Paaschgebruiken in ons land Grappen en werkelijkheid OP DEN EERSTEN APRIL WOENSDAG 28 MAART 1934 Van Paascheieren en andere feestelijkheden Eierenspel en eierdans Eierenspel Eierdans Eieren zoeken Klepperjongen met zijn houten klepel Iets over palmtakken De werkelijkheid was soms fantas tischer dan de April-grap Veel originaliteit Een mop die geen mop was Nog een De krant Het eieren tikken! Hoe 't aangelegd en ontstoken wordt Voorspellende Aprilgrap BIJ T PAASCHVUUR Bloeiende crocussen in het bosch Het Judas verbranden Lentebeeld „Eén ei is geen ei, twee eieren is een ei, drie eieren is een kruis, vier eieren is een huis, vijf eieren is een paaschhuis.' Nog steeds is het in Nederland een algemeene gewoonte met Paschen eieren bij den maaltijd te gebruiken, ieder mag dan zooveel eieren eten als hij verkiest; sommigen beroemen er zich zelfs op, het tot 15 a 20 stuks te kunnen bren gen. Het interessante boek van H. C. A. Grolman „Nederlandsche Volksgebruiken", uitgegeven door W. J. Thieme Cie. te Zutphen, waaraan We dit ontleenen, vertelt hier nog van: De diepe zin, dien men aan het ei geeft, komt vooral uit in de figuren, die men op Paasch eieren ziet afgebeeld. Door die afbeelding tracht men te verkrijgen, wat men met die voorstel ling aangeeft. Het spelen met eieren buitenshuis op Paschen is wellicht een uitvloeisel van de gewoonte in het voorjaar eieren te eten op den akker. Gewoonlijk heeft men hiervoor een Depaalde plaats buiten het dorp, waar de dorpsjeugd op den tweeden Paaschdag samenkomt en zich vermaakt met het tikken, rollen of werpen van eieren. Te Wageningen, Nunspeet, Lochem en Sleen (Drente) hebben deze eierspelen plaats op den Paaschberg, te Ootmarsum op den Paaschkamp, te Nes (Ameland) op de Paaschduin, te Hollum (Ameland) op de Eislaandersduin, te Groenloo op de Paaschweide, te Deventer op den Worp. De eieren zijn hard gekookt en dikwijls ge kleurd, de kleuren worden willekeurig geko zen, meest bruin, geel of rood. In enkele streken, zooals Enschede, gebruikte men vroeger bij voorkeur de liturgische kleuren, paars, zwart en wit, de kleur van het kasuifel van den priester op Palm-Zondag, Goeden Vrij dag en Paasch-Zaterdag. Men verliest bij het spel zijn ei als zoowel de zijden als het „spitseind" of het „stompeind" gekneusd zijn. Is een deel van het ei, bijv. het stompeind, nog intact, dan roept de eigenaar luid .stomp eind", in de hoop, dat een ander in netzelfde geval verkeert, dan begint het tikken weer op nieuw en is de zaak spoedig beslist. Gewoonlijk wordt het gebroken ei dadelijk door den winnaar opgegeten. Het rijmpje, dat het Paaschei als iets bijzon ders aanduidt en met allerlei variaties bij dit spel gezongen wordt, is het bekende: „Een ei is geen ei, Twee ei is een half ei, Drie ei is een paaschei." In Amsterdam zong men vroeger: „Ei, kopperei en de kop (kip) zal leggen, Als ze leit, zal ik het je zeggen. Groen ei! Blauw ei! Al de kippetjes leggen een ei." In de 17de eeuw kende men meer van deze spelen o.a. den eierdans. In een kring, met krijt op den grond getrokken, werd een hoopje eieren gelegd. Met ongeschoeide voeten, de handen in de zijden, moest men trachten al hinkende de eieren één voor één uit den kring te krijgen. Een eigenaardig spel was het eierengaren op Walcheren. Men legde vijf en twintig eieren op twaalf voet afstand van elkaar op den weg. Aan het begin stond een mandje, waarin de eier- gaarder de eieren één voor één moest leggen. Terwijl hjj hiermee bezig was, moest zijn me dedinger een briefje bij een herberg halen of de handen op den rug gebonden, een appel, die in een tobbe met water dreef, trachten op te happen. Wie het eerst klaar was, won de eieren. Een geliefd spelletje voor de kinderen is het eieren zoeken. De klokken, die op Stillen Zater