HET NIEUWE LEVEN m Paaschcongres der S.D.A.P. Medische Kroniek ZWERTBROEK ALS ZONDENBOK dank der S.D.A.P. ZONDAG 1 APRIL 1934 IDEEËN S. van den Bergh Jr. 70 jaar fegigfetf&si-ï Na den dood van Koningin Emma VEEL CRITIEK Het Congres weigert mr. Duys het woord te verleenen, waarna deze de zaal verlaat Zwertbroek wil uitleg geven Kamerfractie gelaakt Verboden lidmaatschap Anti-Oorlogsliga Verbod dreigde Nieuwe Staatsleening Inschrijving opengesteld op 12 April Voorspelling van ziekten i In het voorjaar van 1919, kort na den wapenstilstand van November 1918, trok ken uit heel de wereld en niet het minst nit Amerika, massa's nieuwsgierigen naar de slagvelden, waar de grootste strijd der wereld geschiedenis gestreden was. Wat zochten die duizenden daar? Sensatie! Men wilde de plat gebrande, door granaten vernielde velden, de loopgraven, de stuk geschoten steden en dor pen, in één woord, de verwoesting van den oorlog zien. En die processie van nieuwsgieri gen heeft eenige jaren aangehouden. Toch zijn de meesten te vroeg gekomen. Thans, een dozijn jaren later, is het veel in teressanter om een streek als b.v. Noord-Frank rijk te bezoeken. Naast de ruïnen ziet men n-m. het nieuwe leven; naast de verwoesting het herstel. Op het eerste oog mogen ongerepte slagvelden, onttakelde steden en dorpen, grie zeliger en gruwzamer hebben aangedaan; voor den geduldige, voor hem, die aandachtig toe ziet en den tijd neemt om te overpeinzen, spre ken de z.g. herstelde gebieden een veel krach tiger taalDaar is allereerst het fonkel nieuwe in deze streek van oudste, christelijke beschaving. Daar loopen breede, gladde asphalt- wegen van Parijs naar België's hoofdstad, naar Reims, naar Amiens, naar alle richtingen, vol maakte autobanen, als vóór den oorlcg onbe kend. Daar rijzen ter weerszijden van die we gen spiksplinternieuwe dorpen met stationsge bouwen, kerken en scholen en huizen, afwisse lend het helle rood van de baksteen met de hlanke mergel. Daar staan rijen jonge boomen langs de versch getrokken lanen en over de glooiingen van de heuvelen heeft de landman keurige vierkanten en rechthoeken geteekend, waarin de grond afwisselend donker of licht bruin of zwart is, waarin nu het zaad kiemt voor de a.s. zomervrucht. Ook zijn er velden met groen gras voor het vee. Alles zou vredig zjjn en de verkwikkende rust van het landleven uitademen, waren er niet die zwijgende en toch zoo felle aanklagers van ruïnen en kerkhoven en restauraties. Laat de politiek toch niet be vreesd zijn, dat het geslacht van heden de gru welen der verwoesting van 1914 spoedig vergeten zal! Hier, tusschen de jonge boomen. wortelen nog de knoesten van de oude stammen, die werden stukgeschoten. Tusschen de fonkel nieuwe huizencomplexen staan de resten van dikke muren, door granaten doorzeefd. Maar de sprekendste taal komt van de eindelooze kerkhoven, waar de houten kruisen en kleine, vlakke grafsteensn een droeve litanie zingen van gestorven jonge levens, duizenden, tiendui zenden, honderdduizenden, gezond en wel, in volle kracht door een granaatscherf uit elkaar geslagen, doodelijk gewend of door gifgas ver stikt. De graanvelden rondom zullen hun gou den aren geven; de gronden zullen omgeploegd worden en weer nieuw zaad ontvangen; de au to's snorren langs de nieuwe wegen; jonge ge slachten zijn zich rondom komen nestelen, zij bouwen en werken en hebben hun vreugde en hun leed, de zorgen van den nieuwen tijd.... de graven blijven spreken van een gruwel- periode, zooals er nooit een was en naar we hopen, nooit meer komen zal. En behalve de oorlogskerkhoven zijn er nog andere, even krachtige aanklagers: de ge restaureerde monumenten. Wie kan er zonder ontroering voor de wonderbaar schcone kathe dralen en andere openbare gebouwen van Noord-Frankrijk staan? Nog zijn de herstellin gen niet voltooid. Maar jaren van geduldig werken hebben heel veel van het vernielde steenen kantwerk en van de stukgeschoten hoofden