom geveld en omgetrokken.
De onderste, zware takken worden er afgehaald,
en nu wordt de staak door allen samen aan de
nog overige takken naar het dorp gesleept
onder het zingen van Paaschliederen, als:
Jezus is opgestanden
Al van der Joden handen,
Dus will we allen vroolijk zijn,
Christus zal onze verlosser zijn,
Halleluja, enz.
De boom wordt gedurende de vesper voor de
kerk gelegd en na afloop van den dienst weer
onder gezang gesleept naar het heideveld, waar
het hout voor het Paaschvuur gereed ligt. Daar
wordt nu een diep gat gegraven en de Paasch
staak stevig in den grond bevestigd. Een teer
ton wordt boven in den boom gehangen en nu
klimt de Judas op de ladder, die tegen den
boom gezet is, en begint de teerton aan te be
steden, bij opbod te verkoopen, waarbij de Judas
ontzettend gehoond wordt en wat aanleiding
geeft tot veel grappen en geestigheden. Ten
slotte steekt de Judas de teerton aan en wordt
daardoor het Paaschvuur ontstoken.
We zien welk een gewichtige plaats de Judas
bij deze ceremoniën inneemt. Voor het feit. dat
die Judas zoo op den voorgrond treedt, vinden
wij, in Mannhardt's Baumkultus blz. 504 en 505
iets, dat er zeer waarschijnlijk een verklaring
van zal kunnen geven.
In het Kerkelijke Paaschvuur werd oudtijds
een houten figuur verbrand, die den naam droeg
van den verrader Judas. Daarom heette de
plechtigheid wel het Judasverbranden, in Beie
ren zelfs het Judasvuur.
Behalve het Kerkelijk Paaschvuur, stak men
ook ongewijde vuren aan op de akkers en op de
heuvels, men omwikkelde daarbij een kruis met
stroo, zoodat het de gedaante kreeg van een
man met uitgestrekte armen. Deze strcoman
heette Judas of Paaschman en wero in het
vuur verbrand onder groot gejubel, alsof men
blij was, dat de verrader van den Heiland ge
straft werd.
Ook in Keulen werd door de kinderen vaak
een aangekleede strooien pop, de Judas, ver
brand.
Tot zoover Mannhardt. Wellicht heeft
men hier te doen met een gekerstend heidensch
gebruik, n.l. het verbranden van den winter,
wat plaatselijk nog op Oculi geschiedt. De vroeg
christelijke kerk zal getracht hebben het
heidensche winter verbranden een Christelijken
vorm te geven door Judas er voor in de plaats
te stellen.
Nu zien we bij de Denekampsche Paasch-
viering de Judas nog optreden; hij wordt ge
hoond, er wordt om hem gejoeld, maar als
rempla?ant van den Judas wordt de teerton in
het Paaschvuur verbrand.