dag (Paaschzaterdag) voor het Gloria zijn te ruggekeerd, hebben ze uit Rome meegebracht of de Paaschhaas heeft de eieren 's nachts ge legd. Dikwijls gaan de kinderen langs de huizen om eieren in te zamelen. In de landelijke plaatsjes van Noord-Brabant, Helvort, Haaren en Kromvoort trekken de jongens enkele dagen voor het Paaschfeest 's morgens na het bijwonen der H. Mis blijder dan ooit ter schole. Allen zijn voorzien van een stevigen stok, een heggeknuppel, die naar ieders smaak met gril lige figuren is besneden. Verder is ieder uitge rust met den noodigen voorraad boterhammen en een hoeveelheid pannekoeken, de typische toespijs voor dezen dag. Voor de school scharen zij zich in twee of drie even groote groepen en zullen weer of geen weer onder leiding van een hoofdman den jaarlijkschen tocht onder nemen. Elke groep draagt één of meer eier- of boterkorven mee, waarin de eieren, die zij in zamelen, zullen gelegd worden. Zoo gaan zij langs alle huizen van hun dorp, zelfs de kloos ters blijven niet verschoond. In het oog der kinderen is elke bewoner verplicht, naar ver mogen te geven. En steeds klinkt vroolijk en opgewekt hun lied: „Vrouwke, vrouwke, doet nou best, Haalt de eieren uit de nest Van de witte henne, God zal ze kennen, Van de wit en van de zwart Geef van elk henneke wat. Eén ei is geen ei, Het tweede is een half ei, Het derde is 'n ei, Het vierde is 'n paasch-ei!" Haast zonder uitzondering wordt het vroo- Hjke volkje aan elke woning gul bedacht. Wie geen eieren heeft, werpt enkele geldstukjes in den zak, door een der jongens „Judas" aan de bereidwillige gevers voorgehouden. Wie weigert iets te geven, wordt het mikpunt van spot. Als uit één mond klinkt het dan uit de bende: „Daar is 'n gaatje in de deur, Daar kijkt 'n gierige duivel deur." Onder het zingen hiervan worden deur en vensterluiken met knuppels danig bewerkt, ter wijl alle bekende of spontaan gegeven bijnamen aan het adres der niet-geefschen worden ge richt. Dat deze dolle dorpsjeugd evenwel haar wereld kent, blijkt bij het bezoek aan de heeren van het kasteel of andere hooggeplaatste per sonen, waar hun gewone gezang doorgaans door een ietwat deftiger deun wordt vervangen: „Vrouw vrouw, Laat de kind'ren schole gaan, Wie zal ze leeren? Onze Lieve Heere, Wie zal ze houen? Onze Lieve Vrouwe, Vrouw, vrouw, doe je best, Haal de eitjes uit de nest, Een stuk of vier of vijf, Dat het tietje niet 'n kijf(t). Een ei is geen ei, enz. Tegen het vallen van den avond zijn allen weer in het schoolgebouw bijeen, dan worden de opgehaalde eieren en centen geteld en ver deeld. Dit „gaan om eieren" is voor de jeugd een dolle pret, in vroeger tijden gingen zelfs ouderen mede, o.a. de koster, de vrouw van den school meester en de meid van den pastoor. Dit laatste schijnt uit een oud gebruik voort gekomen te zijn. Zoo wordt in de „Bossche bijdrage" een con tract van 1798 aangehaald, waarin de Room- sche gemeente van Beek-Ubbergen belooft aan haar pastoor eieren te geven. Zoo doet het dus niet vreemd aan, onder de inzamelaars behalve de kinderen vaak den koster vermeld te vinden, of den veldwachter, ja zelfs de pastoorsmeid in eigen persoon. „Vrouw, vrouw, geeft een ei, Die de zwarte hinne lei." Bim-bam-beieren, De koster lust geen eieren, Wat lust hij dan? Spek uit de pan, Wat een lekkerbek is Jan de koster dan!" Onbekendheid met deze historische beteeke- nis heeft bij de jeugd geleid tot varianten, waarin de oorspronkelijke zin is verloren ge gaan: Bim-bam-beieren, De kat, die lust geen eieren, Wat lust ze dan? Spek uit de pan, Dat de kat niet krijgen kan. In Westerhoven (N.