en handen en voeten der heiligenbeel den der middeleeuwsche tempels vernieuwd. En, wanneer na nog een aantal jaren al de kerken en stadhuizen van Reims en Rijssel, Amiens en Atrecht en heel de streek, waar de oorlogsgolf overheen sloeg, zullen hersteld zijn, dan zullen de tallooze blanke vlekken in den grijzen steen, dan zullen al die hernieuwingen blijven getui gen tegen het vandalisme dat uit verstoorden vrede voortkomt. Zoo'n hersteld gebied heeft ons inmiddels nog veel meer te zeggen. Bekijk de eenvoudige kerkjes, de zakelijke stations, de nuchtere hui zen, die in de verrezen steden en dorpen zijn opgetrokken. O, ze zijn vriendelijk in hun nieuwheid en in de lentezon, maar waar is de meesterhand, die de oude pleinen schiep; waar zijn de kunstenaars, die de kathedralen too- verden? De middeleeuwsche monumenten spre ken van een rijpe beschaving te midden van een moderne armoede. Nog een andere les. Over deze velden is de gruwel der verwoesting gevaren. Wie er leef den in 1914 en werden opgejaagd of wegdoken in den grond, moeten gemeend hebben, dat het einde der wereld gekomen was en dat in ieder geval deze grond ten doode was gedoemd. Na vijftien jaren is alles vernieuwd en jong leven kiemt op de plaatsen des doods. Zoo is al dit aardsche: leven en sterven, dood en opstan ding. Geen beter veld voor meditatie in den Paaschtijd 1934 dan zulk een hersteld oorlogs veld. De lessen ter overweging stormen als 't ware op ons aan. Wij klagen over malaise, over slechte zaken, over een verwoest economisch leven, over een uitzichtloozen tijd. Vier jaren duurt die crisis nu reeds! Zeker, ook de oorlog duurde meer dan vier jaar en was, voor wie hem doorleven moesten, dag na dag, uur na uur, een hel. En voor de slachtoffers, die uit de branding te voorschijn kwamen, duurde ook het herstel nog enkele jaren. In diszelfde pe riode vierden de volkeren der neutrale landen den tijd der gouden oorlogswinsten. Laten wij niet klagen; er zijn er, die erger en harder geleden hebben dan wij. De „herstelde gebie den" zeggen intusschen, dat er na alle ver woesting toch weer nieuw leven komt. Maar dat nieuwe leven en dat is een veel voornamere les moet niet het hoofd opste ken tegen de oude beschaving en wanen, dat het zooveel mooier en beter is, omdat het nieuw is! Onze tijd wil vernieuwing, het oude heeft afgedaan. Goed, voor zoover er versleten ge bruiken en verouderde instellingen zijn, laten wij ons aan nieuwe vormen aanpassen. Maar laten wij voorzichtig zijn niet te raken aan de wortelen, die ons de levenssappen moeten toe- Voeren. De profeten van den nieuwen tijd wil len ons vertellen, dat ook het christendom een vergissing is geweest. Het menschdom is negen tien honderd jaar geleden volgens hen een ver keerden weg ingeslagen. Door net christendom te aanvaarden is Europa afgeweken van een oude beschaving. We moeten terug, de vergis sing herstellen en aansluiten aan de cultuur van tweeduizend jaar geleden. We mochten meenen, dat de dwalingen der achttiende en negentiende eeuw de westersche wereld wijzer hadden gemaakt. Voltaire en de zijnsn predikten ook, dat het christendom een groote vergissing was geweest en hun leus was: roei het uit! Dan eerst zou de menschheid ge lukkig worden. De Fransche revolutie kwam en er ging een golf van vrijgeesterij over Europa. De rationalisten gaven den toon aan in alles wat geleerd, geletterd en bsschaafd wilde hee- ten. Van Ozanam, die zich in 1832 aan de Parijsche universiteit in de faculteit der rechts geleerdheid liet inschrijven, zei Lacordaire, van hem en van al de begaafde katholieken van dien tijd: 't was de klacht van Cassandra op de ruïnen van Troje. Maar diezelfde Ozanam, die later zulk een schitterende organisator der christelijke charitas zou blijken, geloofde in „de woorden des eeuwigen levens", het oude Evan gelie, ondanks alle Voltairianisme om zich heen. Hij vond kracht in een lichtende figuur als de Chateaubriand en