-Br.) leerde de meester tegen Paschen het volgende rijmpje aan de kin deren: En dan wist men wel, hoeveel eieren men geven moest. Te Bruinisse (Zeeland) trekken de kinderen bij de familie rond en krijgen overal een gekleurd paaschei „een ei door den haan gelegd". In Wemeldinge tenslotte, gaan de kinderen van de boerenknechts bij den boer om Paasch eieren, een klein gezin krijgt zes eieren, groo- tere gezinnen dertien of meer. Wanneer wij de kerkelijke geschiedenis nagaan dan vinden wij dat de Zondag vóór Paaschdag in de Grieksche Kerk reeds in de vierde eeuw als Palmzondag werd gevierd, terwijl deze plechtigheid in de Latijn- sche Kerk in de zevende eeuw plaats vond. Die feestelijke Zondag is Palmzondag ge noemd geworden, omdat hij herinnert aan den intocht van Christus in de stad Jeruzalem. Op dien dag strooide men palmtakken van twijgen van den olijfboom over den weg, waarlangs de Zoon van David zijn intocht deed. Vandaar dat deze dag ook wel eens genoemd werd „Groene Zondag" en „Bloemen-Zondag". Sinds overoude tijden worden bij de Ka tholieken op dezen dag in de kerk palmtakjes gewijd, en deze gewijde twijgen worden óf na het Lof óf na de Hoogmis op de graven der overleden familieleden gestoken; ook langs wij- watervaatjes, aan deuren binnenshuis in winkel en pakruimten, bij Heiligenbeeldjes, op de akkers, aan schuur en stalling, en ook oneer het dak van een huis, dit alleen in specifiek katholieke streken als Noord-Brabant en Limburg overal met het doel om zegen of bescherming daardoor af te roepen. Ook is het gebruikelijk van de in de kerk overgebleven palmtakjes asch te branden, die dienen moet om het volgend jaar de kruisjes op Aschwoensdag te maken. Intusschen bepalen zich de feestelijkheden van dezen dag niet binnen de muren der ker ken. Ook daarbuiten wordt met palmen ge wuifd. Geen kind althans vroeger of het liep met zijn Palmpaasch te pronken. Dit was een stok, versierd met palmtakjes, allerhande vruchten en gebak dragend. De vorm had iets van een kleinen bezem, met dit verschil dat de pluim der palmtakken eenigszins waaier vormig was. Op vele plaatsen in Limburg en andere stre ken werden die versierde en met lekkers be hangen takken mede ter kerke genomen, om er ook gezegend te worden. Allerhande vormen hadden die palm-bosschen in verschillende pro vincies, maar onder de aangebrachte koekjes mochten vooral niet de haantjes ontbreken. In Venlo en Roermond en omgeving draagt dit kindergeschenk den naam van „Palmebessem", en menig boerenzoon op het land steekt dien dag een palmtakje aan.hoed of pet. De kin deren, die met den palmpaasch rondliepen, zon gen daarbij ook liedjes. De haantjes en zwaantjes, die bijna overal tot den rijkdom van den „Palme-bessem" be hoorden, staan in het nauwste verband met de gewoonten der ouden, om eenige levende dieren, ook wel nabootsingen van de dieren, aan de goden te offeren. Het is wel een eigenaardige samenloop van omstandigheden beter gezegd van zon-, maan- en sterrenverschijnselen, naar welke onze kalender wordt samengesteld dat Paschen op 1 April valt. Men zou bijna vreezen, dat de heele vaststelling van Paschen op 1 April eenApril-grap is! Een dag als 1 April is altijd prettig in tweeër lei opzicht: ten eerste kan men zooveel perso nen, als maar mogelijk is en die het zelf toe laten, beetnemen, en ten tweede kan men ver volgens in den familie- of vriendenkring er zich op beroemen, dat men die en die en deze en gene heeft te pakken gehad zonder er na tuurlijk bij te vertellen hoeveel keer men zelf beetgenomen is! Het elkaar voor den gek houden op 1 April is reeds zoo oud als den weg naar Rome en zelfs nog ouder: alleen waren de grappen toen naar de zeden van den tijd, een beetje ruwer en on smakelijker. Zoo liet Czaar Peter de Groote van Rusland (van wien de meeste menschen alleen maar 't Czaar-Peterhuisje in Zaandam kennen!) eens in den nacht van 1 April groote stapels hout op verschillende plaatsen in St. Petersburg op richten en in brand steken, zoodnt de vlammen fel ten hemel sloegen en groote rookwolken zich verspreidden. Toen de doodelijk ver schrikte inwoners zich ijlings naar den „brand" begaven daarbij nog gestimuleerd door een onheilspellend geweldig brandalarm van alle torens kwam ook de Czaar te voorschijn en riep zoo hard als hij kon: „1 April! 