meer nog misschien in den eenvoudigen man van wereldvermaard heid, den Franschen wiskundige Ampère, dien hij bij het vorderen van wetenschappelijken arbeid zoo dikwijls hoorde uitroepen: Que Dieu est grand, Ozanam! of dien hij zoo vaak in aanbidding vond neergeknield in de kerk van Tegen alle godlcochening, tegen alle open lijke en geheime onderdrukking van het ka tholicisme in, hebben mannen van groot en edelmoedig geloof te midden van een ongeloo- vige wetenschap den strijd volgehouden en ten slotte de verguizers van Christus' naam be schaamd. In onzen tijd waagt men het niet zoo licht meer zich openlijk als godloochenaar aan te dienen; de christelijke grondslagen der maat schappij werden nog voor kort zelfs op offi- cieele tribunes met eere genoemd. Tot er in het Oosten weer een nieuwe strooming opkomt, die het Christendom een vergissing heet en de „mythe" van Christus' lijden en zoendood liefst zoo spoedig mogelijk naar het rijk der fabels zag verwezen. Naast het godloochenend commu nisme, is het groeiend nationalisme een drei gend gevaar voor den ouden godsdienst. De staat al-god, ras en volk het hoogste ideaal; het individu ondergeschikt aan de staatsidee, ziedaar de klippen, waarop het geloof van tien duizenden in den eenen waren God te stran den dreigt. Op dit Paaschfeest, op dit feest der geeste lijke vernieuwing past daartegenover van den kant der oprechte christenen maar één be sluit: de Kerk heeft door alle eeuwen heen ketterijen en dwalingen van allerlei aard, van het ergste bijgeloof tot het meest barre onge loof, overwonnen. Zij deed ditjiet snelst, wan neer haar een groote kern van onverschrokken en vurige geloovigen ten dienste stond. De ver rezen Christus, Die op den Paaschmorgen den grafsteen wegslingerde en glorierijk opstond uit den dood, is ons ten teeken, hoe wij, christe nen van dezen tijd, alle beletselen op zij moe ten zetten en het lichtend kruis van den Stich ter onzer beschaving en den grondlegger van ons eeuwig heil de wereld moeten indragen, tegen alle dwaling en allen ijdelen menschen- waan in! LIBRA. Aa Vrijdag 6 April wordt het lid van de Eerste Kamer en oud-lid van de Tweede Ka mer, de vroegere president-directeur der N.V. van den Bergh's fabrieken en directeur van de Margarine-Unie, zeventig jaar. De heer van den Bergh is een van de weini gen onder onze groot-industrieelen, die naast het zakenleven, waarin hij met zulk een buiten gewoon succes gedurende meer dan een halve eeuw werkzaam is geweest, in welk tijdvak hij met zjjn broeders een der grootste Nederland - sche industrieele ondernemingen, die haar ver takkingen over heel Europa heeft, heeft opge bouwd, ook actieve belangstelling toonde voor de politiek. Reeds kort na zijn komst in Rotterdam in 1889, wero. hij daar tot lid van den Gemeente raad gekozen, voor welk lidmaatschap hij be dankte, toen hij in 1905 lid van de Tweede Kamer werd. Tijdelijk legde het zaken leven te zeer beslag op zijn werkkracht, maar in 1923 keerde hij terug in het actieve politieke leven als lid van de Eerste Kamer. Jarenlang maakt hij lid uit van het dagelijksch bestuur en het hoofdbestuur van den Vrijheidsbond. De regeering erkende zijn verdiensten door hem te benoemen tot ridder in de Orde van den Ned. Leeuw en vervolgens, bij zijn afscheid uit het zakenleven tot commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Het behaagde H. M. de Koningin hem te be noemen tot Officier in de Huisorde van Oranje, in verband met zijn groote verdiensten voor Oranje Nassau's Oord. De Italiaansche regee ring schonk hem de onderscheiding van Com mandeur in de Kroonorde van Italië. ',V - j'V- vjSÊ y .Kpi.-V-'W. v.r. - vXys A-V y, .V Sr.r: V Bij de Perkoempoelan-Islam is het volgende telegram ingekomen: „Hare Majesteit de Ko ningin heeft mij opgedragen, het dagelijksch bestuur van Perkoempoelan-Islam te 's Gra- venhaje Haar dank over te brengen voor de betuiging van deelneming Harer Majesteit aan geboden bij het overlijden van Hare Majesteit de Koningin-Moeder. Hare Majesteit was daar voor zeer gevoelig." Na de openingsrede van den heer Oudegeest was het woord aan den heer H. Molendijk, als rapporteur der Congres-Commissie, die tot taak had, de op den beschrijvingsbrief staande voor stellen te schiften en advies uit te brengen over het verwijzen van voorstellen naar andere par tij-instanties of voorstellen van de agenda af te voeren. Zoo wordt o. a. geadviseerd, alle voorstellen, betrekking hebbend op „het geval Duys", waar van sommigen de houding van Mr. Duys scherp afkeuren, enkelen zelfs zijn royement eischen, niet op dit Congres te behandelen, aangezien de ingestelde commissie haar werkzaamheden nog niet beëindigd heeft en binnenkort rapport zal uitbrengen aan den Partijraad, die de voor stellen dan verder zal behandelen. Mr. J. E. W. Duys vraagt hierover het woord, wat de heer Oudegeest zegt hem slechts te kunnen geven indien het Congres dat goed keurt, aangezien de heer Duys als lid van de Kamerfractie slechts gast is. Bij de stemming, die de voorzitter Iaat hou den, schijnen vele afgevaardigden niet te we ten, dat er gestemd wordt en verklaart een meerderheid zich ertegen, den heer Duys het woord te geven. Mr. Duys staat op en verlaat onder de woor den „Leve de democratie!" de zaal. Het Partij bestuurslid Mr. Van Eek protesteert tegen het van de agenda afvoeren van de voor stelfen inzake cumulatie van functies. De heer De Miranda tegen hetzelfde lot, dat men de voorstellen inzake staatspensioen wil laten ondergaan. De heer Swierstra (Hoorn) bepleit, het geval Duys tóch op dit Congres te behandelen, wat krachtig gesteund wordt door het lid van het Partijbestuur G. J. Zwertbroek, die tevens een dringend beroep op het Congres doet hem hier de gelegenheid te geven zijn naam te zuiveren van de smet, die door de gebeurtenissen in ver band met de V.A.R.A. voor het geheele Neder- landsche volk erop is geworpen. De heer Vliegen bestrijdt het voorstel Swierstra en deelt daarbij mee, dat hij Duys in een persoonlijk gesprek heeft ontraden, op het Congres te komen. De voorzitter der commissie, die de zaak— Duys onderzocht, Prof. Bonger, zegt, dat de commissie door den Partijraad is ingesteld en dus ook haar rapport aan de Partijraad moet uitbrengen. Tenslotte wordt het voorstel van de Congres- Commissie zonder wijzigingen aangenomen. Voor de bespreking van de jaarverslagen en het beleid van partijbestuur, Kamerfractie en redacties van de partij-organen geven zich een dertigtal sprekers op. De rij wordt geopend door den heer Paul Kiès (EnschedeLonneker), die waardeering heeft voor het werk van het P. B. dat juist op tijd met een grootsch opgezet plan is gekomen in den geest van het Belgische planDe man. In Twente is men zich bewust van de moeilijk heden, waarmee ook de regeering te kampen heeft. In Minister-president Colijn ziet spr. ech ter een principieelen tegenstander. Hoezeer hij ook gevoelig is voor de nationale solidariteit, hooger staat voor hem de solidariteit met de werklooze kameraden. Spr. oefent critiek op de wijze, waarop de Anti-Oorlogs Liga werd verbo den en dankt het P. B. voor den toegezegden steun bij de komende gemeenteraadsverkie zingen na de samenvoeging van Enschede en Lonneker. De heer Van Pareren, namens alle Amster- damsche afdeelingen, vraagt de motieven, die het P. B. tot het verbod van de Liga nebben genoopt. „Het Volk" en ook het discussie-or gaan „De Sociaal-Democraat" weigeren al te dikwijls stukken die blijk geven van een afwij kende meening. Spr. laakt het, dat de Tweede Kamerfractie heeft gestemd voor het benoemen van een re- geeringscommissaris voor Beerta, wat boven dien door Schaper verdedigd werd, terwijl in de Eerste Kamer Mr. Mendels het scherp be streed en met Motmaker er tegen stemde. Evenzeer critiseert spr. het stemmen der Ka merfractie voor het gewijzigde Reglement van Orde en voor de Omzetbelasting. Spr. bepleit