1 April!" En lachte luidkeels om de geslaagde, zij het niet beschaafde, mop. Om zijn beteuterden on derdanen den schrik te vergoeden, liet hij op zijn kosten in groote hoeveelheden sterken drank toedienen, zoodat bij de brandende houtstapels een echt bacchanaal ontstond! Een andere historische April-mop was die van een Amerikaan, Stephan Otto geheeten, die in 1919 „als lid van den Belgischen Gene- ralen Staf en in naam van den Koning der Belgen" den commandant van het Amerikaan- sche bezettingsleger in Rijnland, generaal H. Allen, in het hoofdkwartier te Coblenz deco reerde met de Leopolds-orde. Het bedrog kwam uit en de man kreeg een paar jiaar gevangenisstraf wegens het onbe voegd dragen van een uniform en wegens op lichting. Maar dit herinnert te veel aan den „streek" door den (thans wereldberoemden!) kapitein van Köpenick, die als hoofdofficier verkleed eenige regimenten van het Duitsche leger met veel vertoon inspecteerde, den burgemeester van Köpenick liet arresteeren en er met de stadskas van door ging! Origineeler was de Aprilgrap ongetwijfeld van Dr. Cook, die met een expeditie naar de Noordpool trok en bij zijn terugkomst beweerde de Noordpool ontdekt te hebben. Als bewijs hiervan liet hij photo's en kaarten zien en nam eenige eskimo's die alleen maar de taal der eskimo's verstonden, zoodat niemand hen kon ondervragen, mee. Hij werd als een. groot ge leerde en held geëerd, schreef boeken en hield lezingen. Totdat plotseling ontdekt werd, dat zijn photo's en kaarten vervalscht waren en Dr. Cook zelf allerlei tegenstrijdige mededee- lingen in zijn lezingen deed. Dat Dr. Cook zich toen snel van het wereldtooneel moest terug trekken, is alleszins begrijpelijk! In Frankrijk was het Aprilmoppen tappen zóó tot een gewoonte geworden, dat het een graaf en gravin, die door koning Lode wijk XIV waren gevangen genomen, de vrijheid heeft gegeven. Zij hadden zich als boer en boerin verkleed en slaagden er in op 1 April 1703 uit de gevangenis te ontvluchten. Zij werden herkend door een bediende van de gevangenis, die onmiddellijk aangifte van oe ontvluchting bij de politie deed. De politie meende echter met een Aprilmop te doen te hebben en liet den verkleeden graaf en de gravin ongehinderd ontkomen Eenige jaren geleden werd in een Spaansche stad een café geopend, dat al spoedig zich in een druk bezoek mocht verheugen. Helaas had echter de eigenaar vergeten om een vergunning voor zijn café aan het stadsbestuur te vragen, zoodat de politie proces-verbaal opmaakte en daarbij ook de namen van de aanwezigen, die getuige waren van de wetsovertreding, op schreef. Een maand later, op 1 April, kwam de zaak voor de rechtbank, maar.... de getuigen waren niet verschenen. Wat was er nJ. ge beurd? De getuigen hadden tot hun groote ver bazing op hun dagvaarding gezien, dat de te rechtzitting op 1 April gehouden zou worden. Zij dachten, dat het een Aprilgrap was en ble ven rustig thuis! Maar allemaal hebben ze daar door een flinke boete gekregen! Ook de krant heeft niet weinig aan de ver breiding van 1 Aprilgrappen bijgedragen. Zoo b.v. verscheen er in een krant in Duitschland in het begin van deze eeuw het bericht, dat een natuurkundige een plant had ontdekt, die kon hoesten! De plant zou n.l. een soort vocht uitstooten, die stofdeeltjes van de bladeren en takken der plant verwijderde. Dat uitstorten ging met schokken en een grommend geluid gepaard, vandaar, dat