het benoemen in functies van meer jongeren dan tot nog toe het geval is. Tenslotte wil spr., dat het P. B. maatregelen neemt om er een einde aan te maken, dat elk partijgenoot, die meent, dat hem geen recht gedaan wordt, maar een brochure gaat schrijven. De heer A. B. de Zeeuw (Rotterdam) keurt de verklaringen van den heer Albarda, naar aanleiding van het gebeurde met „De Zeven Provinciën" goed en betreurt, dat in „Het Volk" niet duidelijk genoeg is uitgekomen dat de partij slechts den wettigen weg wenscht te bewandelen en uitsluitend een democratische partij is. De partij heeft geen behoefte aan een Liga, maar evenmin aan een ordewacht-organisatie, die het P.B. in plaats van de Liga wil stellen. De partij houdt vast aan de democratie, niet slechts „zoolang als het kan", maar altijd, om dat het moet. Van de vele sprekers, die over tal van zeer uiteenloopende onderwerpen het woord voer den, noemen we nog het lid van de Tweede Kamerfractie mevr. De Vries—Bruins, die be treurt, dat de Arbeiderspers te weinig aandacht wijdt aan de verslechterde positie van de vrouw, in het bijzonder van de gehuwde vrouw en van de vrouw in overheidsdienst. In het alge meen was de partij op dit gebied veel te weinig militant. Spr. laakt de houding van het Am- sterdamsche raadslid mr. S. Mok, die tegen de geheele raadsfractie in vóór het ontslag van de huwende ambtenares stemde. De heer Van der Kieft (Bussum) gelooft niet, dat men de boycot-beweging tegen Duitschland tot in eeuwigheid kan voortzetten. Beter dan deze goed-geslaagde boycot te laten verloo- pen, kan men overwegen haar tijdig op te hef fen. Spr. oefent critiek op een circulaire van het P. B. aan de raadsfracties inzake de te volgen loonpolitiek. De circulaire was zeer vaag en gaf geen enkele positieve richtlijn. De heer Swierstra wil het geval-Schaper hier niet bespreken, omdat de heer Schaper door ziekte afwezig is. De critiek in „Het Volk" op zijn boek was echter beneden peiL Namens de Federatie Den Haag wordt opge merkt, dat na de eerste waardeerende artikelen bij het overlijden van de Koningin-Moeder de bladen van de Arbeiderspers in haar bericht geving wel wat meer soberheid hadden kunnen betrachten. Mr. Waslander acht het optreden van den heer Albarda in de Tweede Kamer tegen het verbod van eenige revolutionnaire groepen en partijen voor ambtenaren te slap. De zitting wordt dan geschorst tot 's avonds 8 uur. Op de avondvergadering heeft de heer Al barda een belangrijke verklaring afgelegd over het verbod van de Anti-Oorlogsliga voor leden der S.D.A.P. Eenige dagen nadat de reglementen van de weerbaarheidsafdeeling der N. S. B., welke al gemeen beschouwd werden als een bewijs van de illegaliteit der N. S. B., door „Het Volk" wa ren gepubliceerd, kwam aan het Partijbestuur der S. D. A. P. een bundel weerbaarheidsregle menten in handen van de anti-Oorlogsliga. welke nog uitvoeriger en krasser waren dan die van Mussert. In het reglement van Mussert werd tenminste geen doel genoemd, in het stuk van de Liga wél. Wanneer deze stukken in han den der Regeering waren gekomen, zou de S. D. A. P. ongetwijfeld on middellijk door de Regeering zijn verboden, ja zelfs door de Rechter lijke Macht, als een onwettige ver- eeniging zijn ontbonden. De S. D. A. P. heeft nog juist op tijd de banden met de Liga verbroken. Achteraf immers bleek, dat denzelfden dag, dat de Liga werd verboden, door de regeering aan de politie opdracht is gegeven een onder zoek in te stellen naar de gedragingen der Liga. Ook is gebleken, dat de vechtpartijen op Plein 13 in den Haag door een Liga-afdeeling zijn uitgelokt. Naar we vernemen, heeft de minister van Financiën besloten tot de uitgifte van een staatsleening waarin alle aflosbaar gestelde leeningen, t.w. de 4 pet. 1916, 4 'A pet. 1916, 1917 en 1928 en de 5 pet. 1932 II worden geconver teerd welke conversie 900 millioen groot zal zjjn. De houders van obligaties der genoemde leeningen zullen bij de toewijzing recht van voorkeur hebben. De rentevoet is bepaald op 4 pet., terwijl de uitgifte tegen den parikoers zal geschieden. Het ligt in het voornemen het prospectus Dinsdag 3 April verkrijgbaar te stellen. De inschrijving zal worden opengesteld op 12 April a.s. te Amsterdam bij het Agent schap van het Ministerie van Financiën en voorts bij de Bijbank te Rotterdam en de agentschappen der Nederlandsche Bank. Reeds in de geschriften van Hippokrates, die ongeveer vijfhonderd jaar voer Christus leefde, vindt men herhaaldelijk het weer en het seizoen vermeld bij de bestrijding van ziekten. Heel vaak begint zelfs de ziektege schiedenis van een bepaald persoon met een nauwkeurige opgave omtrent de meteorologi sche toestanden. Het was dus den ouden Grieken al niet vreemd om een verband te leggen tusschen het weer en het klimaat eenerzijds, en het uitbreken van een ziekte anderzijds. Het duurde echter heel lang vóórdat men een bepaalde theorie opstelde omtrent het verband tusschen deze twee; de meest bekende theorie stamt eerst uit de negentiende eeuw en werd vooral verdedigd door den beroemden hygiënist; Max van Pettenkofer. Deze zeide, dat de cholera minder of meer sterk heerschte al naar ge lang den stand van het grondwater. Inderdaad is deze theorie niet zoo vreemd, als het wel lijken mag Ook thans nog bemerkt men in Java, dat de cholera zich vaak verbreidt met het losbreken van de eerste regens in het natte seizoen. De verklaring is ook bekend. Zooals men weet, wordt de cholera bijna steeds over gebracht door de uitwerpselen van cholera- lijders. Deze uitwerpselen komen min of meer slordig op den grond terecht; maar bij de eerste regens wordt deze met cholerabacillen besmette grond losgewoeld en daardoor is de kans op infectie met cholerabacillen door veldvruchten of drinkwater veel grooter. Max von Pettenkofer ging echter verder: hij wilde niet gelooven, dat de cholera door den bacil, die in 1883 door Robert Koch was ontdekt, werd veroorzaakt; en hij zag er dan ook niet tegen op om cholera-bacillen op te eten, nadat hij zijn maaginhoud alkalisch ge maakt had. Hij kreeg een lichten aanval, maar zijn medewerker R. Emmerich, die eerst zijn maag bedorven had door veel bier te drinken, kreeg een zware cholera en bracht er nauwe lijks het leven af. Na dien tijd raakten alle theorieën, die beweerden, dat er eenig verband bestond tusschen cholera en grondwater of vochtigheid of weersomstandigheden al deze theorieën raakten in diskrediet. Maar deze veroordeeling was te snel uitge sproken. Sir Leonard Rogers, voorzitter van de Royal Society of Tropical Medicine and Hy giene, kan met vrij groote zekerheid een jaar te voren reeds zeggen, of er veel, dan wel weinig cholera, pokken en pest in de ver schillende aeelen van Britsch-Indië zal zijn. Hij heeft nu vier jaren achtereen in een Indisch geneeskundig tijdschrift zulke voor spellingen voldaan. Om er achter te komen, of er eenig verband tusschen het weer en deze ziekten bestaat, heeft hjj eerst bestudeerd, hoe sterk de pokken in elk van de laatste 50 jaren geheerscht hadden. Hij vergeleek deze gegevens met de aanteekeningen. die omtrent het weer gehouden waren en ontdekte toen, dat de vochtigheid en de regenval tijdens het natte seizoen (er zijn twee seizoenen in Indië, één droog, en één nat, de moessons genaamd) in Terband stonden met de verbreiding of de inkrimping der pokken. Wanneer er in de natte moesson een betrekkelijk geringe vochtigheid en geringe regenval waren, dan zag men bijna steeds, dat de pokken tijdens het volgende droge seizoen niet zooveel afnamen ais dat ge woonlijk in het droge jaargetijde het geval is, en dat de pokken dan in het volgende natte seizoen sterk heerschten en zich uitbreidden. Daarop had hij nu zijn voorspellingen opge bouwd; en in vier vijfden van de provinciën en districten in Britsch Indië. waarvoor hij een voorspelling gegeven had, kwam deze ook uit. In het