men zeide, dat de plant „hoestte". Van dit bericht was natuurlijk geen woord waar, maar vele bekende geleerden liepen er toch in en zelfs talrijke buitenlandsche kran ten namen het bericht over. Pas later ontdekte men, dat het een 1 April-grap was! Een andere krant in een stad in Rusland had gemeld, dat de stad zijn zelfstandigheid terug kreeg en de gemeenteraad weer hersteld zou Een vuurtje maken is altijd een der leukste bezigheden in de oogen van jeugdige on bezonnen personen. In de keuken moeten, wanneer er van die kleine wereldburgers in huis zijn, de lucifers altijd trouw opgeborgen worden. Heeft echter zoo'n aardbewoner een doosje te pakken gekregen, dan ziet men hem meest al de eerste oogenblikken niet meer. Dan is hij een vuurtje stoken meestal in het verborgene. Zijn er oudere personen of een man met een platte pet, glimmende knoopen en een sabel in de nabijheid, dan wachten ze wel even. Het inwendig geweten van deze jeugdige on verlaten waarschuwt hen wel, dat hun bedoe ling: hun droge houtjes en bijeengeraapt papier in oplaaiende vlammen te doen opgaan, geen voortgang mag vinden. In enkele gedeelten van ons land wordt het echter toegelaten, ja, daar helpen zelfs de groo te menschen en de leden van den sterken arm danig mede om een vuur te ontsteken. Dit gebeurt slechts eens in het jaar. Niet hier, maar wel in Limburg is het op vele plaatsen de vaste gewoonte om op eersten Paaschdag een groot paaschvuur te ontsteken. Dagen en weken van te voren gaan de jon gens na schooltijd de bosschen in en zoeken daar droog hout en boomstronken. Ja, alles wat maar eenigszins branden wil, is van hun ga ding. Op een groote open plaats in de weide, de Paaschweide geheeten, wordt alles vakkundig opgestapeld, zoodat het stevig in elkaar zit. Op school ontbranden er zoo langzamerhand ruzietjes over welk deel van het dorp het groot ste Paaschvuur tot nu toe had. Oude veetes worden opgerakeld. Net zoo lang gaat dit door, totdat er met een bedreiging, van geen Paaschvuur stoken, gegeven door een of andere autoriteit, de ruzie bijgelegd wordt. Heeft men in de gaten, dat men op een of andere buitenplaats boomen of struiken gaat snoeien, de jongens zijn er spoedig bij om het hout machtig te worden voor hun Paasch vuur. Schiet de berg goed op, dan wordt er over een ander voorwerp gedacht. Een teerton, ge deeltelijk gevuld met koolteer. Deze staat altijd als een heerscher boven op den berg. Het koopen van zoo'n teerton is nog een heele kunst. Zij mag niet te zwak wezen, niet te sterk, niet te groot en niet te klein. Daar om worden de oudste jongens meestal op het koopen hiervan uitgestuurd. Dit gebeurt meestal in de stad. Maar zoo'n ton kost geld; wie moet dat be talen? De jongens? Dezen hebben het doorgaans niet. Alweer worden de oudste jongens uitgezodht en dezen gaan in hun Zondagsche pak de be woners af met een door een notabel of door den „meester" geteekende lijst. Zoo verkrijgen zij het geld voor de ton. Zaterdag vóór Paschen nadert. Dan werken de jongens pas. Dan gaan ze er op uit, een grooten wagen met zich trekkend, het dorp door. Bij ieder huis wordt stil gehouden. De jon gens zingen hun eentonig liedje: „Hej' nog oale wannen, „Die wii t'oavend brannen, ,Hej' nog 'n bossien stroo of riet, „Anders brannen wii t'oavens niet. „Geef oes elk een ei „Dan bii van alles vrij!" In dit liedje werd wel gevraagd om stroo, doch graag hadden de jongens dit niet, want stroo neemt veel plaats in en brandt gauw en fel. Het stroo moest onzichtbaar verstopt wezen, want bij deze gelegenheden zijn de grootere per sonen meestal ongeduldiger dan de jongens zelf en zouden natuurlijk snel een lucifer in het stroo gooien, waarschijnlijk reeds vóór het goed donker was. De bedoeling van de jongens was natuurlijk