laatste jaar echter was er toch een ster ker pokkenepidemie dan hij gedacht had. Hij ging toen de zaak nog eens opnieuw na, en vond toen een betere wijze van voorspelling. In 't eerst had hij nJ. alleen maar rekening gehouden met de absolute vochtigheid. m.a,w. de hoeveelheid waterdamp in de lucht," Later bemerkte hij. dat de graad aan verzadiging eigenlijk datgene was, waar het op aan kwam. Wanneer de lucht warm is kan zij veel water damp opnemen, totdat er te veel komt en de waterdamp neerslaat in den vorm van regen of dauw. Een zelfde hoeveelheid waterdamp zal dus in warme lucht opgelost blijven, terwijl zij bij koude lucht neerslaat. De graad van ver zadiging gaf een beteren grondslag voor de voorspellingen dan de enkele hoeveelheid vocht in de lucht. Hij had ook voorspellingen gedaan over de pest. Het bleek n.l. dat lage gemiddelde tem peraturen en groote verzadiging met water damp tijdens het natte seizoen gevolgd werden door een emstigen teruggang van de pest tijdens het heete droge seizoen (ook de pest wordt in dit jaargetijde minder veelvuldig) en een sterken aanwas in het volgende natte jaargetijde. In vier van de vijf districten, waarover hij een voorspelling gegeven had, kwam deze uit, en in het district, waar de voorspelling niet uit kwam, heeft de pest nu eenmaal gelukkig de neiging om te verdwijnen. In de derde plaats had Sir Leonard Rogers op grond van zijn berekeningen voorspellingen gedaan omtrent de cholera. Het belang van dergelijke onderzoekingen is al duidelijk, als men bedenkt, dat elk jaar 250.000 menschen in Britsch-Indië aan de cholera sterven. Deze ziekte werd door hem dan ook extra nauwkeu rig bestudeerd. Hij had de kaart van Indië in 45 districten verdeeld, en precies nagegaan hoe sterk de cholera in elk dier districten de laatste 45 jaar geheerscht had. Het bleek nu weer heel duidelijk dat een gebrekkige regenval tijdens het natte jaargetijde gevolgd werd aoor een sterker opleven van de cholera in het volgend jaar. De voorspelling van het eerste jaar kwam uit in 14 van de 15 gevallen, voor het tweede jaar in 12 van de 15 gevallen; de drie gevallen, waarin de voorspelling niet uitkwam, konden toch weer door den regenval verklaard wor den. Voor het derde jaar had hij een buiten gewoon geringe uitbreiding van deze ziekte voorspeld, en dat kwam precies uit. Slechts in een district was de cholera sterk, en ook dat- had hij voorzien. Zoo komen de oude methoden weer voor den dag: alleen, men weet niet, waarom het een op het ander, de heftige cholera op geringe vochtigheid volgt. Maar zoo is de natuurlijke loop der wetenschap: de feiten moeten eerst waargenomen worden, voordat aan een verkla ring kan worden gedacht. Wie weet of het niet binnenkort mogelijk wordt, om b.v. in Europa te voorspellen, of de griep heftig dan wel zacht zal zijn. Maar hier wordt het al weer veel moeilijker. Van de gewone griep wordt nauwelijks eenige statistiek gehouden, daarvoor is deze ziekte in den regel niet ernstig genoeg. In zekeren zin zijn dergelijke onderzoekingen een teeken des tijds. Tot vóór korten tijd hechtte men immers weinig waarde aan het verband tusschen den mensch en de natuur. De trots op de Overwinningen van techniek en machines was zoo groot, de overtuiging, dat men het menschelijk leven precies zooals men wilde kon regelen, was zoo sterk dat alle beweringen over natuurleven, over den invloed van de omgevende natuur on den mensch, naar het rijk der fabelen werden ver wezen. Zoo was het ook op het gebied van de infectieziekten. Maar de reactie komt van alle kanten. Hoe langer zoo meer begint men in te zien. dat de natuur er is voor den mensch, maar ook dat de mensch in zijn gansche be staan nauw samenhangt met de wisselingen van jaargetijden van de lucht, den wind, den regen en de zon. Ongelukkig degene, die niets bemerkt van e nadering dezer lente. H. SCHLICHTING

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1934 | | pagina 5