precies het tegenovergestelde. Nee, stroo kreeg geen dankbaar gejuich, wel stalbezems, dat was hetgeen de jongens wilden hebben. Hier vlogen ze op af, want deze werden ge bruikt als fakkels en waren zoodoende kost bare bezittingen. Als alle bewoners afgereden waren, het inge- komene goed opgestapeld, dan gingen de jeug dige „brandstichters" (die zelf meestal het vuur niet eens aanmaakten, maar toch de kennelijke bedoeling hadden) naar huis om hun honger, die meestal niet klein was, te stillen en den volgenden dag af te wachten. Den volgenden morgen gingen de grooten naar de kerk en de kleinen gingen buiten spe len met hun noten en eieren. Des avonds na het eiereneten trok men zijn oudste pak aan en begaf men zich naar de paaschweide, vrouwen en meisjes, mannen en jongens. Ieder had de door hem bemachtigde fakkel bij zich, gestoken op een stok van een stal bezem of zoo iets. Begon het belangstellende publiek te groeien, dan hoorde men al gauw hier en daar: „Zullen we het aansteken, anders wordt het te laat". De grooten probeeren nu het te stroo te vin den, en de jongens maakten het hun nu zoo lastig mogelijk. Rake tikken worden hier dan gegeven. Niemand geeft hier wat om, want zij moeten het paaschvuur redden. Hun tegenspartelen kon natuurlijk niet eeuwig helpen en de brandende berg kleurde dan aldra den hemel rood. In den omtrek werden ze ook zichtbaar en nu begon het vergelijken wie den grootsten had. Wanneer de teerton met zijn brandbare in houd toch niet snel genoeg wilde branden, dan werden de fakkels gebruikt om ze in den ton te gooien en zoo het koolteer aan het branden te brengen. Aan alles komt echter een einde, ook aan het branden van het paaschvuur. Zoodra dit begint, dan zoeken de jongens de verkoolde takjes op, maken ze nat en wrijven dan hiermede door him handen, zoodat ze zoo zwart als roet worden. Dit is meestal het slot van de verbranding der paaschvuren. worden. Op den bepaalden dag 1 April na tuurlijk ging zoowat de geheele bevolking naar het stadhuis, met voorop de autoriteiten. De burgemeester kwam toen echter ijlings aan- geloopen en deelde de verbouwereerde menigte mede, dat alles slechts een Aprilgrap was. Er is evenwel nog een ander soort grappen, waarbij de grap meestal onbewust een voor spelling is. Niet zelden is het dan ook voorge komen, dat zulke scherts, waarbij de schrijver aan zijn fantasie den vrijen teugel liet, nader hand werkelijkheid werd. Het frappantste voor beeld hiervan is het bericht, dat de „Neue Züri- cher Zeitung" in 1886 publiceerde. Daarin werd gezegd, dat in de naaste toekomst met den aan leg van een electrische spoorlijn op de Jungfrau zou begonnen worden. De lijn zou tot bijna aan den top loopen. Van het eindpunt zou een ge makkelijk te bestijgen, van een leuning voor ziene trap naar den uitersten top voeren. Des nachts zou de geheele top door reusachtige schijnwerpers verlicht worden. Het licht van de Jungfrau zou zoo ver het land inschijnen, dat men het zelfs in Duitschland zou kunnen zien. In dien tijd, waarin de techniek nog lang niet zoo ver gevorderd was als thans, was dit een echte 1 Aprilgrap; de lezers kregen dit onmid dellijk in 'de gaten. Doch wat niemand ver wachtte, geschiedde inderdaad, zij het "n aantal jaren later dan dat men het als „grap" voor speld had. In 1894 kreeg de energieke Zwitser Guyer-Zeller toestemming tot den aanleg van den Jungfrau-spoorweg, waarvoor reeds enkele jaren tevoren vele plannen aan de regeering waren voorgesteld, die ze echter alle weer om hun onuitvoerbaarheid had verworpen. Ge noemde Zwitser maakte echter een practisch plan, dat ook uitgevoerd werd. In 1896 werd met den 'aanleg begonnen en in 1898 kon reeds een station en de baan in gebruik genomen worden. Thans verheft zich op den top van de Jungfrau reeds een hotel, dat aan heel wat toeristen on derdak heeft verschaft. Hoeveel reizigers de spoorweg vervoerd heeft, is niet te schatten. De werkelijkheid is dus heel wat fantastischer dan de fantaseerende redacteur van de „Neue Züricher Zeitung" in het jaar 1886 zich voor stelde en als een Aprilmop aan zijn lezers op- dischte. Waarschijnlijk zullen velen zich het eigenaardige gebruik herinneren dat met Paschen plaats heeft te Denekamp in Twente, nl. het halen van den Paaschstaak op den Beugelskamp, welke festiviteit door J. J. van Deinse wordt beschreven in zijn werk: „Uit het land van katoen en heide". Een jonge man, Judas genaamd, leidt de inzameling van de brandstof voor het Paaschvuur en gaat mee rond om eieren te garen. De eieren worden ge woonlijk verkocht, voor welk geld men rogge brood koopt, dat de jongens, die meegeholpen hebben tot belooning krijgen. Paasch-Zondag om 1 uur trekt men in optocht naar het landgoed „de Beugelskamp", dat volgens een aloude ge woonte elk jaar van zijn erf een Paaschstaak levert. Wanneer ook maar één jaar wordt over geslagen om dien Paaschstaak te komen halen, verbeurt de burgerij het recht om den boom te vellen. De eigenaar wijst nu den boom aan, dien hij beschikbaar stelt, de Judas klimt er in, maakt het dikke touw aan den stam vast en daarna wordt de boom geveld en omgetrokken. De onderste, zware takken worden er afgehaald, en nu wordt de staak door allen samen aan de nog overige takken naar het dorp gesleept onder het zingen van Paaschliederen, als: Jezus is opgestanden Al van der Joden handen, Dus will we allen vroolijk zijn, Christus zal onze verlosser zijn, Halleluja, enz. De boom wordt gedurende de vesper voor de kerk gelegd en na afloop van den dienst weer onder gezang gesleept naar het heideveld, waar het hout voor het Paaschvuur gereed ligt. Daar wordt nu een diep gat gegraven en de Paasch staak stevig in den grond bevestigd. Een teer ton wordt boven in den boom gehangen en nu klimt de Judas op de ladder, die tegen den boom gezet is, en begint de teerton aan te be steden, bij opbod te verkoopen, waarbij de Judas ontzettend gehoond wordt en wat aanleiding geeft tot veel grappen en geestigheden. Ten slotte steekt de Judas de teerton aan en wordt daardoor het Paaschvuur ontstoken. We zien welk een gewichtige plaats de Judas bij deze ceremoniën inneemt. Voor het feit. dat die Judas zoo op den voorgrond treedt, vinden wij, in Mannhardt's Baumkultus blz. 504 en 505 iets, dat er zeer waarschijnlijk een verklaring van zal kunnen geven. In het Kerkelijke Paaschvuur werd oudtijds een houten figuur verbrand, die den naam droeg van den verrader Judas. Daarom heette de plechtigheid wel het Judasverbranden, in Beie ren zelfs het Judasvuur. Behalve het Kerkelijk Paaschvuur, stak men ook ongewijde vuren aan op de akkers en op de heuvels, men omwikkelde daarbij een kruis met stroo, zoodat het de gedaante kreeg van een man met uitgestrekte armen. Deze strcoman heette Judas of Paaschman en wero in het vuur verbrand onder groot gejubel, alsof men blij was, dat de verrader van den Heiland ge straft werd. Ook in Keulen werd door de kinderen vaak een aangekleede strooien pop, de Judas, ver brand. Tot zoover Mannhardt. Wellicht heeft men hier te doen met een gekerstend heidensch gebruik, n.l. het verbranden van den winter, wat plaatselijk nog op Oculi geschiedt. De vroeg christelijke kerk zal getracht hebben het heidensche winter verbranden een Christelijken vorm te geven door Judas er voor in de plaats te stellen. Nu zien we bij de Denekampsche Paasch- viering de Judas nog optreden; hij wordt ge hoond, er wordt om hem gejoeld, maar als rempla?ant van den Judas wordt de teerton in het Paaschvuur verbrand.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 9